Organisatie | Gouda |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bouwverordening 1993 |
Citeertitel | bouwverordening |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | bouwen |
Externe bijlage | Bijlagen van de Bouwverordening |
Geen.
Woningwet, art. 8
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2012 | 03-03-2019 | 14e serie wijzigingen Model-bouwverordening 1992 | 14-03-2012 Goudse Post, 21-03-2012 | 729909 | |
01-10-2010 | 01-04-2012 | nieuwe regeling | 30-06-2010 Goudse Post, 28-07-2010 | 36 | |
19-06-1993 | 01-04-2012 | nieuwe regeling | 29-03-1993 Goudse Post, 16-06-1993 | 7.1.9 |
2. de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen
Paragraaf 1 - gegevens en bescheiden
Artikel 2.1.5 het onderzoek naar bodemverontreiniging
Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit:
indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat er een bodemverontreiniging aanwezig is, worden tevens ingediend de resultaten van een recent milieuhygiënisch verkennend bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1;
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.
Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder cd, van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is, dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009, niet rechtvaardigen.
Bodemonderzoekendienen geheel overeenkomstig vastgestelde protocollen en NEN normen en overeenkomstig hoofdstuk 2 uit het Besluit bodemkwaliteit te worden uitgevoerd. De onderzoeksbureaus moeten in het bezit zijn van een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit. Niet van toepassing is het bepaalde in dit lid vooronderzoeken van voor 1 juli 2007. De rapportage moet als volgt worden ingediend:
- een digitaal exemplaar in pdf-bestand
- een digitaal exemplaar in SIKB-0101 xml-bestand (meest recenteversie.
Paragraaf 4 - het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem
Artikel 2.4.1 verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
a. waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;
b. voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor hte bouwen is vereist; en
2. waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.
Artikel 2.4.2 voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
In afwijking van het bepaalde in paragraaf 1.2.5 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in het Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Paragraaf 5 - voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen
Artikel 2.5.2 anti-cumulatiebepaling
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.
Artikel 2.2.5 ligging van de voorgevelrooilijn
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
Artikel 2.5.6 verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.7 toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:
Artikel 2.5.8 vergunningverlening in afwijling van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn
Artikel 2.5.9 bouwen op de weg
In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Artikel 2.5.10 plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn - afschuining van straathoeken
Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.
Artikel 2.5.11 ligging van de achtergevelrooilijn
De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing - in het belang van de toetreding van dag-licht - over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.5.12 verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 2.5.13 toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw, voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;
andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van artikel 3, eerste lid, onder k, van het Besluit bouwwerken, te weten:
1. ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;
Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Artikel 2.5.15 erf bij woningen en woongebouwen
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:
het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;
Artikel 2.5.17 ruimte tussen bouwwerken
De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:
Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aan-grenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
Artikel 2.5.19 bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen
Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.
Artikel 2.5.20 toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.
Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtstbij gelegen tegenoverliggende rooilijn.
Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verstverwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.
Artikel 2.5.21 toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn
De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk.
Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen. Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.22 toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn
Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt - onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 - de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.5.23 toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de - krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 - maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:
Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de - krachtens artikel 2.5.22 - maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.
Artikel 2.5.25 hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen
De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat - uitgaande van een goothoogte van genoemde maat - daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.
Artikel 2.5.26 wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten - voor zover zij de maximale hoogte overschrijden - buiten beschouwing worden gelaten.
Artikel 2.5.27 toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte
Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:
topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het produkt van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;
Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;
Artikel 2.5.29 vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voor bereiding van nieuw ruimtelijk beleid
In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:
Artikel 2.5.30 parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto’s, inclusief de rijwegen om deze ruimten te bereiken, moeten redelijkerwijs bereikbaar zijn per auto en onafhankelijk van andere parkeerruimten kunnen functioneren. Voorts moet deze ruimte afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
indien de desbetreffende afmetingen in overeenstemming zijn met het bepaalde in NEN 2443, uitgave 2000, de Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom (ASVV 2004 van het Centrum voor Regelgeving in de Grond-, Water en Wegenbouw en de Verkeerstechniek, CROW) en de Ontwerpwijzer gebouwde parkeervoorzieningen (CROW, 1996) wat betreft de in de bijlage opgenomen afmetingen van parkeerwegen;
indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte in overeenstemming is met de Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom (ASVV 2004 van het Centrum voor Regelgeving in de Grond-, Water en Wegenbouw en de Verkeerstechniek, CROW) en de Richtlijn integrale toegankelijkheid openbare ruimte (CROW 2002).
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en het vierde lid:
voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien. In het geval in het openbaar gebied wordt voorzien in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte is het uitsluitend toegestaan op grond van dit onderdeel ontheffing te verlenen indien het naar het oordeel van burgemeester en wethouders redelijkerwijs fysiek onmogelijk of uit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst is op eigen terrein in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte te voorzien of
In het geval ontheffing wordt verleend ingevolge het vijfde lid, op grond van het feit dat in het openbaar gebied wordt voorzien in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte zijn burgemeester en wethouders bevoegd aan de ontheffing de verplichting tot betaling van een compensatiebedrag te verbinden, waarbij een bedrag van € 5.000,- per parkeerplaats dan wel laad- of losplaats wordt gehanteerd. Voor genoemde bedragen wordt het prijspeil 2010 gehanteerd en worden jaarlijks geïndexeerd op basis van het jaarlijkse prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie.
4. plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk
Artikel 4.1 intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden
5. staat van open erven en terreinen, brandveiligheidsinstallaties, aansluiting op de nutsvoorzieningen en weren van schadelijk en hinderlijk gedierte
Paragraaf 1 - staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte
Paragraaf 3 - gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen
Artikel 9.1 de advisering door de welstandcommissie
De welstandscommissie adviseert als subcommissie van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit over de welstandsaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken waarvoor geen sneltoetscriteria zijn opgenomen in de Welstandsnota. De welstandscommissie baseert haar advies op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria.
Artikel 9.4 jaarlijkse verantwoording
De welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:
De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.
Artikel 9.6 openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting
De behandeling van bouwplannen door of onder verantwoordelijkheid van de welstandscommissie is openbaar. De vergadering van de welstandscommissie wordt aangekondigd in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.
Artikel 9.7 afdoening onder verantwoordelijkheid
De welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies, in afwijking van artikel 9.2, derde lid, onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. Het aangewezen lid of de aangewezen leden adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.
10. overige administratieve bepalingen
Artikel 10.2 de aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen
Artikel 10.5 het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen
Artikel 10.6 herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
Artikel 11.3 stilleggen van het slopen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd sloopwerkzaamheden stil te leggen, indien er wordt gesloopt:
in afwijking van de voorschriften van het Asbestverwijderingsbesluit, zoals laatstelijk gewijzigd, zijnde de Algemene Maatregel van Bestuur, bedoeld in de artikelen 24, 35, vierde lid en 39, derde lid van de Wet milieugevaarlijke stoffen, alsmede in de artikelen 8, achtste lid, juncto 8, tweede lid, onderdelen d en h en 110, eerste lid van de Woningwet; of
12. straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 12.2 overgangsbepaling bodemonderzoek
Indien ten behoeve van de bouw van een bouwvergunningplichtig bouwwerk in enig ander verband dan de aanvraag om bouwvergunning indicatief bodemonderzoek is verricht, geldt dit indicatieve bodemonderzoek als het in artikel 2.1.5 bedoelde verkennende bodemonderzoek, tenzij burgemeester en wethouders van mening zijn dat het indicatieve bodemonderzoek niet meer als een recent onderzoek kan worden gezien.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 29 maart 1993, met uitzondering van artikel 7.3.1.
De raad voornoemd,
drs. J.H. Boone , voorzitter
drs. A.W. van der Spek , secretaris
Voor zoveel nodig goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland bij besluit van 28 mei 1993, nr. DRG/ARB/71951.
Afgekondigd: 16 juni 1993
In werking getreden: 19 juni 1993
Eerste serie wijzigingen vastgesteld in de openbare vergadering van 30 mei 1994.
De raad voornoemd,
drs. J.H. Boone , voorzitter
drs. A.W. van der Spek , secretaris
Afgekondigd: 8 juni 1994
In werking getreden: 11 juni 1994
Tweede serie wijzigingen vastgesteld in de openbare vergadering van 11 december 1995.
De raad voornoemd,
drs. J.H. Boone , voorzitter
drs. A.W. van der Spek , secretaris
Afgekondigd: 15 december 1995
In werking getreden: 20 december 1995
Derde serie wijzigingen vastgesteld in de openbare vergadering van 20 mei 1996.
De raad voornoemd,
drs. J.H. Boone, voorzitter
drs. A.W. van der Spek, secretaris
Afgekondigd: 12 juni 1996
In werking getreden: 20 juni 1996
Vierde tot en met zesde serie wijzigingen vastgesteld in de openbare vergadering van 7 december 1998.
De raad voornoemd,
drs. J.H. Boone, voorzitter
drs. A.W. van der Spek, secretaris
Afgekondigd: 16 december 1998
In werking getreden: 17 december 1998
Zevende en achtste serie wijzigingen vastgesteld in de openbare vergadering van 14 april 2003.
De raad voornoemd,
W.M. Cornelis, voorzitter
M. Lint-Zwagemakers, griffier
Afgekondigd: 1 mei 2003
In werking getreden: 2 mei 2003
Negende wijziging vastgesteld in de openbare vergadering van 28 juni 2004.
De raad voornoemd,
W.M. Cornelis, voorzitter
S. Heerdink, plv. griffier
Afgekondigd: 28 juli 2004
In werking getreden: 9 september 2004
Tiende serie wijzigingen vastgesteld in de openbare vergadering van 12 december 2005.
De raad voornoemd,
W.M. Cornelis, voorzitter
H. Andeweg, griffier
Afgekondigd: 25 januari 2006
In werking getreden: 26 januari 2006
Elfde serie wijzigingen vastgesteld in de openbare vergadering van 31 januari 2007.
De raad voornoemd,
W.M. Cornelis , voorzitter
mw. drs B. Lubbers , adjunct-griffier
Afgekondigd: 14 maart 2007
In werking getreden: 15 maart 2007
Twaalfde serie wijzigingen vastgesteld in de openbare vergadering van 14 november 2007.
De raad voornoemd,
W.M. Cornelis, voorzitter
mw. drs B. Lubbers, griffier
Afgekondigd: 2007
In werking getreden: 2007
In de openbare vergadering van 25 maart 2009 is besloten artikel 7.3.1 (Vergunningplicht nachtverblijf) in de verordening op te nemen.
De raad voornoemd,
W.M. Cornelis, voorzitter
mw. drs B. Lubbers, griffier
Afgekondigd 29 april 2009
In werking getreden:: 30 april 2009
In de openbare vergaderingen van 9 februari 2010 is besloten artikel 2.5.30 (parkeernormen en afkoopsommen) te wijzigen.
De raad voornoemd,
W.M. Cornelis, voorzitter
mw. drs B. Lubbers, griffier
Afgekondigd: 24 februari 2010
In werking getreden: 25 februari 2010
Dertiende serie wijzigingen vastgesteld in de openbare vergadering van 30 juni 2010, in verband met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
De raad voornoemd,
W.M. Cornelis, voorzitter
mw. drs B. Lubbers, griffier
Afgekondigd: 28 juli 2010
Inwerking getreden: 1 oktober 2010
Veertiende serie wijzigingen vastgesteld in de openbare vergadering van 14 maart 2012, in verband met de inwerkingtreding op 1 april 2012 van het nieuwe Bouwbesluit, aanpassing van de bepaling met betrekking tot het bodemonderzoek en sneltoetscriteria.
De raad voornoemd,
W.M. Cornelis, voorzitter
mw. drs B. Lubbers, griffier
Inwerking getreden: 1 april 2012
Artikel 352 verbod tot het gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen in afwijking van de bestemming
Zolang bij een bestemmingsplan, tot stand gekomen als uitbreidingsplan ex artikel 43 van de Woningwet 1901, hetzij na inwerkingtreding van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb. 1962, 286) geen voorschriften zijn gegeven omtrent het gebruik van in die plannen of voorschriften
begrepen bouwwerken, open erven of terreinen en geen aanpassing aan de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft plaatsgevonden, is het verboden die bouwwerken, open erven of terreinen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel
strijdig met de uit dat plan of die voorschriften voortvloeiende bestemming, nadat de bij het bestemmingsplan aangegeven bestemming is verwezenlijkt.
Artikel 395 strafbare feiten ingevolge de gemeentewet
Overtreding van artikel 352, leden 1 en 2, wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie.
Voor wat betreft artikel 352, aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 24 juni 1968.
drs. mr. R.M. van Reenen, voorzitter
Voor zoveel nodig goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland bij besluit van 24 juli 1968, G.S. nr. 790.
In werking getreden: 1 augustus 1968
N.B. In alle latere wijzigingen van de Bouwverordening 1965 is het artikel 352 niet gewijzigd.
Voor wat betreft artikel 395, aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 24 juni 1968, laatst gewijzigd bij raadsbesluit van 30 januari 1989.
drs. K.F. Broekens, voorzitter
Voor zoveel nodig goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland bij besluit van 23 mei 1989, nr. 89/122001.
2. de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen
§2 behandeling van de aanvraag om bouwvergunning
§4 het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond
§5 voorschriften van stedenbouwkundige aard
§6 voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
§7 aansluitplicht op de nutsvoorzieningen
4. plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk
5. staat van open erven en terreinen, brandveiligheidsinstallaties, aansluiting op de nutsvoorzieningen en weren van schadelijk en hinderlijk gedierte
§1 staat van open erven en terreinen
§2 staat van brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
§3 aansluiting op de nutsvoorzieningen
§4 het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte – reinheid
§2 het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar
§3 het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand
§3 gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen
§4 het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte – reinheid
§2 uitzonderingen op het vereiste van sloopvergunning
§3 verplichtingen tijden het slopen
10. overige administratieve bepalingen
12. straf-, overgangs- en slotbepalingen
1. gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning
2. gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning
3. gebruikseisen voor bouwwerken
4. gebruikseisen voor bouwwerken niet zijnde een- en meergezinshuizen en woonwagens, behalve voor een- en meergezinshuizen waarin sprake is van verminderde zelfredzaamheid van bewoners, in combinatie met permanent toezicht op en begeleiding van de bewoners
5. toegestane hoeveelheid brandgevaarlijke stoffen
7a. parkeernormen als bedoeld in artikel 2.5.30 van de Bouwverordening
9. reglement van orde voor de welstandscommissie
10 tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1 (brandmeldinstallaties)
11 tabel 2.6.5 behorende bij artikel 2.6.5 (ontruimingsinstallatie)
12 tabel 2.6.8 behorende bij artikel 2.6.8 (vluchtrouteaanduiding)