Organisatie | Groningen (Gr) |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Terugvordering SOZAWE 2011 |
Citeertitel | Beleidsregels Terugvordering SOZAWE 2011 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Beleidsregels Terugvordering SOZAWE |
Externe bijlage | Toelichting beleidsregels terugvordering SOZAWE 2011, artikelsgwijze toelichting |
Geen
Wet werk en bijstand, art. 7, Wet investeren in jongeren, art. 11
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
04-02-2011 | 14-06-2013 | nieuwe regeling | 18-01-2011 Gemeenteblad, 2011, 07. | SZ 10.2488973 |
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE GRONINGEN,
gezien het voorstel van 17 december 2010,
Gelet op artikel 7 Wet werk en bijstand, artikel 11 Wet investeren in jongeren, artikel 11 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 11 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 23 van de Wet werk en inkomen kunstenaars en artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;
de Beleidsregels Terugvordering SOZAWE 2011 vast te stellen.
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Wet investeren in jongeren, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en de Algemene wet bestuursrecht
Waar het recht op een inkomensvoorziening op grond van artikel 40, derde lid onderdeel b WIJ in verband met schending van de inlichtingenverplichting tegenover het college wordt herzien of ingetrokken, wordt het college, indien vereist, daarbij geacht mede gehandeld te hebben op grond van de hem toekomende bevoegdheid in artikel 21 onderdeel b WIJ.
He college ziet geheel of gedeeltelijk af van de bevoegdheid tot herziening, intrekking en terugvordering wegens dringende redenen.
Om redenen van doelmatigheid ziet het college bij beëindiging van een uitkering af van een terug- en invorderingsbesluit of nadere invordering nadat een terugvorderingsbesluit is genomen en een of meerdere invorderingsmaatregelen zonder resultaat zijn genomen, indien de vast te stellen geldschuld of overgebleven geldschuld lager is dan een bedrag van € 250,-- en deze geldschuld niet is veroorzaakt door schending van de inlichtingenplicht of ander verwijtbaar gedrag van belanghebbende, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is bij lopende uitkering(en) en in gevallen waarin terugvordering rechtstreeks verband houdt met inkomsten die bij wijze van schatting zijn verrekend en die bij de eindafrekening op jaarbasis te laag bleken te zijn ingeschat.
Na het ondertekenen van een schuldregelingsovereenkomst waarbij de minnelijke procedure in gang wordt gezet voor het bereiken van een schuldregeling als bedoeld in artikel 5, eerste lid, wordt de betaling van de geldschuld tijdelijk opgeschort. Deze opschorting wordt aangegaan onder de voorwaarde dat binnen twaalf maanden na het ondertekenen van de schuldregelingsovereenkomst het bereiken van een schuldregeling met overige schuldeisers haalbaar gebleken moet zijn. In dat geval duurt de opschorting daarna voort totdat uiterlijk binnen drie jaar na opschorting of het ondertekenen van een schuldregelingsovereenkomst een definitieve schuldregeling wordt bereikt.
Een schuldregeling komt tot stand door een persoon of organisatie die volgens geldende kwaliteitseisen in staat moet worden geacht een goede en evenwichtige schuldregeling te kunnen treffen. In het kader van een aan WSNP voorafgaand minnelijk traject moet aan de schuldeisers een aanbod zijn gedaan waarbij aan de gemeente uit hoofde van haar preferente positie ten opzichte van de achtergestelde schuldeisers een dubbel percentage wordt toebedeeld.
Met betrekking tot het nemen van een besluit over het afzien van verdere betaling of invordering in het kader van een schuldregeling als bedoeld in artikel 5, eerste lid, behoudt het college zich de bevoegdheid voor het besluit over het afzien van betaling of invordering geheel of gedeeltelijk te wijzigen of in te trekken dan wel van het nemen daarvan geheel of gedeeltelijk af te zien in de volgende gevallen:
de schuldenaar heeft gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichting in maandelijkse termijnen voldaan op een hoofdsom voor geldschulden die niet zijn ontstaan door het verwijtbaar niet nakomen van de wettelijke inlichtingenverplichting, of geldschulden die zijn ontstaan vanwege enigerlei verwijtbaar gedrag van de schuldenaar;
de schuldenaar heeft weliswaar in de a tot en met c genoemde gevallen gedurende de daar genoemde jaren niet volledig aan zijn betalingsverplichting voldaan, maar heeft alsnog het achterstallige bedrag over die jaren betaald, vermeerderd met de aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten van invordering.
Het college is niet verplicht in de in het eerste lid geregelde gevallen tot kwijtschelding over te gaan indien de schuldenaar kan beschikken over vermogen dat redelijkerwijze te gelde kan worden gemaakt dan wel vermogen waarover de schuldenaar binnen een redelijke termijn redelijkerwijze kan gaan beschikken. Bij de vaststelling van dat vermogen wordt rekening gehouden met het gehele vermogen zonder aftrek van de geldschulden die voor kwijtschelding in aanmerking zouden kunnen komen.
Het college legt in de regel niet een maandelijkse betalingsverplichting op als bedoeld in het derde lid indien en voor zover de schuldenaar kan beschikken over vermogen dat redelijkerwijze te gelde kan worden gemaakt dan wel in andere gevallen waarin de schuldenaar door eigen toedoen een situatie van betalingsonmacht in stand houdt.
Indien bij beëindiging van de uitkering de totale vordering meer dan € 1.000,-- bedraagt en er ontbreekt vermogen waaruit direct kan worden afgelost, dan wordt in de regel een maandelijkse betalingsverplichting opgelegd ter hoogte van 6% van het netto inkomen, inclusief vakantietoeslag, als deze grondslag minder of gelijk is aan 115 % van het sociaal minimum, en 10% van dat netto inkomen, inclusief vakantietoeslag, bij een grondslag van meer dan 115% van het sociaal minimum.
In de gevallen waarin het college niet meer (volledig) gebruik kan maken van de in de betreffende uitkeringsregeling omschreven bevoegdheid tot verrekening van de loonbelasting, premies volksverzekeringen en de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, met de door het college over die uitkering af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding, wordt het bedrag van de netto terugvordering verhoogd met de buiten de verrekening gebleven loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding. De terugvordering is dan bruto.
Bij terugvordering op grond van de WWB en de WIJ wegens verzwegen vermogen wordt de terugvordering beperkt tot de hoogte van het totale vermogen bij aanvang van de periode waarover wordt teruggevorderd. Bij de vaststelling van het in de eerste zin bedoelde vermogen wordt geen rekening gehouden met bepalingen uit de WWB en de WIJ op grond waarvan onderdelen van het vermogen niet in aanmerking worden genomen.
Indien het recht op bijstand op grond van de WWB of het recht op een inkomensvoorziening op grond van de WIJ wordt ingetrokken of herzien uitsluitend als gevolg van de omstandigheid dat twee als gehuwd in aanmerking te nemen partners zich verwijtbaar in strijd met hun wettelijke inlichtingenverplichting als alleenstaanden hebben gepresenteerd, beperkt het college de daaruit voortvloeiende terug- en invordering tot een geldschuld naar het verschil tussen de betaalde uitkeringsbedragen en de uitkering naar de gehuwdennorm waarop de partners bij niet schending van hun wettelijk inlichtingenverplichting recht zouden hebben gehad.
Het college brengt aan de schuldenaar geen wettelijke rente in rekening wanneer de schuldenaar in verzuim is doordat deze niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald.
Wanneer met behulp van een gerechtsdeurwaarder voor het innen van geldschulden op bezittingen van de schuldenaar beslag wordt gelegd, kan de geldschuld worden verhoogd met de op de invordering betrekking hebbende kosten.
Gedaan te Groningen in de collegevergadering van 18 januari 2011.
Loco burgemeester, De secretaris,
F. de Vries. drs. M.A. (Maarten) Ruys.
Toelichting beleidsregels terugvordering SOZAWE 2011, artikelsgwijze toelichting