Organisatie | Groningen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | VERORDENING PERSOONSGEBONDEN BUDGET BEGELEID WERKEN WET SOCIALE WERKVOORZIENING |
Citeertitel | Verordening persoonsgebonden budget begeleid werken wet sociale werkvoorziening |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Persoonsgebonden budget |
Vervallen van rechtswege
Wet sociale werkvoorziening, persoonsgebonden budget.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2008 | 01-01-2019 | nieuwe regeling | 04-09-2009 | R 230 |
Artikel 3 Hoogte van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten
Het college stelt elk jaar voor 31 december de hoogte vast van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten voor elk te verstrekken persoonsgebonden budget voor het daarop volgende kalenderjaar.
Artikel 4 Invulling voorwaarden adequate werkplek
Het college verstrekt op aanvraag aan iedere geïndiceerde, die daar recht op heeft op grond van artikel 7 lid 2 sub a van de Wsw, een persoonsgebonden budget begeleid werken Wsw, indien werkgever en begeleidingsorganisatie er zorg voor dragen dat de arbeidsplaats voor de geïndiceerde adequaat wordt ingevuld.
Artikel 5 Wijze van vaststelling van de periodieke subsidie aan de werkgever
Indien bij toepassing van het vorige lid het college gerede twijfel heeft over de juiste hoogte van de loonwaarde respectievelijk de loonkostensubsidie, vindt (in afwijking van het vorige lid) een loonwaardeonderzoek plaats, op basis waarvan de hoogte van de loonkostensubsidie wordt vastgesteld. Daarbij wordt een arbeidsdeskundige van de gemeente Groningen ingeschakeld.
Artikel 8 Vergoeding voor eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht
Het college kan een vergoeding verstrekken voor de eenmalige kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht als blijkt dat aanpassingen op de werkplek noodzakelijk zijn, persoonsgerelateerd zijn en het niet redelijk is dat deze kosten door de werkgever worden gedragen. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van een deskundigenrapport.
Artikel 11 Besluit tot verlenen van de periodieke subsidie
Het besluit tot verlening van een periodieke subsidie bevat in ieder geval:
Artikel 13 Verrekening met de voorschotten
De subsidie wordt in overeenstemming met de vaststelling binnen 4 weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.
Vastgesteld bij raadsbesluit van 18 juni 2008, nr. 5c.
Datum bekendmaking: 25 juni 2008.
Datum inwerkingtreding: 1 juli 2008.
Gemeenteblad 2008-53.
Sinds 1998 kent de Wsw de mogelijkheid van begeleid werken door geïndiceerden bij een reguliere werkgever. Het begeleid werken was onder de oude wet geregeld in het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken. Bij deze vorm van begeleid werken worden begeleid werkenplekken tot stand gebracht door de gemeente. Deze wijze van tot stand brengen van begeleid werken blijft ook onder de nieuwe wet bestaan.
Het verschil tussen begeleid werken dat door de gemeente wordt georganiseerd en begeleid werken met een PGB is in principe uitsluitend gelegen in de procedurele wijze waarop een begeleid werkenplek tot stand wordt gebracht. Als de begeleid werkenplek eenmaal is gerealiseerd zijn er in beginsel geen verschillen.
Het PGB is geen rugzakje: de geïndiceerde krijgt geen budget mee. In feite moet het PGB als hier bedoeld dan ook eerder worden gezien als een persoonsvolgend budget. Het PGB wordt aangevraagd door de geïndiceerde, maar de subsidie en vergoeding worden verstrekt aan de werkgever respectievelijk de begeleidingsorganisatie.
De geïndiceerde heeft, zoals gezegd, geen recht op een bepaald budget. Het uitgangspunt van de wet is dat een geïndiceerde recht heeft op begeleid werken met een PGB. Enerzijds bestaat er dus een recht op een PGB, anderzijds heeft het College de verantwoordelijkheid voor het zo efficiënt en effectief inzetten van publieke middelen en het realiseren van de jaarlijkse (rijks)taakstelling voor het realiseren van Wsw-plekken. En als de rijkstaakstelling eenmaal bereikt is, is de gemeente niet verplicht extra Wsw-plekken te realiseren als daar geen extra (gemeentelijke) middelen voor zijn.
Het PGB bestaat uit vier bestanddelen:
1.Een periodieke subsidie aan de werkgever waar de geïndiceerde in dienst is. Deze subsidie is primair bedoeld als een tegemoetkoming in de loonkosten in verband met de geringere arbeidsproductiviteit van de geïndiceerde.
Daarnaast is de subsidie bedoeld voor de werkgever als tegemoetkoming in de kosten die gemoeid zijn met extra begeleiding op de werkplek, in zoverre het gaat om extra begeleiding die door de werkgever gegeven wordt.
De periodieke subsidie aan de werkgever is ook bestemd voor opleidingskosten die in het kader van inpassing in de functie of functie uitoefening.
Ook kan deze subsidie worden gebruikt als een vergoeding voor structurele kosten van de werkgever die verband houden met het in dienst hebben van een geïndiceerde. Daarbij kan worden gedacht aan reiskosten of kosten voor intermediaire activiteiten ten behoeve van mensen met een visuele of auditieve handicap (zoals een voorleeshulp of een doventolk).
Een vergoeding voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht. Hieronder worden bijvoorbeeld kosten verstaan die gemaakt worden voor technische aanpassingen in de werkplek. Gemeenten kunnen deze vergoedingen verstrekken, ze zijn daartoe niet verplicht.
Deze zijn niet persoonsgebonden en dienen jaarlijks door het College te worden vastgesteld. De totale kosten van de periodieke subsidie aan de werkgever, de periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie en de bijkomende kosten, mogen niet hoger zijn dan het gemiddelde budget dat beschikbaar is voor een Wsw-plaats.
In artikel 1 is een beperkt aantal begrippen opgenomen, omdat de Wsw voldoende duidelijk is over gehanteerde termen en begrippen. Een uitgebreide(re) begrippenlijst is daarom overbodig.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting
Artikel 7, tiende lid, onderdeel b van de Wsw bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de hoogte van de voor het college rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten omgerekend op jaarbasis. Artikel 2 van deze verordening vormt de uitwerking van deze verplichting.
De gemeente bepaalt zelf welke uitvoeringskosten het toekennen van een PGB aan een geïndiceerde voor de gemeente met zich meebrengt. De wet geeft niet aan wat precies onder uitvoeringskosten moet worden verstaan. Het moet in ieder geval gaan om kosten die rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden zijn (artikel 7, tweede lid onderdeel b Wsw). Daarbij kan onder andere worden gedacht aan de kosten in verband met de volgende activiteiten:
De uitvoeringskosten wordt afgetrokken van het bedrag dat de gemeente (gemiddeld) per geïndiceerde van het rijk ontvangt. Het bedrag dat de gemeente (gemiddeld) per geïndiceerde van het rijk ontvangt minus de (gemiddelde) uitvoeringskosten per geïndiceerde levert vervolgens het bedrag op dat de gemeente in beginsel beschikbaar heeft voor een PGB.
Het college zal bij elke aanvraag van een PGB moeten beoordelen of de inpassing in de arbeid van betrokkene, met inbegrip van begeleiding op zijn werkplek adequaat door de werkgever wordt verzorgd (artikel 7, eerste lid Wsw). In verband hiermee kan de gemeente eisen stellen aan de werkgever en de door hem aangeboden werkplek. In artikel 7, tiende lid Wsw dient de raad en zijn verordening de voorwaarden te regelen waaronder het college een begeleidingsorganisatie inschakelt die door de geïndiceerde is aangewezen.
De gemeente stelt (kwaliteits)eisen aan de begeleidingsorganisaties. Gelet op kwetsbaarheid van de geïndiceerden en de risico’s bij niet voldoende kwalitatieve begeleiding, is het wenselijk (kwaliteits)eisen te stellen aan de begeleidingsorganisaties. Daarvoor wordt aangesloten bij de eisen die door het UWV worden gesteld aan begeleidingsorganisaties. Dit betekent dat de begeleidingsorganisatie een erkende jobcoachinstelling is volgens de criteria van het UWV. De eisen hiervoor worden door het UWV actueel gehouden. Periodiek worden de begeleidingsorganisaties middels een uitvraag / audit getoetst of zij nog aan de eisen voldoen.
De raad dient bij verordening nadere regels te stellen met betrekking tot de wijze waarop de hoogte van de periodieke subsidie aan de werkgever dient te worden vastgesteld (artikel 7, tiende lid, onderdeel a Wsw). De periodieke subsidie bestaat uit een loonkostensubsidie en eventueel ook uit een vergoeding voor structurele kosten van de werkgever die verband houden met het in dienst hebben van een geïndiceerde.
Het doel van de loonkostensubsidie is het onder andere het verstrekken van een tegemoetkoming in de loonkosten in verband met de geringere arbeidsproductiviteit van de geïndiceerde. Om te kunnen bepalen wat de hoogte van de loonkostensubsidie moet zijn, is inzicht nodig in de verdiencapaciteit (loonwaarde) van de betrokken geïndiceerde. Ook het functieprofiel van de te vervullen functie, het daarbij behorende (CAO)loon en de extra begeleiding die een werkgever kwijt is aan de geïndiceerde ten opzichte van gemiddelde werknemer maken vaak deel uit van dit proces. Opleidingskosten die gemaakt worden in het kader van inpassing in de functie of functie-uitoefening maken ook onderdeel uit van de loonkostensubsidie.
Gekozen is voor een methode waarbij een percentage van het bruto loon als loonkostensubsidie wordt verstrekt en wordt door de gemeente zelf vastgesteld. Deze methode is tevens uit het oogpunt van administratieve lastenverlichting te verkiezen.
Bovendien blijkt uit ervaringsgegevens onder Wsw-organisaties in de praktijk dat dit een werkbare manier is. Om te voorkomen dat ook in gevallen waarbij gerede twijfel is of de werkgever het betreffende (generiek vastgestelde percentage loonkosten) wel nodig heeft, dus in het geval de verdiencapaciteit van de Wsw-geïndiceerde door het college hoger wordt ingeschat dan dat het bedrag aan loonkostensubsidie rechtvaardigt, vindt alsnog vooraf een loonwaardeonderzoek plaats. Ook vindt deze loonwaardebepaling plaats als het voorstel voor de loonkostensubsidie hoger is dan het bedrag dat volgt uit lid 2. Dit wordt geregeld in lid 4.
De gemeente kan ook een reiskostenvergoeding woon- / werkverkeer toekennen. Reiskosten zijn een kostenpost die in beginsel iedere werknemer heeft. Een werkgever is wettelijk niet verplicht een reiskostenvergoeding te verstrekken. Reiskostenvergoeding is vaak CAO gerelateerd. De wetgever beoogd de geïndiceerde in een zo regulier mogelijke werkomgeving te laten participeren. Dat betekent met alle bijkomende ‘ins en outs’. In het verlengde daarvan is het niet voor de hand liggend een reiskostenvergoeding te verstrekken. Een reiskostenvergoeding wordt alleen verstrekt indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven of bijvoorbeeld medisch noodzakelijk zijn (bijvoorbeeld bij rolstoelvervoer), en daarvoor geen andere voorzieningen zijn.
De productiviteit kan wijzigen, als deze persoon langer op een begeleid werkenplek werkzaam is. Als dat het geval is, kan de loonkostensubsidie worden aangepast. De werkgever kan dan, als de productiviteit c.q. verdiencapaciteit van de werknemer minder of meer wordt, met instemming van de werknemer, een verzoek indienen om de loonkostensubsidie te herzien. De werkgever moet zijn verzoek om herziening met redenen omkleden.
Ook ambtshalve kan het college, als er een gerede aanleiding is voor een (tussentijdse) aanpassing van de subsidie, een hernieuwde beoordeling voor de hoogte van de subsidie doen. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als er sprake is van onredelijkheid bij handhaving van een bestaande situatie.
Vergoedingen aan begeleidingsorganisaties vinden plaats op basis van een overeenkomst na voorafgaand overleg. Op basis van ervaringsgegevens blijkt dat de omvang van het aantal uren aan begeleiding in de tijd kan variëren, afhankelijk van de behoefte hieraan en de aard van de handicap. Daarom is in de verordening de mogelijkheid opgenomen om het aantal uren aan begeleiding, en dus de vergoeding, aan te passen. Partijen (gemeente, geïndiceerde en begeleidingsorganisatie) moeten het hier uiteraard wel over eens zijn en van te voren met elkaar afspreken dat periodieke evaluaties over aanpassingen in de omvang van het aantal begeleidingsuren plaats vinden. Op die manier kan maatwerk in de begeleiding worden geleverd.
Kosten van een begeleidingsorganisatie in verband met het zoeken naar begeleid werken komen niet voor vergoeding in aanmerking. Immers: het stelsel van de PGB gaat uit van de veronderstelling dat een sw-geïndiceerde zelf met een werkgever aankomt. Op het moment dat iemand daadwerkelijk werkt, komen de kosten van de begeleidingsorganisatie dus wel voor vergoeding in aanmerking.
De verordening dient regels te bevatten die betrekking hebben op de voorwaarden waaronder het college aan de werkgever een vergoeding (subsidie) verstrekt voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht (artikel 7, tiende lid Wsw). Dit artikel vormt de uitwerking van deze verplichting.
Het eerste lid bepaalt dat een eenmalige vergoeding kan worden verstrekt.
Het vierde lid stelt voor dat indien het een roerende persoonsgebonden aanpassing is, (bijvoorbeeld een aangepaste stoel) dat deze aanpassing aan de geïndiceerde wordt toegekend. Hiermee wordt bereikt dat de roerende zaak met de werknemer mee kan gaan indien die van werkgever wisselt. Het vijfde lid stelt een minimale duur aan het dienstverband dat de werkgever met de betrokken geïndiceerde moet aangaan, alvorens tot investeringen wordt overgegaan. Het zesde lid bepaalt dat het college de wijze van uitbetaling van de vergoeding regelt.
De geïndiceerde zal het PGB moeten aanvragen. Omdat begeleid werken met een PGB leidt tot een subsidierelatie met de werkgever (in verband met het verstrekken van een periodieke subsidie) en contractrelatie met de begeleidingsorganisatie (in verband met het verstrekken van een periodieke vergoeding), zullen ook de werkgever en de begeleidingsorganisatie van de geïndiceerde de aanvraag moeten ondertekenen.
Op basis van de aanvraag beslist het college vervolgens of een periodieke subsidie aan de werkgever en een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie worden verstrekt en voor welke bedragen. Vervolgens vindt de verstrekking van de periodieke subsidie aan de werkgever plaats op basis van een beschikking en de verstrekking van een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie op basis van een overeenkomst.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Met het vaststellen van de subsidie wordt de subsidieverstrekking voor het betreffende kalenderjaar afgerond. De hoogte van het subsidiebedrag voor dat jaar wordt definitief vastgesteld. Om de subsidie te kunnen vaststellen, dient de werkgever een schriftelijke opgave te doen van het door hem in het voorgaande jaar betaalde bruto (CAO-)loon van de geïndiceerde, vermeerderd met alle werkgeverslasten. Er zal gecontroleerd worden of de aangeleverde gegevens kloppen en volledig zijn.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
De verordening moet binnen 6 maanden na inwerkingtreden van de wet zijn vastgesteld.