Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Horst aan de Maas

Verordening re-integratiesubsidies en re-integratiepremies Horst aan de Maas

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHorst aan de Maas
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening re-integratiesubsidies en re-integratiepremies Horst aan de Maas
CiteertitelVerordening re-integratiesubsidies en re-integratiepremies Horst aan de Maas
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, de Algemene wet bestuursrecht en de Re-integratie-verordening Horst aan de Maas

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

16-12-201101-01-2015Onbekend

11-10-2011

Electronisch gemeenteblad 15 december 2011

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening re-integratiesubsidies en re-integratiepremies Horst aan de Maas

 

 

Hoofdstuk 1 Algemeen

Raadsbesluit

Bijlage van gemeenteblad 2011, no. 112b.

De raad van de gemeente Horst aan de Maas;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 september 2011, gemeenteblad 2011, no. 112b;

gelet op het bepaalde in de Wet werk en bijstand, de Algemene wet bestuursrecht en de Re-integratie-verordening Horst aan de Maas;

b e s l u i t :

onder intrekking van de Verordening re-integratiesubsidies en re-integratiepremies als vastgesteld in de voormalige gemeenten Horst aan de Maas, Sevenum en Meerlo-Wanssum,

vast te stellen de: Verordening re-integratiesubsidies en re-integratiepremies gemeente Horst aan de Maas

waarvan de inhoud als volgt luidt:

Paragraaf 1 Algemene bepalingen.

Artikel 1 Begripsomschrijving

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Re-integratieverordening Horst aan de Maas 2010, de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Arbeidsovereenkomst: een overeenkomst als benoemd in artikel 7:610 Burgerlijk wetboek;

  • b.

    Dienstbetrekking: de verplichtingen van de werknemer zoals overeengekomen in de arbeidsovereenkomst, waarvoor de werknemer loon ontvangt;

  • c.

    Minimumloon: het minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon of, indien, het een werknemer jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, bedoeld in artikel 7, derde lid van de genoemde wet, beide vermeerderd met de daarover berekende vakantietoeslag, bedoeld in artikel 15 van die wet;

  • d.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • e.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • f.

    WWB: Wet werk en bijstand;

  • g.

    Jongere: uitkeringsgerechtigde of niet-uitkeringsgerechtigde jonger dan 27 jaar;

  • h.

    Uitkeringsgerechtigde: degenen die van het college een uitkering ontvangen op grond van de WWB, IOAW of IOAZ;

  • i.

    Werkgever: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die op basis van een arbeidsovereenkomst loon verstrekt aan de persoon die, krachtens de arbeidsovereenkomst, arbeid verricht;

  • j.

    Werknemer: de persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst arbeid tegen loon verricht;

  • k.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • l.

    De raad: de gemeenteraad van de gemeente Horst aan de Maas;

  • m.

    Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas;

  • n.

    Subsidieverlening: het toekennen van subsidie voor een bepaalde activiteit waardoor de aanvrager een voorwaardelijke aanspraak op financiële middelen krijgt, mits de aanvrager de activiteit uitvoert en zich houdt aan opgelegde verplichtingen;

  • o.

    Subsidievaststelling: het definitief beslissen dat de aanvrager subsidie ontvangt ter hoogte van een bepaald bedrag, waardoor de aanvrager een aanspraak op betaling krijgt;

  • p.

    Loonkostensubsidie: de subsidie aan werkgevers om te stimuleren dat een dienstverband met personen behorende tot de doelgroep ex artikel 5 van deze verordening wordt aangegaan en waarbij wordt voldaan aan gestelde voorwaarden en verplichtingen;

  • q.

    Premie deeltijdarbeid: de premie als bedoeld in paragraaf 5 van deze verordening;

  • r.

    Premie proefplaatsing: de premie als bedoeld in paragraaf 6 van deze verordening;

  • s.

    Premie additionele arbeid: de premie als bedoeld in paragraaf 7 van deze verordening;

  • t.

    Premie vrijwilligerswerk: de premie als bedoeld in paragraaf 8 van deze verordening;

  • u.

    Belanghebbende: de werknemer met wie een arbeidsovereenkomst wordt of is gesloten en voor wie, op basis daarvan, loonkostensubsidie wordt gevraagd dan wel door wie, op basis daarvan, een uitstroompremie wordt gevraagd;

  • v.

    Startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs.

  • w.

    Proefplaatsing: Als onderdeel van een traject gericht op arbeidsinschakeling kan aan een uitkeringsgerechtigde een proefplaatsing worden aangeboden met als doel de belanghebbende te laten wennen aan aspecten die samenhangen met het verrichten van betaalde arbeid;

  • x.

    Additionele arbeid: door bijstandsgerechtigden die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt vanwege een kleine kans op inschakeling in het arbeidsproces, onder verantwoordelijkheid van het college, in het kader van de arbeidsinschakeling te verrichten werkzaamheden. Deze werkzaamheden zijn primair gericht op het bevorderen van de mogelijkheden van de betrokkene om uit de bijstand te stromen naar reguliere arbeid en niet primair op het realiseren van het bedrijfsdoel van degene voor wie zij deze werkzaamheden verrichten. Daarbij kunnen de werkzaamheden niet het karakter hebben van gewone productieve arbeid en houdt additionaliteit in dat het een speciaal gecreëerde functie betreft of een reeds bestaande functie die een uitkeringsgerechtigde alleen met speciale begeleiding kan verrichten.;

  • y.

    Vrijwilligerswerk: activiteiten in het kader van vrijwilligerswerk of sociale activering als onderdeel van een traject gericht op arbeidsinschakeling, of, als dat nog niet mogelijk is, gericht op maatschappelijke participatie en het voorkomen van sociaal isolement waarmee uiteindelijk arbeidsinschakeling kan worden bevorderd. De activiteiten hebben als doel de uitkeringsgerechtigde werkritme op te laten bouwen of te behouden.

Artikel 2 Vervallen

 

Artikel 3 Uitvoering verordening

Het college is belast met de uitvoering van deze verordening.

Artikel 4 Subsidiebudget en –plafond

1.Het college kan jaarlijks een subsidieplafond re- integratiesubsidies vaststellen.

In geval van overschrijding van het in het eerste lid genoemde subsidieplafond geeft het college bij de verdeling van het beschikbare budget die aanvragen voorrang, waarvan de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen naar verwachting:

  • a.

    van groter belang is voor het realiseren van het gemeentelijk beleid,

  • b.

    meer zal bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Indien met toepassing van het tweede lid redelijkerwijs geen voorrang kan worden bepaald, verdeelt het college het beschikbare subsidiebudget in de volgorde van ontvangst van de aanvragen.

Bij de bekendmaking van een subsidieplafond wordt tevens de wijze van verdeling, als bedoeld in het tweede en derde lid, vermeld.

Hoofdstuk 2 Subsidies

Paragraaf 2 Loonkostensubsidies en overige subsidies werkgevers

Artikel 5 De doelgroep

1.Loonkostensubsidie kan worden verstrekt ten behoeve van:

  • a.

    De uitkeringsgerechtigde die langer dan zes maanden werkloos is,

  • b.

    De jongere zonder startkwalificatie. Het betreft de jongere voor wie het behalen van de startkwalificatie niet mogelijk is gebleken ondanks diverse, eerdere pogingen daartoe.

In afwijking van lid 1 kan het college bepalen dat ten behoeve van een uitkeringsgerechtigde die minder dan zes maanden werkloos is of van een jongere met een startkwalificatie loonkostensubsidie aan de werkgever verstrekt kan worden.

Artikel 6 Voorwaarden loonkostensubsidies

  • 1.

    De werkgever en belanghebbende hebben een arbeidsovereenkomst gesloten op basis van geldende CAO-voorwaarden.

  • 2.

    Het op basis van de gesloten arbeidsovereenkomst te verkrijgen loon moet zodanig zijn dat belanghebbende daardoor niet meer is aangewezen op een uitkering op grond van de WWB, IOAW of IOAZ. Deze voorwaarde is niet van toepassing indien het college gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsplicht op grond van artikel 9 lid 2 en/of 4 WWB heeft verleend.

  • 3.

    De werkgever dient geen doelstellingen te beogen of activiteiten te ontplooien die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde. Doelstellingen, activiteiten, statuten of reglementen van de werkgever leveren geen discriminatie op wegens godsdienst, levensovertuiging, ras, geslacht, seksuele geaardheid of welke grond dan ook, behoudens het onderscheid ter opheffing van maatschappelijke achterstand.

  • 4.

    De belanghebbende voor wie loonkostensubsidie wordt aangevraagd, behoort in de periode direct voorafgaand aan de aanvang van de arbeidsovereenkomst tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 5.

  • 5.

    Van de persoon die behoort tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 5 en voor wie loonkostensubsidie wordt gevraagd, moet het college voor datum indiensttreding hebben vastgesteld dat loonkostensubsidie noodzakelijk is om inschakeling in een reguliere dienstbetrekking te realiseren.

Artikel 7 Verplichtingen subsidieaanvrager

  • 1.

    De werkgever zorgt voor een goede begeleiding van de belanghebbende voor wie loonkostensubsidie wordt verstrekt. Een functiegerichte scholing kan onderdeel vormen van deze begeleiding. De mate en duur van de begeleiding wordt afgestemd op de persoonlijke omstandigheden en kenmerken van de betreffende belanghebbende.

  • 2.

    De werkgever is verplicht de belanghebbende in staat te stellen datgene te ondernemen wat nodig is voor de uitstroom naar reguliere arbeid.

  • 3.

    De werkgever verstrekt eenmaal per zes maanden bewijsstukken waaruit het voortduren van de arbeidsovereenkomst en de daaruit voortvloeiende verplichtingen blijkt. Deze bewijsstukken worden uiterlijk binnen vier weken na afloop van de periode van zes maanden overgelegd.

  • 4.

    De werkgever is verplicht om onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de aanspraak op loonkostensubsidie. De werkgever is verplicht om onvoldoende functioneren van belanghebbende direct te melden bij het college.

  • 5.

    De werkgever voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen blijken, alsmede de betalingen en ontvangsten met betrekking tot de belanghebbende. In het kader daarvan kan de verplichting worden opgelegd om een schriftelijke verklaring van een accountant te overleggen, als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, omtrent de getrouwheid van de in artikel 393 bedoelde bescheiden dan wel een mededeling dat van onjuistheden niet is gebleken.

  • 6.

    De werkgever verleent medewerking aan onderzoeken die het college in het kader van subsidiering nodig acht; de medewerking strekt zover als redelijk en naar omstandigheden mogelijk is.

  • 7.

    Het college kan bij de subsidieverlening aan de werkgever, zonodig in afwijking van het bepaalde in deze verordening, andere verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de loonkostensubsidie.

Artikel 8 Weigeren loonkostensubsidie

Het verlenen van loonkostensubsidie kan, naast de in artikel 4:25 en artikel 4:35 Awb genoemde gevallen, geweigerd worden indien naar het oordeel van het college redenen bestaan om aan te nemen dat niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden zoals omschreven in artikel 6.

Paragraaf 3 De aanvraag, subsidieverlening en –vaststelling

Artikel 9 De aanvraag

  • 1.

    De aanvraag wordt schriftelijk door de werkgever ingediend vóór de datum indiensttreding van de belanghebbende waarvoor loonkostensubsidie wordt gevraagd.

  • 2.

    Bij de aanvraag wordt in ieder geval een, zowel door werknemer als werkgever, ondertekende arbeidsovereenkomst overlegd.

  • 3.

    Het college bepaalt welke overige gegevens nodig geacht worden om te kunnen besluiten over de subsidieaanvraag. Daarbij kan het college modellen of richtlijnen vaststellen voor het indienen van de aanvraag.

Artikel 10 De hoogte en duur van de subsidie

  • 1.

    De hoogte van de loonkostensubsidie kan ten hoogste 50 % van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, bedragen. Het bedrag, bedoeld in de eerste zin, wordt naar evenredigheid verminderd indien de overeengekomen arbeidsduur korter is dan de normale arbeidsduur. De normale arbeidsduur wordt gesteld op 36 uur per week.

  • 2.

    Indien de werknemer ziekengeld ontvangt op grond van de Ziektewet wordt het, naar werkdagen herleide, aan de werkgever verstrekte subsidiebedrag, bedoeld in het eerste lid, verminderd met dit ziekengeld.

  • 3.

    Indien aan een werkgever met betrekking tot dezelfde werknemer loonkostensubsidie wordt verstrekt en op grond van artikel 47 of artikel 49 van de Wet financiering sociale verzekeringen, een premiekorting geldt, wordt het aan de werkgever verstrekte subsidiebedrag, bedoeld in het eerste lid, verminderd met het bedrag van de premiekorting, bedoeld in artikel 47 of artikel 49 van de Wet financiering sociale verzekeringen.

  • 4.

    Door het college wordt de hoogte van de loonkostensubsidie, met inachtneming van lid 1, 2 en 3, op grond van individuele omstandigheden bepaald.

  • 5.

    De periode waarvoor subsidie wordt verstrekt is gelijk aan de duur van de arbeidsovereenkomst met de belanghebbende. De maximale duur bedraagt twaalf maanden.

Artikel 11 De subsidieverlening

  • 1.

    Het college neemt binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag een beslissing over de verlening van loonkostensubsidie.

  • 2.

    Het college geeft in het subsidiebesluit in ieder geval aan welk bedrag wordt verleend, voor welke periode verlening plaatsvindt en welke verplichtingen van toepassing zijn.

  • 3.

    Betaling vindt plaats in de vorm van bevoorschotting per drie maanden.

  • 4.

    In het subsidiebesluit wordt tevens aangegeven dat na afloop van de periode waarvoor de subsidie is verleend, vaststelling van de subsidie plaats zal vinden en op welke wijze dat zal geschieden.

Artikel 12 De subsidievaststelling

1.Het voor de laatste maal gedurende de vastgestelde subsidieperiode overleggen van de bewijsstukken uit artikel 7 lid 3 van deze verordening wordt geacht tevens een verzoek tot vaststelling van de loonkostensubsidie te zijn. De werkgever kan verplicht worden om bij dit verzoek tevens te overleggen:

  • a.

    bewijsstukken waaruit het voortduren van het dienstverband dan wel het eindigen van het dienstverband en de daaruit voortvloeiende verplichtingen blijkt,

  • b.

    bewijsstukken waaruit blijkt dat de werkgever begeleiding heeft geboden en hiervoor, zo nodig, faciliteiten beschikbaar heeft gesteld,

  • c.

    bewijsstukken waarin de werkgever rekening en verantwoording aflegt omtrent de betalingen en ontvangsten met betrekking tot belanghebbende.

Binnen 8 weken na ontvangst hiervan wordt door het college de loonkostensubsidie vastgesteld.

De subsidie kan naast de gevallen, vermeld in artikel 4:46 lid 2 Awb, lager worden vastgesteld indien niet gedurende de gehele subsidieperiode is voldaan aan een of meerdere voorwaarden zoals omschreven in artikel 6.

Het vastgestelde bedrag dat resteert na verrekening van de voorschotten met het vastgestelde subsidiebedrag zal binnen een maand na de subsidievaststelling worden betaald.

Artikel 13 Subsidie-intrekking en – wijziging

  • 1.

    Het college kan, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de werkgever wijzigen als zich een geval voordoet als genoemd in artikel 4:48 lid 1 en artikel 4:50 lid 1 Awb of indien niet is voldaan aan een of meerdere voorwaarden zoals omschreven in artikel 6 van deze verordening.

  • 2.

    Het college kan een vastgestelde subsidie intrekken of ten nadele van de werkgever wijzigen in de gevallen genoemd in artikel 4:49 lid 1 Awb.

Artikel 14 Controle

  • 1.

    Het college is bevoegd controle uit te oefenen op de getrouwheid van de in artikel 7 lid 3, 9 lid 2 en 12 lid 1 bedoelde bewijsstukken.

  • 2.

    De administratie van de werkgever dient zodanig ingericht te zijn dat de controle op eenvoudige wijze mogelijk is.

  • 3.

    De werkgever is verplicht door het college aangewezen ambtenaren of toezichthouders inzage te geven in zijn boeken en andere zakelijke bescheiden en deze desgewenst te verstrekken en toegang te verlenen tot zijn gebouwen voor zover de in het eerste lid genoemde controle dat vereist.

Paragraaf 4 Overige subsidies

Artikel 15 Persoonsgebonden re-integratiebudget

Door het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een persoonsgebonden budget verstrekken. Dit is slechts mogelijk indien dit naar het oordeel van het college een noodzakelijke voorwaarde is om inschakeling van een uitkeringsgerechtigde in een reguliere dienstbetrekking te realiseren en er tevens sprake is van de goedkoopst, adequate voorziening om dit te bereiken. Het college kan hiervoor nadere regels vaststellen.

Artikel 16 Overige subsidies

Door het college kan aan een werkgever ook een of meerdere andere subsidies verstrekt worden. Dit is slechts mogelijk indien dit naar het oordeel van het college een noodzakelijke voorwaarde is om inschakeling van een uitkeringsgerechtigde in een reguliere dienstbetrekking te realiseren en er tevens sprake is van de goedkoopst, adequate voorziening om dit te bereiken. Het college kan hiervoor nadere regels vaststellen.

Hoofdstuk 3 Premies

Paragraaf 5 Premie deeltijdarbeid

Artikel 22 Doelgroep

Er kan door het college een premie verstrekt worden aan de uitkeringsgerechtigde die blijkens een (medisch) onderzoek blijvend is aangewezen op deeltijdwerk,dan wel aan de uitkeringsgerechtigde die als alleenstaande ouder van wie het jongste kind jonger is dan 12 jaar, naar het oordeel van het college om die reden is aangewezen op arbeid in deeltijd.

Artikel 23 Voorwaarde

De uitkeringsgerechtigde dient algemeen geaccepteerde deeltijdarbeid in dienstbetrekking te hebben verricht dan wel arbeid hebben verricht in een deeltijd-dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 en 3 van de Wet sociale werkvoorziening, zodanig dat hij hiermee naar het oordeel van het college heeft bijgedragen aan zijn arbeidsinschakeling.

Artikel 24 Hoogte premie

  • 1.

    De hoogte van de premie wordt voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden waarvan een der echtgenoten voldoet aan de voorwaarden gesteld op 10% van het bedrag vermeld in artikel 31 lid 2 onderdeel j van de WWB per dagdeel per week dat men de arbeid verricht, met een maximum van 60%.

  • 2.

    Bij gehuwden waarvan beide partners voldoen aan de voorwaarden worden de dagdelen waarop men arbeid verricht bij elkaar opgeteld. De hoogte van de premie wordt gesteld op 10% van het bedrag vermeld in artikel 31 lid 2 onderdeel j van de WWB per dagdeel dat men de arbeid verricht met dien verstande dat vanaf 8 dagdelen de premie wordt gemaximeerd op 75%.

Artikel 25 Vaststelling en betaling premie

  • 1.

    Vaststelling en betaling van de premie vindt ambtshalve plaats binnen acht weken nadat door de uitkeringsgerechtigde behorend tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 22, is voldaan aan de voorwaarde van artikel 23.

  • 2.

    Betaling vindt plaats in één bedrag. Er vindt geen betaling in termijnen plaats.

  • 3.

    De premie kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 31 lid 2 onderdeel j WWB, maximaal tweemaal per kalenderjaar verstrekt worden.

Artikel 26 Cumulatie van premie en vrijlating van inkomsten

Conform artikel 13 uit de re-integratieverordening vindt geen cumulatie plaats van de inkomstenvrijlating ex artikel 31 lid 2 onderdeel n WWB en de deeltijdpremie zoals omschreven in dit hoofdstuk. In een dergelijke situatie is de voor de uitkeringsgerechtigde meest gunstige regeling van toepassing.

Paragraaf 6 Premie proefplaatsing

Artikel 27 Doelgroep

Er kan door het college een premie verstrekt worden aan de uitkeringsgerechtigde die als onderdeel van een traject gericht op arbeidsinschakeling in een proefplaatsing werkzaam is.

Artikel 28 Voorwaarde

De uitkeringsgerechtigde dient in een proefplaatsing werkzaamheden te hebben verricht zodanig dat hij hiermee naar het oordeel van het college heeft bijgedragen aan zijn arbeidsinschakeling.

Artikel 29 Hoogte premie

  • 1.

    De hoogte van de premie wordt voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden waarvan een der echtgenoten voldoet aan de voorwaarden gesteld op 10% van het bedrag vermeld in artikel 31 lid 2 onderdeel j van de WWB per dagdeel per week dat men de arbeid verricht, met een maximum van 60%.

  • 2.

    Bij gehuwden waarvan beide partners voldoen aan de voorwaarden worden de dagdelen waarop men arbeid verricht bij elkaar opgeteld. De hoogte van de premie wordt gesteld op 10% van het bedrag vermeld in artikel 31 lid 2 onderdeel j van de WWB per dagdeel dat men de arbeid verricht met dien verstande dat vanaf 8 dagdelen de premie wordt gemaximeerd op 75%.

Artikel 30 Vaststelling en betaling premie

  • 1.

    Vaststelling en betaling van de premie vindt ambtshalve plaats binnen acht weken nadat door de uitkeringsgerechtigde behorend tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 27, is voldaan aan de voorwaarde van artikel 28.

  • 2.

    Betaling vindt plaats in één bedrag. Er vindt geen betaling in termijnen plaats.

  • 3.

    De premie kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 31 lid 2 onderdeel j WWB, maximaal tweemaal per kalenderjaar verstrekt worden.

Paragraaf 7 Premie additionele arbeid

Artikel 31 Doelgroep

Er kan door het college een premie worden verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde die onbeloonde additionele arbeid verricht en die behoort tot de doelgroep zoals omschreven in lid 1, 9 of 10 van artikel 10a WWB.

Artikel 32 Voorwaarde

De uitkeringsgerechtigde dient onbeloonde additionele arbeid te hebben verricht zodanig dat hij hiermee naar het oordeel van het college heeft bijgedragen aan zijn arbeidsinschakeling.

Artikel 33 Hoogte premie

  • 1.

    De hoogte van de premie wordt voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden waarvan een der echtgenoten voldoet aan de voorwaarden gesteld op 10% van het bedrag vermeld in artikel 31 lid 2 onderdeel j van de WWB per dagdeel per week dat men de arbeid verricht, met een maximum van 60%.

  • 2.

    Bij gehuwden waarvan beide partners voldoen aan de voorwaarden worden de dagdelen waarop men arbeid verricht bij elkaar opgeteld. De hoogte van de premie wordt gesteld op 10% van het bedrag vermeld in artikel 31 lid 2 onderdeel j van de WWB per dagdeel dat men de arbeid verricht met dien verstande dat vanaf 8 dagdelen de premie wordt gemaximeerd op 75%.

Artikel 34 Vaststelling en betaling premie

  • 1.

    Vaststelling en betaling van de premie vindt ambtshalve plaats binnen acht weken nadat door de uitkeringsgerechtigde behorend tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 31, is voldaan aan de voorwaarde van artikel 32.

  • 2.

    Betaling vindt plaats in één bedrag. Er vindt geen betaling in termijnen plaats.

  • 3.

    De premie kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 31 lid 2 onderdeel j WWB, maximaal tweemaal per kalenderjaar verstrekt worden.

Paragraaf 8 Premie vrijwilligerswerk

Artikel 35 Doelgroep

Er kan door het college een premie worden verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde die als onderdeel van een traject activiteiten in het kader van sociale activering of vrijwilligerswerk verricht gericht op arbeidsinschakeling, of, als dat nog niet mogelijk is, gericht op maatschappelijke participatie en het voorkomen van sociaal isolement waarmee uiteindelijk arbeidsinschakeling kan worden bevorderd.

Artikel 36 Voorwaarde

De uitkeringsgerechtigde dient de activiteiten in het kader van sociale activering of vrijwilligerswerk te hebben verricht, zodanig dat hij hiermee naar het oordeel van het college heeft bijgedragen aan zijn arbeidsinschakeling.

Artikel 37 Hoogte premie

  • 1.

    De hoogte van de premie wordt voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden waarvan een der echtgenoten voldoet aan de voorwaarden gesteld op 10% van het bedrag vermeld in artikel 31 lid 2 onderdeel j van de WWB per dagdeel per week dat men de arbeid verricht, met een maximum van 60%.

  • 2.

    Bij gehuwden waarvan beide partners voldoen aan de voorwaarden worden de dagdelen waarop men arbeid verricht bij elkaar opgeteld. De hoogte van de premie wordt gesteld op 10% van het bedrag vermeld in artikel 31 lid 2 onderdeel j van de WWB per dagdeel dat men de arbeid verricht met dien verstande dat vanaf 8 dagdelen de premie wordt gemaximeerd op 75%.

Artikel 38 Vaststelling en betaling premie

  • 1.

    Vaststelling en betaling van de premie vindt ambtshalve plaats binnen acht weken nadat door de uitkeringsgerechtigde behorend tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 35, is voldaan aan de voorwaarde van artikel 36.

  • 2.

    Betaling vindt plaats in één bedrag. Er vindt geen betaling in termijnen plaats.

  • 3.

    De premie kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 31 lid 2 onderdeel j WWB, maximaal tweemaal per kalenderjaar verstrekt worden.

Hoofdstuk 4 Overig

Artikel 39 Cumulatie van premies

Cumulatie van de verschillende soorten premies genoemd in deze verordening is mogelijk met dien verstande dat het totaal van de te verstrekken premies per kalenderjaar niet meer bedraagt dan het bedrag genoemd in artikel 31 lid 2 onder j van de Wet werk en bijstand.

Artikel 40 Nadere regels

Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 41 Hardheidsclausule

Het college kan in individuele gevallen van een of meer bepalingen van deze verordening afwijken dan wel deze buiten toepassing laten, voor zover toepassing ervan voor een of meer uitkeringsgerechtigden of werkgevers gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de bepaling(en) te dienen doelen, dan wel leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard.

Artikel 42 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2012.

Artikel 43 Vervallen

 

Artikel 44 Vervallen

 

Artikel 45 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als de “Verordening re-integratiesubsidies en re-integratiepremies Horst aan de Maas”.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 11 oktober 2011.

De raad voornoemd,

De voorzitter, De griffier,

ir. C.H.C. van Rooij, mr. R.J.M. Poels,