Organisatie | Rijssen-Holten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening inburgering gemeente Rijssen-Holten |
Citeertitel | Verordening inburgering gemeente Rijssen-Holten 2007 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet inburgering, artikel 8, 19, vijfde lid en 23, derde lid en 35
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
14-03-2007 | 01-01-2009 | Onbekend | 29-01-2007 Rijssens Nieuwsblad, 13 maart 2007 | Geen |
De raad van de gemeente Rijssen-Holten;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten; nr. 2006007933, inzake Vaststellen Verordening Inburgering Rijssen-Holten;
gelet op de artikelen 8, 19, vijfde lid, 23, derde lid, en 35 van de Wet inburgering;
overwegende dat de raad bij verordening regels dient vast te stellen over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, het aanbieden van een inburgeringsvoorziening aan bijzondere groepen inburgeringsplichtigen en de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld, alsmede dat de raad bij verordening het bedrag dient vast te stellen van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd;
besluit vast te stellen de volgende verordening: VERORDENING INBURGERING GEMEENTE RIJSSEN-HOLTEN
Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking
Hoofdstuk 2. Doelgroepen en samenstelling van de inburgeringsvoorziening
Artikel 3. Aanwijzen van de doelgroepen
Het college wijst jaarlijks de groepen inburgeringsplichtigen binnen artikel 19 van de wet, aan waaraan hij bij voorrang een inburgeringsvoorziening kan aanbieden op basis van de volgende criteria:
Hoofdstuk 3. Het aanbod van een inburgeringsvoorziening
Artikel 7. De procedure van het doen van een aanbod
Als de inburgeringsplichte het aanbod weigert is hij zelf verantwoordelijk voor zijn voorbereiding op het inburgeringsexamen. Het college zal binnen 3 weken na weigering een handhavingsbeschikking versturen waarmee de termijn aanvangt waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald.
Hoofdstuk 4. De bestuurlijke boete
Artikel 9. De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen
De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250,- indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen gehoor geeft aan een oproep en geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.
De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500,- indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 6 van deze verordening.
Geen bestuurlijke boete wordt opgelegd indien voor dezelfde gedraging de bijstand op grond van artikel 18, lid 2 van de WWB kan worden verlaagd dan wel een boete of maatregel kan of moet worden opgelegd op grond van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen sociale zekerheidswetten of sociale zekerheidsregelingen. In ieder geval wordt geen boete opgelegd als de overtreding niet verwijtbaar is.
Artikel 10. Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding
Geen bestuurlijke boete wordt opgelegd indien voor dezelfde gedraging de bijstand op grond van artikel 18, lid 2 van de WWB kan worden verlaagd dan wel een boete of maatregel kan of moet worden opgelegd op grond van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen sociale zekerheidswetten of sociale zekerheidsregelingen. In ieder geval wordt geen boete opgelegd als de overtreding niet verwijtbaar is.
De Wet inburgering (WI) treedt op 1 januari 2007 in werking en komt in de plaats van de Wet inburgering nieuwkomers (Win) en de verschillende oudkomersregelingen. De WI regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden van 16 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven.
Bij het invulling geven aan de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringsplichtige centraal. De inburgeringsplichtige kan naar eigen inzicht bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen. Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald (een resultaatsverplichting).
Gemeenten krijgen in de WI een aantal belangrijke taken toebedeeld. Zo hebben gemeenten de opdracht om de inburgeringsplichtigen in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet. Daarnaast hebben gemeenten de taak aan bepaalde groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Een inburgeringsvoorziening leidt inburgeringsplichtigen toe naar het inburgeringsexamen. Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden.
In verband met deze taken draagt de WI gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:
Regels over de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen Artikel 8 WI bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen. Het gaat dan om informatie over de rechten en plichten uit hoofde van de WI en informatie over het aanbod van inburgeringsvoorzieningen en de toegang tot die voorzieningen.
Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen
Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen. Voor een aantal bijzondere groepen biedt de wet extra faciliteiten. Gemeenten krijgen de taak om voor deze groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Het gaat om de volgende vier groepen inburgeringsplichtigen:
Aan inburgeringsplichtigen die behoren tot de eerste twee groepen (nieuw- en oudkomers die een algemene bijstand of een nader aangeduide uitkering ontvangen en oudkomers die zelf geen inkomsten uit werk of uitkering hebben) kán het college een inburgeringsvoorziening aanbieden (artikel 19, eerste lid, WI). Het college is verplicht een inburgeringsvoorziening aan te bieden aan alle asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- en nieuwkomers) en aan nieuw- en oudkomers die werkzaam zijn als geestelijke bedienaar (artikel 19, tweede lid, WI).
Het aanbod behelst een inburgeringsvoorziening die toe leidt naar het inburgeringsexamen en het eenmaal gratis afleggen van dat examen. Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een inburgeringsvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding.
De WI draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen aan deze vier groepen. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld:
Het vaststellen van de bedrag van de bestuurlijke boete
Artikel 35 WI draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de wet bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
Artikel 1. Toelichting Begripsomschrijvingen
Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.
Artikel 2. Toelichting De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen
De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen wordt georganiseerd.
Overeenkomstig de rolverdeling tussen raad en college, stelt de raad in dit artikel de kaders vast voor een adequate informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen. Het college is belast met de organisatie van de informatieverstrekking en legt daarover (periodiek) verantwoording af aan de raad.
In het tweede lid staan de middelen die het college kan gebruiken bij de informatieverstrekkingaan inburgeringsplichtigen vorm te geven. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan:
Het derde lid verplicht het college de raad periodiek te rapporteren over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen
Artikel 3. Aanwijzen van de doelgroepen
Artikel 19, tweede lid, Wet Inburgering bepaalt dat het college aan twee groepen inburgeringsplichtien een inburgeringsvoorziening moet aanbieden:
Daarnaast bepaalt de wet ook inartikel 19 dat het college aan twee groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening kán aanbieden:
Om te voorkomen dat inburgeringsplichtigen die behoren tot de groep of groepen die het college heeft aangewezen aan deze aanwijzing een recht gaan ontlenen op het krijgen van een aanbod, bepaalt dit artikel dat het college aan de groepen die hij aanwijst een inburgeringsvoorziening kan aanbieden.
Artikel 4. De samenstelling van de inburgeringsvoorziening
In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening, met in begrip van de totstandkoming en samenstelling van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden inburgeringsvoorziening samen te stellen.
De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven. In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de inburgeringsvoorziening daarmee te combineren. Uitgangspunt is wel, zo blijkt uit artikel 19, vierde lid, van de wet, dat een aanbod voor een inburgeringsvoorziening aan een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige niet wordt gedaan, indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert. De Wet inburgering bepaalt dat de inburgeringsvoorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (reïntegratievoorziening) als een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én die verplicht is om arbeid om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, WI). Indien in deze specifieke situatie geen reïntegratievoorziening wordt aangeboden, kan de gemeente derhalve geen inburgeringsvoorziening aanbieden. Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde inburgeringsvoorziening (artikel 20, tweede lid, WI). Het tweede lid van artikel 4 van de verordening draagt het college op om er voor te zorgen dat de inburgeringsvoorziening wordt afgestemd op de reïntegratievoorziening. Aangezien deze voorzieningen in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van socialezekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan het college (kunnen) worden verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 WI).
Het derde lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen kan aanbieden. In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toe leidt naar het inburgeringsexamen en het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen (artikel 19, derde lid, WI). Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- én nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, zesde lid, WI). Wat betreft de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen kan aanbieden, kan worden gedacht aan trajectbegeleiding of het (periodiek) houden van voortgangsgesprekken met de inburgeringsplichtigen.
Artikel 5. De inning van de eigen bijdrage
In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, WI).
In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige het recht heeft de eigen bijdrage in een aantal termijnen te betalen. Artikel 24, eerste lid, WI maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot toekenning van de inburgeringsvoorziening.
Bewust wordt in dit artikel in de verordening alleen een kader vastgelegd door te stellen dat het college in de beschikking zal vastleggen hoe de eigen bijdrage wordt geïnd. Gedachte hierachter is dat het college, indien juridisch mogelijk, de eigenbijdrage in zet als een positieve incentive. In die zin dat deze bij het behalen van het inburgeringsdiploma binnen de termijn van 3 jaren gecompenseerd wordt aan de inburgeraar.
Artikel 6. Opleggen van verplichtingen
Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, WI dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een inburgeringsvoorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening deze verplichtingen vast.
Artikel 7. De procedure van het doen van een aanbod
Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een inburgeringsvoorziening aan de inburgeringsplichtige op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod wordt toegestuurd naar het adres waar de inburgeringsplichtige staat ingeschreven in de GBA. Op deze wijze kan er geen onduidelijk ontstaan over het feit dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod heeft gedaan.
Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (het tweede lid). Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het vierde lid). De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt (het derde lid). Het meest praktisch is dat deze schriftelijke mededeling geschiedt in de vorm van het laten ondertekenen door de inburgeringsplichtige van een verklaring die door de gemeente is opgesteld.
Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeringsplichtige aan de gemeente meldt dat hij wel een inburgeringsvoorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen. Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen. Wanneer het aanbod niet aanvaard wordt en de inburgeringsplichtige een oudkomer is die zijn eigen inburgering wil regelen, dan zal het college uiterlijk drie weken na weigering een handhavingsbeschikking opleggen met daarin de datum waarop aan de inburgeringsplichten moet zijn voldaan
Artikel 8. De inhoud van de beschikking
Het besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.
Artikel 9. De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen
Artikel 35 WI draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 WI zijn voor de verschillende overtredingen en bij herhaling van de overtredingde maximale bedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd.
De boetebedragen die in de verordening worden opgenomen zijn maximumbedragen en géén gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38, tweede lid, WI). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.
In het kader van de uitvoering van een gecombineerde reïntegratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere socialezekerheidswet of – regeling. Artikel 37 WI bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen. De hoogte van de maatregelen die bij het niet nakomen van de verplichtingen kunnen worden opgelegd, staan beschreven in de maatregelenverordening Wet werk en bijstand gemeente Rijssen-Holten 2006. De maatregelen bestaan uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage (afhankelijk van de gedraging). Echter, voor personen zonder uitkering (Nuggers) en Anw-ers, kan de gemeente de uitkering niet verlagen met een maatregel. Wel kan het college (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug vorderen. Artikel 9 van deze verordening wijkt af van de eventuele terugvordering. In plaats hiervan wordt nu op grond van artikel 9 van deze verordening een boete opgelegd.
Artikel 10. Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding
Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 9 mogelijk is. Het eerste en tweede lid kunnen alleen in de verordening worden opgenomen als in artikel 9, eerste en tweede lid, lagere maximumboetebedragen zijn opgenomen dan de maximumbedragen in de wet. De verhoogde boetebedragen ingeval van herhaling van de overtreding mogen uiteraard niet hoger zijn dan de maximumbedragen die in artikel 34 WI worden genoemd. Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich wel binnen een bepaalde tijdspanne voordoen, bijvoorbeeld 12 maanden. Gemeenten kunnen een kortere of langere termijn vaststellen. Artikel 34, onderdeel d, WI biedt de mogelijkheid voor gemeenten om de bestuurlijke boete te verhogen van maximaal € 500 naar maximaal € 1000 in het geval dat de inburgeringsplichtige bij herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te behalen. Dit is geregeld in het derde en vierde lid van artikel 10.
Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De maximumboete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 9, derde lid, van de verordening. Op grond van artikel 32 WI moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het derde lid van artikel 10 het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt. Het wettelijk maximum bedraagt € 1000 (artikel 34, onderdeel d, WI). Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze (derde) termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, regelt het vierde lid dat het college wederom een hogere bestuurlijke boete kan opleggen. De maximumboete in het vierde lid geldt ook voor alle hierop volgende overschrijdingen van termijnen door de inburgeringsplichtige.
Het vierde lid kan alleen in de verordening worden opgenomen als in het derde lid niet het wettelijk maximum van € 1000 is vastgesteld. Alleen in dat geval is er ruimte voor het verhogen van het maximumbedrag van de bestuurlijke boete (tot maximaal € 1000). Als in het derde lid het wettelijk maximum van € 1000 is opgenomen of als de gemeente er geen behoefte aan heeft om een hogere maximumboetebedrag vast te stellen wanneer termijnen bij herhaling worden overschreden, kan het vierde lid worden geschrapt en dient het derde lid als volgt te luiden: De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 1000 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 of 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.
De artikelen 9 en 10 bieden in de vorm van het vaststellen van maximumbedragen het kader voor het college bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boetes in individuele gevallen. Het college zal binnen deze kaders zelf een beleid moeten ontwikkelen. Het is aan te bevelen dat het college in beleidsregels vastlegt hoe dat beleid er uit ziet: welke boete wordt in beginsel opgelegd bij welke overtreding en met welk bedrag wordt de boete in beginsel verhoogd als de betrokken inburgeringsplichtige dezelfde overtreding nogmaals pleegt.