Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Maassluis

Maatregelenverordening IOAW en IOAZ Maassluis 2012 (2011-27)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Maassluis
Officiële naam regelingMaatregelenverordening IOAW en IOAZ Maassluis 2012 (2011-27)
CiteertitelOnbekend
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, artikel 147, eerste lid
  2. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 35, eerste lid, onderdeel b, en artikel 20
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 35, eerste lid, ondrdeel b en artikel 20

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201202-04-2013aard van de wijziging

29-11-2011

De Schakel

ADV-11-00315
01-10-2010aard van de wijziging

05-10-2010

Kenmerk

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Maassluis;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 november 2011, Adv-11-00315;

gelet op - artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet - artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers- artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Maatregelenverordening IOAW en IOAZ Maassluis 2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. WWB: Wet werk en bijstandb. IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;c. IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezenzelfstandigen;d. IOAW/IOAZ: de IOAW alsmede de IOAZ;e. Belanghebbende: hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW, voor zover hij is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, alsmede hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAZ; f. Uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid IOAW/IOAZ;g. Uitkering: het verschil tussen de uitkeringsnorm en het inkomen;h. Inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ;i. Inlichtingenplicht: de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ en de artikelen 28 tot en met 30 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI);j. Benadelingsbedrag: bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de IOAW/IOAZ;k. Maatregel: het verlagen dan wel tijdelijk weigeren van de uitkering op grond van artikel 20 IOAW/IOAZ;l. Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis. 

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1 Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit artikel 13 van de IOAW/ IOAZ of de uit artikel 30c, tweede of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, anders dan de verplichting bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAZ, niet of onvoldoende nakomt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2 Het eerste lid is gelijkelijk van toepassing op de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW, wanneer hij de op basis van artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op hem rustende verplichtingen schendt.

  • 3 Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de uitkeringsnorm.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeldt: de reden van demaatregel, de datum van aanvang van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentagewaarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of het bedrag waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd en indien van toepassing, de reden om af te wijken van duur en de hoogte van de maatregel die volgt uit deze verordening.

Artikel 5 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1 Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;b. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, met uitzondering van de gedraging die schending van de inlichtingenplicht inhoudt; ofc. de gedraging die een schending van de inlichtingenplicht inhoudt langer dan vijf jaar geleden heeft plaatsgevonden 

  • 2 Het college kan afzien van 3het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

  • 3 Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 6 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1 De maatregel wordt opgelegd, met ingang van de eerste dag van de maand, nadat het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor de betreffende maand geldende uitkeringsnorm.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, indien de inlichtingenplicht niet is nagekomen en de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

  • 4 Een maatregel wordt voor een bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat het besluit bekend gemaakt is, heroverwogen.

Artikel 7 Samenloop en recidive

  • 1 Indien belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende verwijtbare gedragingen, wordt voor het bepalen van de hoogte en de duur van de maatregel uitgegaan van cumulatie van de percentages welke gelden voor de verschillende gedragingen, met een maximum van 100% van de uitkeringsnorm.

  • 2 De duur van de maatregel wordt verdubbeld indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een maatregel is opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid wordt met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid of door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden

Artikel 8 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt behouden of onvoldoende wordt meegewerkt algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen én van de verplichtingen op grond van artikel 37 van de IOAW/IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

Eerste categorie:het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de UWV werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;Tweede categorie:a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;c. het niet of onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder e IOAW/IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;d. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot het leveren van een tegenprestatie;e. het niet of in onvoldoende mate naar vermogen verrichten van door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder e van de IOAW/IOAZ;

3. Derde categorie:a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;b. het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking;c. het niet of onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 37, eerste lid,onderdeel e, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening

Artikel 9 De hoogte en duur van de maatregel

De maatregel wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, vastgesteld op:a. tien procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie; b. vijfentwintig procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie onder a tot en met e;c. honderd procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie, onder b;d. honderd procent van de uitkeringsnorm gedurende drie maanden bij gedragingen van de derde categorie, onder a en c.e. In afwijking van onderdeel d wordt geen maatregel opgelegd voor cliënten die een uitkering op grond van de IOAZ genieten, en zich schuldig maken aan het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Hoofdstuk 3 Het niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 10 Te laat verstrekken van gegevens

  • 1 Indien een belanghebbende de inlichtingenplicht niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van de uitkering of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, maar wel binnen de hersteltermijn als bedoeld in artikel 17, tweede lid IOAW/IOAZ, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van vijf procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand.

  • 2 Van het opleggen van een maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 11 Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder benadeling gemeente

  • 1 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, bedraagt de maatregel vijf procent van de uitkering gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

  • 2 Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

  • 3 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het niet verstrekken van inlichtingen tevens verstaan het na afloop van de hersteltermijn, als bedoeld in artikel 17, tweede lid IOAW/IOAZ, alsnog verstrekken van inlichtingen.

Artikel 12 Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen met benadeling gemeente

  • 1 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2 De maatregel wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, vastgesteld op:a. tien procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij een benadelingsbedrag tot en met € 1000,-;b. twintig procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 1000,- tot en met € 2000,-;c. veertig procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 2000,- tot en met € 4000,-;d. honderd procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij een benadelingsbedrag groter dan € 4000,-. 

  • 3 Indien geen benadelingsbedrag kan worden vastgesteld, bedraagt de maatregel twintig procent van de uitkeringsnorm.

  • 4 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het niet verstrekken van inlichtingen tevens verstaan het na afloop van de hersteltermijn, als bedoeld in artikel 17, tweede lid IOAW/IOAZ, alsnog verstrekken van inlichtingen.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van minimaal twintig procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op het moment dat het wetsvoorstel tot ‘wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren’ in werking is getreden, onder gelijktijdige intrekking van de ‘De Maatregelenverordening gemeente Maassluis 2010’.

Artikel 15 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelenverordening IOAW/IOAZ Maassluis 2012.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 november 2011.

 

De griffier,                                    De voorzitter,

mr R. van der Hoek                       drs. J.A. Karssen

Toelichting 1 Artikelsgewijze toelichting

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. BegripsomschrijvingDe begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht, tenzij anders is aangegeven.

Onder d. belanghebbendeDaar de in artikel 20, tweede lid IOAW opgenomen bevoegdheden tot het opleggen van de maatregel, blijkens dat artikel, daar enkel gelden voor de persoon die is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, is ook het begrip belanghebbende in die zin ingeperkt

Onder g. inkomenQua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

Eerste lidDe IOAW en IOAZ verbinden aan het recht op een uitkeringsuitkering de volgende verplichtingen:1. De inlichtingenplicht (artikel 13, eerste lid IOAW/IOAZ). Op een belanghebbende rust de verplichting aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling en het recht op uitkering. 2. De plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 37 IOAW/IOAZ). Deze plicht bestaat uit twee soorten verplichtingen:i. de plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden; enii. de plicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling.3. De medewerkingsplicht (artikel 13, tweede lid IOAW/IOAZ). Dit is de plicht van uitkeringsgerechtigden om desgevraagd het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de IOAW en IOAZ. De medewerkingsplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan, zoals:i. het toestaan van huisbezoek;ii. het meewerken aan een psychologisch onderzoek.

Tweede lidDe belanghebbende die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW dient, ingevolge artikel 20, tweede lid IOAW, zich tevens te houden aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid Wet SUWI. Het betreft de verplichting om alle gevraagde gegevens en bewijsstukken aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) te verstrekken die nodig zijn voor de beslissing door het college, en de verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen aan het UWV waarvan redelijkerwijs duidelijk kmoet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of de hoogte of de duur van de uitkering.

Derde lidIn de maatregelenverordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, standaardmaatregelen vastgesteld in de vorm van een vaste percentuele verlaging van de uitkeringsnorm.In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: een op te leggen maatregel moet worden afgestemd op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Dat wil zeggen dat bij elke op te leggen maatregel zal moeten worden nagegaan of, gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde, afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.

Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegdtelkens de volgende drie stappen moet doorlopen:- Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.- Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.- Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.

Artikel 3. De berekeningsgrondslag

In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de uitkeringsnorm. Onder de uitkeringsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met name uit het motiveringsvereiste. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien.

Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregelEerste lidHet afzien van het opleggen van een maatregel ‘indien elke vorm van verwijtbaarheid’ ontbreekt, is geregeld in artikel 20, vierde lid IOAW/IOAW.Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd.Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden. Dit heeft tevens als voordeel dat de klant niet te lang in onzekerheid wordt gehouden of de gemeente overgaat tot het opleggen van een maatregel.Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte uitkering is verleend of een te hoog bedrag aan uitkering is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Voor wat betreft de duur van deze termijn is aansluiting gezocht bij de in artikel 14e van de (oude) Abw genoemde termijn betreffende het opleggen van een boete wegens niet-nakoming van de informatieplicht. Deze termijn was in het leven geroepen om ervoor te zorgen dat, uit het oogpunt der rechtszekerheid, de mogelijkheid tot het opleggen van een boete niet eindeloos kan bestaan.

Tweede lidIn dit lid is geregeld dat kan worden afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.De verordening stelt een algemene verplichting tot het opleggen van een maatregel voorop. Uitzonderingen moeten echter mogelijk zijn indien voor de belanghebbende onaanvaardbare consequenties zouden optreden. Uit het woord "dringend" blijkt dat er wel iets heel bijzonders en uitzonderlijks aan de hand moet zijn wil een afwijking van het algemene principe gerechtvaardigd zijn. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd.

Derde lidHet doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

Artikel 6. Ingangsdatum en tijdvak

Eerste lidHet opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Verlaging van de uitkering kan in beginsel op twee manieren:1. met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering; of2. door middel van verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende maand(en).Het verlagen van de uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode, omdat dan niet hoeft te worden overgegaan tot herziening van de uitkering en het terugvorderen van het te veel aan uitkering betaalde bedrag. Om deze reden is in het eerstelid vastgelegd dat een maatregel in principe wordt opgelegd, nadat het desbetreffende besluit aan belanghebbende(n) is bekend gemaakt.In de praktijk zal dit meestal inhouden dat de maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de kalendermaand, die volgt op de kalendermaand waarin het besluit is bekend gemaakt. Voor de berekening van de hoogte van de maatregel moet worden uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm.

Tweede lidWanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de uitkeringsgerechtigde is uitbetaald, kan het praktisch zijn om de verlaging van de uitkering te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald.

Derde lidIndien een uitkering is beëindigd kan geen maatregel in de toekomst worden opgelegd. Het opleggen van een maatregel met terugwerkende kracht is slechts dan mogelijk als er sprake is van het niet nakomen van de inlichtingenplicht en er is vastgesteld dat er ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is verleend.Het te veel betaalde bedrag aan uitkering moet van de uitkeringsgerechtigde worden teruggevorderd. De uitkering moet dan wel eerst worden herzien (artikel 17, derde lid IOAW/IOAZ). Niet alleen voor wat betreft de ten onrechte verstrekte uitkering, maar ook voor wat betreft de met terugwerkende kracht toe te passen maatregel.

Vierde lidDit lid regelt dat een maatregel alleen voor bepaalde tijd kan worden opgelegd. Wordt een maatregel voor een langere duur dan drie maanden opgelegd, dan zal het college de maatregel aan een herbeoordeling moeten onderwerpen. Dit is geregeld in artikel 18, derde lid WWB.

Het is ter beoordeling aan het college wanneer die herbeoordeling plaatsvindt, als dat maar gebeurt binnen drie maanden nadat het besluit is genomen. Bij zo’n herbeoordeling hoeven niet opnieuw alle relevante feiten en omstandigheden opnieuw tegen het licht te worden gehouden. Een marginale beoordeling volstaat: het college moet beoordelen of het redelijk is dat de opgelegde maatregel wordt gecontinueerd. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gekeken naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeert, maar ook of de betreffende persoon nu wel aan zijn verplichtingen voldoet.

Artikel 7. Samenloop en recidiveEerste lidDe regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van de uitkeringsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. Indien er sprake is van verschillende gedragingen waarvoor in een zelfde periode een maatregel opgelegd zou kunnen worden, kan voor deze verschillende gedragingen tegelijkertijd een maatregel worden opgelegd. Dit betekent dus dat de afzonderlijke maatregelen in dat geval worden opgeteld.

Natuurlijk blijft de hoofdregel, neergelegd in artikel 2 lid 2, van toepassing: een op te leggen maatregel moet worden afgestemd op de ernst van de gedraging, de omstandigheden en demate van verwijtbaarheid.

Tweede lidIndien binnen twaalf maanden na een eerste verwijtbare gedraging wederom sprake is van een verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel. Met de eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging bedoeld die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook indien wegens dringende redenen is afgezien van het opleggen van een maatregel. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de maatregel is opgelegd is verzonden.Op basis van deze bepaling kan een recidivemaatregel slechts een keer worden toegepast.Indien de belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging wederom verwijtbaar gedrag vertoont, zal de hoogte en de duur van de maatregel individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden.

Artikel 8. Indeling in categorieënOnderscheid is gemaakt tussen gedragingen die een schending inhouden van een van de verplichtingen en gedragingen waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt behouden. Omdat het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet als schending van een verplichting, maar als een vorm van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid moet worden aangemerkt (zie bijv. CRvB 17 juli 2008, LJN: BD7679) is het niet behouden van arbeid in artikel 8 expliciet genoemd en gesteld naast de schending van verplichtingen .

De gedragingen zijn in drie groepen onderverdeeld. Bij deze categorisering is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging meer concrete gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid of door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden.

De eerste categorie, onderdeel a, betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het UWV Werkplein en ingeschreven te blijven.

De tweede categorie wordt onderscheiden in vijf subcategorieën:a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgenDeze gedraging betreft schending van de verplichting tot het hebben van een actieve houding op de arbeidsmarkt in ruime zin. Voorbeelden hiervan zijn het te weinig solliciteren, het stellen van een onredelijke salariseis tijdens een sollicitatiegesprek en het hebben van een negatieve houding tijdens een sollicitatiegesprek. Ook het geval dat de belanghebbende te laat terugkeert van vakantie is een gedraging als hier bedoeld. De belanghebbende onttrekt zich dan namelijk aan de arbeidsmarkt en doet niet wat in zijn vermogen ligt om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakelingVoorbeeld hiervan zijn het weigeren mee te werken aan een toets in verband met het bepalen of een bepaalde opleiding geschikt is voor de belanghebbende en het weigeren mee te werken aan een medisch-arbeidskundig onderzoek. Ook het weigeren zich op advies van een arts te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard is een gedraging als hier bedoeld.

c. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van die voorzieningHierbij moet met name gedacht worden aan schending van verplichtingen die aan belanghebbende zijn opgelegd in het kader van een re-integratietraject. Ook gedragingen die zich voordoen tijdens de werkstage vallen hieronder. De gedraging valt alleen onder deze categorie indien de bewuste gedraging niet tot gevolg heeft gehad dat de voorziening geen doorgang heeft gevonden of is beëindigd. Indien dit wel het geval is geweest, dan dient er een maatregel van de derde categorie te worden opgelegd.

d. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot het leveren van een tegenprestatie Voorbeeld hiervan zijn het weigeren mee te werken aan een toets in verband met het bepalen of een bepaalde tegenprestatie geschikt is voor de belanghebbende en het weigeren mee te werken aan een medisch-arbeidskundig onderzoek naar de mate van geschiktheid.

e. het niet of in onvoldoende mate naar vermogen verrichten van door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden als bedoeld in artikel 9 lid 1 onder c van de wet voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van deze werkzaamheden; Hierbij moet met name gedacht worden aan schending van verplichtingen die aan belanghebbende zijn opgelegd in het kader van het leveren van een tegenprestatie.

De derde categorie is onderverdeeld in drie subcategorieën:a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeidDeze gedraging duidt op de situatie dat geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om algemeen geaccepteerde arbeid, al dan niet in deeltijd, te aanvaarden teneinde de uitkeringsafhankelijkheid geheel of gedeeltelijk te beëindigen.b. het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekkingOnder deze gedraging wordt gerekend de situatie waarin op verwijtbare wijze door eigen toedoen voorafgaand aan de aanvraag dan wel tijdens de uitkeringsverlening – als het gaat om deeltijdwerk – betaalde arbeid niet behouden wordt.Een voorbeeld hiervan is het herhaaldelijk te laat verschijnen op het werk waardoor de dienstbetrekking uiteindelijk wordt ontbonden door de kantonrechter of de arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd. Het gaat hier om een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

c. de voorziening gericht op arbeidsinschakeling vindt in het geheel geen doorgang ofkomt voortijdig tot een eindeVoorbeelden hiervan zijn het verwijtbaar door toedoen van de belanghebbende eindigen van het re-integratietraject en het weigeren van een werkstage.

NB: In de verzamelbrief van 22 december 2010 verzocht de staatssecretaris van Werkgelegenheid en Sociale Zaken met klem expliciet regels te formuleren waarmee streng kan worden opgetreden tegen personen die hun feitelijke kansen op arbeidsinschakeling belemmeren door hun gedrag of kleding. Wij willen uiteraard niet tornen aan universele vrijheden zoals het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer (privacy), vrijheid van mensingsuiting (of expressie), gelijke behandeling (non-discriminiatie) en vrijheid van godsdienst. Dat neemt niet weg dat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor hun bestaansvoorziening. Als dat verwijtbaar niet gebeurt is er sprake van maatregelwaardig gedrag als bedoeld in dit artikel. Het is praktisch onmogelijk om uiterlijkheden in al zijn verschijningsvormen te benoemen, laat staan om uitputtend aan te geven wat wel of niet kan. Het opleggen van een maatregel zal in deze gevallen zowel individueel als situationeel worden beoordeeld.

Artikel 9. De hoogte en duur van de maatregelDeze bepaling bevat de normering voor de drie categorieën van gedragingen die van doen hebben met verplichtingen van belanghebbenden die gelden op grond van artikel 9 WWB. In de hoogte van de normering wordt de ernst van de gedraging tot uitdrukking gebracht. De ervaring heeft geleerd dat de bestaande standaardmaatregel, honderd procent voor de duur van een maand, voor gedragingen inhoudende het niet accepteren van algemeen geaccepteerde arbeid en het niet of onvoldoende meewerken aan re-integratie, in bepaalde gevallen onvoldoende het gewenste gedrag stimuleerde. Om die reden is per 1 januari 2009 de standaardmaatregel voor dergelijke gedragingen gesteld op honderd procent voor de duur van drie maanden.

Artikel 10. Te laat verstrekken van gegevensEerste lidIndien de belanghebbende de voor de verlening van uitkering van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet binnen de door het college gestelde termijn heeft verstrekt, kan het college het recht op uitkering opschorten (artikel 17, eerste lid IOAW/IOAZ). Het college geeft vervolgens op grond van artikel 17, tweede lid IOAW/IOAZ een hersteltermijn waarbinnen de belanghebbende het verzuim kan herstellen door alsnog de gegevens of bewijsstukken te verstrekken. Indien de belanghebbende de gegevens of bewijsstukken binnen deze termijn verstrekt, dan wordt een maatregel opgelegd op grond van dit artikel van deze verordening. Indien de gegevens of bewijsstukken buiten deze termijn worden verstrekt, wordt een maatregel opgelegd op grond van artikel 11 of 12.

Tweede lidDit lid geeft de mogelijkheid om in plaats van een maatregel een waarschuwing te geven. De waarschuwing wordt schriftelijk afgegeven. De waarschuwing is een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling, waartegen de belanghebbende ingevolge de Awb in bezwaar en vervolgens in beroep kan gaan.

Artikel 11. Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgenvoor de uitkering

Eerste lidIn dit artikel wordt de zogeheten “nulfraude” geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering.Een voorbeeld van nulfraude is het niet opgeven van een vermogensbestanddeel waarbij de waarde van het bestanddeel niet tot gevolg heeft dat de voor de belanghebbende(n) geldende vermogensgrens wordt overschreden.

Tweede lidZie de toelichting bij artikel 10, tweede lid van deze verordening.

Derde lidDit lid is toegevoegd om er geen misverstanden over te laten ontstaan dat er in de situatie dat na afloop van de hersteltermijn de gevraagde gegevens alsnog aan het college worden verstrekt, er ook sprake is van het niet verstrekken van inlichtingen.Niet relevant voor de toepassing van dit lid is of het besluit tot toekenning van uitkering na afloop van de hersteltermijn al dan niet is ingetrokken op grond van artikel 7, vierde lid IOAW/IOAZ.

Artikel 12. Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgenvoor de uitkering

Eerste lidDit artikel is bedoeld om een maatregel op te leggen als schending van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering.De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Het benadelingsbedrag is het bedrag als bedoeld in artikel 25, vierde lid IOAW/IOAZ. Dat is het bedrag waarmee de gemeente wordt benadeeld als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot het een te hoog bedrag verlenen van uitkering. Loonbelasting, premies volksverzekeringen en ziekenfondspremie, voorzover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, zijn daardoor naast de netto teveel betaalde uitkering onderdeel van het benadelingsbedrag.

Tweede lid De maatregel wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht is afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan uitkering dat als gevolg van de schending van deze verplichting ten onrechte of te veel aan de belanghebbende is verleend.

Derde lidWanneer er geen benadelingsbedrag kan worden vastgesteld, wordt een maatregel van twintig procent van de uitkeringsnorm opgelegd.

Vierde lidZie de toelichting bij artikel 11, derde lid.

Artikel 13. Zeer ernstige misdragingenOnder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd.Het college kan alleen een maatregel opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW en de IOAZ.

In artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ, wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding is voor het opleggen van een maatregel. Er kan dus geen maatregel worden opgelegd als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WWB (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf).Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.

Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen vanagressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:- verbaal geweld (schelden);- discriminatie;- intimidatie (uitoefenen van psychische druk);- zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);- mensgericht fysiek geweld;- combinatie van agressievormen.Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad.In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering).

Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.

Artikel 14. InwerkingtredingOp het tijdstip dat deze verordening in werking treedt, komt de MaatregelenverordeningMaassluis 2010 te vervallen.

Artikel 15. CiteertitelDit artikel behoeft geen toelichting.