Overheidsorganisatie | Gemeente Roosendaal |
---|---|
Officiële naam regeling | Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Roosendaal 2012 |
Citeertitel | Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Roosendaal 2012 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Dit besluit vervangt het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Roosendaal 2011 d. d. 1 februari 2011.
Wijziging d.d. 14 mei betreft terug draaien algemene inkomensgrens en ophogen eigen bijdrage hulp bij het huishouden naar kostprijsniveau.
geen
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
14-05-2012 | 22-04-2013 | wijzigen artikel 5, sub a en b, vervallen artikel 8a en artikel 17, lid 5 | 01-05-2012 Gemeenteblad 2012/41, Roosendaalse Bode 13 mei 2012 | 616431 | |
01-01-2012 | 14-05-2012 | nieuwe regeling | 20-12-2011 Gemeenteblad 2011/120, Roosendaalse Bode 28 december 2011 | 597047 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal,
gelet op artikel 15 van de Wet maatschappelijke ondersteuning, artikel 4.1 Besluit maatschappelijke ondersteuning en de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Roosendaal,
besluit:
vast te stellen het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Roosendaal 2012
In dit besluit wordt verstaan onder:
verordening: de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Roosendaal;
persoonsgebonden budget: een geldbedrag of gelijkwaardige verstrekking waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen individuele voorzieningen kan verwerven;
financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager.
Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.
Bij vaststelling van een persoonsgebonden budget ten aanzien van hulp bij het huishouden bedraagt de hoogte per uur:
voor schoonmaakwerkzaamheden en uitvoeren van lichte huishoudelijke taken, € 14,68;
voor schoonmaakwerkzaamheden met ondersteuning van de organisatie in de huishouding, € 17,65.
1. Voor ongehuwde personen jonger dan 65 jaar met een inkomen van maximaal € 22.905,00 bedraagt het maximale bedrag aan eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden € 18,00 per vier weken. Voor ongehuwde personen jonger dan 65 jaar met een inkomen hoger dan € 22.905,00 geldt tevens een eigen bijdrage van een 13e deel van 15% van het meerinkomen.
2. Voor ongehuwde personen van 65 jaar of ouder met een inkomen van maximaal € 16.007,00 bedraagt het maximale bedrag aan eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden € 18,00 per vier weken. Voor ongehuwde personen van 65 jaar of ouder met een inkomen hoger dan € 16.007,00 geldt tevens een eigen bijdrage van een 13e deel van 15% van het meerinkomen.
3. Voor gehuwde personen, die beiden of een van beide jonger zijn cq is dan 65 jaar, met een inkomen van maximaal € 28.306,00 bedraagt het maximale bedrag aan eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden € 25,80 per vier weken. Voor gehuwde personen, die beiden of een van beide jonger zijn cq is dan 65 jaar, met een inkomen hoger dan € 28.306,00 geldt tevens een eigen bijdrage van een 13e deel van 15% van het meerinkomen.
4. Voor gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn met een inkomen van maximaal € 22.319,00 bedraagt het maximale bedrag aan eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden € 25,80 per vier werken. Voor gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn met een inkomen hoger dan € 22.319,00 geldt tevens een eigen bijdrage van een 13e deel van 15% van het meerinkomen.
De eigen bijdrage per uur voor hulp bij het huishouden bedraagt:
voor schoonmaakwerkzaamheden en uitvoeren van lichte huishoudelijke taken, € 16,18;
voor schoonmaakwerkzaamheden met ondersteuning van de organisatie in de huishouding, € 19,15.
Het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopste en adequate voorziening gebaseerd op de offerte voor de realisering van de woonvoorzieningen.
1. Voor een vergoeding van kosten van onderhoud, keuring en reparatie zoals bedoeld in artikel 15, onder e, van de verordening, komen in aanmerking de kosten gemaakt voor het onderhoud, de keuring en de reparatie van:
stoelliften;
rolstoel- of sta-plateauliften;
woonhuisliften;
hefplateauliften;
balansliften;
de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;
elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren.
2. In de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van de in het eerste lid onder a tot en met e vermelde voorzieningen wordt een forfaitaire vergoeding toegekend die als volgt is vastgesteld:
Tabel keuringen:
Keuring van liften | Beginkeuring | Kosten excl. btw | Frequentie periodieke keuring | Kosten excl. btw |
Stoelliften | Ja | € 299,22 | 1 x per 4 jaar | € 211,13 |
Rolstoelplateauliften | Ja | € 299,22 | 1 x per 4 jaar | € 211,13 |
Staplateauliften | Ja | € 299,22 | 1 x per 4 jaar | € 211,13 |
Woonhuisliften | nee begrepen in nieuwprijs | 1 x per 1,5 jaar | € 311,92 | |
Hefplateauliften | Idem | 1 x per 1,5 jaar | € 269,80 | |
Balansliften | worden niet meer nieuw gemaakt | 1 x per 1,5 jaar | € 148,93 |
In de bovengenoemde bedragen zijn opgenomen de kosten van keuring door het Liftinstituut (50%) en de kosten van de noodzakelijke assistentie door de onderhoudsfirma (eveneens 50%)
Tabel onderhoud van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen:
Onderhoud van | Frequentie periodiek onderhoud | Kosten excl. Btw |
Stoelliften | 1 x per jaar | € 155,43 |
Rolstoelplateauliften | 1 x per jaar | € 155,43 |
Staplateauliften | 1 x per jaar | € 155,43 |
Woonhuisliften | 2 x per jaar | € 224,66 |
Hefplateauliften | 2 x per jaar | € 155,43 |
Balansliften | 1 x per jaar | € 155,43 |
Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven:
50% voor installaties geplaatst buiten de woning
50% voor installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen
50% voor installaties uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging respectievelijk elektrisch weg klapbare raildelen.
1. Voor ongehuwde personen jonger dan 65 jaar met een inkomen van maximaal € 22.905,00 bedraagt het maximale bedrag aan eigen bijdrage voor een woonvoorziening € 18,00 per vier weken. Voor ongehuwde personen jonger dan 65 jaar met een inkomen hoger dan € 22.905,00 geldt tevens een eigen bijdrage van een 13e deel van 15% van het meerinkomen.
2. Voor ongehuwde personen van 65 jaar of ouder met een inkomen van maximaal € 16.007,00 bedraagt het maximale bedrag aan eigen bijdrage voor een woonvoorziening € 18,00 per vier weken. Voor ongehuwde personen van 65 jaar of ouder met een inkomen hoger dan € 16.007,00 geldt tevens een eigen bijdrage van een 13e deel van 15% van het meerinkomen.
3. Voor gehuwde personen, die beiden of een van beide jonger zijn cq is dan 65 jaar, met een inkomen van maximaal € 28.306,00 bedraagt het maximale bedrag aan eigen bijdrage voor een woonvoorziening € 25,80 per vier weken. Voor gehuwde personen, die beiden of een van beide jonger zijn cq is dan 65 jaar, met een inkomen hoger dan € 28.306,00 geldt tevens een eigen bijdrage van een 13e deel van 15% van het meerinkomen.
4. Voor gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn met een inkomen van maximaal € 22.319,00 bedraagt het maximale bedrag aan eigen bijdrage voor een woonvoorziening € 25,80 per vier werken. Voor gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn met een inkomen hoger dan € 22.319,00 geldt tevens een eigen bijdrage van een 13e deel van 15% van het meerinkomen.
5. Indien een voorziening bestaat uit een roerende zaak die in eigendom wordt verstrekt wordt gedurende een periode van 39 maal vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht, dan wel wordt bij de vaststelling van de hoogte van een financiële tegemoetkoming gedurende die periode een met toepassing van het in artikel 5 van de verordening vastgestelde bedrag in mindering gebracht.
6. Indien een voorziening bestaat uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die eigendom is van de aanvrager, wordt gedurende een periode van 39 maal vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht, dan wel wordt bij de vaststelling van de hoogte van een financiële tegemoetkoming gedurende die periode een met toepassing van het in artikel 5 van de verordening vastgestelde bedrag in mindering gebracht.
(Vervallen)
1. Indien aanpassing van de woning van de aanvrager meer dan € 7.268,00 bedraagt, zal in ieder geval, gelet op de sociale en fysieke omstandigheden van de aanvrager, gezocht worden naar een geschikte beschikbare woning.
2. Indien een dergelijke woning beschikbaar is, zal aanpassing van de woning van de aanvrager achterwege blijven.
De vergoeding zoals bedoeld in artikel 15, onder a, van de verordening bedraagt € 2.500,00.
De vergoeding bedoeld in artikel 15, onder f, van de verordening wordt toegekend tot het bedrag van de werkelijke kosten met een maximum van € 500,92 per maand.
1. In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan € 7.268,00 is aangepast, kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal zes maanden na de eerste maand huurderving die niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.
2. De hoogte van de financiële tegemoetkoming zoals bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op de werkelijke kosten per maand, doch maximaal op het bedrag van de maximale subsidiabele huur op grond van de Wet op de huurtoeslag.
1. De eigenaar-bewoner, die krachtens de verordening een financiële tegemoetkoming in de kosten van het treffen van een woonvoorziening heeft ontvangen en die binnen een periode van vijf jaren na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden binnen een week na het passeren van de akte, het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan dient gedeeltelijk aan de gemeente te worden terugbetaald tot maximaal het door de gemeente gesubsidieerde bedrag voor de in de woning getroffen voorzieningen.
2. De restitutie als bedoeld in het eerste lid bedraagt:
voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde;
voor het tweede jaar 90% van de meerwaarde;
voor het derde jaar 80% van de meerwaarde;
voor het vierde jaar 70% van de meerwaarde;
voor het vijfde jaar 60% van de meerwaarde;
in alle gevallen minus het percentage van de kosten van getroffen voorzieningen, dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.
Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld:
als tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening in natura, verhoogd met het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie voor vergelijkbare rolstoelen in het één na vorige kalenderjaar; of
aan de hand van de goedkoopst-adequate huurprijs inclusief onderhoud en reparatie zoals die door het college aan de leverancier wordt betaald.
Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als een forfaitair budget en bedraagt € 2.695,00 welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in de aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.
Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld:
op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie over het jaar voorafgaand aan het laatste volle kalenderjaar voor de toekenning van de voorziening; of
op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst-adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald.
1. Voor ongehuwde personen jonger dan 65 jaar met een inkomen van maximaal € 22.905,00 bedraagt het maximale bedrag aan eigen bijdrage voor een vervoersvoorziening € 18,00 per vier weken. Voor ongehuwde personen jonger dan 65 jaar met een inkomen hoger dan € 22.905,00 geldt tevens een eigen bijdrage van een 13e deel van 15% van het meerinkomen.
2. Voor ongehuwde personen van 65 jaar of ouder met een inkomen van maximaal € 16.007,00 bedraagt het maximale bedrag aan eigen bijdrage voor een vervoersvoorziening € 18,00 per vier weken. Voor ongehuwde personen van 65 jaar of ouder met een inkomen hoger dan € 16.007,00 geldt tevens een eigen bijdrage van een 13e deel van 15% van het meerinkomen.
3. Voor gehuwde personen, die beiden dan wel een van beide jonger zijn cq is dan 65 jaar, met een inkomen van maximaal € 28.306,00 bedraagt het maximale bedrag aan eigen bijdrage voor een vervoersvoorziening € 25,80 per vier weken. Voor gehuwde personen, die beiden dan wel een van beide jonger zijn cq is dan 65 jaar, met een inkomen hoger dan € 28.306,00 geldt tevens een eigen bijdrage van een 13e deel van 15% van het meerinkomen.
4. Voor gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn met een inkomen van maximaal € 22.319,00 bedraagt het maximale bedrag aan eigen bijdrage voor een vervoersvoorziening € 25,80 per vier werken. Voor gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn met een inkomen hoger dan € 22.319,00 geldt tevens een eigen bijdrage van een 13e deel van 15% van het meerinkomen.
5. (Vervallen)
1. De financiële tegemoetkoming die per jaar verstrekt wordt voor het gebruik van een (eigen) auto bedraagt € 961,95.
2. De financiële tegemoetkoming die per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een taxi bedraagt € 961,95.
3. De financiële tegemoetkoming die per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 1.496,00.
4. Een financiële tegemoetkoming voor de noodzakelijke kosten van aanpassing van de eigen auto, op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst en adequate voorziening.
Indien beide echtgenoten in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 18, leden 1, 2 en 3 van dit Besluit bedraagt de hoogte van de financiële tegemoetkoming per persoon maximaal 75% van het normbedrag als bedoeld in dat artikel.
Het in artikel 22 aanhef en onder a van de verordening bedoelde collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer bestaat uit het zogenaamde Deeltaxi-systeem volgens de hierna volgende opzet:
aan de aanvrager die in aanmerking komt voor het deeltaxi-systeem wordt een Deeltaxipas verstrekt op vertoon waarvan rechthebbende gebruik kan maken van de deeltaxi tegen betaling van de voor de betreffende rit benodigde strippen;
voor de tarifering van het deeltaxisysteem wordt dezelfde zone-indeling en strippensysteem gehanteerd als bij het openbaar busvervoer;
voor elke rit is een bijdrage gebaseerd op een basistarief van één strip van € 0,60 verschuldigd vermeerderd met een strip van € 0,60 per zone voor maximaal vijf zones, daarboven geldt het kostendekkend tarief van € 4,40. De betaling van de ondersteuningsvrager wordt door de vervoerder in ontvangst genomen, in naam en voor rekening van de gemeente die het vervoer aanbiedt;
een aanvrager kan zich door één begeleider laten vergezellen. Voor de begeleider is een basistarief verschuldigd van € 1,20 vermeerderd met een strip van € 1,20 per zone voor elke rit voor maximaal vijf zones, daarboven geldt een kostendekkend tarief van € 4,40. Voorgaande volzin geldt niet indien de begeleiding naar het oordeel van het college medisch noodzakelijk is. In dat geval is het vervoer van de begeleider gratis.
1. Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies van artikel 32 van de verordening indien van toepassing aandacht besteed aan:
de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;
de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;
de woning en de woonomgeving van de aanvrager;
het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;
de sociale omstandigheden van de aanvrager.
2. Bij de besluitvorming en de motivering van de beschikking wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.
Verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats, indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden, er de overtuiging bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget, vanwege een of meerdere medische en/of psycho- sociale contra-indicaties, gebleken misbruik of oneigenlijk gebruik.
1. De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college kan plaats vinden:
bij besteding van het persoonsgebonden budget aan hulp bij het huishouden aan het einde van iedere maand;
in andere gevallen een maand na verstrekking.
2. Het college kan steekproefsgewijs nagaan of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is, waarbij de steekproef geschiedt binnen 6 maanden na de verstrekking. De budgethouder dient daarbij de stukken te overleggen als genoemd in hoofdstuk 1 van het Verstrekkingenboek Wet maatschappelijke ondersteuning Gemeente Roosendaal.
Het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Roosendaal 2011 vastgesteld d.d. 1 februari 2011 en laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2011, wordt ingetrokken.
Op bezwaarschriften gericht tegen een beschikking ten aanzien van een verstrekking krachtens het Besluit als bedoeld in artikel 24 wordt beslist met toepassing van het Besluit bedoeld in artikel 24.
Dit Besluit treedt in werking op 1 januari 2012, met uitzondering van de tarieven die betrekking hebben op de hulp bij het huishouden uit hoofdstuk 2 van dit besluit. Voor deze tarieven geldt dat dit besluit in werking treedt op 2 januari 2012, zijnde de startdatum eerste periode van het CAK.
Dit Besluit wordt aangehaald als Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Roosendaal 2012.
Vastgesteld ter vergadering van het college van 20 december 2011,
De secretaris, De burgemeester,