Organisatie | Laren |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Plaatselijke Verordening Laren |
Citeertitel | Algemene Plaatselijke Verordening Laren (APV) |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | Wettenbank |
Deze verordening vervangt de Algemene Politieverordening Laren, vastgesteld 31 januari 1958 en daarna gewijzigd, de Kapverordening vastgesteld 26 oktober 1983, de Verordening routering vervoer gevaarlijke stoffen over de weg binnen de gemeente Laren vastgesteld 27 mei 1992, de Lozingsverordening riolering 1991 vastgesteld 24 april 1991, de Kampeerverordening 1986 vastgesteld 26 november 1986, de Verordening benzinepompen vastgesteld 25 november 1960 en daarna gewijzigd, de Drank- en Horecaverordening vastgesteld 13 september 1967 en daarna gewijzigd en de Parkeerexcessenverordening vastgesteld 17 februari 1971 en daarna gewijzigd.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
20-01-2006 | 26-09-2018 | nieuwe regeling | 10-01-2006 Laarder Courant De BEL 12-01-2006 | Raadsbesluit 10-01-2006 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:
1. alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen of zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
2. de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, stranden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;
3. de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;
4. andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.
de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet.
een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.
alle rij en voertuigen, met uitzondering van:
b. kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.
alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
eenhoevige dieren, herkauwende dieren en varkens.
klein en pluimvee, eenden en ganzen.
iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.
1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
2. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is;
3. een en ander voor zover de onder 1 en 2 bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor nachtverblijf.
Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;
b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;
Voor zover sprake is van termijnen in uren, bepaald door terugrekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.
Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg
Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden
Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te verwijderen.
Paragraaf 2 Optochten en betogingen
Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in artikel 2.1.2.4, eerste lid hierover is bepaald.
Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn
De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.2, eerste lid, genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.
Artikel 2.1.2.4 Te verstrekken gegevens
Bij de kennisgeving kan de burgemeester een opgave verlangen van:
a. naam en adres van degene die de betoging houdt;
c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;
d. de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;
e. voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;
f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.
Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg
Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg
Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:
a. vlaggen, wimpels en vlaggenstokken, indien zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;
b. zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:
geen onderdeel zich minder dan (2,2) meter boven dat gedeelte bevindt; en
geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan (0,5) meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt; en
geen onderdeel verder dan (1,5) meter buiten de opgaande gevel reikt;
c. de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;
e. voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;
f. evenementen als bedoeld in artikel 2.2.1;
Het is verboden op, in, over of boven de weg voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.
Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:
a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
b. indien het beoogde gebruik hetzij op zich zelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruike rs van het in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Noord-Holland;
b. De weigeringsgrond van het vijfde lid onder a geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet;
c. De weigeringsgrond van het vijfde lid onder a geldt niet voor bouwwerken;
d. de weigeringsgrond van het vijfde lid onder c geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Paragraaf 6 Veiligheid van de weg
Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes
De rechthebbende op een bedrijf die ten behoeve van het winkelend publiek winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.
Artikel 2.1.6.3 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2.1.6.8 Vallende voorwerpen
Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.
Artikel 2.1.6.9 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
Artikel 2.1.6.11 Veiligheid op het ijs
a. voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;
b. bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.
Afdeling 2 Toezicht op evenementen
Artikel 2.2.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h, van de Gemeentewet en artikel 5.2.4 van deze verordening;
c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
d. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
f. activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1.2.1, 2.1.4.1, 2.1.4.2, 2.1.4.3 en 2.3.3.1 van deze verordening.
a. Degene die voornemens is een evenement te organiseren is verplicht ten minste drie maanden voor de aanvang van dat evenement een vergunning aan te vragen bij de burgemeester.
b. Voor bepaalde, door de burgemeester bij openbare kennisgeving aan te wijzen evenementen kan de in het tweede lid sub a genoemde termijn worden verlengd tot een door de burgemeester te bepalen termijn.
Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen
Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen
Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof dit bedrijfsmatig is, logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid en/of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in elk geval verstaan: hotels, restaurants, pensions, cafés, cafetaria's, snackbars, discotheken, buurthuis of clubhuis.
Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:
a. de gezinsleden van de houder, alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;
b. de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;
c. de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.
Artikel 2.3.1.2 Exploitatie horecabedrijf
De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf dan wel indien de veiligheid en de openbare gezondheid van de bezoekers van die inrichting, gelet op de wijze waarop die inrichting wordt geëxploiteerd, in gevaar gebracht kan worden en daar redelijkerwijze niet in kan worden voorzien door het stellen van voorschriften.
Bij de toewijzing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf.
Onverminderd het gestelde in het derde en vierde lid kan de burgemeester de in het vijfde lid bedoelde ingebruikneming van die weg ten behoeve van een of meer bij een horecabedrijf horende terrassen weigeren:
a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;
b. indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.
Artikel 2.3.1.5 Afwijking sluitingstijden; sluiting
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.4 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
1. inrichting: elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;
2. houder: degene die een inrichting exploiteert, dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.
Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat is ingericht volgens het door de burgemeester vastgestelde model.
Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.
Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2.3.3.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid, waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is, de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij premies, geld of in geld inwisselbare goederen kunnen worden gewonnen en verloren.
b. exploitant: degene die een speelgelegenheid exploiteert of, indien de exploitant een rechtspersoon is, de natuurlijke persoon die bestuurder is van die rechtspersoon.
c. beheerder: de natuurlijke persoon die de dagelijkse en onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van een speelgelegenheid.
Artikel 2.3.3.2 Exploitatie van een speelgelegenheid
Het eerste lid is niet van toepassing op:
a. speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de kansspelen een vergunning is vereist;
b. gelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen of waar gelegenheid wordt gegeven te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen.
Artikel 2.3.3.3 Aanvraag vergunning
Bij een aanvraag om vergunning wordt in ieder geval vermeld en/of overgelegd:
a. de persoonsgegevens van de exploitant(en);
b. de persoonsgegevens van de beheerder(s);
c. een bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;
d. de plaatselijke ligging van de speelgelegenheid;
e. een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de speelgelegenheid;
f. een bedrijfsplan, waarin in ieder geval staat beschreven welk(e) spel(en) in de speelgelegenheid zal (zullen) worden beoefend.
Artikel 2.3.3.4 Gedragseisen exploitant en beheerder
De exploitant en de beheerder van een speelgelegenheid:
a. staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;
b. zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;
c. dienen een verklaring omtrent gedrag als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de justitiële documentatie over te leggen die uiterlijk drie maanden tevoren is afgegeven;
d. zijn niet binnen de laatste vijf jaar exploitant of beheerder geweest van een speelgelegenheid of horeca-inrichting die voor tenminste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 2.3.3.2, eerste lid, of artikel 2.3.1.2., eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hen terzake geen verwijt treft;
e. zijn niet binnen de laatste vijf jaar tenminste twee maal onherroepelijk veroordeeld wegens overtreding van het bepaalde in de Drank- en Horecawet, de Wet op de kansspelen, de Opiumwet en de Wet wapens en munitie;
Artikel 2.3.3.5 Weigeringsgronden vergunning
De burgemeester weigert een vergunning als bedoeld in artikel 2.3.3.2, eerste lid, indien:
a. de vestiging of de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend of in procedure zijn bestemmingsplan;
b. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 2.3.3.4 gestelde eisen.
De burgemeester kan een vergunning als bedoeld in artikel 2.3.3.2, eerste lid, weigeren, indien naar zijn oordeel:
a. de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid en/of de openbare orde of veiligheid op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;
b. een eerdere vergunning voor de exploitatie van de speelgelegenheid is ingetrokken of de speelgelegenheid met toepassing van deze verordening dan wel van artikel 13b van de Opiumwet is gesloten;
c. het bedrijfsplan als bedoeld in artikel 2.3.3.3 onvoldoende garanties geeft dat het in deze verordening en de Wet op de kansspelen bepaalde niet zal worden overtreden;
d. redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.
Artikel 2.3.3.7 Exploitatietijden speelgelegenheid
Het in de artikelen 2.3.1.4, 2.3.1.5, 2.3.1.6 en 2.3.1.7 van deze verordening bepaalde is onverkort van overeenkomstige toepassing op speelgelegenheden, die niet tevens als horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1 zijn aan te merken.
Artikel 2.3.3.8 Intrekkingsgronden vergunning
De burgemeester kan de vergunning voor een speelgelegenheid intrekken, indien:
a. de exploitant of de beheerder niet langer voldoet aan de in artikel 2.3.3.4 gestelde eisen;
b. de exploitant in strijd handelt met hetgeen hij in het bedrijfsplan heeft opgenomen dan wel het aanvullend bedrijfsplan als bedoeld in artikel 2.3.3.3, derde lid, onvoldoende garanties geeft dat het in deze verordening en de Wet op de kansspelen bepaalde niet zal worden overtreden;
c. in de speelgelegenheid strafbare feiten plaatsvinden die een bedreiging vormen voor de veiligheid of orde in en om de speelgelegenheid;
d. de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid en/of de openbare orde of veiligheid op ontoelaatbare wijze wordt benadeeld of verstoord door de exploitatie van de speelgelegenheid;
e. zich in of vanuit de speelgelegenheid anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de speelgelegenheid gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid;
f. de exploitant de in artikel 2.3.3.6 neergelegde verplichtingen niet of onvoldoende nakomt;
g. de exploitant het toezicht op de naleving van het in deze paragraaf bepaalde belemmert.
Artikel 2.3.3.9 Sluiting van speelgelegenheid
De burgemeester kan een speelgelegenheid al dan niet voor een bepaalde duur gesloten verklaren, indien:
a. die speelgelegenheid wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;
b. die speelgelegenheid wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;
c. een van de in artikel 2.3.3.8 genoemde situaties waarbij intrekking van de vergunning mogelijk is, zich voordoet.
Artikel 2.3.3.10 Beëindiging exploitatie speelgelegenheid
Bij ontvangst van deze mededeling dan wel uiterlijk twee weken na de feitelijke beëindiging vervalt de vergunning, tenzij is aangegeven dat de exploitatie van die speelgelegenheid door een ander wordt voortgezet en een aanvraag voor een nieuwe vergunning binnen de in het eerste lid genoemde termijn van twee weken is ingediend.
Artikel 2.3.3.12 Bevoegd orgaan
Indien de speelgelegenheid niet in een voor publiek toegankelijk gebouw is gevestigd, worden de in deze paragraaf aan de burgemeester toegekende bevoegdheden uitgeoefend door het college .
Artikel 2.3.3.14 Speelautomaten
In deze bepaling wordt verstaan onder:
a. Wet: de Wet op de kansspelen;
b. speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a van de Wet;
c. kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c van de Wet;
d. hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de Wet;
e. laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e van de Wet.
Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2.4.2 Plakken en kladden
Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:
a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken of op andere wijze aan te brengen;
b. met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen.
Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen
Het is verboden tussen 22.00 uur en 06.00 uur op de weg te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de
toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op of aan de weg
a. op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig niet zijnde een (brom)fiets, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;
b. zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt.
Artikel 2.4.7a Uitnodigen of aanlokken tot ontuchtige handelingen
Het is verboden op of aan de weg, op een andere voor het publiek toegankelijke plaats of op een plaats, zichtbaar vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats iemand door woord, houding, gebaar of op enigerlei andere wijze tot ontuchtige handelingen uit te nodigen dan wel aan te lokken.
Artikel 2.4.10 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:
a. dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;
Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt welke publiek trekt, mits dit verbod is kenbaar gemaakt aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2.4.15 Loslopende honden
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
a. binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat de hond aangelijnd is;
b. buiten de bebouwde kom op de weg anders dan aangelijnd op de wijze bedoeld onder a in gedeelten van de gemeente of op bepaalde plaatsen die door het college ter voorkoming of opheffing van overlast zijn aangewezen;
c. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;
d. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk, dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.
Artikel 2.4.16 Verontreiniging door honden
De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:
a. op een gedeelte van de weg dat is bestemd of mede is bestemd voor het verkeer van voetgangers;
b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;
c. op bermen deel uitmakend van wegen en grenzend aan percelen;
Artikel 2.4.17 Gevaarlijke honden
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:
a. anders dan kort aangelijnd, nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en het een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;
b. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat het college de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en het een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.
Artikel 2.4.18 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Het college is bevoegd gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:
a. aanwezig te hebben; dan wel
b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel
c. aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.
Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door hen is aangegeven.
Artikel 2.4.19 Loslopend vee en pluimvee
De rechthebbende op vee of pluimvee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee of pluimvee die weg niet kan bereiken.
Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
A Handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht
B Verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.
Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:
a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;
b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;
c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover dat mogelijk is – soort, merk en nummer van het goed;
d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;
e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.
Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
a. wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;
b. de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;
c. aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomt;
d. indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a. bedoelde functionaris;
e. zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;
f. wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.
Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.
Artikel 2.6.1 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:
Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zulks geschiedt om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Afdeling 8 Bestuurlijke ophouding
Artikel 2.8.1 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2.1.1.1, 2.4.5, 2.4.7, 2.4.8, 2.4.9, 2.4.10, 2.4.12, 2.6.3 of 5.4.1 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.
Afdeling 9 Veiligheidsrisicogebieden
Artikel 2.9.1 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
Afdeling 1 Begripsomschrijvingen
Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
b. prostitué(e): degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
c. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. In deze verordening worden twee categorieën onderscheiden: de categorie thuiswerkers en de categorie overige seksinrichtingen. Onder overige seksinrichtingen worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
d. thuiswerker: de natuurlijke persoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig werkt seksuele handelingen verricht in de eigen woning;
e. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
f. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;
g. exploitant: de natuurlijke of rechtspersoon die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert;
h. beheerder: de natuurlijke persoon die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;
i. bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:
4. het personeel dat in de inrichting werkzaam is;
5. toezichthouders als bedoeld in artikel 6.1a van de Algemene Plaatselijke Verordening Laren (APV);
6. andere personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.
Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
Artikel 3.2.1 Seksinrichtingen
In de (aanvraag om) vergunning wordt in ieder geval vermeld:
a. door welke natuurlijke of rechtsperso(o)n(en) de seksinrichting of het escortbedrijf zal worden geëxploiteerd;
b. door welke perso(o)n(en) de seksinrichting of het escortbedrijf zal worden beheerd;
c. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;
d. de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting doormiddel van een situatietekening met een schaal van tenminste 1:1000;
e. bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;
f. bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting; in geval van thuiswerk: het bewijs van inschrijving in het bevolkingsregister op het bewuste adres;
g. een plattegrond 1 op 100 waarop werkruimten zijn aangegeven.
Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant - indien een rechtspersoon: de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso(o)n(en) - en de beheerder niet:
a. met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;
b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van duizend gulden of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
1. bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;
2. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426 of 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;
3. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 j* artikel 8 of j* artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
4. de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;
5. de artikelen 2 en 3 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus;
Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijkgesteld:
a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan zevenhonderd vijftig gulden bedraagt;
b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf
De exploitant - indien een rechtspersoon: de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso(o)n(en) - of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een inrichting die voor tenminste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1 is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke) sluiting
Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:
a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.3, tweede of derde lid, geldende sluitingsuren vaststellen;
b. van een afzonderlijke seksinrichting (tijdelijk) de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.
Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
De exploitant en de beheerder zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de inrichting:
a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten als genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie;
b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.
Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:
a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekend gemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;
b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet
Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden; nadere regels
Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden
De vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien:
a. de exploitant - indien een rechtspersoon: de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso(o)n(en) - of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;
b. de vestiging of de exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;
c. er aanwijzingen zijn dat in de inrichting personen werkzaam (zullen) zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingwet bepaalde;
d. het regionaal dan wel gemeentelijk maximaal af te geven aantal vergunningen voor seksinrichtingen is verleend;
e. de vergunning aangevraagd is voor de exploitatie van een raamprostitutiebedrijf.
De vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, kan worden geweigerd:
a. in het belang van de openbare orde,
b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
c. in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;
d. in het belang van de veiligheid van personen of goederen;
e. in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;
f. in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostitué(e);
g. indien niet voldaan is aan het gestelde in de nadere regels als bedoeld in artikel 3.3.3.
Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Artikel 3.4.2 Wijziging beheer
Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3.4.3 Vervallen vergunning
a. indien er een jaar geen gebruik is gemaakt van de vergunning;
b. er een wijziging heeft plaatsgevonden in de persoon van de exploitant;
c. indien er een wijziging van bouwkundige aard in de inrichting heeft plaatsgevonden;
d. indien de inrichting naar een andere locatie wordt verplaatst.
Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1 Geluidhinder en lichthinder
Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. Besluit: het Besluit horeca- sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer ;
b. inrichting: een inrichting als bedoeld in van het Besluit;
c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;
d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden.;
e. incidentele festiviteit: festiviteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;
Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 uit de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden, waarbij het voorschrift 1.5.1 uit de bijlage onder b van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten
Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de horeca-inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze worden beïnvloed.
Artikel 4.1.5 Overige geluidhinder
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet, voor zover artikel 2.4.14, de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990 of het Vuurwerkbesluit van toepassing zijn.
Artikel 4.1.5a Geluidhinder door dieren
Degene die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt.
Artikel 4.1.5b Geluidhinder door bromfietsen e.d.
Het is verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder ontstaat.
Het is verboden met een vrachtauto, als bedoeld in artikel 4.1.5c, waarvan het ledig gewicht vermeerderd met het laadvermogen meer bedraagt dan 3500 kg of die met inbegrip van de lading een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2 meter, tussen 23.00 en 7.00 uur op een andere dan door burgemeester en wethouders bij openbaar bekend te maken besluit aangewezen weg te rijden.
Afdeling 2 Bodem , weg en milieuverontreiniging
Artikel 4.2.1 Verontreiniging van de weg en van terreinen
a. afval of vuilnis of enig andere dergelijke stof of voorwerp, die/dat aanleiding kan geven tot verontreiniging, beschadiging of onvoldoende afwatering van de weg, dan wel aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu, op of in de bodem, buiten een daarvoor bestemde verzamelplaats, te plaatsen, te storten, te werpen, uit te gieten, te laten vallen of lopen of te houden;
b. andere afvalstoffen dan straatafval, als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder g, van de verordening achter te laten in daartoe van gemeentewege geplaatste of voorgeschreven bakken.
Het in het tweede lid, aanhef en onder a, gestelde verbod is niet van toepassing op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst, de krachtens artikel 10, tweede lid, van de verordening aangewezen personen of instanties of houders van een vergunning als bedoeld in artikel 14 van de verordening.
Het in het tweede lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de stoffen of voorwerpen op de weg geraken of tijdelijk op de weg worden gebracht als onvermijdelijk gevolg van het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel van het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg.
Het in het tweede lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt voorts niet voor zover:
a. de Wet milieubeheer, de Meststoffenwet, de Destructiewet, de Bestrijdingsmiddelenwet, de Kernenergiewet of de Wet bodembescherming voorziet in de beoogde bescherming van het milieu;
b. de Wet beheer rijkswaterstaatswerken;
c. de Wegenverordening Noord-Holland of de Provinciale milieuverordening Noord-Holland van toepassing is.
Artikel 4.2.2 Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg
Indien bij het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel bij andere werkzaamheden de weg wordt verontreinigd, is degene die genoemde werkzaamheden verricht, alsmede, indien deze in opdracht handelt, zijn opdrachtgever verplicht:
a. indien de verontreiniging de veiligheid van het verkeer in gevaar brengt of gevaar voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na het ontstaan van de verontreiniging te reinigen of te doen reinigen;
b. indien de verontreiniging de veiligheid van het verkeer niet in gevaar brengt of geen gevaar voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na de beëindiging van de werkzaamheden of, indien deze langer dan een dag duren, elke dag terstond na beëindiging van de werkzaamheden op die dag te reinigen of te doen reinigen.
Artikel 4.2.3 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren
De houder of beheerder van een winkel, hal, kraam of andere dergelijke inrichtingen waar eet- en/of drinkwaren worden verkocht welke ter plaatse kunnen worden genuttigd, is verplicht:
a. een mand, bak of soortgelijk voorwerp in of nabij de inrichting op een duidelijk zichtbare plaats aanwezig te hebben, waarin het publiek papier, etensresten, verpakkingsmateriaal en ander afval kan achterlaten;
b. zorg te dragen dat die mand, die bak of dat soortgelijke voorwerp van een zodanige constructie is dat het afval daarin deugdelijk geborgen blijft en dat die mand, die bak of dat voorwerp steeds tijdig wordt geledigd.
De houder of beheerder van een inrichting bedoeld in het eerste lid is verplicht te zorgen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de inrichting, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in dit artikel, in de nabijheid van de inrichting op de weg achtergebleven stoffen of voorwerpen, voor zover kennelijk uit of van die inrichting afkomstig, worden verwijderd.
Artikel 4.2.4 Wegwerpen van reclame of strooibiljetten
Degene die op de weg reclame- of strooibiljetten of dergelijke geschriften onder het publiek verspreidt, is verplicht deze, indien zij in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggeworpen, terstond daarvan te verwijderen of te doen verwijderen.
Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan op een daarbij aangeduide tijdsperiode.
Artikel 4.2.6 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.
Artikel 4.2.7 Verbod doorzoeken van ter inzameling gereed staande afvalstoffen
Het is verboden afvalstoffen die ter inzameling gereed staan te doorzoeken en/of te verspreiden.
Artikel 4.2.8 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4.3.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;
b. hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;
c. dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;
d. bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;
e. iepziekte: de aantasting door iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism,) (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.)C. Moreau);
f. iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstatium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaeus.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:
a. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;
b. vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;
c. fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
e. houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;
f. houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die: ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are, ofwel in geval van rijbeplanting, gerekend over het totale aantal rijen, niet meer bomen omvat dan 20;
g. houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het college, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4.3.6;
h. bomen met een kleinere stamdoorsnede dan 15 cm, gemeten op een hoogte van 1.30 m.
Artikel 4.3.4 Weigeringsgronden
De vergunning kan in elk geval worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor het dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
Artikel 4.3.5 Bijzondere vergunningsvoorschriften
Een vergunning wordt verleend onder de standaardvoorwaarde van feitelijk niet-gebruik tot het moment van onaantastbaar worden van de vergunning wat wil zeggen oftewel tot het moment dat:
a. de bezwaar- of beroepstermijn voor derden is verstreken zonder dat bezwaar of beroep is ingediend;
b. is beslist op een verzoek om voorlopige voorziening;
c. beslist is op het beroep van derden en geen verzoek tot voorlopige voorziening is gedaan.
Artikel 4.3.6 Herplant /instandhoudingsplicht
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het college is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn.
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
Artikel 4.3.7 Schadevergoeding
Indien en voorzover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4.3.2, artikel 4.3.5 of artikel 4.3.6, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het college hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding aan.
Artikel 4.3.8 Bestrijding iepenziekte
Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van de iepenziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:
a. indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;
b. de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;
c. of de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.
Afdeling 4 Bescherming van flora en fauna
Artikel 4.4.1 Bescherming groenvoorzieningen
Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een bloem of heesterperk, dan wel aldaar bloemen te plukken.
Artikel 4.4.2 Beschermde planten; hout sprokkelen
a. plaatsen aan te wijzen waar het ter bescherming van het natuur , landschaps of dorps /stadsschoon verboden is daarbij aangeduide bloemen, planten (zoals bijvoorbeeld paddestoelen) te plukken of bij zich te hebben;
b. bosgebieden of gedeelten daarvan aan te wijzen, waar het om redenen van milieubeheer verboden is hout te sprokkelen of gesprokkeld hout bij zich te hebben.
Afdeling 5 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4.5.1 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouwproducten e.d.
Het college kan, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels:
a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
c. caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;
d. mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afval, afbraakmaterialen en oude metalen.
Artikel 4.5.1a Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen
a. dierlijke meststoffen: dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet ;
b. emissie-arm aanwenden: gebruiken van dierlijke meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit gebruik meststoffen behorende bijlage II, met dien verstande echter dat onder 3, punt a onder 2, gelezen moet worden: 'tijdens het uitrijden van de mest deze gelijktijdig wordt ondergewerkt';
Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik meststoffen is het verboden op gronden meststoffen uit te rijden, op te brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op zaterdag, zondag en op de volgende feest- en gedenkdagen: Nieuwjaarsdag, de eerste en tweede Paasdag, de eerste en tweede Pinksterdag, Hemelvaartsdag, de eerste en tweede Kerstdag en de dag waarop de verjaardag van de Koningin wordt gevierd.
Artikel 4.5.2 Vergunningsplichtige handelsreclame
Het verbod geldt niet voor onverlichte:
a. opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;
b. opschriften en aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;
c. opschriften en aankondigingen kleiner dan 0.50 m² en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:
- een openbare verkoping of aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerend goed, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
- het beroep, de dienst, of het bedrijf dat in of op het onroerend goed wordt uitgeoefend of waarvoor dat goed is bestemd;
d. opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
e. opschriften en aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;
Het verbod geldt niet voor opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits
a. van het aanbrengen ervan tevoren door of vanwege de rechthebbende of de hoofdgebruiker van de onroerende zaak schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college
b. het college niet binnen drie weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken.
c. deze opschriften en aankondigingen niet langer dan 3 weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.
Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:
a. indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
b. in het belang van de verkeersveiligheid;
c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
1. weg: de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;
2. voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:
c. invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
d. kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen;
3. parkeren: het laten stilstaan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in of uitstappen van personen of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.
Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:
a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 100 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel
Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:
a. voertuigen waaraan herstel of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;
b. voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.
Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Het is verboden een kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen, boottrailer of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:
a. langer dan op drie achtereenvolgende dagen te doen of laten staan op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;
b. op een door het college aangewezen plaats te doen of laten staan, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
Dit verbod is niet van toepassing:
a. op wegen als bedoeld in artikel 5.1.1, onder a;
b. op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;
c. op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.
Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets
Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten
Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goed
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van bonnen, speldjes, geschreven of gedrukte stukken, snuisterijen en versnaperingen, alsmede van andere dergelijke goederen, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
a. ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet;
b. voor het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van goederen door - of door huisgenoten of personeel van - hem die dit mede doet ter exploitatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;
c. voor het te koop aanbieden of verkopen van goederen op de plaats die is aangewezen voor het houden van een ingestelde markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt;
d. voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats bedoeld in artikel 5.2.3.
Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:
a. in het belang van de openbare orde;
b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
c. in het belang van de verkeersvrijheid of veiligheid;
d. wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt.
Artikel 5.2.3 Standplaatsen: uitstallingen op de weg
Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats:
a. met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden;
b. anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.
Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:
a. in het belang van de openbare orde;
b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
c. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
d. in het belang van de verkeersvrijheid of veiligheid;
e. wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;
Het college houdt de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het zesde lid, tot de dag waarop de beslissing over de Wet-milieubeheervergunningaanvraag is genomen.
Artikel 5.2.4 Snuffelmarkten e.d.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester:
a. in of op een - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats een markt te organiseren of toe te laten, waar ter plaatse aanwezige goederen worden verhandeld;
b. Toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven, dat in of op een - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijk gebouw of plaats met een kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen aan publiek aan te bieden, te verkopen of te verstrekken.
Afdeling 3 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Zij kunnen daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:
a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;
c. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek.
Artikel 5.3.2 Beperking gemotoriseerd verkeer en ruiterverkeer in natuurgebieden
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1 onder z van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1 onder i van het Reglement vekeersregels en verkeerstekens of met een fiets of een paard.
Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestselde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:
a. in het belang van het voorkomen van overlast;
b. in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:
a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;
b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door het college aangewezen plaatsen;
c. die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;
d. van de zakelijk gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door het college aangewezen plaatsen;
e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:
a. op wegen als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994;
b. binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening "Stiltegebieden" aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als "toestel".
Afdeling 4 Verbod vuur te stoken
Artikel 5.4.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
Het verbod geldt niet voorzover het betreft:
a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke
b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;
c. vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.
Artikel 5.4.1b Brandgevaarlijke houtopstanden
Het is verboden houtopstanden te creëren van een dermate omvang dat deze opstanden naar het oordeel van de commandant van de brandweer bij een brand op enigerwijze tot gevolg hebben of kunnen hebben dat vuur via deze opstanden kan overslaan naar naburige percelen.
De in dit kader door of vanwege de commandant van de brandweer gegeven bevelen inzake het verminderen c.q. verlagen van de houtopstand dienen stipt en onmiddellijk binnen een daartoe gestelde termijn te worden opgevolgd.
Deze bevelen worden schriftelijk gegeven, tenzij dit bij noodzakelijke spoed om veiligheidsredenen niet mogelijk is.
Afdeling 5 Straatnaamborden, huisnummers e.d.
Artikel 5.5.1 Gedoogplicht aanduidingen
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, huisnummers en wijkaanduidingen, worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
Afdeling 6 Verstrooiing van as
Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak: artikel 2.1.1.1, artikel 2.2.3, artikel 2.3.1.7, artikel 2.4.1, artikel 2.4.1a, artikel 2.4.2, artikel 2.4.4, artikel 2.4.7, artikel 2.4.8, artikel 2.4.9, artikel 2.4.10, artikel 2.4.13, artikel 2.4.14, artikel 2.4.15, artikel 2.4.19, artikel 2.4.21, artikel 2.5.2, artikel 2.5.3, artikel 2.5.4, artikel 2.5.5, artikel 2.6.1, artikel 2.7.2, artikel 2.7.3, artikel 2.8.1, artikel 2.8.2, artikel 3.1, artikel 3.2, artikel 3.3, artikel 3.4 en artikel 5.4.1.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college of de burgemeester aangewezen personen.
Artikel 6.2 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving op de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Op dat tijdstip worden ingetrokken:
a. de Algemene Politieverordening Laren, vastgesteld 31 januari 1958 en daarna gewijzigd;
b. de Kapverordening vastgesteld 26 oktober 1983;
c. de Verordening routering vervoer gevaarlijke stoffen over de weg binnen de gemeente Laren vastgesteld 27 mei 1992;
d. de Lozingsverordening riolering 1991 vastgesteld 24 april 1991;
e. de Kampeerverordening 1986 vastgesteld 26 november 1986;
f. de Verordening benzinepompen vastgesteld 25 november 1960 en daarna gewijzigd;
g. de Drank- en Horecaverordening vastgesteld 13 september 1967 en daarna gewijzigd;
h. de Parkeerexcessenverordening vastgesteld 17 februari 1971 en daarna gewijzigd.