1.
|
voorwerpen, waarvoor reeds ingevolge een
privaatrechtelijke overeenkomst een vergoeding is
verschuldigd;
|
2.
|
voorwerpen ten behoeve van percelen, waarvan de gemeente
krachtens recht van bezit of enig ander zakelijk recht
de genothebbende is, met uitzondering van die percelen,
welke aan derden zijn verhuurd;
|
3.
|
kelderingangen, licht- en luchtopeningen (koekoeken) en
stoeptreden;
|
4.
|
voorwerpen, welke ingevolge een wettelijk voorschrift
moeten worden gedoogd;
|
5.
|
buizen in de grond tot lozing van faecaliën, van
huishoud- of hemelwater;
|
6.
|
dakgoten, vensterbanken en gevelroosters en afvoerbuizen
van hemelwater;
|
7.
|
voorwerpen welke uitsluitend in een algemeen belang
voorzien of welke uitsluitend worden gebezigd voor
weldadige doeleinden;
|
8.
|
sierverlichting, zoals contourbalken, neonbuizen,
lampenlijnen en dergelijke, geen reclamevoorwerpen
zijnde, die dienst doen als feestverlichting in de
winkelcentra;
|
|
|
9.
|
voorwerpen als bedoeld in onderdeel 05 van de bij deze
verordening behorende tarieventabel, onder 05.03, 05.04
en 05.04a, indien sprake is van een of meerdere van deze
voorwerpen en deze voorkomen aan één onroerende zaak als
bedoeld in artikel 2 van de "Verordening
onroerende-zaakbelastingen Heerlen 2012" en tezamen
minder belopen dan 4 m2;
|
10.
|
lampen en lantaarns als bedoeld onder 05.06 van
onderdeel 05 van de bij deze verordening behorende
tarieventabel, indien deze voorkomen aan één onroerende
zaak als bedoeld in artikel 2 van de "Verordening
onroerende-zaakbelastingen 2012” en sprake is van minder
dan 2 van deze voorwerpen.
|
|
|
Artikel 5
Heffingstijdvak
Indien de belasting wordt geheven naar een jaar- of
maandtarief, is het heffingstijdvak het jaar
respectievelijk de maand(en) dat de voorwerpen aanwezig
zijn.
|
|
|
Artikel 6
Maatstaf van heffing en tarieven
|
|
|
1.
|
De belasting wordt geheven aan de hand van en naar de
maatstaven en tarieven opgenomen in de bij deze
verordening behorende tarieventabel.
|
2.
|
Belastingaanslagen van € 10,00 en minder worden niet
opgelegd. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt
het totaal van op een aanslagbiljet verenigde
belastingaanslagen aangemerkt als één
belastingaanslag.
|
|
|
Artikel 7
B
erekening van de belasting
|
1.
|
Voor de berekening van de belasting worden gedeelten van
de in de tarieventabel genoemde eenheden van tijd en
andere eenheden voor een geheel gerekend.
Indien het heffingstijdvak een kortere periode dan een
jaar omvat en het tarief uitsluitend per jaar is
vastgesteld, wordt het recht naar tijdsgelang berekend.
Hierbij wordt een gedeelte van een maand voor een gehele
maand gerekend.
|
2.
|
Indien een oppervlaktetarief voor voorwerpen
boven de gemeentegrond
is vastgesteld, wordt de belasting als volgt berekend.
Er wordt uitgegaan van de oppervlakte van het grootste
gemeten vlak of bij niet rechthoekige vlakken van twee
denkbeeldig langs de uitersten van het vlak getrokken
lijnen die loodrecht op elkaar staan.
|
3.
|
Indien een oppervlaktetarief voor voorwerpen
op de gemeentegrond is
vastgesteld, wordt de belasting als volgt berekend. Er
wordt uitgegaan van de oppervlakte van de gemeentegrond
die daadwerkelijk door de voorwerpen wordt
ingenomen.
|
Artikel 8
W
ijze van heffing
|
|
|
1.
|
De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.
|
2.
|
Voor elk nieuw belastbaar feit kan een afzonderlijke
aanslag worden opgelegd.
|
3.
|
De belasting is invorderbaar in één termijn, welke
vervalt een maand na de dagtekening van het
aanslagbiljet.
|
|
|
Artikel 9
Ontheffing
Indien de belastingplicht in de loop van het
heffingstijdvak eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing
over de resterende volle maanden van het
heffingstijdvak, die er na het einde van de
belastingplicht nog overblijven, tenzij het bedrag van
de ontheffing minder bedraagt dan € 10,00.
|
|
|
Artikel 10
Betalingstermijn
|
|
|
1.
|
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de
Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald
in één termijn, welke vervalt één maand na de
dagtekening van het aanslagbiljet.
|
2.
|
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in
het eerste lid gestelde termijn.
|
|
|
Artikel 11
Kwijtschelding van belasting
Bij de invordering van precariobelasting wordt geen
kwijtschelding verleend.
|
|
|
Artikel 12
Nadere regels door het college van burgemeester en
wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere
regels geven met betrekking tot de heffing en de
invordering van de precariobelasting.
|
|
|
Artikel 13
Inwerkingtreding, overgangsbepaling, citeertitel
|
|
|
1.
|
De “Precarioverordening Heerlen 2011” van 7 december
2010, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde
lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien
verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare
feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
|
2.
|
Deze verordening treedt in werking met ingang van de
eerste dag na die van de bekendmaking;
|
3.
|
De datum van ingang van de heffing is 1 januari
2012
|
4.
|
Deze verordening wordt aangehaald als
"Precarioverordening 2012".
|