Organisatie | Maassluis |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bouwverordening 13e serie wijzigingen |
Citeertitel | Onbekend |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
Geen.
Woningwet
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2008 | 19-03-2014 | aard van de wijziging | 18-12-2007 De Schakel, 2008-01-11 | kenmerk voorstel |
Hoofdstuk 1 lnleidende bepalingen
Artikel 1.1 begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:o asbest: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, letter a, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005;o bevoegd gezag: bestuursorgaan, als bedoeld in de Woningwet, artikel1, eerste lid, onderdeel e. dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dit artikellid, burgemeester enwethouderso bouwbesluit: de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel2 van de Woningwet;o bouwtoezicht: degenen, die ingevolge artikel 92 tweede lid van de Woningwet in samenhang met artikel 5.1 0 van de Algemene bepalingen omgevinsgrecht be last zijn met het bouw- enwoningtoezicht;o bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, betzijdirect of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;o deskundig bedrijfals bedoeld in hoofdstuk 8: betgeen daaronder wordt verstaan in artikel6, eerste lid, van bet Asbestverwijderingsbesluit 2005;o gebruiksoppervlakte: de gebruiksoppervlakte als bedoeld in bet Bouwbesluit.o boogte van de weg: de boogte van de weg zoals die door ofnamens burgemeester en wetbouders is vastgesteld;o NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;o NVN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven voornorm;o Omgevingsvergunning voor bet bouwen: vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel2.1, eerste lid, onder a. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;o Omgevingsvergunning voor het slopen: vergunning voor een sloopactivitiet als bedoeld in artikel2.2, eerste lid, onder a. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;o straatpeil:a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogtevan de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die boofdtoegang bij voltooiing van de bouw; o weg: a11e voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende berm enen zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
Artikel 1.3 lndeling van het gebied van de gemeente
Alternatief 11. Voor de toepassing van deze verordening geldt als indeling van de gemeente:a. het gebied binnen de bebouwde kom;b. het gebied buiten de bebouwde kom.2. Als gebied binnen de bebouwde kom geldt het gebied, dat op de bij deze verordening behorende kaartals zodanig is aangegeven.
Hoofdstuk 2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen
Paragraaf 1 Gegevens en bescbeiden
Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in mtikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit:a. de resultaten van een recent milieuhygienisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 1999, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1.b. (vervallen)c. Indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat as best, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of -stof, in de bodem aanwezig is, vindt hetonderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707, uitgave 2003.
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrappmt als bedoeld in artikel2.4, onder d. van de Regeling ogevingsrecht, geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.
Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultatenbeschikbaar zijn .
Het bevoegd gezag kan gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel2.5, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn als bedoeld in 2.23 Wet algemene bepalingen omgevinsgrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht , indien uit het in NVN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wei de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.
Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem
Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van degebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:a. waarin voortdurend ofnagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;b. voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; enc.1. dat de grond raakt, of2. waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.
Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor bet bouwen
In afwijking van het bepaaide in artikel 2.4.I en onverminderd het bepaaide in artikel 2.4, onder d. van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in het de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wei op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeid in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeei zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen
Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.
Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen
Indien de toegang tot een bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, meer dan 10 meter is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto's, vuilnisauto's, ziekenauto's, brandweerauto's en het overige te verwachten verkeer.
Een geschikte verbindingsweg in de zin van het eerste lid moet, tenzij de gemeenteraad voor dedesbetreffende weg in een bestemmingspian of in een verordening of anderszins voorschriften heeftvastgesteid:a. een breedte hebben van ten minste 4,5 m, over een breedte van ten minste 3,25 m zijn verhard en een vrije hoogte boven de kruin van de weg hebben van ten minste 4,2 m;b. zijn verhard op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kg en zijn voorzien van de nodige kunstwerken; enc. op doeltreffende wijze kunnen afwateren.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een bijgebouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, geen vergunning is vereist voorzover dit bijgebouw niet tot bewoning bestemd is, maar wel tot een hoofdgebouw behoort dat op hetzelfde terrein is gelegen.
Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten
Tussen de toegang van enerzijds:a. een woning of een woongebouw, als bedoeld in artikel 4.3 van het Bouwbesluit;b. een gebouw met een al dan niet gemeenschappelijke toegankelijkheidssector, als bedoeld inartikel 4.3 van het Bouwbesluit;en anderzijds de openbare weg moet een mede voor gehandicapten begaanbare weg of begaanbaar padaanwezig zijn.
Voor de in het eerste lid bedoelde wegen en paden geldt dat zij:a. ten minste 1, I 0 m breed moeten zijn;b. geen kleinere vrije doorgang mogen hebben dan 0,85 m; enc. ten hoogste een hoogteverschil mogen overbruggen van 0,02 m, tenzij dit plaatsvindt door middel van een hellingbaan die voldoet aan het bepaalde in de artikelen 2.39 en 2.40 van het Bouwbesluit.
Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn
De voorgevelrooilijn is:a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijkgelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;b. Iangs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:a. onderdelen van een bouwwerk voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard, als veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;b. andere onderdelen van een bouwwerk voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht te weten:1. ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;2. stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen, mits zij de grens van de weg met niet meer dan 0,3 m overschrijden.
Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van bet verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:a. ondergrondse bouwwerken zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het straatpeil;b. bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, die naar hun aard en bestemming op een voor de voorgevelrooilijn gelegen erftoelaatbaar zijn;c. laadperrons, stoepen en stoeptreden, die de grens van de weg overschrijden;d. erkers, serres en andere uitbouwen, alsmede balkons en galerijen, die de voorgevelrooilijn met niet meer dan 1,50 m overschrijden;e. trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, alsmede andere luifels, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, reclametoestellen en draagconstructies voor reclames dan bedoeld zijn in artikel 2.5.7;f. overbouwingen ten dienste van de verbinding tussen twee bouwwerken;g. bouwwerken aan ofbij een monument- als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is met het oog op de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting bij het karakter van de bestaande omgeving.
Voor het bouwen boven een weg kan aileen afwijking worden toegestaan, indien niet lager gebouwdwordt dan:- 4,20 m boven de hoogte van de rijweg, met inbegrip van een strook van 0,50 m breedte ter weerszijden van die rijweg;- 2,20 m boven de hoogte van een ander deel van de weg;en dan nog voor zover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar komt.
Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg
In afwijking van het het verbod tot het bouwen op de weg, kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voorhet bowuen verlenen voor:a. gebouwen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, hettelecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer ofhet wegverkeer, anders dan bedoeld in artikel2,onderdeel 18, sub a van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht;b. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, deenergievoorziening ofhet telecommunicatieverkeer, alsmede straatmeubilair, anders dan bedoeld inartil(el2, onderdeel18, sub b,c end van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht;c. vrijstaande winkel- ofreclamevitrines;d. reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;e. andere bouwwerken voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die naar hun aarden bestemming op de weg toelaatbaar zijn.
Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken
Ret bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in:a. de gevallen genoemd in artikel 2.5.7 en in die waarin de afwijking genoemd in de artikelen 2.5.8 en 2.5.9 is verleend;b. in de gevallen genoemd in artikel 2.5.13 en in die waarin de afwijking genoemd in artikel 2.5.14 is verleend, voor zover het bouwwerk geheel achter de achtergevelrooilijn is geplaatst;c. in de gevallen, bedoeld in het derde lid.
Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich voor en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken - overeen hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter hoven straatpeil - worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2m2 behoeft te zijn.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerstelid voor:a. gebouwen behorende tot een complex van gebouwen;b. gebouwen op handels- en industrieterreinen;c. vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;d. bijgebouwen, anders dan de in artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht bedoelde gebouwen;e. gebouwen ten dienste van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, en de daarbijbehorende woningen;f. gedeelten van naar de weg gekeerde gevels;g. gevallen, waarin de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat.
Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn
De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:a. in een aan aile zijden bebouwd ofte bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan een ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;b. in een aan aile zijden bebouwd ofte bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgeveh·ooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;c. in een slechts aan drie zijden bebouwd ofte bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 114 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde ofte bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;d. in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd ofte bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindenden bebouwde ofte bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;e. in alle niet onder a tot en met d genoemde gevailen op een afstand die wordt bepaald met inachtneming van de beginselen, welke zijn neergelegd in a tot en met d van dit lid, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter.
Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing- in het belang van de toetreding van daglicht- over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen tenopzichte van beide achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:a. buiten de bebouwde kom gelegen kassen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen;b. buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, indien de afstand tot de zijdelingse grens van het erften minste 20 meter bedraagt;c. onderdelen van een bouwwerk voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw, voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3 of artikel 3, onderdeel van bijlage II bij het Besluitomgevingsrecht geen vergunning is vereist;d. onderdelen van een bouwwerk voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen, als bedoeld in de artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;e. andere onderdelen van een bouwwerk voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van artikel3, eerste lid, onder k, van het Besluit bouwwerken, te weten:1. ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;2. terrassen, bordessen en bordestreden;f. antennes, anders dan bedoeld in artikel2, onderdeel 15 en 17 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van bet verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn
In afwijking van et verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezagde omgevingsverguning voor het bouwen verlenen voor:a. buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, waarvan de afstand tot de zijdelingse grens van het erf minder dan 20 meter bedraagt;b. binnen de bebouwde kom gelegen kassen;c. vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;d. gebouwen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen en welk terrein slechts aan een van die zijden mag worden bebouwd;e. gebouwen op binnenterreinen, mits hiervan de bereikbaarheid, als bedoeld in de artikelen 2.5.3 en 2.5.4, is verzekerd;f. bijgebouwen, die niet vallen onder artikel2, ondderdeel 3, of artikel3, onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht anders dan de gebouwen, bedoeld in attikel 2, onder b, van het Besluitbouwwerken;g. gebouwen in een bouwstrook of bouwblok, geheel of overwegend handels- of industrieterrein omvattend;h. bouwwerken geen gebouw zijnde voor het bouwen waarvan een omgevinsgvergunning is vereist;i. ondergrondse bouwwerken, zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger is gelegen dan de hoogte van het terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw;j. anders dan de uitbouwen, die vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;k. trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, balkons en veranda's, alsmede andere luifels, afdaken, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, terrassen en bordessen dan bedoeld zijn in artikel 2.5.13;I. bouwwerken aan ofbij een monument- als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wei in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaandeomgeving.
Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen
Bij een woning of woongebouw moet een erf aanwezig zijn dat ten minste een strook grond om vat die:a. over de voile breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel, enb. voor wat betreft het achter het gebouw gelegen deel dat is begrepen tussen het verlengde vande zijgevels, een diepte heeft van ten minste 5 meter.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:a. het eerste lid, wat de aanwezigheid van het erfbetreft, indien de gelijkstraats gelegen bouwlaag niet tot bewoning bestemd is;b. het eerste lid, indien aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:1. een gunstige, andere in de ling van het erf is aanwezig;2. het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan een van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erfvan redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;3. bij het vergroten van een gebouw dat niet aan de bepalingen voor te bouwen woningen en woongebouwen van het Bouwbesluit voldoet, wordt de bestaande toestand verbeterd.
Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken
De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:a. vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;b. niet toegankelijk zijn.
Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen
Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1.000 volt of meer.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van :a. het bepaalde in het eerste lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien de elektrische spanning van de hoogspanningslijn daarvoor geen bezwaar oplevert;b. het bepaalde in het tweede lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien daartegen met het oog op de veilige en ongestoorde ligging van de Ieiding geen bezwaar bestaat.
Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
Alternatief 11. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist in het vlak door de voorgevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:a. in de bebouwde kom eenmaal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg;b. buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onder ling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgeveh·ooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.
Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen tegenoverliggende rooilijn. Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.
Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn
Alternatief 11. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist in het vlak door de achtergevelrooilijn I meter, vermeerderd met:a. in de bebouwde kom eenmaal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok;b. buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.
De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk. Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig !open, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen. Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn
Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgeveh·ooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt- onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 - de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoott. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de- krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 - maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak: eenhoek vormen van:a. 45 graden in de bebouwde kom;b. 37 graden buiten de bebouwde k:om.
Indien een bouwwerk: nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok:, mag dit bouwwerk bovendien niet boger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de - krachtens artikel 2.5.22 - maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.
Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen
De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 toegestane afwijking ontheffing wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terre in, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat - uitgaande van een goothoogte van genoemde maat - daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.
Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten- voor zover zij de maximale hoogte overschrijden- buitenbeschouwing worden gelaten.
Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte
Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:a. onderdelen van een bouwwerk voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;b. het gedeeltelijk vernieuwen ofveranderen van bouwwerken, anders dan het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;c. topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;d. plaatselijke verhogingen met geen grotere breedte dan 0,60 meter.
Artikel 2.5.28 Ontheffing voor overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogte
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de teoeglaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:a. gebouwen voor openbaar nut, scholen, kerken, schouwburgen en andere gebouwen bestemd voor hethouden van bijeenkomsten en vergaderingen;b. gebouwen bestemd voor woon-, kantoor- of winkeldoeleinden, indien de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;c. gebouwen bestemd voor het uitoefenen van een bedrijf op een handels- en industrieterrein;d. agrarische bedrijfsgebouwen;e. het geheel of gedeeltelijk veranderen of vergroten van een bouwwerk, anders dan bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, en indien:1. de bestaande belendende gebouwen de maximale bouwhoogte overschrijden en de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;2. bij het overschrijden van bestaande uitwendige hoogte afmetingen andere hoogte afmetingen kleiner worden dan de bestaande;f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;g. topgevels, breder dan 6 meter en gevelverhogingen van soortgelijke aard;h. plaatselijke verhogingen met een grotere breedte dan 0,60 meter;i. dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;j. draagconstructies voor een reclame;k. vrijstaande schoorstenen;1. bouwwerken op een monument- als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wei in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historischesthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.
Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid
In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28 kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:a. er voor het betreffende gebied geen bestemmingsplan of beheersverordening f projectbesluit van kracht is;b. geen van de aanhoudingsgronden zoals genoemd in artikel 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is;c. de activiteit in overeenstemming is met in voorbereiding zijnd toekomstig ruimtelijk beleid;d. de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening ene. de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
De in het eerste lid bedoelde ontheffing kan door burgemeester en wethouders worden verleend indien:a. de desbetreffende bouwactiviteit voorkomt in artikel 20 Bro;b. de desbetreffende bouwactiviteit valt onder het beleid van de provincie inzake artikel 19, lid 2 WRO;c. het desbetreffende bouwplan in overeenstemming is met in voorbereiding zijnd toekomstig ruimtelijk beleid.
Op de voorbereiding van het besluit om trent een ontheffing, als bedoeld in het eerste lid, is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing, met dien verstande dat:a. gedurende de termijn van terinzagelegging eenieder schriftelijk zijn zienswijze omtrent de aanvraag kan inbrengen;b. indien er zienswijzen zijn ingebracht burgemeester en wethouders de beslissing over de aanvraag om reguliere bouwvergunning met ten hoogste zes weken kunnen verdagen.
Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
Alternatief 21. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder bet gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van bet gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarbeid per openbaar vervoer.
De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:a. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5,00 men ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen;b. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedragen.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van bet bepaalde in het eerste en het derde lid:a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigbeden op overwegende bezwaren stuit; ofb. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wellaad - of losruimte wordt voorzien.
Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen
Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding
De in artikel 3.119 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor drinkwater moeten zijn aangesloten aan het distributienet van de openbare waterleiding:a. indien het bouwwerk op ten hoogste 50 m afstand van de dichtst bij zijnde Ieiding van het distributienet is gelegen; ofb. indien het bouwwerk op een grotere afstand dan 50 m van de dichtst bij zijnde Ieiding van het distributienet is gelegen, maar de kosten van aansluiting voor het desbetreffende bouwwerk niet hoger zijn dan bij een afstand van 50 m.
Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet
De in artikel 2.46 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen elektriciteitsvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor elektriciteit:a. indien het bouwwerk op ten hoogste 100 m afstand van de dichtst bij zijnde Ieiding van dat distributienet is gelegen; ofb. indien het bouwwerk op grotere afstand is gelegen van de Ieiding van het elektriciteitsdistributienet dan onder a bedoeld, maar de kosten van aansluiting voor het desbetreffende bouwwerk niet hoger zijn dan bij een afstand van 100 m.
Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet
De in artikel 2.68 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen gasvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor aardgas:a. indien het bouwwerk op ten hoogste 40 m afstand van de dichtst bij zijnde Ieiding van dat distributienet is gelegen; ofb. indien het bouwwerk op grotere afstand is gelegen van de Ieiding van het aardgasdistributienet dan onder a bedoeld, maar de kosten van aansluiting voor het desbetreffende bouwwerk niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 m. Niet van toepassing is het bepaalde in dit lid op woningen, waarin voor het kunnen koken een andere energiebron dan gas aanwezig is en voor verwarming geen individuele aansluiting van gastoevoer nodig is.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid:a. voor woningen met een gebruiksoppervlakte van meer dan 500m2;b. voor woningen die niet bestemd zijn om te worden verhuurd;c. voor woningen met een aansluiting op een gemeenschappelijke of publieke voorziening voor verwarming, als bedoeld in artikel 2.69 van het Bouwbesluit (warmtedistributienet).
Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
Alternatief 11. De in artikel 3.31 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en faecalien, alsmede de in artikel 3.41 van het Bouwbesluit bedoelde, aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater moeten zijn aangesloten aan een openbaar riool. Niet van toepassing is het bepaalde in dit lid:a. in delen van de gemeente waarin geen openbare riolering aanwezig is;b. voor zover uitsluitend hemelwater wordt geloosd.
Op aanwijzing van het bouwtoezicht wordt bepaald:a. op welke plaats, op welke hoogte en met welke binnenmiddellijn de voor het maken van de aansluiting noodzakelijke Ieiding of leidingen de gevel van het gebouw dan wei de grens van het erf of terre in moet of moeten kruisen;b. of er al dan niet voorzieningen in die aansluitleiding moeten worden tussengeschakeld tervoorkoming van het terugvloeien van afvalwater, faecalien en hemelwater, ingeval de Ieidingte laag gelegen is om op natuurlijke wijze op het openbaar riool te lozen.
Op aanwijzing van het bevoegd gezag krachtens de Wet milieubeheer moet worden bepaald of er al dan niet voorzieningen in de bedoelde aansluitleiding moeten worden tussengeschakeld ter verzekering van de goede werking of de goede staat van het openbaar riool, dan wel ter voorkoming van hinder voor andere aangeslotenen aan het openbaar riool, ingeval de hoeveelheid of de aard van de af te voeren stoffen daartoe aanleiding geeft.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien afvoer op een andere wijze zonder verontreiniging van water, bodem oflucht mogelijk is:a. voor bouwwerken die op een grotere afstand dan 40 m van een openbaar riool zijn gelegen;b. voor agrarische bedrijven.
Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
Alternatief 1Indien de in artikel 3.31 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en faecaliën, alsmede de in artikel 3.41 van het Bouwbesluit bedoelde, aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater niet aan een openbaar riool worden aangesloten, gelden de volgende bepalingen:a. leidingen voor faecaliën, afkomstig uit toiletten met waterspoeling, moeten lozen op een rottingput met overstort;b. leidingen voor faecaliën, afkomstig uit toiletten zonder waterspoeling, moeten lozen op een mestkelder of een beerput zonder overstort, een gierput of een rottingput met overstort;c. leidingen voor de afvoer van hemelwater en voor de afvoer van afvalwater zonder faecaliën, alsmede overstort van rottingputten moeten zodanig lozen dat geen verontreiniging van water, bodem of lucht kan optreden;d. leidingen voor de afvoer van hemelwater en voor de afvoer van afvalwater zonder faecaliënmogen niet lozen op een rottingput.
Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen
Leidingen van de buitenriolering op erven en terreinen mogen geen vernauwingen in de stroomrichting bevatten en moeten een vloeiend beloop hebben, alsmede een voldoende lucht- en waterdichtheid en een voldoende binnenwerkse middellijn. Aan beide laatstgenoemde eisen wordt geacht te zijn voldaan, indien wordt voldaan aan het bepaalde in NEN 3215, uitgave 2007.
Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen
De in de artikelen 2.7.1, 2.7.2, 2.7.3 en 2.7.4 bedoelde afstand moet worden gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt en tot het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij een leiding van het distributienet bevindt. Hierbij moeten bouwwerken die zich tezamen op een erf of terrein bevinden, als een bouwwerk worden beschouwd.
Hoofdstuk 4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk
Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaambeden : (vervallen)
Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden
Op het bouwterrein moeten, voor zover van toepassing op het bouwwerk, aanwezig zijn en op verzoek aan het bouwtoezicht ter inzage worden gegeven:a. de omgevinsgvergunning voor het bouwen;b. andere toestemmingen;c. het bouwveiligheidsplan;d. een besluit ingevolge artikel 13, 13a en 14, tweede lid sub b van de Woningwet, dan wei een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom.
Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw
Met het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend mag - onverminderd het in de voorwaarden van de een omgevingsvergunning voor het bouwen bepaalde - niet worden begonnen alvorens door of namens het bevoegd gezag voor zover nodig:a. het straatpeil is aangegeven;b. de rooilijnen en/ofbebouwingsgrenzen op het bouwterrein zijn uitgezet.
Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden
Het bouwtoezicht dient - voor zover het betreft bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend en onverminderd het bepaalde in de voorwaarden van de omgevingsvergunning voor het bouwen - ten minste twee dagen voor de aanvang van elk der hierna te noemen onderdelen van het bouwproces in kennis te worden gesteld:a. de aanvang der werkzaamheden, ontgravingwerkzaamheden daaronder begrepen;b. de aanvang van het inbrengen van de funderingspalen, het slaan van proefpalen daaronderbegrepen;c. de aanvang van de grondverbeteringwerkzaamheden.
Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen
Zolang de bouwwerkzaamheden niet zijn voltooid moeten aile opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoeken worden verricht, welke het bouwtoezicht in het kader van de controle op de naleving van deze verordening en van het Bouwbesluit nodig acht.
Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten
Bij het bemalen van bouwputten, leidingsleuven en andere tijdelijke ontgravingen ten behoeve van bouwwerkzaamheden mag niet op een zodanige wijze water aan de bodem worden onttrokken, dat een verlaging van de grondwaterstand in de omgeving plaatsvindt, waardoor funderingen van naburige bouwwerken kunnen worden aangetast op een wijze die de veiligheid van die bouwwerken schaadt.
Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein
Het bouwen en het verrichten van alles wat daarmee in verband staat, moet geschieden op veilige wijze, onder meer zodanig dat de nodige veiligheidsmaatregelen zijn genomen ten behoeve van de weg en de in de weg gelegen werken en de weggebruikers en ten behoeve van naburige bouwwerken, open erven en terreinen en hun gebruikers.
Op een terrein, waarop een bouw- of grondwerk wordt uitgevoerd moeten, wanneer er niet wordt gewerkt - rustpauzen tijdens de dagelijkse werktijd niet inbegrepen:a. de tijdelijke elektrische installaties ten behoeve van de uitvoering van het bouw- en grondwerk, in hun geheel op zodanige wijze zijn uitgeschakeld, dat het weer in gebruik stellen van de installaties door anderen dan daartoe bevoegde personen niet zonder meer mogelijk is;b. machines en werktuigen worden achtergelaten in een zodanige toestand, dat deze dan wel mechanismen daarvan, niet zonder meer door anderen dan de daartoe bevoegde personen in werking kunnen worden gesteld;
Het bouwafval moet op de bouwplaats ten minste worden gescheiden in de volgende fracties:a. de als gevaarlijk aangeduide afvalstoffen van hoofdstuk 17 de Afvalstoffenlijst behorende bij de Regeling Europese afvalstoffenlijst (EURAL; Stcr. 17 augustus 2001, nr. 158, biz. 9);b. steenwol, mits dit meer dan 1 m3 per bouwproject bedraagt;c. glaswol, mits dit meer dan I m3 per bouwproject bedraagt;d. overig afval.
Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden
Van het gereedkomen:a. van putten en van grond- en huisaansluitleidingen van de riolering, alsmede van leidingdoorvoeren en mantelbuizen door wan den en vloeren beneden straatpeil;b. van de thermische isolatie in de spouw van wanden, alsmede van de thermische isolatie in andere besloten constructies moet het bouwtoezicht onmiddellijk na de voltooiing van de onder a en b bedoelde werkzaamheden in kennis worden gesteld.
Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen
Indien bij temperaturen beneden 2 graden Celsius beton-, metsel- of buitenpleisterwerk wordt uitgevoerd, moet het bouwtoezicht ten minste twee dagen vóór het begin van het desbetreffende werk in kennis worden gesteld van de te treffen maatregelen ten behoeve van:a. het niet verwerken van bevroren materialen;b. het verkrijgen van een goede binding en verharding;c. de bescherming van het desbetreffende werk na de voltooiing tegen vorstschade, zolang het nog onvoldoende is verhard of de temperatuur nog beneden 2 graden Celsius is.
Hoofdstuk 5 Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en weren van schadelijk en hinderlijk gedierte
Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen
Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen
Indien de toegang van een gebouw meer dan .. meter is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toe gang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto's, vuilnisauto's, ziekenauto's, brandweerauto's en het overige te verwachten verkeer, tenzij de aard, de Jigging en het gebruik van het gebouw zulks niet vereisen.
Een geschikte verbindingsweg in de zin van het eerste lid moet, tenzij de gemeenteraad voor de desbetreffende weg in een bestemmingsplan of in een verordening of anderszins voorschriften heeft vastgesteld:a. een breedte hebben van ten minste 4,5 m, over een breedte van ten minste 3,25 m zijn verhard en een vrije hoogte boven de kruin van de weg hebben van ten minste 4,2 m;b. zijn verhard op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kg en zijn voorzien van de nodige kunstwerken; enc. op doeltreffende wijze kunnen afwateren.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een bijgebouw vooor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel I, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist, voorzover dit niet voor bewoning is bestemd, maar wel tot eenhoofdgebouw behoort dat op hetzelfde terrein is gelegen.
Artikel 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten
Tussen de toegang van enerzijds:a. een woning of een woongebouw, als bedoeld in artikel 4.3 van het Bouwbesluit;b. een gebouw met een al dan niet gemeenschappelijke toegankelijkheidssector, als bedoeld in artikel 4.3 van het Bouwbesluit; en anderzijds de openbare weg moet een mede voor gehandicapten begaanbare weg of begaanbaar pad aanwezig zijn.
Voor de in het eerste lid bedoelde wegen en paden geldt dat zij:a. ten minste 1,10 m breed moeten zijn; enb. geen kleinere vrije doorgang mogen hebben dan 0,85 m; enc. ten hoogste een hoogteverschil mogen overbruggen van 0,02 m, tenzij dit plaatsvindt door middel van een hellingbaan die voldoet aan het bepaalde in de miikelen 2.39 en 2.40 van het Bouwbesluit.
Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheids-installaties in gebouwen, niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen (vervallen)
Artikel 5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in woongebouwen van bijzondere aard (vervallen)
Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen
Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding
De in de artikelen 3.123 en 3.124 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige voorzieningen voor drinkwater moeten zijn aangesloten aan het distributienet van de openbare waterleiding:a. indien het bouwwerk op ten hoogste 50 m afstand van de dichtst bij zijnde Ieiding van het distributienet is gelegen; ofb. indien het bouwwerk op een grotere afstand dan 50 m van de dichtst bij zijnde Ieiding van het distributienet is gelegen, maar de kosten van aansluiting voor het desbetreffende bouwwerk niet hoger zijn dan bij een afstand van 50 m.
Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet
De in artikel 2.52 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige elektriciteitsvoorziening moet zijnaangesloten aan het openbare distributienet voor elektriciteit:a. indien het bouwwerk op ten hoogste 100 m afstand van de dichtst bij zijnde Ieiding van dat distributienet is gelegen; ofb. indien het bouwwerk op grotere afstand is gelegen van de Ieiding van het elektriciteitsdistributienet dan onder a bedoeld, maar de kosten van aansluiting voor het desbetreffende bouwwerk niet hoger zijn dan bij een afstand van 100 m.
Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet
De in artikel 2.72 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige gasvoorziening moet zijnaangesloten aan het openbare distributienet voor aardgas:a. indien het bouwwerk op ten hoogste 40 m afstand van de dichtst bij zijnde Ieiding van dat distributienet is gelegen; ofb. indien het bouwwerk op grotere afstand is gelegen van de Ieiding van het aardgasdistributienet dan onder a bedoeld, maar de kosten van aansluiting voor het desbetreffende bouwwerk niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 m.Niet van toepassing is voorgaande eis op:a. woningen waarin voor het kunnen koken een andere energiebron dan gas aanwezig is en voorverwarming geen individuele aansluiting van gastoevoer nodig is;b. woningen met een gebruiksoppervlakte van meer dan 500 m2;c. woningen die niet worden verhuurd;d. woningen met een aansluiting op het stadsverwarmingnet.
Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
De in artikel 3.36 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en faecalien, alsmede de eventueel in of aan bouwwerken aanwezige voorzieningen voor de afvoer van hemelwater moeten, onverminderd het bepaalde in artikel 5.3.6, opeen doeltreffende wijze zijn aangesloten aan een openbaar riool.
Niet van toepassing is het gestelde in het eerste lid:a. in delen van de gemeente waarin geen openbare riolering aanwezig is;b. op bouwwerken die op een grotere afstand dan 40 m van een openbaar riool zijn gelegen;c. voor zover uitsluitend hemelwater wordt geloosd;d. op agrarische bedrijven waarin de faecaliën voor bedrijfsdoeleinden worden gebruikt en een daartoe voldoende ruime mestkelder, gier- of beerput aanwezig is.
Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
Indien het gestelde in artikel5.3.4, tweede lid, van toepassing is, gelden de volgende bepalingen:a. voor de opvang van faecaliën, afkomstig uit toil etten met waterspoeling, moet een doeltreffende rottingput met een doeltreffende aansluitleiding naar die toiletten aanwezig zijn, tenzij de faecaliën voor agrarische bedrijfsdoeleinden worden gebruikt;b. voor de opvang van faecaliën, afkomstig uit toiletten zonder waterspoeling, moeten een doeltreffende beerput zonder overstort, een doeltreffende gierput of een doeltreffende rottingput met overstort aanwezig zijn, alsmede een doeltreffende aansluitleiding tussen die toiletten en de genoemde put, tenzij op andere zodanige wijze wordt geloosd dat geen verontreiniging van water, bodem of Iucht kan optreden;c. leidingen voor de afvoer van hemelwater en voor de afvoer van afvalwater zonder faecaliën, alsmede overstorten van rottingputten moeten zodanig lozen dat geen verontreiniging van water, bodem of Iucht kan optreden;d. leidingen voor de afvoer van hemelwater en voor de afvoer van afvalwater zonder faecaliën mogen nietlozen op een rottingput.
Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen
Artikel 2.7.6 en de bijbehorende bijlage 7 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de Ieidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen
De in de artikelen 5.3.1, 5.3.2, 5.3.3 en 5.3.4 bedoelde afstand moet worden gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt en tot het dee I van het bouwwerk dat zich het dichtst bij een Ieiding van het distributienet bevindt. Hierbij moeten bouwwerken die zich tezamen op een erf of terrein bevinden, als een bouwwerk worden beschouwd.
Hoofdstuk 7 Overige gebruiksbepalingen
Paragraaf 2 Staken van bet gebruik
Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid
Het is verboden een bouwwerk een open erf of terre in te gebruiken of te do en gebruiken, indien door of namensburgemeester en wethouders is medegedeeld, dat zulks gevaarlijk is in verband met:a. bouwvalligheid van het bouwwerk;b. bouwvalligheid van een in de nabijheid gelegen bouwwerk.
Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne
Indien tengevolge van het niet functioneren - hieronder begrepen het afgesloten zijn - van de ingevolge het Bouwbesluit verplicht aanwezige voorzieningen tot het kunnen afvoeren van faecaliën, het kunnen beschikken over drinkwater, het kunnen beschikken over gedistribueerd gas en het kunnen beschikken over gedistribueerde elektriciteit een onvoldoende veiligheid of een onvoldoende hygiëne aanwezig is, kan het bevoegd gezag
Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.2 eerste lid van het Besluit omgevingsrecht wordt het aantal personen bepaald op .......
Het is verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terre in voorwerpen of stoffen te plaatsen, tewerpen ofte hebben, handelingen te verrichten ofna te Iaten ofwerktuigen te gebruiken, waardoor:a. op voor omgeving hinderlijke ofschadelijke wijze rook, roet, walm ofstofwordt verspreid;b. overlast wordt ofkan worden veroorzaakt voor de gebruikers van het bouwwerk, het open erf ofterrein;c. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk ofhinderlijk gedierte, dan wei door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terre in;d. instortings-, om val- of ander gevaar wordt veroorzaakt.Niet van toepassing is het vorenstaande, indien en voor zover het betreft nadelige gevolgen voor het milieu waarop de Wet milieubeheer of enige in deze wet genoemde wet van toepassing is.
Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties
Installaties in of nabij een bouwwerk, waarvan het Bouwbesluit, het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken of de Bouwverordening de aanwezigheid verplicht stelt, moeten in een goede staat verkeren, zodat daarvan een onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt.
Paragraaf 1 Omgevingsvergunning voor het slopen
Artikel 8.1.1 Omgevingsvergunning voor het slopen
De in het eerste lid bedoelde vergunning is niet vereist indien naar redelijke schatting de hoeveelheid sloopafval niet meer zal bedragen dan 10m3, tenzij het slopen mede betreft het verwijderen van asbest. Voots is geen vergunning vereist voor het slopen ingevolge een besluit op grond van artikel 13 van de Woningwet, dan wei een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom. Het bevoegd gezag kan aan zijn besluit voorwaarden verbinden als bedoeld in het derde lid.
Het bevoegd gezag verbindt aan de omgevingsvergunning voor het slopen slechts voorschriften over:a. de veiligheid tijdens het slopen;b. de bescherming van nabijgelegen bouwwerken;c. het scheiden en het op de sloopplaats gescheiden houden van het sloopafval, ten minste inhoudende een scheiding in een fractie asbest, een fi·actie gevaarlijk afval en een fractie overig afval;d. het voor de aanvang van de sloopwerkzaamheden overleggen van de gegevens als bedoeld in artikel 8.1.2, tweede lid, letter c, voor zover deze gegevens niet reeds zijn overgelegd.
De voorschriften over het sloopafval, als bedoeld in het derde lid, onder letter c, kunnen eisen bevatten omtrent het selectief slopen, de fracties waarin wordt gescheiden, de tijdelijke opslag op het sloopterrein en het in fracties gescheiden verpakken van het sloopafval op het sloopterrein. Het bevoegdgezag verbindt aan de omgevingsvergunning voor het slopen met betrekking tot as best voorschriften over het afzonderlijk gereed maken daarvan voor de afvoer van het sloopterrein en over de termijn waarbinnen dit moet plaatsvinden.
Artikel 8.1.6 Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen
Een omgevingsvergunning voor het slopen moet worden geweigerd indien:a. de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;b. de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;c. een vergunning met betrekking tot de archeologische monumenten ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of een gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend;d. een vergunning ingevolge een leefmilieuverordening op grond van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing die krachtens overgangsrecht van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening de werking heeft behouden is vereist en deze niet is verleend;
Artikel 8.1.7 Intrekking omgevingsvergunning voor het slopen
Een omgevingsverguning voor het slopen kan worden ingetrokken indien:a. de vergunning is verleend tengevolge van onjuiste of onvolledige opgave van gegevens;b. binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de sloopvergunning geen begin met de werkzaamheden is gemaakt;c. tussen het begin en het einde van de sloopwerkzaamheden deze werkzaamheden Ianger dan een aaneengesloten periode van 26 weken stilliggen.
Paragraaf 2 Uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen
In afwijking van artikel 8.1.1, eerste lid, is geen omgevingsvergunning voor het slopen vereist voor het anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf in zijn geheel slopen van:a. geschroefde, asbesthoudende platen waarin de asbestvezels hechtgebonden zijn, niet zijnde dakleien, uit een woning of uit een op het erf van die woning staand bijgebouw, voorzover de woning of het bijgebouw niet in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf worden gebruikt of bedoeld zijn voor gebruik in dat kader en de oppervlakte van de te verwijderen asbesthoudende platen maximaal vijfendertig vierkante meter per kadastraal perceel bedraagt;b. asbesthoudende vloertegels of niet-gelijmde, asbesthoudende vloerbedekking uit een woning of uit een op het erf van die woning staand bijgebouw, voorzover de woning of het bijgebouw niet in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf worden gebruikt of bedoeld zijn voor gebruik in dat kader en de oppervlakte van de te verwijderen asbesthoudende vloerbedekking of vloertegels maximaal vijfendertig vierkante meter per kadastraal perceel bedraagt; mits het voomemen tot dit slopen is gemeld bij burgemeester en wethouders en door burgemeester en wethouders binnen acht dagen na de dag waarop dit is gemeld is medegedeeld dat geen omgevingsvergunning voor het slopen is vereist.
De houder van een mededeling als bedoeld in het eerste ofhet zevende lid is verplicht het gestelde in een door de minister van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer uitgegeven publicatie ter zake van het slopen van asbest bevattende vloerbedekking in acht te nemen. Voorts is de houder verplicht de voorschriften, bedoeld in het achtste lid alsmede de voorschriften die bij of krachtens de artikelen 7 en 8 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 zijn gesteld, in acht te nemen.
Artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen
In afwijking van artikel 8.1.1, eerste lid, is voorts geen omgevingsvergunning voor het slopen vereist, indien het slopen, voor zover dat betrekking heeft op asbest, uitsluitend bestaat uit het in het kader van de uitoefening van een beroep ofbedrijf geheel of gedeeltelijk verwijderen van:a. geklemde vloerplaten onder verwarmingstoestellen;b. verwijderen van beglazingskit dat is verwerkt in de constructie van kassen;c. rem- en frictiematerialen;d. pakkingen uit verbrandingsmotoren;e. pakkingen uit procesinstallaties onderscheidenlijk verwarmingstoestellen met een nominaal vermogendat lager is dan 2250 kilowatt.
Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens het slopen
Artikel 8.3.1 Veiligheid op sloopterrein
Het bepaalde in de artikelen 4.8 tot en met 4.10 is van overeenkomstige toepassing op het slopen en het sloopterrein.
Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden
Op het sloopterrein moet de omgevingsvergunning voor het slopen of een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom tot het slop en aanwezig zijn en op verzoek aan het bouwtoezicht ter inzage worden gegeven.
Artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt
Aan het bouwtoezicht dienen ten minste twee dagen van tevoren de aanvang van de sloopwerkzaamheden te worden gemeld en uiterlijk op de dag van de beeindiging van de sloopwerkzaamheden het einde van die werkzaamheden. Indien het bouwtoezicht dit verlangt, moeten genoemde meldingen schriftelijk geschieden.
Artikel 8.4.1 Sloopafval algemeen
Afval dat ontstaat door sloopwerkzaamheden waarvoor geen vergunning krachtens artikel 8.1.1, noch een melding krachtens artikel 8.2.1 is vereist, dient ten minste te worden gescheiden in de navolgendefracties:a. de als gevaarlijk aangeduide afvalstoffen van hoofdstuk 17 de afvalstoffenlijst behorende bij de Regeling Europese afvalstoffenlijst (EURAL; Stcr. 17 augustus 2001, m. 158, blz. 9);b. steenachtig sloopafval, zonder inbegrip van gips;c. bitumineuze en teerhoudende dakbedekking;d. met PAKS verontreinigde materialen;e. asfalt;f. dakgrind;g. overig afval.
Artikel 9.4 Jaarlijl{se verantwoording
De welstandscommissies stellenjaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarinten minste aan de orde komt:a op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota;b de werkwijze van de welstandscommissie;c op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;d de aard van de beoordeelde plannen;e de bijzondere projecten.De welstandscommissies kunnen in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijkruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in hetbijzonder.
Artikel 9.5 Termijn van advisering
De welstandscommissies brengen het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor hetbouwen indien deze vergunning betrekking heeft op een deel van een project of een gefaseerdeaanvraag uit binnen vier weken nadat door of namens burgmeester en wethouders daarom is verzocht.a Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de welstandscommissie eenlangere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor hetuitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethoudersworden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassingvan artikel3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting
De behandeling van bouwplannen door de welstandscommissies is openbaar. De agenda voor devergadering van de welstandscommissie wordt tijdig bekendgemaakt in een van overheidswegeuitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wei op een andere geschikte wijze.Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen totniet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen opgrond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheidgeldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tothet geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor hetbouwen een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordtbehandeld.
Artikel 9.7 Afdoening bij mandaat
De welstandscommissie en de CBS kunnen de advisering over een aanvraag om advies voorbouwwerken voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist mandateren aan een ofmeerdere daartoe aangewezen leden. De aangewezen leden (voorzitter en/ofsecretaris) adviseren overbouwplannen waarvan volgens hen het om·deel van de welstandscommissie als bekend mag wordenverondersteld.
Behandeling van bouwplannen onder mandaat is openbaar. Indien het bevoeged gezag- aldan niet opverzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dient het bevoegdgezag daaraan klemmende redenen op grond van artikellO van de Wet openbaarheid van bestuur tengrondslag te leggen.
Artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieen bouwwerken
Indien de raad op grond van artikel 12 van de W oningwet het voornemen heeft een gebied van degemeente of een categorie bouwwerken uit te sluiten van welstandstoezicht, neemt de raad het damtoestrekkende besluit niet dan nadat:a op het voornemen inspraak is verleend;b het advies van de welstandscommissie is ingewonnen
Hoofdstuk 10 Overige administratieve bepalingen
Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning ofwoonwagen (vervallen)
Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verldaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verldaarde standplaatsen (vervallen).
Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
Het bevoeged gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen,voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij dezeverordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm,praktijkrichtlijn ofhet voorschrift heeft herzien ofvervangen en die herziening ofvervanging heeft gepubliceerd.
Hoofdstuk 12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 12.2 Overgangsbepalingen
Op een aanvraag om bouwvergunning, ontheffing oftoestemmming anderszinsdie is ingediend v66r het tijstipwaarop deze verordening van kracht wordt en waarop genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingenvan de bouwverordening van toepassing, zoals die luidden v66r de onderhavige herziening, tenzij de aanvragerde wens te kennen geeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast
Voorwaarden bij een gebruiksvergunning 3
Bijlage bij toelichting op hoofdstuk 6 van de Model-bouwverordeningVoor zover in een gebruiksvergunning niet anders is bepaald, gelden de algemene voorschriften inzake brandveilig gebruik uit de bijlagen 3 en 4 van de bouwverordening. Gebruikseisen afhankelijk van de bestemming
Burgemeester en wethouders beoordelen ofvoor specifieke bouwwerken in de gemeente bijzondere eisen dienen te worden gesteld inzake brandveilig gebruik in aanvulling op de algemeen geldende voorschriften uit bijlage 3 en 4 van deze verordening. Deze bijzondere eisen en voorwaarden worden in dat geval gemotiveerd opgenomen in de gebruiksvergunning.Voorbeelden van bijzondere situaties waarvoor aanvullende eisen geformuleerd kunnen worden, zijn:• Ben gebouw waar een beurs wordt gehouden: de breedte van gangpaden binnen de opstellingsruimte waarlangs de stands, kramen e.d. zijn opgesteld;• Theaters waarin brandschermen zijn gemaakt hoven het podium als gelijkwaardige oplossing voor bepaalde prestatie-eisen: aanvullende eisen in het kader van een brandveilig gebruik;• Gebouwen zoals politiebureau's, gevangenissen, huizen van bewaring, psychiatrische inrichtingen, etc.: aanvullende eisen in het kader van de interne organisatie;• Bij bijzondere evenementen zoals concerten, festivals, tentoonstellingen, kermis, circus, markten etc.: aanvullende eisen zoals de aanwezigheid van doorlopend toezicht;• Grote gebouwen waarin veel mensen samen komen: aanvullende eisen in het kader van een gefaseerde ontruiming;• In gebouwen waarin zitplaatsen in rijen opgesteld zijn, kan de eis gesteld worden dat bij de aanvraag van een gebruiksvergunning een opstellingsplan wordt ingediend.
Maximaal toelaatbaar aantal personen in een ruimte van een gebouw met het oog op de brandveiligheid 4
De rekenmethodiek met betrekking tot het maximaal toelaatbaar aantal person en in een gebouw met het oog op brandveiligheid is opgenomen in de brochure 'Vluchten bij brand- Handreiking voor gebruiksvergunningen' van het Ministerie van VROM en BZK. Voor meer informatie kunt u terecht bij de afdeling Publieksvoorlichting van VROM telefoonnummer 070 339 50 50. Via de internetsite www.vrom.nl kunt u de tekst van de brochure downloaden.
Activiteiten samenhangende met slopen en bedreigingen 5
Checklist van bedreigde objecten, functies en maatregelen ten behoeve van de opsteller van het 6
Voorbeeld voor inhoudsopgave sloopveiligheidsplanVoorbeeld inhoudsopgave sloopveiligheidsplan
• Naam en correspondentieadres van de aannemer• Ligging van het te slopen perceel• Doel en opzet sloopveiligheidsplan• Beschrijving werkzaamheden• Beschrijving toe te passen sloopmethode(n) en materialen, materieel en hulp- en beveiligingsmiddelen• Verantwoordelijkheden en verantwoordelijke personen met betrekking tot externe veiligheid• Betrokken instanties• Dagindeling werkzaamheden• lnstructies aan werknemers• lnstructies/voorlichting omwonenden• Voorgenomen veiligheidsmaatregelen• Uitvoering toezicht op maatregelen• LogboekBijlagen bij het sloopveiligheidsplan• belangrijke telefoonnummers• tekening waarop staat aangegeven:- de situering van het sloopobject;- de plaats van de bouwkranen;- de aan- en afvoerwegen;- de laad-, los- en hijszones;- de plaats van de bouwketen;- de situering van het sloopobject ten opzichte van aangrenzende wegen, bouwwerken e.d.;- de grenzen van het sloopterrein, waarbinnen aile sloopwerkzaamheden, het laden en lossen daaronder begrepen, plaatsvinden;- de in of op de bodem van het bouwperceel aanwezige leidingen;- de plaats van ander hulpmaterieel. De schaal van deze tekening mag niet kleiner zijn dan 1:1.000. (indien nodig bij detailleringen niet kleiner dan 1: 100).- controlelijst ten behoeve van externe veiligheid op de werken- transportroutes afkomende materialen
In de tabel worden drie niveaus onderscheiden. Niveau I en niveau I-plus staan voor de vereiste minimumscheiding zoals bedoeld in artikel 8.4.1. Dit minimumniveau correspondeert met artikel4.11 waarin devereiste minimumscheiding van bouwafval is vastgelegd. Ret bestaan van twee niveaus, respectievelijk I en Iplus, is nodig omdat de gemeenteraad bij de vaststelling van artikel 4.11 juncto 8.4.1, een keuze heeft uit twee alternatieven.Niveau III geeft een optimaal scenario weer, waarin sprake is van een maximale scheiding.Niveau II is te beschouwen als een tussenstap, waarmee een verder inzicht wordt verkregen in het opsplitsen naar de verschillende afvalstromen. De verschillende categorieen van afvalstoffen die in niveau II worden onderscheiden, kunnen niet worden opgevat als definitieve oplossingen met betrekking tot scheiden.Hierna wordt kort beschreven op welke wijze de tabel kan worden gebruikt als hulpmiddel.Gevaarlijke afvalstoffen; chemische en chemisch belaste afvalstromen: Op het gevaarlijke afval is het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen van toepassing (EURAL).Het scheiden van de herbruikbare componenten uit het gevaarlijke afval heeft aileen zin indien deze gescheiden worden op niveau III.• Asbest en asbesthoudende afvalstromenHet scheiden van asbestproducten tot op niveau III is niet zinvol. Volstaan kan worden met het apart houden van asbest en asbesthoudende producten in een afvalstroom, omdat asbest altijd moet wordengestort.• Overige afvalstromenHet scheiden van de diverse componenten is aileen zinvol indien hiermee een afvalstroom wordt verkregen die in aanmerking komt voor hergebruik en waarvoor inzamel- en verwerkings- of bewerkingscapaciteit bestaan.Voor sommige componenten betekent dit dat gescheiden dient te worden tot niveau III (bijvoorbeeld bepaalde betonproducten, steenachtige isolatiematerialen, dakpannen, metalen, kunststoffen, glas, schoon hout). Voor andere componenten kan ook worden volstaan met scheiding op niveau II (asfalt, metselwerk, kalkzandsteen, geverfd en gelakt hout, verlijmd hout, papier en karton, textiel, kabels).• Niet-herbruikbare niet-gevaarlijke (c.q. chemisch verontreinigde) afvalstromenIn verband met het stmtverbod voor bouw- en sloopafval, moet ook deze categorie worden beschouwd als overig afval en worden afgevoerd naar de sorteerinrichting.De tabel is niet meer dan een hulpmiddel voor de gemeente bij het be pal en van de mate van scheiding die zal worden voorgeschreven in de sloopvergunning.Er is bewust voor gekozen om geen indicatie te geven voor de verschillende inzamelstructuren en bewerkings- of verwerkingsstructuren, omdat deze regionaal oflokaal kunnen verschillen en aan wijzigingen onderhevig zijn.Het is daarom noodzakelijk dat de desbetreffende ambtenaar, verantwoordelijk voor de controle van de vergunningaanvraag, op de hoogte is van de lokale en regionale verwerkingscapaciteit voor de bij sloopvrijkomende afvalstromen.Al dan niet verontreinigde grond is niet in deze tabel opgenomen. Grond die tijdens ofna het slopen wordt afgevoerd, is geen sloopafval en kan dus geen onderwerp zijn in een voorschrift van de sloopvergunning. Toch verdient het aanbeveling alert te zijn op de afvoer van (verontreinigde) grond.Voor informatie betreffende de bewerkings- en verwerkingscapaciteit en locaties van bewerkings- en verwerkingsinstallaties kunnen onder meer de volgende publicaties worden geraadpleegd:• Vademecum voor afvalverwerkingsdiensten (uitgeverij VAD BV, Alphen aan den Rijn, 1993)• SBR-brochure 230-b Bouw-afvalstoffengids, Rotterdam 1991.