Organisatie | Hengelo |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Maatregelenverordening 2012 |
Citeertitel | Maatregelenverordening 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
WWB e.a.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-01-2013 | Onbekend | 20-12-2011 Gemeenteadvertentie 27-12-2011 | 11G201801 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
De raad van de gemeente Hengelo.
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 22 november 2011
gelet op de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ),
overwegende dat op grond van artikel 8 WWB, artikel 35 IOAW en artikel 35 IOAZ de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van de uitkering, bedoeld in artikel 18 WWB, artikel 20 IOAW en artikel 20 IOAZ,
Vast te stellen de hierna volgende “Maatregelenverordening 2012”
Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Deze verordening verstaat onder:
uitkering: de uitkering als bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 2 en 3 en hoofdstuk 4, paragraaf 1 van de WWB en de bijzondere bijstand bedoeld in artikel 12 WWB inclusief vakantiegeld en inclusief de gemeentelijke toeslag en zonder aftrek van inkomsten of de uitkering (bruto grondslag) als bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ;
Hoofdstuk 2. Geen / onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van arbeid
Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering verlaagd met 20% gedurende een maand:
Artikel 8. Samenloop van gedragingen
Als een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen als genoemd in dit hoofdstuk, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.
De duur van de maatregelen als bedoeld in dit hoofdstuk wordt verdubbeld, als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen.
Na het opleggen van de maatregel als bedoeld in het eerste lid vindt elke drie maanden een herbeoordeling plaats om te beoordelen of de uitkeringsgerechtigde voldoende activiteiten onderneemt om zo spoedig mogelijk aan het werk te gaan. Wanneer de uitkeringsgerechtigde geen, dan wel onvoldoende activiteiten onderneemt, dan wordt de uitkering voor de duur van drie maanden verlaagd met een hoger percentage.
HOOFDSTUK 3. MAATREGELEN SCHENDEN INFORMATIEVERPLICHTING
Artikel 11. Te laat verstrekken van gegevens
Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Artikel 12. Schenden informatieverplichting met gevolgen voor de uitkering
Als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de WWB dan wel artikel 13 van de IOAW/IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.
De verlaging zoals bedoeld in dit artikel vindt, indien men een uitkering ontvangt, direct en volledig plaats met de eerstvolgende uitbetaling. Wanneer dit niet mogelijk is, doordat de uitkering inmiddels is beëindigd, dan zal deze over een periode waarin de maatregelwaardige gedraging heeft plaatsgevonden worden herzien.
HOOFDSTUK 4. OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 14. Niet of onvoldoende meewerken aan zorgtraject
Wanneer de uitkeringsgerechtigde niet dan wel in onvoldoende mate meewerkt aan een verplichting als bedoeld in artikel 55 van de WWB verlagen burgemeester en wethouders de uitkering. De hoogte en de duur van de verlaging zullen, indien mogelijk, overeenkomstig de categorie-indeling van de artikelen 4 tot en met 10 van deze verordening plaatsvinden.
Artikel 15. Geen of onvoldoende inspanningen om werk / onderwijs te vinden
Wanneer de uitkeringsgerechtigde jonger dan 27 jaar in de vier weken voorafgaand aan zijn uitkeringsaanvraag geen of onvoldoende aantoonbare inspanningen heeft gepleegd om werk dan wel onderwijs te vinden verlagen burgemeester en wethouders de uitkering. De hoogte en de duur van de verlaging zullen, indien mogelijk, overeenkomstig de categorie-indeling van de artikelen 4 tot en met 10 van deze verordening plaatsvinden.
Artikel 16. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Indien de uitkeringsgerechtigde blijk heeft gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan weigeren burgemeester en wethouders de uitkering tijdelijk geheel of gedeeltelijk.
Artikel 17. Zeer ernstige misdragingen
Indien een uitkeringsgerechtigde zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de WWB, dan wel artikel 20, lid 2 van de Ioaw/Ioaz, wordt een maatregel opgelegd van minimaal 10% en maximaal 100% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.
Artikel 18. Afwijking van de genoemde percentages
De verlaging van de uitkering wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de
uitkeringsgerechtigde de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij
Artikel 19. Afzien van maatregel
Burgemeester en wethouders zien af van een maatregel indien:
de gedraging meer dan een jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte uitkering is verleend dan wel sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 16 van deze verordening.
Toelichting op de Maatregelenverordening
Met ingang van 1 januari 2012 wordt de Wet investeren in jongeren (WIJ) weer samengevoegd met de Wet werk en bijstand (WWB). Naast deze wijziging van de wet zijn er nog een aantal aanpassing de WWB. Daarnaast hebben de gemeenten Borne, Hengelo, Hof van Twente en Oldenzaal besloten om samen te gaan werken bij het aanpassen van de verordeningen en ze zo veel mogelijk op elkaar af te stemmen om zo eventuele verdere samenwerking in de toekomst te vergemakkelijken.
Op basis van de WWB, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) moet een gemeente een verordening vaststellen voor de verlaging van de uitkering bij het niet nakomen van verplichtingen. In de maatregelverordening legt de gemeente vast in welke situaties en op welke wijze burgemeester en wethouders de uitkering verlagen. De bepalingen in de maatregelverordening zijn van toepassing op de WWB, de Ioaw en de Ioaz.
Bij het vaststellen van de verlaging houden burgemeester en wethouders rekening met de persoonlijke omstandigheden en de individueel vastgestelde verplichtingen van de uitkeringsgerechtigde. Dit kan inhouden dat bijvoorbeeld op grond van dringende redenen geheel of gedeeltelijk wordt afgezien van verlagen van de uitkering. Benadrukt wordt dat in ieder geval van een verlaging van de uitkering wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Al voordat het recht op uitkering is vastgesteld moet de uitkeringsgerechtigde aan voorwaarden voldoen. Voldoet de uitkeringsgerechtigde hier niet aan dan kunnen burgemeester en wethouders de uitkering verlagen. Dit geldt ook in situaties waarin de uitkeringsgerechtigde door zijn handelen of nalaten het recht verspeelt op een voorliggende voorziening of om situaties waarin de uitkeringsgerechtigde te weinig zijn best heeft gedaan om aan het werk te komen.
Burgemeester en wethouders kunnen de verlaging voor een bepaalde periode opleggen of totdat de uitkeringsgerechtigde tekortkomingen heeft hersteld.
Bij het besluit tot het verlagen van de uitkering én bij de heroverweging vormen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur de centrale uitgangspunten.
Het niet nakomen van verplichtingen en de daarbij horende verlagingen zijn in categorieën ingedeeld. Bij de indeling is rekening gehouden met de ernst van het verwijtbaar handelen. Bij het niet nakomen van de inlichtingenplicht is de verlaging afgestemd op de hoogte van de ten onrechte ontvangen bruto uitkering.
Aan de indeling in categorieën ligt het criterium ten grondslag dat de ernst van het feit toeneemt, naarmate het niet nakomen van een verplichting concretere gevolgen heeft voor het verkrijgen van betaalde arbeid. Bij de beoordeling van de ernst van het feit is daarom onder meer van belang of de uitkeringsgerechtigde onvoldoende eigen initiatief toont of de kansen op arbeidsinschakeling door eigen toedoen vermindert of zelfs teniet doet.
Met het indelen in categorieën in deze verordening wordt beoogd rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te bevorderen. Hierbij wordt geen afbreuk gedaan aan de mogelijkheid tot individualisering. Immers de individuele situatie van de uitkeringsgerechtigde zal altijd beoordeeld worden. Dit kan aanleiding zijn om af te wijken van de standaard verlaging.
De begrippen die in deze verordening gebruikt worden hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de WWB, IOAW en IOAZ.
1.De uitkeringsgerechtigde is verplicht om zijn individuele trajectplan te ondertekenen en terug te sturen. Het doel hiervan is dat geen misverstand kan ontstaan over de verplichtingen die gelden voor de uitkeringsgerechtigde en de gemeente.
Van de uitkeringsgerechtigde wordt verwacht dat hij activiteiten verricht die zijn gericht op een zo snel mogelijke inschakeling in het arbeidsproces. Hij zal op eigen initiatief voldoende moeten solliciteren naar arbeid, zich inschrijven bij diverse uitzendbureaus en daar regelmatig informeren naar werk.
Voor een doelmatige controle op het recht op uitkering is het van belang dat de uitkeringsgerechtigde niet langer dan de gebruikelijke vakantieduur in het buitenland is. Hierbij valt te denken aan het tijdig kunnen uitvoeren van (tussentijdse) heronderzoeken. Burgemeester en wethouders moeten bijvoorbeeld na kunnen gaan of de uitkeringsgerechtigde nog recht heeft op een uitkering of dat de vrijstelling van de arbeidsverplichtingen gehandhaafd dient te blijven.
Van de uitkeringsgerechtigde wordt verwacht dat hij geen belemmeringen opwerpt die de inschakeling in de arbeid bemoeilijken. Hierbij dient onder meer gedacht te worden aan de houding van hem tijdens het sollicitatiegesprek, het aanvoeren van steeds nieuwe argumenten waarom hij niet ingeschakeld kan worden in het arbeidsproces, het aangeven van niet verantwoorde beperkingen ten aanzien van de arbeid en het aangeven dat hij geen gebruik wil maken van de mogelijkheden om te re-integreren op de arbeidsmarkt.
Van de jongere wordt verwacht dat hij alle medewerking verleend aan de opstelling van een plan voor de inschakeling in de arbeid of een opleiding en ook meewerkt aan onderzoek naar de mogelijkheden om een arbeidsplaats of opleidingsplek te verwerven. Dit geldt ook voor een onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van medische beperkingen. Indien zich een medisch probleem voordoet is de jongere verplicht mee te werken aan een medisch onderzoek en zich te laten behandelen.
De uitkeringsgerechtigde is, om in aanmerking te komen voor een uitkering, verplicht naar vermogen arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Met het begrip algemeen geaccepteerde arbeid wordt bedoeld arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is. Hieronder valt zowel de reguliere betaalde arbeid, als de gesubsidieerde arbeid, met uitzondering van de dienstbetrekkingen in het kader van de Wsw. Werkzaamheden die niet algemeen geaccepteerd zijn, zoals prostitutie, worden uitgesloten. Er kunnen door hem geen eisen gesteld worden aan de aansluiting van de arbeid aan het opleidingsniveau, eerder opgedane werkervaring en beloningsniveau. Ook arbeid van tijdelijke aard dient hij te accepteren.
Tot deze categorie wordt gerekend de situatie waarin men op verwijtbare wijze door eigen toedoen voorafgaand aan de uitkeringsaanvraag dan wel tijdens de uitkering of tijdens het leerwerktraject, betaalde arbeid niet behouden heeft. Hierbij moet gedacht worden aan verwijtbaar ontslag, zelf ontslag nemen, het niet verlengen van een arbeidscontract op basis van de opstelling van de uitkeringsgerechtigde. Bij verwijtbare werkloosheid is er een verband tussen de hoogte van de gedraging en het salaris dat niet meer wordt ontvangen. De verlaging van de uitkering kan de hoogte van het niet genoten salaris niet overtreffen.
Een primair werkaanbod bestaat uit een werkstage, mogelijk voor aanvang van de uitkeringsverstrekking, om het beroep op de uitkering te voorkomen of te beperken. De gedachte achter een primair werk aanbod is dat voor het ontvangen van een uitkering een tegenprestatie geleverd moet worden. Aangezien deze aanpak alleen wordt ingezet bij personen zonder belemmeringen, maar met een gebrek aan motivatie, is een verlaging van 100% redelijk te achten. Het gaat hier nadrukkelijk niet om werkstages in het kader van reguliere re-integratietrajecten. Het niet meewerken aan deze stages valt onder artikel 6 van deze verordening, een verlaging van de 3e categorie.
Artikel 6. Ioaw- en Ioaz-uitkering: ontslag
De Ioaw- en Ioaz-uitkering kent een aparte maatregel, die inhoudt, dat een uitkering verlaagt kan worden met de hoogte van het inkomen, dat verloren is gegaan als gevolg van ontslag op staande voet of het zelf ontslag nemen. Deze verlaging kan blijvend of tijdelijk zijn.
Of een uitkering blijvend of tijdelijk wordt verlaagd is afhankelijk van de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden, waarin de uitkeringsgerechtigde verkeert.
Deze maatregel kan wel tot gevolg hebben, dat de uitkeringsgerechtigde een beroep moet doen op de WWB, waar de vermogenstoets geldt.
Als de uitkeringsgerechtigde niet heeft geprotesteerd tegen een ontslag wordt de uitkering gedurende één maand geheel geweigerd.
Artikel 7. Ioaw-uitkering: nalaten werkaanvaarding
Een Ioaw-uitkering kan blijvend of tijdelijk worden verlaagd met het inkomen, dat verkregen had kunnen worden als de uitkeringsgerechtigde algemeen geaccepteerde arbeid had kunnen aanvaarden, maar dit niet heeft gedaan of onvoldoende meewerkt om arbeid te verkrijgen. Ook deze verlaging kan blijvend of tijdelijk zijn. Of een uitkering blijvend of tijdelijk wordt verlaagd is afhankelijk van de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden, waarin de uitkeringsgerechtigde verkeert.
Artikel 8. Samenloop van gedragingen
Dit artikel ziet op verschillende gedragingen van een uitkeringsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. Als hier sprake van is wordt bij het opleggen van een maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel van toepassing is. Ook als sprake is van verwijtbare gedragingen door verschillende gezinsleden, in geval van een gezinsuitkering, wordt in het algemeen alleen een verlaging uit de hoogste categorie getroffen.
Als er binnen een jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van herhaald verwijtbaar gedrag dan wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel. Er is sprake van een herhaalde verwijtbare gedraging als eerder een maatregel is toegepast, er een waarschuwing is gegeven of als er om dringende redenen afgezien is van het opleggen van een maatregel.
In situaties, zoals bedoeld in dit artikel kan het voorkomen dat de uitkeringsgerechtigde afkomstig is uit een andere gemeente en op het moment van de verwijtbare gedraging nog geen 12 maanden in onze gemeente woont. Voor een goede uitvoering van deze verordening dient dan te worden nagegaan of er in de vorige gemeente een maatregel op de uitkering is toegepast. Wanneer een dergelijke maatregel is toegepast, dient te worden nagegaan of deze gedraging ook in onze gemeente zou hebben geleid tot een verlaging van de uitkering. Wanneer dit het geval zou zijn geweest dan kan de grotere verwijtbaarheid van de gedraging leiden tot een verdubbeling van de periode van verlaging van de uitkering.
Wanneer de uitkeringsgerechtigde volhardt in zijn verwijtbare gedragingen dan kan er een verlaging van de uitkering plaatsvinden die drie maanden duurt. Er zal dan telkens binnen drie maanden een heroverweging van de maatregel plaats dienen te vinden. Bij deze heroverweging hoeven niet alle feiten en omstandigheden opnieuw beoordeeld te worden. Een marginale beoordeling volstaat. Er dient slechts beoordeeld te worden of het redelijk is om de vastgestelde maatregel voort te zetten. Hierbij dient allereerst gekeken te worden of hij nu wel aan zijn verplichtingen voldoet. Wanneer dit het geval is kan besloten worden om het opleggen van een maatregel te beëindigen. Wanneer hij nog steeds niet voldoet aan zijn verplichtingen dan zal alsnog gekeken dienen te worden naar de omstandigheden waarin hij verkeert. In een dergelijke situatie zal het percentage waarmee de uitkering verlaagd wordt moeten worden verhoogd, omdat de al toegepaste verlaging kennelijk niet het gewenste effect heeft.
Artikel 11. Te laat verstrekken van gegevens
Een uitkeringsgerechtigde moet de door de gemeente gevraagde informatie,zoals de inkomstenverklaring, tijdig inleveren. De gemeente moet kunnen beoordelen of er recht op uitkering is en of het recht op uitkering voortgezet kan worden.
Artikel 12. Schenden informatieverplichting met gevolgen voor de uitkering
De uitkeringsgerechtigde moet op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn recht op uitkering. Wanneer een uitkeringsgerechtigde als gevolg van het schenden van zijn inlichtingenverplichting teveel uitkering ontvangt wordt een maatregel opgelegd.
De hoogte van de maatregel is afhankelijk van de hoogte van het bruto-fraudebedrag.
Op basis van de aanwijzing sociale zekerheidsfraude”van het college van procureurs-generaal is in overleg met het openbaar ministerie in Almelo bepaald dat fraude vanaf € 12.000,- strafrechtelijk wordt afgedaan. Fraude tot € 12.000,- valt onder het maatregelenbeleid van onze gemeente.
Artikel 13. Volharding bij schenden informatieverplichting
Wanneer iemand blijft volharden in het frauderen met uitkeringsgelden kan de uitkering voor de periode van drie maanden met 100% worden verlaagd. De eerder opgelegde maatregelen hebben kennelijk niet het gewenste effect gehad. Wellicht wordt met een dergelijke maatregel wel een gedragsverandering te weeg gebracht.
Artikel 14. Niet of onvoldoende meewerken aan zorgtraject
Het opleggen van nadere verplichtingen kan bijvoorbeeld aan de orde zijn wanneer in de persoon gelegen factoren arbeidsinschakeling in de weg staan, zoals bij psychische moeilijkheden of verslavingsproblematiek. Burgemeester en wethouders kunnen aan de uitkeringsgerechtigde de verplichting opleggen om een medische behandeling te ondergaan. Ook kunnen zij de verplichting opleggen een andere vorm van professionele hulpverlening te ondergaan, die naar zijn aard te vergelijken is met een medische behandeling. Zij leggen deze verplichtingen op als zij dit noodzakelijk achten voor het herstel van de zelfstandige bestaansvoorziening.
Artikel 15. Geen of onvoldoende inspanningen om werk / onderwijs te vinden
De bedoeling van de vier weken wachttijd is dat een jongere actief op zoek gaat naar werk of scholing, zodat hij geen beroep hoeft te doen op een bijstandsuitkering. Wanneer een jonger dit nalaat dan zal een maatregel dienen te worden opgelegd, die zoveel mogelijk aansluit bij de door ons gehanteerde categorie-indeling.
Artikel 16. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Bij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan gedacht worden aan de situatie dat de uitkeringsgerechtigde heeft nagelaten zich te verzekeren tegen ziektekosten, brand, inbraak en dergelijke. Ook mag varwacht worden dat men zich niet onnodig in uitkeringsbehoevende omstandigheden brengt, bijvoorbeeld door het doen van bepaalde uitgaven, het te snel interen van vermogen, het verkopen van de woning beneden de marktwaarde of onderbedeling bij echtscheiding.
Deze maatregel kan niet worden opgelegd bij een IOAW- of IOAZ-uitkering.
Artikel 17. Zeer ernstige misdragingen
Er moet sprake zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.
Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen als er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van WWB/IOAW/IOAZ.
Blijkens de wettekst kan alleen een maatregel worden opgelegd bij (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren. Er kan dus geen maatregel worden opgelegd als een uitkeringsgerechtigde zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WWB, IOAW/IOAZ (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf). Het is in dat geval eventueel wel mogelijk om een maatregel op te leggen wegens het niet of onvoldoende gebruikmaken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.
Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:
intimidatie (uitoefenen van psychische druk);
zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);
combinatie van agressievormen.
Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad.
In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.
Opgemerkt wordt nog dat het opleggen van een maatregel los staat van het doen van aangifte bij de politie.
Artikel 18. Afwijking van de genoemde percentages
De uitkeringsgerechtigde zal het ontbreken van verwijtbaarheid of eventuele verzachtende omstandigheden aannemelijk moet maken. Het uitgangspunt hierbij is dat de bewijslast bij hem ligt.
Bij het verlagen van de uitkering dient een belangenafweging plaats te vinden. Hierbij dient onderzocht te worden of er omstandigheden zijn die aanleiding geven om af te zien van een maatregel, een minder hoge maatregel of een hogere maatregel toe te passen. Hierbij kan gedacht worden aan de duur van de gedragingen, de zwaarte en de omvang van de gevolgen.
Bij het vaststellen van de hoogte van de maatregel dient rekening gehouden te worden met een schuldhulpverleningstraject. De hoogte van de maatregel kan over een langere periode worden aangepast als sprake is van budgettering en doorbetaling van vaste lasten.
Artikel 19. Afzien van maatregel
1.Het afzien van een verlaging van de uitkering 'indien elke vorm van verwijtbaarheid' ontbreekt, is geregeld in artikel 18 WWB, en in artikel 20 van zowel de Ioaw als de Ioaz. Het ontbreken van de verwijtbaarheid kan niet snel worden aangenomen. Het afzien van een verlaging van de uitkering wegens het ontbreken van iedere verwijtbaarheid zal dan ook tot de uitzonderingen behoren. Alleen in zeer duidelijke gevallen moet worden afgezien van het verlagen van de uitkering wegens niet verwijtbaarheid.
Een andere reden om af te zien van verlaging van de uitkering is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Het gaat hierbij om situaties die langer dan een jaar geleden hebben plaatsgevonden. Dit geldt echter niet voor maatregelen in verband met een schending van de inlichtingenverplichting en maatregelen in verband met een tekort schietend besef van verantwoordelijkheid.
2.Op grond van dringende redenen kan worden afgezien van het verlagen van de uitkering. Uitzonderingen moeten mogelijk zijn indien voor de uitkeringsgerechtigde onaanvaardbare consequenties zouden optreden. Er moet wel iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand zijn wil een afwijking van het algemene principe gerechtvaardigd zijn. Bij de dringende reden is niet primair of uitsluitend aan financiële redenen gedacht. Ook immateriële omstandigheden kunnen een rol spelen. Gedacht kan worden aan de situatie dat de uitkeringsgerechtigde al door samenloop van diverse calamiteiten zodanig in de problemen is geraakt dat het niet verantwoord is om ook nog eens de uitkering te verlagen. Ook kan hierbij gedacht worden aan een net gestarte schuldregeling die door de verlaging van de uitkering kan worden gefrustreerd.