Organisatie | Horst aan de Maas |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening re-integratiesubsidies en re-integratiepremies Horst aan de Maas |
Citeertitel | Verordening re-integratiesubsidies en re-integratiepremies Horst aan de Maas |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet werk en bijstand, de Algemene wet bestuursrecht en de Re-integratie-verordening Horst aan de Maas
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-12-2011 | 01-01-2015 | Onbekend | 11-10-2011 Electronisch gemeenteblad 15 december 2011 | Onbekend |
Bijlage van gemeenteblad 2011, no. 112b.
De raad van de gemeente Horst aan de Maas;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 september 2011, gemeenteblad 2011, no. 112b;
gelet op het bepaalde in de Wet werk en bijstand, de Algemene wet bestuursrecht en de Re-integratie-verordening Horst aan de Maas;
onder intrekking van de Verordening re-integratiesubsidies en re-integratiepremies als vastgesteld in de voormalige gemeenten Horst aan de Maas, Sevenum en Meerlo-Wanssum,
vast te stellen de: Verordening re-integratiesubsidies en re-integratiepremies gemeente Horst aan de Maas
Paragraaf 1 Algemene bepalingen.
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Re-integratieverordening Horst aan de Maas 2010, de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In deze verordening wordt verstaan onder:
Minimumloon: het minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon of, indien, het een werknemer jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, bedoeld in artikel 7, derde lid van de genoemde wet, beide vermeerderd met de daarover berekende vakantietoeslag, bedoeld in artikel 15 van die wet;
Startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Additionele arbeid: door bijstandsgerechtigden die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt vanwege een kleine kans op inschakeling in het arbeidsproces, onder verantwoordelijkheid van het college, in het kader van de arbeidsinschakeling te verrichten werkzaamheden. Deze werkzaamheden zijn primair gericht op het bevorderen van de mogelijkheden van de betrokkene om uit de bijstand te stromen naar reguliere arbeid en niet primair op het realiseren van het bedrijfsdoel van degene voor wie zij deze werkzaamheden verrichten. Daarbij kunnen de werkzaamheden niet het karakter hebben van gewone productieve arbeid en houdt additionaliteit in dat het een speciaal gecreëerde functie betreft of een reeds bestaande functie die een uitkeringsgerechtigde alleen met speciale begeleiding kan verrichten.;
Vrijwilligerswerk: activiteiten in het kader van vrijwilligerswerk of sociale activering als onderdeel van een traject gericht op arbeidsinschakeling, of, als dat nog niet mogelijk is, gericht op maatschappelijke participatie en het voorkomen van sociaal isolement waarmee uiteindelijk arbeidsinschakeling kan worden bevorderd. De activiteiten hebben als doel de uitkeringsgerechtigde werkritme op te laten bouwen of te behouden.
Artikel 4 Subsidiebudget en –plafond
1.Het college kan jaarlijks een subsidieplafond re- integratiesubsidies vaststellen.
In geval van overschrijding van het in het eerste lid genoemde subsidieplafond geeft het college bij de verdeling van het beschikbare budget die aanvragen voorrang, waarvan de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen naar verwachting:
Indien met toepassing van het tweede lid redelijkerwijs geen voorrang kan worden bepaald, verdeelt het college het beschikbare subsidiebudget in de volgorde van ontvangst van de aanvragen.
Bij de bekendmaking van een subsidieplafond wordt tevens de wijze van verdeling, als bedoeld in het tweede en derde lid, vermeld.
Paragraaf 2 Loonkostensubsidies en overige subsidies werkgevers
1.Loonkostensubsidie kan worden verstrekt ten behoeve van:
In afwijking van lid 1 kan het college bepalen dat ten behoeve van een uitkeringsgerechtigde die minder dan zes maanden werkloos is of van een jongere met een startkwalificatie loonkostensubsidie aan de werkgever verstrekt kan worden.
Artikel 6 Voorwaarden loonkostensubsidies
Het op basis van de gesloten arbeidsovereenkomst te verkrijgen loon moet zodanig zijn dat belanghebbende daardoor niet meer is aangewezen op een uitkering op grond van de WWB, IOAW of IOAZ. Deze voorwaarde is niet van toepassing indien het college gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsplicht op grond van artikel 9 lid 2 en/of 4 WWB heeft verleend.
De werkgever dient geen doelstellingen te beogen of activiteiten te ontplooien die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde. Doelstellingen, activiteiten, statuten of reglementen van de werkgever leveren geen discriminatie op wegens godsdienst, levensovertuiging, ras, geslacht, seksuele geaardheid of welke grond dan ook, behoudens het onderscheid ter opheffing van maatschappelijke achterstand.
Artikel 7 Verplichtingen subsidieaanvrager
De werkgever zorgt voor een goede begeleiding van de belanghebbende voor wie loonkostensubsidie wordt verstrekt. Een functiegerichte scholing kan onderdeel vormen van deze begeleiding. De mate en duur van de begeleiding wordt afgestemd op de persoonlijke omstandigheden en kenmerken van de betreffende belanghebbende.
De werkgever is verplicht om onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de aanspraak op loonkostensubsidie. De werkgever is verplicht om onvoldoende functioneren van belanghebbende direct te melden bij het college.
De werkgever voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen blijken, alsmede de betalingen en ontvangsten met betrekking tot de belanghebbende. In het kader daarvan kan de verplichting worden opgelegd om een schriftelijke verklaring van een accountant te overleggen, als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, omtrent de getrouwheid van de in artikel 393 bedoelde bescheiden dan wel een mededeling dat van onjuistheden niet is gebleken.
Artikel 8 Weigeren loonkostensubsidie
Het verlenen van loonkostensubsidie kan, naast de in artikel 4:25 en artikel 4:35 Awb genoemde gevallen, geweigerd worden indien naar het oordeel van het college redenen bestaan om aan te nemen dat niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden zoals omschreven in artikel 6.
Paragraaf 3 De aanvraag, subsidieverlening en –vaststelling
Artikel 10 De hoogte en duur van de subsidie
De hoogte van de loonkostensubsidie kan ten hoogste 50 % van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, bedragen. Het bedrag, bedoeld in de eerste zin, wordt naar evenredigheid verminderd indien de overeengekomen arbeidsduur korter is dan de normale arbeidsduur. De normale arbeidsduur wordt gesteld op 36 uur per week.
Indien aan een werkgever met betrekking tot dezelfde werknemer loonkostensubsidie wordt verstrekt en op grond van artikel 47 of artikel 49 van de Wet financiering sociale verzekeringen, een premiekorting geldt, wordt het aan de werkgever verstrekte subsidiebedrag, bedoeld in het eerste lid, verminderd met het bedrag van de premiekorting, bedoeld in artikel 47 of artikel 49 van de Wet financiering sociale verzekeringen.
Artikel 12 De subsidievaststelling
1.Het voor de laatste maal gedurende de vastgestelde subsidieperiode overleggen van de bewijsstukken uit artikel 7 lid 3 van deze verordening wordt geacht tevens een verzoek tot vaststelling van de loonkostensubsidie te zijn. De werkgever kan verplicht worden om bij dit verzoek tevens te overleggen:
Binnen 8 weken na ontvangst hiervan wordt door het college de loonkostensubsidie vastgesteld.
De subsidie kan naast de gevallen, vermeld in artikel 4:46 lid 2 Awb, lager worden vastgesteld indien niet gedurende de gehele subsidieperiode is voldaan aan een of meerdere voorwaarden zoals omschreven in artikel 6.
Het vastgestelde bedrag dat resteert na verrekening van de voorschotten met het vastgestelde subsidiebedrag zal binnen een maand na de subsidievaststelling worden betaald.
Artikel 13 Subsidie-intrekking en – wijziging
Het college kan, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de werkgever wijzigen als zich een geval voordoet als genoemd in artikel 4:48 lid 1 en artikel 4:50 lid 1 Awb of indien niet is voldaan aan een of meerdere voorwaarden zoals omschreven in artikel 6 van deze verordening.
Artikel 15 Persoonsgebonden re-integratiebudget
Door het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een persoonsgebonden budget verstrekken. Dit is slechts mogelijk indien dit naar het oordeel van het college een noodzakelijke voorwaarde is om inschakeling van een uitkeringsgerechtigde in een reguliere dienstbetrekking te realiseren en er tevens sprake is van de goedkoopst, adequate voorziening om dit te bereiken. Het college kan hiervoor nadere regels vaststellen.
Door het college kan aan een werkgever ook een of meerdere andere subsidies verstrekt worden. Dit is slechts mogelijk indien dit naar het oordeel van het college een noodzakelijke voorwaarde is om inschakeling van een uitkeringsgerechtigde in een reguliere dienstbetrekking te realiseren en er tevens sprake is van de goedkoopst, adequate voorziening om dit te bereiken. Het college kan hiervoor nadere regels vaststellen.
Paragraaf 5 Premie deeltijdarbeid
Er kan door het college een premie verstrekt worden aan de uitkeringsgerechtigde die blijkens een (medisch) onderzoek blijvend is aangewezen op deeltijdwerk,dan wel aan de uitkeringsgerechtigde die als alleenstaande ouder van wie het jongste kind jonger is dan 12 jaar, naar het oordeel van het college om die reden is aangewezen op arbeid in deeltijd.
De uitkeringsgerechtigde dient algemeen geaccepteerde deeltijdarbeid in dienstbetrekking te hebben verricht dan wel arbeid hebben verricht in een deeltijd-dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 en 3 van de Wet sociale werkvoorziening, zodanig dat hij hiermee naar het oordeel van het college heeft bijgedragen aan zijn arbeidsinschakeling.
Bij gehuwden waarvan beide partners voldoen aan de voorwaarden worden de dagdelen waarop men arbeid verricht bij elkaar opgeteld. De hoogte van de premie wordt gesteld op 10% van het bedrag vermeld in artikel 31 lid 2 onderdeel j van de WWB per dagdeel dat men de arbeid verricht met dien verstande dat vanaf 8 dagdelen de premie wordt gemaximeerd op 75%.
Artikel 26 Cumulatie van premie en vrijlating van inkomsten
Conform artikel 13 uit de re-integratieverordening vindt geen cumulatie plaats van de inkomstenvrijlating ex artikel 31 lid 2 onderdeel n WWB en de deeltijdpremie zoals omschreven in dit hoofdstuk. In een dergelijke situatie is de voor de uitkeringsgerechtigde meest gunstige regeling van toepassing.
Paragraaf 6 Premie proefplaatsing
Er kan door het college een premie verstrekt worden aan de uitkeringsgerechtigde die als onderdeel van een traject gericht op arbeidsinschakeling in een proefplaatsing werkzaam is.
De uitkeringsgerechtigde dient in een proefplaatsing werkzaamheden te hebben verricht zodanig dat hij hiermee naar het oordeel van het college heeft bijgedragen aan zijn arbeidsinschakeling.
Bij gehuwden waarvan beide partners voldoen aan de voorwaarden worden de dagdelen waarop men arbeid verricht bij elkaar opgeteld. De hoogte van de premie wordt gesteld op 10% van het bedrag vermeld in artikel 31 lid 2 onderdeel j van de WWB per dagdeel dat men de arbeid verricht met dien verstande dat vanaf 8 dagdelen de premie wordt gemaximeerd op 75%.
Paragraaf 7 Premie additionele arbeid
Er kan door het college een premie worden verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde die onbeloonde additionele arbeid verricht en die behoort tot de doelgroep zoals omschreven in lid 1, 9 of 10 van artikel 10a WWB.
De uitkeringsgerechtigde dient onbeloonde additionele arbeid te hebben verricht zodanig dat hij hiermee naar het oordeel van het college heeft bijgedragen aan zijn arbeidsinschakeling.
Bij gehuwden waarvan beide partners voldoen aan de voorwaarden worden de dagdelen waarop men arbeid verricht bij elkaar opgeteld. De hoogte van de premie wordt gesteld op 10% van het bedrag vermeld in artikel 31 lid 2 onderdeel j van de WWB per dagdeel dat men de arbeid verricht met dien verstande dat vanaf 8 dagdelen de premie wordt gemaximeerd op 75%.
Paragraaf 8 Premie vrijwilligerswerk
Er kan door het college een premie worden verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde die als onderdeel van een traject activiteiten in het kader van sociale activering of vrijwilligerswerk verricht gericht op arbeidsinschakeling, of, als dat nog niet mogelijk is, gericht op maatschappelijke participatie en het voorkomen van sociaal isolement waarmee uiteindelijk arbeidsinschakeling kan worden bevorderd.
De uitkeringsgerechtigde dient de activiteiten in het kader van sociale activering of vrijwilligerswerk te hebben verricht, zodanig dat hij hiermee naar het oordeel van het college heeft bijgedragen aan zijn arbeidsinschakeling.
Bij gehuwden waarvan beide partners voldoen aan de voorwaarden worden de dagdelen waarop men arbeid verricht bij elkaar opgeteld. De hoogte van de premie wordt gesteld op 10% van het bedrag vermeld in artikel 31 lid 2 onderdeel j van de WWB per dagdeel dat men de arbeid verricht met dien verstande dat vanaf 8 dagdelen de premie wordt gemaximeerd op 75%.
Artikel 39 Cumulatie van premies
Cumulatie van de verschillende soorten premies genoemd in deze verordening is mogelijk met dien verstande dat het totaal van de te verstrekken premies per kalenderjaar niet meer bedraagt dan het bedrag genoemd in artikel 31 lid 2 onder j van de Wet werk en bijstand.
Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.
Het college kan in individuele gevallen van een of meer bepalingen van deze verordening afwijken dan wel deze buiten toepassing laten, voor zover toepassing ervan voor een of meer uitkeringsgerechtigden of werkgevers gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de bepaling(en) te dienen doelen, dan wel leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard.