Organisatie | Zoeterwoude |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2011 |
Citeertitel | Maatregelenverordening WWB 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
20-10-2011 | 01-01-2013 | Onbekend | 29-09-2011 Leids Nieuwsblad van 12-10-2011. | SvE/11 |
De raad van de gemeente Zoeterwoude,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 augustus 2011,
gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet en artikel 8, eerste lid, onder b en artikel 18 van de Wet werk en bijstand, overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid, onder b van de Wet werk en bijstand (WWB), de gemeente bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van de bijstand, als bedoeld in artikel 18, tweede lid, WWB,
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 4 Het besluit tot het opleggen van een maatregel
In het besluit tot het opleggen van een maatregel worden in elk geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand of langdurigheidstoeslag wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand of langdurigheidstoeslag wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardmaatregel volgens deze verordening.
Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
Artikel 7 Indeling van gedragingen in categorieën
Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
Artikel 8 Hoogte van de maatregel
Van het opleggen van een maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het - op grond van artikel 2, tweede lid - geven van een schriftelijke waarschuwing bij gedragingen van de eerste, tweede of derde categorie, tenzij de gedraging plaatsvindt binnen een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
De hoogte of duur van de maatregel wordt verdubbeld, als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit in de vorige zin wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede en derde lid.
Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht
Artikel 9 Te laat verstrekken van gegevens
Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet of artikel 38, tweede lid van het Bbz niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan, niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt, onverminderd artikel 2, tweede lid, met toepassing van artikel 18, tweede lid van de wet een maatregel opgelegd van 10 procent van de bijstandsnorm.
Indien het niet of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, kan op grond van artikel 2, tweede lid worden afgezien van een maatregel als bedoeld in het eerste lid en worden volstaan met een schriftelijke waarschuwing, tenzij de gedraging heeft plaatsgevonden binnen een periode van twaalf maanden vanaf de datum van het besluit waarbij eerder een waarschuwing aan de belanghebbende is gegeven. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede en derde lid.
De hoogte of duur van de maatregel wordt verdubbeld, als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging. Met een besluit in de vorige zin wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede en derde lid.
Artikel 10 Onderzoek Openbaar Ministerie
De maatregel als bedoeld in de artikel 9 wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het Openbaar Ministerie en blijft definitief achterwege als ter zake een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen dan wel ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht een schikking is getroffen.
Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Indien belanghebbende in de periode voorafgaand aan de bijstandsverlening, of nadien, een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond voor de voorziening in het bestaan, waardoor eerder of langer een beroep op bijstand wordt gedaan dan redelijkerwijs nodig zou zijn geweest, wordt een maatregel opgelegd.
De hoogte of duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het derde lid is opgelegd, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit in de vorige zin wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede en derde lid.
Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich tegenover het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdraagt onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt, onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van 50% van de bijstandsnorm.
Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, bijvoorbeeld als sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede en derde lid.
De hoogte of duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het eerste lid is opgelegd, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit in de vorige zin wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede en derde lid.
Hoofdstuk 6 Overige bepalingen
Artikel 14 Jongeren tot 27 jaar
In verband met de kabinetsplannen om de Wet investeren in jongeren (WIJ) in te trekken geldt deze verordening vanaf het moment dat de WIJ is ingetrokken onder intrekking van de “Maatregelenverordening WIJ 2010” ook ten aanzien van jongeren tot 27 jaar.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in de verordening, indien strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van zwaarwegende aard zou leiden.
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 29 september 2011,
de griffier,
G.J. Schouten-Buijs
de voorzitter,
E.G.E.M. Bloemen
Algemene en artikelgewijze toelichting
De Wet werk en bijstand (WWB) legt sterk de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden. Iedereen is verplicht om naar vermogen te trachten inkomsten te verwerven. In de WWB is bepaald dat het recht op bijstand mede afhankelijk is van de mate waarin een klant verantwoordelijkheid toont voor zijn eigen bestaansvoorziening.
Tot verlaging van de uitkering kan worden overgegaan als iemand zich niet aan de arbeidsverplichtingen houdt. Ook als op een andere manier blijk wordt gegeven van onvoldoende besef van verantwoordelijkheid of het schenden van de inlichtingenplicht, kan de uitkering worden verlaagd. De gemeenteraad is verplicht om bij verordening regels vast te stellen met betrekking tot deze zogenaamde afstemming van de bijstand.
Het beleid inzake de afstemming (verlaging) van de uitkering bij het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen of onvoldoende besef van verantwoordelijkheid, is vastgelegd in deze Maatregelenverordening. Maatregelen zijn bedoeld om met drang of dwang een gedragsverandering te bewerkstelligen.
De artikelen 18, tweede en derde lid en 53a WWB traden, voor zover het zelfstandigen betreft als bedoeld in artikel 78g van de WWB, pas per 1 juli 2011 in werking. Voor niet-zelfstandigen geldt sinds juli 2004 de Afstemmingsverordening WWB 2004.
De genoemde artikelen regelen de verplichting bij verordening beleid vast te stellen aangaande het verlagen van de uitkering als iemand de aan de uitkering verbonden verplichtingen niet of onvoldoende nakomt.
Per datum van inwerkingtreden van de onderhavige, herziene Afstemmingsverordening WWB 2004, die tevens een andere naam heeft gekregen, is deze dus mede van toepassing op uitkeringsgerechtigden op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).
Van de gelegenheid is gebruikgemaakt de oude Afstemmingsverordening WWB 2004 te actualiseren en te vereenvoudigen. Gebruikmakend van de modelverordening van Stimulansz van april 2011 is zodoende afgestapt van de ingewikkelde afstemming van de uitkering in geval van recidive na recidive na recidive.
Daar waar geen toelichting is gegeven, wordt het artikel en/of lid voldoende duidelijk geacht.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In dit artikel wordt onder g de term maatregel gedefinieerd. Maatregelen wegens schending van arbeidsverplichtingen of inlichtingenverplichtingen worden in principe toegepast op de algemene, periodieke bijstand en niet op de bijzondere bijstand (waaronder de langdurigheidstoeslag). Hierop wordt in elk geval een uitzondering gemaakt in het geval van bijzondere bijstandsverlening aan jongeren tot 21 jaar die geen beroep kunnen doen op hun ouders. De reden hiervan is dat deze periodieke bijstand in de kosten van levensonderhoud (op grond van artikel van de wet) in de vorm van bijzondere bijstand wordt uitgekeerd (vgl. artikel 3).
Verder kunnen er incidenteel andere redenen aanwezig zijn om niet de algemene maar de bijzondere bijstand te verlagen. Of zelfs geheel te weigeren, zoals mogelijk is bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid (artikel 11, vijfde lid).
Artikel 2 Het opleggen van een maatregel
In dit artikel, dat is ontleend aan artikel 18 WWB, worden in algemene termen de gedragingen genoemd, zoals het niet meewerken aan de arbeidsinschakeling, het schenden van de inlichtingenplicht en diverse uitingen van onvoldoende besef van verantwoordelijkheid die tot een maatregel kunnen leiden. De rest van de verordening is eigenlijk een uitwerking van dit algemene principe.
In het tweede lid is geregeld dat op grond van de specifieke omstandigheden matiging van een maatregel kan plaatsvinden, of – mits goed gemotiveerd in de beschikking – verzwaring van de maatregel.
Artikel 3 Berekeningsgrondslag
In deze verordening wordt de hoogte van de maatregel uitgedrukt in een percentage van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm. De maatregel/verlaging wordt in principe toegepast op de algemene bijstand, ervan uit gaande dat algemene, periodieke bijstand wordt verstrekt. Bij wijze van uitzondering – of, als geen algemene, periodieke bijstand wordt verstrekt - kan de maatregel/verlaging op de bijzondere bijstand, waaronder conform artikel 5, onder d van de wet de langdurigheidstoeslag is begrepen, worden toegepast. Zie ook de toelichting bij artikel 1.
Als sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag worden geweigerd (zie artikel 11, vijfde lid) in plaats van verlaagd.
In geval van recidive wordt het percentage van de maatregel verdubbeld of de duur van de maatregel die in principe één maand is. De keuze voor één van beide is aan het college.
Artikel 4 Het besluit tot het opleggen van een maatregel
Het verlagen van de bijstand vanwege het opleggen van een maatregel vindt plaats door middel van een besluit (beschikking). In het eerste lid van dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met name uit het motiveringsbeginsel. Het motiveringsbeginsel houdt onder andere in dat een besluit deugdelijk is gemotiveerd (afdeling 3.7 Awb ).
In het tweede en derde lid is het horen van belanghebbende geregeld. Voordat een besluit tot het opleggen van een maatregel wordt genomen, wordt belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn mening (zienswijze) te geven. In een viertal situaties (a t/m d) kan een gespreke achterwege worden gelaten.
Artikel 5 Afzien van het opleggen van een maatregel
Dit artikel is een uitwerking van artikel 2, tweede lid en beoogt te kunnen individualiseren. Als de klant geen verwijt kan worden gemaakt van zijn gedraging, is een maatregel niet op zijn plaats. Voorts kan door het verstrijken van de tijd het nut van het opleggen van een maatregel verdwenen zijn, zodat dit ook dan achterwege dient te blijven. Een maatregel is immers niet bedoeld als straf, maar als afstemming op het getoonde gedrag en als middel om dat gedrag te veranderen. Als er lange tijd is verstreken sinds de betreffende gedraging, heeft het opleggen van een maatregel geen redelijk doel meer.
In het derde lid is geregeld dat het om dringende redenen afzien van het opleggen van een maatregel met redenen omkleed (zie ook hierboven bij artikel 4) aan belanghebbende wordt meegedeeld. Dit, omdat het gedrag dat (vrij) recent is, wel verwijtbaar is.
Artikel 6 Ingangsdatum en tijdvak
Het tijdvak ofwel duur van de maatregel is één maand, en wel de eerste maand volgend op de datum van de beschikking. Artikel 11, tweede lid vormt een uitzondering op deze regel. Daar wordt in geval belanghebbende onverantwoord snel inteert op aanwezig vermogen als tijdvak genomen de periode dat eerder of langer bijstand is verstrekt dan redelijkerwijs nodig zou zijn geweest (met een maximum van 36 maanden). Zie ook hieronder bij artikel 11.
Artikel 7 Indeling van gedragingen in categorieën
Ter bevordering van de leesbaarheid is afgestapt van de indeling in gedragingen zoals in de oude Zoeterwoudse - en nieuwe Leidse verordening is gevolgd (van a t/m j respectievelijk
a t/m k). Gekozen is voor de indeling in categorieën zoals in de modelverordening van Stimulansz van april 2011 is gebruikt.
Artikel 8 Hoogte en duur van de maatregel
Om dezelfde reden, het bevorderen van de leesbaarheid, is ook het verhogen van de percentages bij recidive na recidive losgelaten. Daarvoor in de plaats is artikel 8, derde lid gekomen in welk artikel is geregeld dat de hoogte of de dúúr (het tijdvak) van de maatregel in het geval van recidive wordt verdubbeld. Dus één maand een verdubbeld percentage of twee maanden hetzelfde percentage. De keuze is aan het college.
De hoogte van de maatregel is een percentage van de bijstandsnorm, die geldt of zou gelden in de maand volgend op die van de beschikking, als belanghebbende die maand algemene, periodieke bijstand zou ontvangen. Het bedrag van de verlaging wordt in principe toegepast op de algemene, periodieke bijstand die belanghebbende die maand ontvangt (zie ook de toelichting bij artikel 3).
Soms zijn er verzachtende omstandigheden, waardoor het niet wenselijk is om direct een maatregel/verlaging toe te passen. Voor die gevallen moet een (schriftelijke) waarschuwing mogelijk zijn (zie tweede lid). Er is bewust voor gekozen om niet standaard een waarschuwing te geven. Klanten worden uitvoerig geïnformeerd over de verplichtingen en zijn dus op de hoogte van wat van hen wordt verwacht.
Vanwege de ernst van de gedragingen van de vierde categorie is ervoor gekozen een (schriftelijke) waarschuwing bij een gedraging uit deze categorie uit te sluiten.
Artikel 9 Te laat verstrekken van gegevens
Bij schending van de inlichtingenplicht wordt, ongeacht het effect van de onjuiste of verzwegen informatie, bij een eerste misdraging in principe een maatregel van 10% opgelegd. Eventueel dientengevolge ten onrechte verstrekte bijstand wordt daarnaast altijd teruggevorderd, inclusief de daarover afgedragen belastingen en heffingen.
Bij fraude met grote financiële gevolgen wordt aangifte gedaan bij ter strafvervolging. Zie artikel 10 plus toelichting.
Als onjuiste of onvolledige informatie is verstrekt, waardoor niet ten onrechte bijstand is uitgekeerd, kan afhankelijk van de omstandigheden worden volstaan met een waarschuwing (tweede lid).
Als naast het opleggen van een maatregel wordt besloten de bijstandsuitkering te beëindigen, kan de maatregel met terugwerkende kracht worden toegepast (zie artikel 6, tweede lid).
Artikel 10 Onderzoek Openbaar Ministerie
In het strafrecht bestaat het principe “ne bis in idem”, hetgeen betekent dat iemand niet tweemaal voor hetzelfde feit mag worden vervolgd. Omdat het opleggen van een maatregel geen sanctie is, wordt het beginsel “ne bis in idem” geen geweld aangedaan. Niettemin is er voor gekozen geen maatregel op te leggen, als er aangifte bij het Openbaar Ministerie (OM) is gedaan. Als het OM de zaak seponeert of mededeling doet van het feit dat een schikking is getroffen, wordt alsnog een maatregel opgelegd.
Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Naast schending van de verplichtingen ten aanzien van de arbeidsinschakeling en de inlichtingenverplichting zijn er diverse andere verwijtbare gedragingen die tot aanpassing van de uitkering kunnen leiden. Als voorbeeld kan worden genoemd:
- onverantwoord snelle intering op het vermogen; *1
- geen gebruik maken van een voorliggende voorziening;
- schenkingen doen waardoor men zelf op bijstand raakt aangewezen;
- zich bewust niet verzekeren;
- schending van de voorwaarden als bedoeld in artikel 55 WWB. *2
In het vijfde lid wordt geregeld dat, als iemand bijzondere bijstand of een langdurigheidstoeslag aanvraagt, en tijdens de behandeling van de aanvraag duidelijk wordt dat de aanvraag niet zou zijn gedaan als belanghebbende genoegzaam besef van verantwoordelijkheid zou hebben getoond, het mogelijk is de aanvraag af te wijzen in plaats van een maatregel op te leggen.
*1 Van onverantwoord snelle intering op het vermogen is sprake, als het vermogen, vanaf het moment waarop de belanghebbende redelijkerwijs kan weten dat hij op bijstand raakt aangewezen, afneemt tot onder de grens van het vrij te laten vermogen (artikel 34, lid 2, onder d, en lid 3, WWB) als gevolg van een uitgavenpatroon van meer dan anderhalf maal de voor de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.
Voor de toepassing van dit artikel wordt de bijstandsnorm verhoogd met de voor eigen rekening blijvende premie van een particuliere ziektekostenverzekering, alsmede met het verschil van de huursubsidie die de belanghebbende werkelijk ontvangt en de huursubsidie die hij zou hebben ontvangen bij een inkomen ter hoogte van de voor hem geldende bijstandsnorm.
*2 Onder tekortschietend besef van verantwoordelijkheid wordt mede verstaan dat niet wordt voldaan aan verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de wet. Op grond van artikel 55 WWB kan het college in individuele gevallen nadere, specifieke voorwaarden verbinden aan de bijstandsverlening. Het gaat hier met name om specifieke voorwaarden die betrekking hebben op arbeidstoeleiding en vermindering van bijstandsbehoevendheid. Specifiek wordt in de wet ook genoemd de mogelijkheid om iemand te verplichten zich onder medische behandeling te laten stellen. Uiteraard wordt deze voorwaarde alleen op medisch advies opgelegd. Bij schending van die voorwaarden wordt een maatregel van 10% opgelegd.
Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen
Zeer ernstige misdragingen kunnen op grond van artikel 18 van de WWB leiden tot verlaging van de uitkering. De maatregel is bij een eerste misdraging gesteld op 50% van de norm. Het gaat dan ook om ernstig agressief gedrag, waarbij aan medewerkers letsel wordt toegebracht, of daarmee op overtuigende wijze gedreigd wordt, of als er vernielingen worden aangericht.
In de meeste gevallen wordt bij zeer ernstige misdragingen aangifte gedaan. In het vijfde lid is opgenomen dat strafrechtelijke vervolging en het opleggen van een maatregel niet samengaan.
Uiteraard moet ook bij zeer ernstige misdragingen rekening worden gehouden met recidive. Net als bij de andere verwijtbare gedragingen wordt de maatregel dan verdubbeld, in hoogte of duur.
Artikel 13 Samenloop van gedragingen
Het kan voorkomen dat een uitkeringsgerechtigde meerdere verplichtingen niet nakomt, bv. niet verschijnen op een oproep, niet meewerken aan een trajectplan, niet ingeschreven staan bij het UWV Werkbedrijf, inkomstenverklaringen te laat en/of onjuist invullen etc. Als sprake is van een cumulatie van verwijtbare gedragingen, wordt een hogere maatregel toegepast. Die maatregel wordt berekend door de percentages van de verschillende maatregelen bij elkaar op te tellen.Artikel 14 Jongeren tot 27 jaar
Op 17 juni 2011 is het wetsvoorstel voor aanpassing van de WWB bij het parlement ingediend waarbij in Artikel II wordt voorgesteld de Wet investeren in jongeren in te trekken.
Om te voorkomen dat deze verordening over een half jaar weer moet worden aangepast is dit artikel opgenomen.Artikel 15 Hardheidsclausule
Bij de toepassing van deze verordening moet rekening worden gehouden met individuele omstandigheden. Dat kan ertoe leiden dat er, als er sprake is van bijzondere omstandigheden, ten gunste van de klant kan worden afgeweken van de verordening. Overigens volgt dit ook uit artikel 3 van deze verordening.