Organisatie | Horst aan de Maas |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Inspraakverordening gemeente Horst aan de Maas |
Citeertitel | Inspraakverordening gemeente Horst aan de Maas |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 150 Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
28-10-2011 | Onbekend | 11-10-2011 Electronisch Gem.blad 27-10-2011 | Onbekend |
Bijlage van gemeenteblad 2011, no. 117.
De raad van de gemeente Horst aan de Maas;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 september 2011, gemeenteblad 2011, no. 117;
gelet op het bepaalde in artikel 150 van de Gemeentewet;
onder intrekking van de inspraakverordeningen als vastgesteld door de raden van de voormalige gemeenten Horst aan de Maas, Sevenum en Meerlo-Wanssum,
vast te stellen de: Inspraakverordening gemeente Horst aan de Maas
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
De verordening verstaat onder:
Inspraak: Het betrekken van ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid;
Inspraakprocedure: De wijze waarop de inspraak gestalte wordt gegeven;
Beleidsvoornemen: Het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid.
Artikel 2 Onderwerp van inspraak
Elk bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.
Inspraak wordt altijd verleend indien de wet daartoe verplicht.
Aldus besloten in de openbare vergadering van 11 oktober 2011.
De raad voornoemd,
De voorzitter, De griffier,
ir. C.H.C. van Rooij mr. R.J.M. Poels
Sinds 1 januari 1994 is in artikel 150 van de Gemeentewet aan de raad de verplichting opgelegd een inspraakverordening vast te stellen. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft in 1993 daarvoor een modelinspraakverordening opgesteld. Die modelinspraakverordening is reeds verschillende malen aangepast aan diverse wetswijzigingen op nationaal niveau, bijvoorbeeld aan het klachtrecht dat inmiddels in hoofdstuk 9 van de Awb is opgenomen, de dualisering van het gemeentebestuur (Wet dualisering gemeentebestuur) en de inspraakverplichtingen in verschillende bijzondere wetten. De “Inspraakverordening Horst aan de Maas” is volledig op het model van de VNG gebaseerd.
De “Inspraakverordening Horst aan de Maas” (hierna: de inspraakverordening) is aangepast aan de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (Stb. 2002, 54). Tot 1 juli 2005 kende de Awb twee verschillende procedures ter voorbereiding van besluiten, namelijk afdeling 3.4 Awb (eenvoudige openbare voorbereidingsprocedure) en afdeling 3.5 Awb (uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure). Ter vereenvoudiging en harmonisering van deze twee los van elkaar staande voorbereidingsprocedures, zijn deze per 1 juli 2005 samengevoegd tot één procedure, de zogenaamde uniforme openbare voorbereidingsprocedure, neergelegd in een nieuwe afdeling 3.4 van de Awb. Met het oog op uniformering van regelgeving is thans in artikel 150, lid 2, van de Gemeentewet bepaald dat inspraak op basis van de inspraakverordening wordt verleend door toepassing van de nieuwe afdeling 3.4 Awb, tenzij in de inspraakverordening zelf een andere inspraakprocedure is voorgeschreven.
Inspraakprocedure/deregulering
Aan inspraak kan op zeer uiteenlopende manieren worden vormgegeven. De inspraakverordening behelst een sobere regeling mede met het oog op het dereguleringsstreven van opeenvolgende kabinetten. Door het van toepassing verklaren van de procedureregeling van afdeling 3.4 van de Awb en het weghalen van overbodige bepalingen (zoals het beklagrecht) en de onnodige paragraafindeling, is de inspraakverordening verder gedereguleerd. Nu resteert een bondige en goed leesbare verordening van slechts acht artikelen. Bovendien maakt een globale raamregeling het mogelijk dat recht wordt gedaan aan de behoefte van insprekers en gemeentebestuur mede in relatie tot aard, schaal en reikwijdte van het beleidsvoornemen waarop inspraak plaatsvindt.
Inspraak is onderdeel van het totale besluitvormingsproces, een naar tijd en strekking begrensde fase daarin. Het moet onderscheiden worden van de andere mogelijkheden die men heeft om zich tot het gemeentebestuur te wenden. Te denken valt hierbij aan het spreekrecht bij raads- en commissievergaderingen. Andere mogelijkheden die buiten de inspraak vallen zijn: het schrijven van brieven, het bezoeken van spreekuren, het houden van informatiebijeenkomsten, referenda enz. Inspraak is uiteraard ook van een andere orde dan de mogelijkheid om de uitkomsten van de beleidsvaststelling aan te vechten door middel van bezwaar en beroep. Inspraak kan ook worden onderscheiden van interactieve beleidsvorming. Interactieve beleidsvorming is een werkwijze, met name bedoeld voor complexe beleidsprocessen waarbij meerdere actoren betrokken zijn, waarbij een overheidsorganisatie in een zo vroeg mogelijk stadium burgers, maatschappelijke organisaties, bedrijven of andere overheden bij het beleid betrekt om zo in een open en evenwichtige wisselwerking of samenwerking met hen tot de voorbereiding, bepaling, uitvoering of evaluatie van beleid te komen.
Interactieve beleidsvorming mobiliseert daarbij de kennis en steun van betrokkenen bij beleidsproblemen waarvan de overheid op voorhand niet weet - of nog niet wil bepalen - hoe deze opgelost zullen worden.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Inspraak: Er zijn veel omschrijvingen van het begrip inspraak. Bij de in dit artikel opgenomen formulering is aangesloten bij de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Inspraak is een onderdeel van de voorbereiding en uitvoering van het gemeentelijk beleid en heeft een tweeledig doel. Enerzijds wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om hun mening over beleidsvoornemens kenbaar te maken. Anderzijds biedt inspraak aan bestuursorganen een belangrijk hulpmiddel in het kader van de voor de beleidsvoorbereiding noodzakelijke belangenafweging. Inspraak is overeenkomstig artikel 150 Gemeentewet 'eenzijdig' gedefinieerd, dat wil zeggen dat geen gedachtewisseling met het bestuursorgaan is inbegrepen. De VNG adviseert echter het tweezijdige element van gedachtewisseling zo mogelijk wel onder de inspraakprocedure te brengen, omdat hiermee een derde doel kan worden gediend, te weten het creëren van draagvlak voor beleidsvoornemens.
Inspraakprocedure: De verantwoordelijkheid voor het maken van een regeling over inspraak ligt ingevolge artikel 150 van de Gemeentewet bij de raad. Zoals in de algemene toelichting is vermeld, is in de modelverordening afdeling 3.4 Awb van toepassing verklaard. Artikel 4, tweede lid, van het model geeft het bestuursorgaan ruimte om een andere procedure te volgen. Het bestuursorgaan is immers verantwoordelijk voor uitvoering, de nadere regeling en organisatie van de inspraak.
Beleidsvoornemen: Het begrip beleidsvoornemen is gedefinieerd als het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid. Het zal duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat om de vaststelling van concrete besluiten of maatregelen, maar om de vorming van het beleid waarop deze kunnen worden gebaseerd.
Artikel 2 Onderwerp van inspraak
In het eerste lid is bepaald dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden besluit of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Het begrip bestuursorgaan is gedefinieerd in artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. Het omvat in elk geval raad, college en burgemeester. Elk bestuursorgaan van de gemeente kan zijn eigen beleidsvoornemens aan inspraak onderwerpen. Omdat het in bepaalde gevallen doelmatiger zal kunnen zijn als inspraak geschiedt door middel van bijvoorbeeld spreekrecht bij raadsvergaderingen, blijft door de formulering van het eerste lid de mogelijkheid bestaan dat voor bepaalde beleidsvoornemens een andere wijze van inspraak wordt geregeld. Het besluit om al dan niet inspraak te verlenen is een besluit in de zin van de Awb. Hiertegen kan dus bezwaar worden gemaakt.
Door de inwerkingtreding per 1 juli 2005 van de nieuwe voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb is artikel 6a WRO geschrapt. Dit betekent dat de verplichting om inspraak te verlenen op een voorontwerpbestemmingsplan of een voornemen om vrijstelling te verlenen, is vervallen. Sinds 1 juli 2005 moet slechts een ontwerpbestemmingsplan dan wel een ontwerp-vrijstellingsbesluit (en dus niet ook daarvoor nog een voorontwerp) gedurende zes weken ter inzage worden gelegd zodat een ieder mondeling of schriftelijk zienswijzen kan indienen.
Met het schrappen van de verplichte inspraak kan niet worden gezegd dat in bepaalde gevallen er ook geen behoefte meer is om inspraak te verlenen, bijvoorbeeld op basis van een voorontwerpbestemmingsplan. Het blijft derhalve de keuze van het gemeentebestuur om dat al dan niet te doen. Concreet betekent dit dat bij bestemmingsplannen de raad bevoegd is om te besluiten al dan niet een voorafgaande inspraakronde in te stellen. Gelet op het besluit van 5 juli 2001, waarbij de bevoegdheid tot het vaststellen van een vrijstellingsbesluit ingevolge artikel 19, lid 1, WRO door de raad aan uw college is gedelegeerd, is bij die vrijstellingsbesluiten het college bevoegd om in voorkomende gevallen te besluiten wel of geen inspraak te verlenen.
In het tweede lid is bepaald dat inspraak altijd wordt verleend indien een wettelijk voorschrift daartoe verplicht. Hieronder staan enkele wettelijke verplichtingen opgesomd. Er is van af gezien deze op te nemen in de tekst van artikel 2 zelf, omdat in de eerste plaats bij een nieuwe wettelijke verplichting direct de verordening moet worden aangepast en in de tweede plaats heteen dermate uitgebreide opsomming is dat de verordening hiermee onoverzichtelijk wordt.
Wettelijke verplichtingen tot het bieden van inspraak bestaan thans bij:
Artikel 3 Inspraakgerechtigden
De omschrijving van inspraakgerechtigden vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. In de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb zijn de woorden 'in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen' vervangen door: belanghebbenden. Het begrip 'belanghebbende' is in artikel 1:2 Awb gedefinieerd en deze definitie heeft ook gelding voor wetgeving buiten de Awb.
Ter uniformering en deregulering is in het eerste lid afdeling 3.4 van de Awb van toepassing verklaard op de inspraak. In artikel 3:10 tot en met 3:18 Awb is de inspraakprocedure te vinden. Na terinzagelegging en bekendmaking van het beleidsvoornemen kunnen belanghebbenden gedurende zes weken (tot de inwerkingtreding van de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb: vier weken) schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren brengen. In de meeste gevallen zal deze procedure passend zijn voor de inspraak. Zo niet, dan kan op grond van het tweede lid de inspraakprocedure worden aangepast. Zo kan bijvoorbeeld de genoemde zeswekentermijn door het bestuursorgaan te lang worden bevonden. Bij besluit van het bestuursorgaan op grond van het tweede lid kan deze termijn worden aangepast.
Het is uiteraard mogelijk een (of meer) standaardprocedure(s) te ontwikkelen die wanneer nodig kan (kunnen) worden ingezet. Zo zou voor artikel 19 WRO-procedures een aparte procedure kunnen worden ontwikkeld met bijvoorbeeld een standaardtermijn van twee in plaats van zes weken.
In dit geval is niet gekozen voor verwijzing naar afdeling 3.4 Awb. In artikel 3:17 Awb wordt namelijk slechts bepaald dat een verslag wordt gemaakt van hetgeen tijdens de inspraakprocedure mondeling naar voren is gebracht. Onder het in het tweede lid, onder a, genoemde verslag van de gevolgde inspraakprocedure wordt verstaan: Hoe is de procedure feitelijk verlopen? Is afdeling 3.4 Awb onverkort toegepast? Wanneer is het beleidsvoornemen ter inzage gelegd enz.?
Onderdeel b betekent dat de eindrapportage een volledig overzicht dient te bevatten van zowel de mondelinge als de schriftelijke inspraakreacties. De schriftelijke inspraakreacties kunnen aan het verslag worden gehecht. In het verslag kan worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht. Onder c wordt als het sluitstuk van inspraak voorgeschreven dat het bestuursorgaan aangeeft wat met de zienswijzen wordt gedaan.
In het derde lid is bepaald dat het bestuursorgaan het eindverslag op de in de gemeente gebruikelijke wijze openbaar maakt. Dit kan per gemeente kan verschillen. Het ligt voor de hand om degenen die hebben ingesproken een exemplaar van het eindverslag te sturen. Daarnaast kan het eindverslag algemeen worden gepubliceerd in de krant en op de gemeentelijke website. Als het aantal insprekers omvangrijk is, kan worden gekozen voor het volstaan met een algemene bekendmaking.
In het vierde lid wordt de burgemeester verplicht om het eindverslag te vermelden in zijn burgerjaarverslag overeenkomstig artikel 170, tweede lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet. Concreet betekent dit dat de burgemeester in het burgerjaarverslag rapporteert over de kwaliteit van de procedures op het vlak van burgerparticipatie, zoals inspraak.
Artikel 142 van de Gemeentewet regelt de inwerkingtreding van verordeningen. Op grond van dit artikel treedt de nieuwe inspraakverordening in werking met ingang van de dag na die van bekendmaking (publicatie).
Deze verordening wordt aangehaald als: “Inspraakverordening gemeente Horst aan de Maas”. In de citeertitel wordt geen jaartal opgenomen om te voorkomen dat de schijn wordt gewekt dat de verordening slechts voor een jaar geldt. De raad voornoemd,