Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Vlaardingen

Verordening maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Vlaardingen
Officiële naam regelingVerordening maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord 2012
CiteertitelVerordening maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord 2012 of Verordening maatschappelijke ondersteuning NWN 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpMaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord 2008. Deze verordening is niet van toepassing op aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn afgegeven. Voor deze aanvragen gelden de vóór inwerkingtreding van deze verordening geldende bepalingen. Op aanvragen die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend, maar waarop nog niet is beslist, wordt deze verordening toegepast.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet maatschappelijke ondersteuning

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-12-201101-01-2013nieuwe regeling

29-09-2011

Gemeenteblad , 2011, 50, 05-10-2011

VLD/2011/25692

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord 2012

Deze regeling vervangt de Verordening maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord 2008. Deze verordening is niet van toepassing op aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn afgegeven. Voor deze aanvragen gelden de vóór inwerkingtreding van deze verordening geldende bepalingen. Op aanvragen die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend, maar waarop nog niet is beslist, wordt deze verordening toegepast.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze Verordening wordt verstaan onder: a. Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning; b. College: college van burgemeester en wethouders c. Verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord; d. Besluit: het Besluit maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord dat door het college wordt vastgesteld en waarin nadere regels en bedragen zijn opgenomen; e. Beleidsregels: de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord; f. AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten; g. Regio Nieuwe Waterweg Noord (NWN): de gemeenten Maassluis, Schiedam en Vlaardingen; h. Uitvoeringsorganisatie: de organisatie die belast is met het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte en de noodzaak tot compensatie en met het verlenen van voorzieningen zoals bedoeld in deze Verordening; i. Compensatieplicht: de plicht van het college aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de Wet het college de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is; j. Aanvraag: een schriftelijk verzoek van een belanghebbende om in aanmerking te komen voor één of meerdere voorzieningen in het kader van deze verordening. k. Belanghebbende: een persoon die voor zichzelf of, met behulp van een machtiging door een ander, een aanvraag indient of laat indienen. l. Psychosociaal probleem: een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door problemen die iemand heeft in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving. m. Algemene voorziening: een voorliggende voorziening die weliswaar niet bestemd is voor, noch te gebruiken is door alle personen als bedoeld in artikel 4 lid 1 van de Wet, maar die anderzijds door iedereen waarvoor de voorziening wel bedoeld is op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is; n. Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, algemeen verkrijgbaar is en niet – aanzienlijk – duurder is dan vergelijkbare producten; o. Collectieve voorziening: een voorziening die individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt, zoals het collectief aanvullend openbaar vervoer; p. Voorliggende voorziening: een voorziening die normaal in de maatschappij aanwezig en beschikbaar is en bedoeld is voor iedereen die daar behoefte aan heeft; q. Wettelijk voorliggende voorziening; een voorziening op grond van een wettelijke bepaling anders dan ingevolge de Wmo, waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden. r. Individuele voorziening: een voorziening die ten behoeve van één persoon op basis van artikel 4 van de Wet wordt verstrekt en waarop alle regels van de wet van toepassing zijn; s. Gebruikelijke zorg: de zorg die op het gebied van het voeren van het huishouden voor alle leden van een leefeenheid geldt om gezamenlijk voor het huishouden te zorgen. t. Voorziening in natura: een voorziening in het kader van deze Verordening die in eigendom, bruikleen, huur, lease of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt; u. Persoonsgebonden budget: een geldbedrag, als alternatief voor een voorziening in natura; v. Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze Verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is; w. Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, welke kan worden afgestemd op het inkomen van de belanghebbende; x. Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) en een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden; y. Besparingsbijdrage: een door de belanghebbende te betalen bijdrage, gelijk aan het bedrag dat ten gevolge van de verlening van een voorziening door de belanghebbende wordt bespaard omdat deze voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening vervangt of kan vervangen; z. Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de Wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening; aa. Instandhoudingskosten: alle kosten die betrekking hebben op het instandhouden van de voorzieningen genoemd in deze Verordening; bb. Huisgenoot: een ieder met wie de belanghebbende duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont; cc. Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de Wet; dd. Hoofdverblijf: de plaats waar een persoon daadwerkelijk de meeste nachten per jaar doorbrengt. ee. Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte van een gebouw, bestemd voor bewoning, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de belanghebbende vanaf de toegang van het gebouw te bereiken; ff. Raad van Advies: een vertegenwoordiging van de doelgroep personen met beperkingen uit de gemeenten Maassluis, Schiedam en Vlaardingen.

Artikel 2 Weigeringsgronden

1. Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

a. de noodzaak voor het te bereiken resultaat langdurig is, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden leidt tot het te bereiken resultaat;

b. de te verstrekken voorziening als de goedkoopst compenserende voorziening aan te merken is;

c. deze in overwegende mate op het individu is gericht. 2. Een voorziening kan worden geweigerd:

a. indien de voorziening algemeen gebruikelijk is;

b. indien de belanghebbende niet woonachtig is in de gemeenten Schiedam, Vlaardingen of Maassluis;

c. voor zover de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

d. indien de belanghebbende zelf volledig of gedeeltelijk de capaciteit heeft om in maatregelen te voorzien;

e. voor zover er aan de zijde van de belanghebbende geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen in zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie;

f. voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van aanvragen of het moment van beschikken heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of deze voorziening noodzakelijk was en als goedkoopst compenserend aan te merken valt;

g. voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan belanghebbende zijn toe te rekenen, of tenzij belanghebbende geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

h. indien op grond van andere wet- of regelgeving, een afgesloten verzekering of anderszins, aanspraak op de gevraagde voorziening bestaat. 3. Geen individuele voorziening wordt toegekend indien een collectieve of algemene voorziening beschikbaar en bruikbaar is en leidt tot een resultaat dat als compensatie mag gelden.

Artikel 3 Besluit en Beleidsregels

Ter uitwerking van het bepaalde in deze Verordening stelt het college het Besluit en de Beleidsregels vast.

 

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 4 Verstrekkingswijzen

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget.

 

Artikel 5 Inhoud beschikking voorziening in natura

1. Bij het treffen van een voorziening in natura wordt in de beschikking vastgelegd:

a. welke de te treffen voorziening is;

b. wat de duur van de verstrekking is;

c. hoe de voorziening in natura verstrekt wordt; en

d. of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld. 2. Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.

 

Artikel 6 Inhoud beschikking financiële tegemoetkoming

1. Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking vastgelegd:

a. voor welk te bereiken resultaat de financiële tegemoetkoming bestemd is;

b. wat de duur van de verstrekking is;

c. wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is;

d. of de hoogte van de financiële tegemoetkoming is afgestemd op het inkomen van de belanghebbende; en

e. of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld. 2. Als er sprake is van een te betalen eigen aandeel wordt dit in de beschikking opgenomen.

Artikel 7 Overwegende bezwaren persoonsgebonden budget

Het college legt in het Besluit vast in welke situaties sprake is van overwegende bezwaren zodat er geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt.

Artikel 8 Inhoud beschikking persoonsgebonden budget

1. Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking vastgelegd:

a. voor welk te bereiken resultaat het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden,  eventueel aangevuld met een programma van eisen waaraan bij de besteding voldaan moet worden;

b. wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en hoe deze omvang tot stand is gekomen;

c. wat de duur is van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget bedoeld is;

d. welke regels gelden ten aanzien van verantwoording van het persoonsgebonden budget. 2. Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.

Artikel 9 Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage

1. Het college legt in het Besluit en in de Beleidsregels vast bij welke voorzieningen een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd is en wat de hoogte hiervan is. 2. Het college legt in het Besluit en in de Beleidsregels vast bij welke voorzieningen een besparingsbijdrage verschuldigd is en wat de hoogte hiervan is.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 10 Vormen van hulp bij het huishouden

De door het college te verstrekken voorziening, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, kan bestaan uit:

a. een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

b. hulp bij het huishouden in natura;

c. een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 11 Weigeringsgrond

De in artikel 10 genoemde voorziening kan worden geweigerd als tot de leefeenheid waar een persoon met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem deel van uitmaakt, een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten (gebruikelijke zorg).

Artikel 12 Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren per week, zoals nader is uitgewerkt in het Besluit en de Beleidsregels.

 

Artikel 13 Omvang van het persoonsgebonden budget

De bedragen die per uur in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt zijn vastgelegd in het Besluit en de Beleidsregels.

 

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 14 Vormen van woonvoorzieningen

De door het college te verstrekken woonvoorziening, ter compensatie van beperkingen bij het normale gebruik van de woning, kan bestaan uit:

a. een algemene woonvoorziening;

b. een woonvoorziening in natura;

c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

d. een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 15 Soorten individuele woonvoorzieningen

De in artikel 14 onder b., c. en d. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

a. een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

b. een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

c. een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

d. instandhoudingskosten met uitzondering van de verzekeringen;

e. een uitraasruimte.

 

Artikel 16 Primaat van de verhuizing

1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 onder a. in aanmerking worden gebracht wanneer beperkingen het normale gebruik van de woning belemmeren. 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 onder b. en c. in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst compenserende voorziening is. 3. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15, onder e. in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen. 4. Het college kan een financiële tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 15, onder a. verstrekken aan een persoon die op verzoek van het college, ten behoeve van een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet een ingrijpend aangepaste woonruimte, bestemd voor permanente bewoning, heeft ontruimd.

Artikel 17 Losse woonunit

Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die niet het eigendom is van een verhuurder die bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van beperkingen behoefte hebben aan een dergelijke woning, kan het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken.

Artikel 18 Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 19 Hoofdverblijf

1. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen. 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling. 3. De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat. 4. De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het Besluit vast te leggen maximumbedrag. 5. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de belanghebbende de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

Artikel 20 Weigeringsgronden

Een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk kan worden geweigerd indien:

a. de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning geen aanleiding bestond, tenzij een wijziging van leefsituatie een verhuizing dringend noodzakelijk maakte en hiervoor schriftelijk toestemming is verleend door het college;

b. de belanghebbende niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

c. indien reeds een huurcontract of voorlopig koopcontract is getekend voorafgaand aan de datum waarop beschikt is op de aanvraag, tenzij het college hiervoor schriftelijk toestemming heeft verleend;

d. deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

e. de belanghebbende verhuist op een moment dat de verhuizing voor de belanghebbende als voorspelbaar, voorzienbaar en/of zelfs zonder de beperking als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd;

f. de belanghebbende voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;

g. de ondervonden beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of het gevolg zijn van achterstallig onderhoud.

Artikel 21 Antispeculatiebeding

1. De eigenaar van de woonruimte die krachtens de Verordening een financiële tegemoetkoming in de kosten van het treffen van een woonvoorziening heeft ontvangen en die binnen een periode van vijf jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woonruimte of het wooncomplex verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de koopakte het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan, wordt aan het college terugbetaald conform de regeling in het tweede lid van dit artikel. 2. De restitutie als bedoeld in het eerste lid bedraagt:

a. binnen één jaar na de gereedmelding zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel: 100% van de voornoemde meerwaarde;

b. binnen twee jaar na de gereedmelding zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel: 80% van de voornoemde meerwaarde;

c. binnen drie jaar na de gereedmelding zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel: 60% van de voornoemde meerwaarde;

d. binnen vier jaar na de gereedmelding zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel: 40% van de voornoemde meerwaarde;

e. binnen vijf jaar na de gereedmelding zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel: 20% van de voornoemde meerwaarde. 3. Voor het bepaalde in het tweede lid van dit artikel geldt dat de kosten van de in het eerste lid  genoemde woonvoorziening die voor rekening van de eigenaar van de woonruimte zijn gekomen in mindering  worden gebracht op het aan het college terug te betalen bedrag.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 22 Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college te verstrekken voorziening, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen, kan bestaan uit:

a. een algemene vervoersvoorziening;

b. een collectieve vervoersvoorziening;

c. een vervoersvoorziening in natura;

d. een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.

Artikel 23 Het recht op een algemene voorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 22 onder b. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien beperkingen

a. het gebruik van het openbaar vervoer of

b. het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

Artikel 24 Het primaat van het collectief vervoer

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 22, onder c. en d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer beperkingen het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 22, onder b. onmogelijk maken of wanneer een collectief systeem niet leidt tot een resultaat dat als compensatie mag gelden.

Artikel 25 Weigeringsgrond

Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen, ongehuwd samenwonenden of geregistreerde partners meer bedraagt dan de in het Besluit voor de diverse categorieën opgenomen inkomensgrenzen, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

Artikel 26 Omvang in gebied en in kilometers

1. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij er sprake is van een uitzonderlijke doch noodzakelijke vervoersbehoefte die niet binnen de directe woon- en leefomgeving vervuld kan worden. 2. De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van

van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een

bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning en sportbeoefening

Artikel 27 Vormen van rolstoelvoorzieningen en sportvoorzieningen

De door het college te verstrekken voorziening, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening, kan bestaan uit:

a. een algemene rolstoelvoorziening;

b. een rolstoelvoorziening in natura;

c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

d. een persoonsgebonden budget te besteden aan een sportvoorziening;

e. een aanpassing van een onder a  en b genoemde voorziening;

f. een vergoeding van de aanschafkosten van accessoires ten behoeve van een onder a, b en e genoemde voorziening;

g. instandhoudingskosten van een in dit artikel vermelde voorziening.

Artikel 28 Het recht op een rolstoelvoorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 27, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien beperkingen dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ  of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

Artikel 29 Sportvoorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 27, onder d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien beperkingen sportbeoefening zonder sportvoorziening onmogelijk maken.

 

Artikel 30 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In afwijking van het gestelde in artikel 28 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

 

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen

Artikel 31 Gebruik aanvraagformulier

Een schriftelijke aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

 

Artikel 32 Inlichtingen, onderzoek, advies

1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, de belanghebbende of bij gebruikelijke zorg diens relevante huisgenoten:

a. op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip om hem bepaalde noodzakelijke inlichtingen te vragen;

b. op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen onderzoeken en/of hem te verzoeken aan deze deskundige(n) de benodigde inlichtingen te verstrekken. 2. Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:

a. de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

b. het college dit om andere redenen noodzakelijk vindt. 3. De belanghebbende, of bij gebruikelijke zorg diens relevante huisgenoten, is/zijn verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

 

Artikel 33 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze Verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht onverwijld aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 34 Intrekking

1. Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze Verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien: a. niet meer of niet geheel wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze Verordening;

b. op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen. 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 35 Terugvordering

1. Indien het recht op een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.2. In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening of de tegenwaarde van deze voorziening worden teruggevorderd. 3. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggehaald.

 

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 36 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze Verordening, indien toepassing van de Verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

 

Artikel 37 Beslissing college in gevallen waarin de Verordening niet voorziet

In de gevallen, de uitvoering van de Verordening betreffende, waarin de Verordening niet voorziet, beslist het college.

 

Artikel 38 Advisering

1. De Raad van Advies brengt gevraagd en ongevraagd advies uit over het beleid van het college betreffende de uitvoering van de Wet. 2. Onder de advisering over het beleid betreffende de uitvoering van de Wet, wordt in deze Verordening verstaan de advisering over het beleid met betrekking tot de verstrekking van de in artikel 4, eerste lid van de Wet genoemde voorzieningen.  

Artikel 39 Evaluatie

1. Het door het college gevoerde beleid kan worden onderworpen aan een evaluatie indien daartoe aanleiding bestaat. 2. Indien deze evaluatie daartoe aanleiding geeft, wordt de Verordening aangepast. 3. Het college zendt de evaluatie aan de gemeenteraad.  

Artikel 40 Overgangsbepaling

1. Deze verordening is niet van toepassing op besluiten die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn genomen. Hiervoor geldt de vóór inwerkingtreding van deze verordening geldende bepalingen. 2. Op aanvragen die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend, maar waarop nog niet is beslist, wordt deze Verordening toegepast.

Artikel 41 Inwerkingtreding

Deze Verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012. Met de inwerkingtreding van deze Verordening komt de Verordening maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord 2008 te vervallen.

 

Artikel 42 Citeertitel

Deze Verordening wordt aangehaald als: “Verordening maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord 2012” of als “Verordening maatschappelijke ondersteuning NWN 2012”.

 

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Schiedam op ………..

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Vlaardingen op ………

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Maassluis op …………

Nota-toelichting Toelichting verordening maatschappelijke ondersteuning nieuwe waterweg noord 2012

INLEIDING De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is op 1 januari 2007 van kracht geworden. De uitvoering van deze nieuwe wet is aanvankelijk wat betreft de individuele voorzieningen van prestatieveld 6 “beleidsarm” ingezet. Dat wil zeggen dat de bestaande regelgeving van de aan de Wmo voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de functie Huishoudelijke Verzorging (HV) uit de AWBZ zo veel mogelijk ongewijzigd in de verordening werden opgenomen. Inmiddels is er sinds de invoering van de Wmo diverse jurisprudentie ontstaan. Op basis van deze jurisprudentie bleek de tekst van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord 2008 op een aantal punten onjuist, zodat aanpassing noodzakelijk was. Daarnaast is in een samenwerking tussen VNG en de CG-Raad en gezamenlijke Ouderenbonden “De Kanteling” ontstaan: een proces om de Wmo te doen kantelen naar een wijze van uitvoeren die recht doet aan de bedoeling van de wetgever, met name ten aanzien van het nieuwe begrip “compensatieplicht”. De resultaten van het project “De Kanteling” hebben aan de basis gelegen van een nieuwe modelverordening van de VNG. In deze modelverordening is ook rekening gehouden met de jurisprudentie, met name die van de Centrale Raad van Beroep. De Verordening maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord 2008 is als uitgangspunt gehanteerd bij het opstellen van deze Verordening. De reden hiervan is onder meer de bewezen effectiviteit in de afgelopen jaren. Daarbij is op onderdelen gebruik gemaakt van de modelverordening van de VNG. In deze Verordening is neergelegd op welke voorzieningen en onder welke voorwaarden personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem aanspraak kunnen maken in het kader van de Wmo. De bedragen. de nadere regels en de beleidsregels die hierop van toepassing zijn, zijn in het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord (Besluit) en in de Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord (Beleidsregels) opgenomen.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 Begripsbepalingen ad a. Wet: Wet Maatschappelijke Ondersteuning: Deze bepaling spreekt voor zich; zie ook de in artikel 43 van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning opgenomen citeertitel van de Wet. ad b. College: Waar in de regelgeving College staat wordt het College van burgemeester en wethouders bedoeld. ad c. Verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord 2012

Deze Verordening vervangt de Verordening maatsschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord 2008. ad d. Besluit: Het Besluit wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Hierin zijn nadere regels en bedragen opgenomen. ad e. Beleidsregels: Hierin zijn de beleidsregels opgenomen die zijn vastgesteld door het college. ad f. Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. De AWBZ is bedoeld voor zware, chronische en continue zorg die grote financiële risico’s voor individuen met zich meebrengt en die particulier niet te verzekeren is. ad g. Regio Nieuwe Waterweg Noord: De regio NWN omvat de gemeenten Schiedam, Vlaardingen en Maassluis. ad h. Uitvoeringsorganisatie: De organisatie die belast is met het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte en de noodzaak tot compensatie en met het verlenen van voorzieningen, zoals bedoeld in deze Verordening. Deze begripsbepaling behoeft geen nadere toelichting. ad i. Compensatieplicht: De begripsomschrijving van het cruciale begrip “compensatieplicht” is ontleend aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2008. In deze uitspraak wordt voor het eerst een fundamenteel standpunt gegeven over de Wmo. Uit deze uitspraak zijn de belangrijkste bestanddelen samengevoegd tot de volgende begripsomschrijving: “Compensatieplicht: De plicht van het College van burgemeester en wethouders aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan (met als doeleinden de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen). Daarbij legt artikel 4 van de Wmo het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is”

De compensatieplicht houdt een plicht in voor het college. Die plicht geldt in ieder geval ten aanzien van personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, waaronder ook ouderen kunnen vallen. Daarbij moet het gaan om ondervonden beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Doel is betrokkenen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Bij wat het college ook besluit geldt: het moet gaan om maatwerk. Uitgegaan moet worden van de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende. Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid algemene maatregelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Dat is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk. Of zoals de Centrale Raad het zegt: “Onder omstandigheden kan dit (maatwerk) leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.” ad j. Aanvraag: De aanvraag voor één of meer voorzieningen in het kader van de Wet. Een aanvraag moet schriftelijk gedaan worden. ad k. Belanghebbende: Doordat in de wet gesproken wordt over mantelzorgers en vrijwilligers als doelgroep voor de compensatieplicht, kan het begrip ‘belanghebbende’ ruimer zijn dan alleen betrokkene zelf. Daarom is het begrip belanghebbende opgenomen. Onder belanghebbende kan dus ook verstaan worden de mantelzorger(s) van betrokkene. ad l. Psychosociaal probleem: Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als “grondslag” uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft – volgens de parlementaire behandeling - dit begrip een heel specifieke betekenis. Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832). Het betreft met name een verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo. ad m. Algemene voorziening: Dit zijn voorzieningen, met name diensten of een combinatie van dienst en product, die weliswaar niet bestemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door alle inwoners; anderzijds zijn ze door iedereen waarvoor ze wel bedoeld zijn op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken. Voorbeelden zijn:

 De dagrecreatie voor ouderen

 De sociale alarmering

 De boodschappenbus, de supermarktservice, de vrijwillige boodschaphulp

 De maaltijdservice en het eetcafé

 Klusjesdiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren zoals de buurtconciërge, klussendienst, 55+service, thuiszorgservice

 De (ramen)wasservice

 De rolstoelpools en scootermobielpools

 De kort durende huishoudelijke hulp

 Kinderopvang in al zijn verschijningsvormen

Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdragen/eigen aandeel gelden niet. ad n. Algemeen gebruikelijke voorziening: Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, met name producten, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare voorzieningen. De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de handicap onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden. ad o. Collectieve voorziening: Dit is een zijn Wmo-voorziening die individueel wordt verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vervoer het meest duidelijke voorbeeld. Collectief vervoer is geen algemene voorziening, omdat de normale aanvraagprocedure geldt, er een beschikking wordt afgegeven en bezwaar en beroep mogelijk is. ad p. Voorliggende voorziening: Voorliggende voorzieningen kunnen algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of collectieve voorzieningen zijn. Bij deze voorzieningen is de functie bepalend: zij gaan voor individuele voorzieningen. ad q. Wettelijk voorliggende voorziening: De wettelijk voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen die in wetgeving en in regelgeving zijn vastgelegd en die op basis van artikel 2 van de wet voorgaan op de Wmo. Te denken valt hierbij aan onder meer de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de kinderopvang, de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten. Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan oplossen is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo , zo is in artikel 2 Wmo bepaald. ad r. Individuele voorziening: Hier wordt de individuele voorziening gedefinieerd. Deze is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor diegenen die onder artikel 4 van de wet vallen. Er wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening, de voorziening wordt bij beschikking toegekend en er staat bezwaar en beroep open. Verder zijn alle regels van de Wmo van toepassing, zoals die rond eigen bijdragen en eigen aandeel. ad s. Gebruikelijke zorg: Als in een leefeenheid meerdere personen wonen hebben zij gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling en dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter. ad t. Voorziening in natura: In deze begripsbepaling wordt omschreven wat een voorziening in natura is. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in eigendom, bruikleen, huur, lease of in de vorm van persoonlijke dienstverlening. ad u. Persoonsgebonden budget: Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag dat de belanghebbende, onder door het college bepaalde voorwaarden, mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit en de Beleidsregels. ad v. Budgethouder: De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen aan het college. ad w. Financiële tegemoetkoming: Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven en is een tegemoetkoming in de kosten. De Beleidsregels en het Besluit zijn hierop van toepassing. ad x. Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage), een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden. De Beleidsregels en het Besluit zijn hierop van toepassing. ad y. Besparingsbijdrage: een door de belanghebbende te betalen bijdrage, gelijk aan het bedrag dat ten gevolge van de verstrekking van een voorziening door de belanghebbende wordt bespaard omdat deze verstrekte voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening vervangt of kan vervangen. Deze begripsbepaling behoeft geen nadere toelichting. ad z. Meerkosten: Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De Wmo is erop gericht de meerkosten voor een persoon met beperkingen te bestrijden. ad aa. Instandhoudingskosten: Hieronder vallen onder andere de kosten voor het instandhouden van de voorziening, zoals onder meer onderhoud en reparatie. ad bb. Huisgenoot: Een ieder met wie de belanghebbende duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont. Deze begripsbepaling behoeft geen nadere toelichting. ad cc. Mantelzorger: De begripsomschrijving van het begrip “mantelzorger” is ontleend aan de begripsomschrijving van “mantelzorg” in de Wet (artikel 1, lid 1 onder b, van de Wet). ad dd. Hoofdverblijf: Het begrip hoofdverblijf biedt nogal eens problemen. Het begrip is omschreven naar het aantal nachten dat men doorbrengt. Bij twijfel kan de plaats waar per jaar de meeste nachten worden doorgebracht, beschouwd worden als de plaats waar iemand zijn hoofdverblijf heeft. Dit kan een rol spelen als iemand meerdere plaatsen heeft waar een groot deel van het jaar wordt doorgebracht, zoals personen die het jaar deels in het buitenland doorbrengen, personen die deels in een AWBZ-instelling verblijven en deels elders, enz. ad ee. Gemeenschappelijke ruimte: Het begrip gemeenschappelijke ruimte wordt omschreven als de ruimte die niet tot de onderscheiden woning behoort, zoals een gang, een portaal en een trappenhuis, die toegang kan verschaffen tot de woonruimte. ad ff. Raad van Advies:een vertegenwoordiging van de doelgroep personen met beperkingen uit de gemeenten Maassluis, Schiedam en Vlaardingen. Deze begripsbepaling behoeft geen nadere toelichting. Artikel 2 Weigeringsgronden

Er gelden een aantal weigeringsgronden bij het verstrekken van voorzieningen. Lid 1 onder a bepaalt dat de noodzaak voor het te bereiken resultaat langdurig moet zijn. Op deze regel bestaat een duidelijke uitzondering: hulp bij het huishouden na een ziekte of ziekenhuisopname. Als deze kortdurende hulp bij het huishouden niet geleverd kan worden als algemene voorziening, waardoor geen individuele voorziening meer nodig zal zijn, zal deze hulp als individuele voorziening verstrekt moeten worden. Deze uitzondering is in de verordening opgenomen.

Wat langdurig noodzakelijk is hangt geheel af van de situatie, maar ook een te bereiken resultaat voor een belanghebbende die terminaal is dient gerekend te worden tot langdurig noodzakelijk. De voorziening zal immers iemands gehele verdere leven noodzakelijk zijn. Lid 1 onder b bepaalt dat de voorziening als de goedkoopst compenserende voorziening aangemerkt moet kunnen worden. Het gaat daarbij op de eerste plaats om een voorziening die compenserend is voor de ondervonden problemen, zodat het te bereiken doel daadwerkelijk bereikt kan worden. Maar wanneer dan meerdere voorzieningen compenserend blijken te zijn mag volstaan worden met de goedkoopste voorziening. Lid 1 onder c bepaalt dat de voorziening gericht op moet zijn op het individu. Het probleem van het individu dient op grond van de Wet te worden gecompenseerd. Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de Wet. In het tweede lid onder a wordt bepaald dat geen voorziening wordt toegekend als deze algemeen gebruikelijk is. Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de belanghebbende vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving (Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, Wvg etc.) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip.

Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de financiële situatie van de belanghebbende een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name de financiële situatie van de belanghebbende kan, in zeer bijzondere gevallen, leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de belanghebbende – mede ten gevolge van objectief aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering kan zijn dat ten gevolge van een plotseling optredende handicap zaken vervangen moeten worden die nog niet zijn afgeschreven. Het spreekt voor zich dat de belanghebbende in Schiedam, Vlaardingen of Maassluis moet wonen en in beginsel moeten verblijven voor het verkrijgen van een voorziening op grond van deze Verordening, zoals het tweede lid, sub b van dit artikel bepaalt. In artikel 2 lid 2 sub c wordt aangegeven dat wordt uitgegaan van het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw. Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Voorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan. Artikel 4 lid 2 van de Wmo bepaalt dat er bij het toekennen van een voorziening rekening gehouden mag worden met de capaciteit van een belanghebbende om uit oogpunt van kosten zelf in een voorziening te voorzien. Dit vormt de basis van artikel 2 lid 2 sub d van deze Verordening. Het gaat in dit artikellid echter niet alleen om de financiële capaciteit, maar ook om de mogelijkheden in de omgeving of in het netwerk van de belanghebbende.   In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Om die reden bepaalt artikel 2, lid 2 sub e dat er sprake moet zijn van aantoonbare meerkosten. In sub f wordt gedoeld op de situatie dat de belanghebbende een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de belanghebbende gerealiseerd of aangekocht is. Er kan dan niet meer worden nagegaan of de voorziening noodzakelijk was en of wel sprake was van een goedkoopst compenserende voorziening. Ook heeft het college dan geen mogelijkheden meer om de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed te hebben op de te verstrekken voorziening. Nadat het college een beslissing op de aanvraag voor een voorziening heeft genomen mag een voorziening worden aangeschaft dan wel een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening die reeds is aangeschaft of waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst compenserende voorziening beschouwt. Het college kan hierbij ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de belanghebbende gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is. De aanvraag wordt op grond van sub g geweigerd als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de belanghebbende verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de belanghebbende hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze Verordening worden gedaan. Artikel 2, lid 2, sub h spreekt voor zich. Lid 3 van het tweede artikel bepaalt dat collectieve en algemene voorzieningen die voor de belanghebbende beschikbaar en in praktijk ook daadwerkelijk bruikbaar zijn, voorliggend zijn op individuele voorzieningen. Dat wil zeggen dat allereerst bekeken moet worden of met deze voorzieningen aan de compensatieplicht wordt voldaan. Als deze voorzieningen onvoldoende leiden tot een resultaat dat als compensatie mag gelden, zal naar andere oplossingen gezocht moeten worden en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in perspectief. Artikel 3 Besluit en Beleidsregels

Het college stelt op grond van dit artikel het Besluit en de Beleidsregels vast. De bedragen,de nadere regels en de beleidsregels zijn hierin opgenomen.

HOOFDSTUK 2 VORM VAN TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE 

   VOORZIENINGEN Artikel 4 Verstrekkingswijzen

In dit artikel wordt behandeld in welke vormen voorzieningen verstrekt kunnen worden. Een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget zijn voorgeschreven in artikel 6 van de Wmo. De financiële tegemoetkoming kan niet ontbreken (hoewel er in feite geen verschil bestaat tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming). Artikel 5 Inhoud beschikking voorziening in natura

Dit artikel bepaalt in lid 1 welke aspecten bij het verstrekken van een voorziening in natura in de beschikking vastgelegd moeten worden. Het gaat er daarbij uiteraard allereerst om welke voorziening(en) aan de orde zijn. Dit in relatie tot de te bereiken resultaten. Vervolgens wordt aangegeven wat de duur van de voorziening is: voor hoe lang wordt iets toegekend of hoe lang moet men in principe de bepaalde voorziening kunnen gebruiken om het resultaat te bereiken. Vervolgens is van belang te vermelden op welke wijze de voorziening in natura verstrekt wordt. Als er sprake is van een overeenkomst wordt deze overeenkomst vermeld. Ook andere aspecten, speciaal aspecten die voor deze ene verstrekking gelden, dienen in de beschikking opgenomen te worden.

Lid 2 geeft aan dat als een eigen bijdrage gevraagd wordt, dit in de beschikking komt te staan. Dit betreft alleen het gegeven dat een eigen bijdrage gevraagd wordt. Hoe hoog de eigen bijdrage is zal door het CAK bepaald worden en door het CAK bij afzonderlijke beschikking worden opgelegd. Artikel 6 Inhoud beschikking financiële tegemoetkoming

Lid 1 bepaalt ten aanzien van de financiële tegemoetkoming wat in de beschikking vermeld wordt. Het gaat hier allereerst om de vermelding van het te bereiken resultaat waarvoor de financiële tegemoetkoming gebruikt dient te worden. Daarnaast moet vermeld worden voor welke duur, voor welke periode de financiële tegemoetkoming verstrekt wordt en ook dient hier vermeld te worden of er een overeenkomst van toepassing is op deze verstrekking. Uiteraard moet ook de hoogte van de financiële tegemoetkoming vermeld worden en of deze eventueel is afgestemd op het inkomen.

Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming bestaat de mogelijkheid een eigen aandeel te vragen. Indien dit van toepassing is dient dit conform lid 2 in de beschikking vermeld te worden. Artikel 7 Overwegende bezwaren persoonsgebonden budget

Artikel 7 bepaalt dat de situaties waarin geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt, ook al is dat aangevraagd, omdat zij vallen onder de formulering van artikel 6 Wmo: “overwegende bezwaren” door het college opgenomen worden in het Besluit maatschappelijke ondersteuning NWN. Dit omdat het aantal situaties nog zeer beperkt is maar in de loop der jaren meer situaties zullen ontstaan waarin tegen het verstrekken van een persoonsgebonden budget overwegende bezwaren bestaan. Dit kan zijn als vast staat dat de belanghebbende niet in staat is de gelden te beheren. Ook kan dit een situatie zijn waarin het gaat om zeer kortdurende hulp bij het huishouden en het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet praktisch uitvoerbaar is. Ook bij het collectief aanvullend openbaar vervoer kan, als het systeem in gevaar komt door leegloop bij persoonsgebonden budgetten, een argument zijn geen keuzevrijheid te bieden. Dit moet onderbouwd kunnen worden en uitzonderingen moeten mogelijk zijn. Artikel 8 Inhoud beschikking persoonsgebonden budget

Lid 1 van dit artikel bepaalt wat er bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd moet worden in de beschikking. Het gaat daarbij allereerst om de formulering van het te bereiken resultaat zodat helder is waarvoor het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden. Dat kan beperkt zijn, zoals het bezoeken van familie, vrienden en kennissen en het doen van boodschappen met een scootermobiel, maar ook een meer algemeen geformuleerd resultaat, zoals het maken van alle noodzakelijke verplaatsingen in de naaste woon- en leefomgeving.

Als er een programma van eisen wordt verstrekt (waar is het budget voor bedoeld, aan welke eisen moet voldaan zijn) wordt dat ook in de beschikking vastgelegd onder bijvoeging van het programma van eisen.

Vervolgens kan in de beschikking worden vastgelegd wat de omvang van het persoonsgebonden budget is, welk bedrag men ontvangt, met vermelding hoe dat bedrag tot stand is gekomen. Tot slot moet voor wat betreft de verantwoording ook in de beschikking worden vastgelegd wat van degene tot wie de beschikking is gericht in dit opzicht wordt verwacht.

Lid 2 van dit artikel bepaalt dat bij het heffen van een eigen bijdrage dit in de beschikking vermeld moet worden, waarbij meegenomen kan worden dat het CAK de hoogte van de eigen bijdrage vaststelt en per beschikking op zal leggen. Artikel 9 Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage

De Wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van individuele voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget een eigen bijdrage te vragen. Bij een financiële tegemoetkoming kan een eigen aandeel van toepassing zijn. Daarnaast kan een besparingsbijdrage verlangd worden indien een toe te kennen voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening vervangt. In de Beleidsregels en het Besluit zijn de regels hieromtrent vastgelegd.  

HOOFDSTUK 3 HULP BIJ HET HUISHOUDEN Artikel 10 Vormen van hulp bij het huishouden

In artikel 4 lid 1 van de Wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. In deze Verordening wordt dit onderdeel opgesplitst in twee onderdelen. In hoofdstuk 3 van deze Verordening gaat het om de voorziening “hulp bij het huishouden”, in hoofdstuk 4 om “woonvoorzieningen”. Bij het interpreteren van het begrip “voeren van een huishouden” is er van uitgegaan dat een persoon pas behoefte kan hebben aan hulp bij het huishouden indien dat huishouden in een voor hem geschikte woning is gesitueerd. Vandaar dat de onder de Wet voorzieningen gehandicapten bestaande woonvoorzieningen onder dit begrip zijn gebracht. Onder de AWBZ werd gesproken van de functie huishoudelijke verzorging. Om aan te geven dat onder de Wmo sprake is van een eigen begrip, is in de Verordening het begrip ‘hulp bij het huishouden’ geïntroduceerd. Hulp bij het huishouden kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden:

Onder a. wordt genoemd de algemene voorziening; een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve handelingen voor gemeente en belanghebbende.

Onder b. wordt genoemd de hulp bij het huishouden in natura. Ook hier gaat het om een vorm van persoonlijke dienstverlening, net als bij de onder a. genoemde vorm. Het verschil zit echter in de toekenningsprocedure, die meer op de persoon is afgestemd, en in de regel meer geschikt zal zijn voor de wat grotere en langduriger behoefte aan hulp.

Onder c. is genoemd het persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden. Met dit pgb moet de belanghebbende zelf hulp inhuren. Hieronder valt ook de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, de zogenaamde “alfahulp”. Artikel 11  Weigeringsgrond

Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Gebruikelijke zorg is per definitie zorg waarop geen aanspraak bestaat. Het is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijke huishouding voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Artikel 12  Omvang van de hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden wordt geïndiceerd in uren per week. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar het Besluit en de Beleidsregels. Artikel 13 Omvang van het persoonsgebonden budget

In het Besluit worden door het college jaarlijks de uurbedragen vastgelegd.

HOOFDSTUK 4 WOONVOORZIENINGEN Artikel 14 Vormen van woonvoorzieningen

De woonvoorziening kan worden verstrekt in vier hoofdvormen:

ad a. een algemene woonvoorziening. Hierbij moet worden gedacht aan een mogelijkheid om snel oplossingen voor vaak minder complexe woonproblemen te krijgen. Hierbij valt te denken aan klussendiensten, snel beschikbare voorzieningen uit depot en mogelijk andere, nog te ontwikkelen voorzieningen;

ad b. een woonvoorziening in natura. Dergelijke woonvoorzieningen worden op individuele basis  verstrekt, bijvoorbeeld de losse tillift, een verrijdbare douchestoel of woningaanpassingen (bouwkundig/aard en nagelvast);

ad c. het persoonsgebonden budget;

ad d. de financiële tegemoetkoming. Artikel 15 Soorten individuele woonvoorzieningen

ad a. Tegemoetkoming verhuis- en herinrichtingskosten

Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en herinrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning. Het college maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woningaanpassing. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente. ad b/c. (Niet) bouwkundige of (niet) woontechnische woonvoorziening

Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk met name een tegemoetkoming voor woningsanering in verband met COPD (COPD staat voor  een afkorting van de Engelse term 'Chronic Obstructive Pulmonary Diseases', dit betekent chronisch (langdurig) obstructieve longziekte) verstaan worden. Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld in bruikleen of huur, zodat hergebruik mogelijk is. ad d. Instandhoudingskosten met uitzondering van verzekeringen

Instandhoudingskosten met uitzondering van verzekeringen, zoals bijvoorbeeld een opstalverzekering. ad e. Uitraasruimte

Omdat met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet wordt beoogd om het inhoudelijke beleidsterrein ten opzichte van de vervallen Wet voorzieningen gehandicapten te verbreden, noch om dat te versmallen, is de uitraasruimte als woonvoorziening opgenomen. Een uitraasruimte is een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte. Artikel 16  Primaat van de verhuizing

Al onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold de regel dat bij een aanvraag voor een woningaanpassing eerst werd bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kon bieden. Dit is het zogenaamde primaat van de verhuizing. In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst compenserende voorziening. De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat van de verhuizing is onder de Wet voorzieningen gehandicapten in de jurisprudentie erkend, zij het dat wel enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld. In de eerste plaats moeten de financiële gevolgen van de verhuizing voor de woonlasten binnen aanvaardbare financiële grenzen vallen, een eis die ook onder de Wet gesteld kan worden. Ook dient rekening gehouden te worden met de sociale omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert. Verder moet duidelijk zijn dat de oplossing in de vorm van een verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een verantwoorde termijn. Dat houdt dus in dat het college zicht moet hebben op de woningvoorraad om een indicatie te kunnen geven van de mogelijkheden om binnen die medisch verantwoorde termijn te kunnen verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning. Artikel 17 Losse woonunit

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten konden gemeenten woningaanpassingen duurder dan

€ 20.420,-- onder bepaalde voorwaarden declareren bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Onder de Wet maatschappelijke ondersteuning is deze mogelijkheid vervallen en zullen de kosten voor rekening van de gemeenten komen. Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt, kan indien mogelijk gebruik worden gemaakt van losse woonunits. Artikel 18 Uitsluitingen

Een woonvoorziening wordt alleen verstrekt als het een woonruimte betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt wordt. Een  uitzondering zijn aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen. Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen. Artikel 19 Hoofdverblijf 

Een woonvoorziening wordt alleen toegekend als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waarin de voorziening wordt getroffen. In afwijking hiervan kan een voorziening worden getroffen voor het bezoekbaar maken van één woonruimte, indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling en regelmatig een bepaalde woning bezoekt.

Onder bezoekbaar maken van deze woonruimte wordt verstaan het kunnen betreden van de woning en als de belanghebbende eenmaal in de woning is, het kunnen bereiken en gebruiken van de woonkamer en het toilet. Artikel 20  Weigeringsgronden

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet er een duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd op grond van artikel 20. ad a. Verhuizen naar inadequate woning

Onder a. wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringsgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden. Een uitzondering kan hierop gemaakt worden indien de verhuizing dringend noodzakelijk is vanwege een wijziging van leefsituatie. Hierbij valt te denken aan het aanvaarden van een andere baan, het gaan samen wonen en het groter gaan wonen vanwege kinderen. Voor zo’n uitzondering is toestemming nodig van het college. De reden hiervan is dat er voorkomen moet worden dat een zeer ongeschikte woning wordt gekozen, welke ingrijpende aanpassingen behoeft (zie ook ad b). ad b. Verhuizen naar meest geschikte woning

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract.

Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zonodig het koopwoningenbestand. ad c. Huurcontract of voorlopig koopcontract

Indien een belanghebbende reeds in het bezit is van een huurcontract of voorlopig koopcontract zonder hiervoor toestemming van het college te hebben gevraagd, kan de aanvraag van een woonvoorziening worden geweigerd.

Pas nadat het college een positieve beschikking voor een verhuiskostentegemoetkoming heeft gegeven, komt een belanghebbende hiervoor in aanmerking. Hiermee wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de belanghebbende reeds is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostentegemoetkoming geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de belanghebbende snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college voor het accepteren van de woning geen beletsel voor het in behandeling nemen van de aanvraag.

Maar in alle gevallen dient de belanghebbende voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning. ad d. Gemeenschappelijke ruimten

Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de Wet in hoofdzaak zijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold, zijn er uitzonderingen gemaakt voor de in de Verordening genoemde voorzieningen in gemeenschappelijk ruimten. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden verstrekt dan er in de Verordening is genoemd. ad e. Voorspelbare, voorzienbare en/of algemeen gebruikelijke verhuizing

Onder e. wordt met name gedoeld op verhuiskostentegemoetkomingen. Vaak is een verhuizing voorspelbaar of voorzienbaar voor de belanghebbende. Men kan hierop anticiperen door te reserveren voor een verhuizing. Ook zijn veel verhuizingen als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden. Ook voor een algemeen gebruikelijke verhuizing heeft een belanghebbende kunnen sparen. ad f. Overige weigeringsgronden verhuizingen

Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen zijn voor de belanghebbende te voorzien en passend bij een leeftijdsfase. Kosten voor een verhuizing naar een zorginstelling worden dan ook beschouwd als algemeen gebruikelijk.

Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een inadequate woning. In dergelijke situaties is er geen aanspraak op woonvoorzieningen. ad g. Aard gebruikte materialen of achterstallig onderhoud

Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen of achterstallig onderhoud voor problemen zorgen. Artikel 21   Antispeculatiebeding

Deze bepaling is bedoeld om te bewerkstelligen dat een eventuele meerwaarde die is ontstaan door het aanbrengen van voorzieningen aan de woning, bij verkoop van de woning ten goede komt aan het college, dat voor deze voorziening heeft betaald, en niet aan de eigenaar van de woning. Indien de eigenaar de woning binnen vijf jaar verkoopt na gereedmelding van de aanpassing aan het college, dient de eigenaar de meerwaarde naar rato, zoals aangegeven in het tweede lid van deze bepaling, terug te betalen aan het college. Het bepalen van de eventuele meerwaarde van de woonruimte, als gevolg van het realiseren van de woningaanpassing, zal moeten worden vastgesteld door middel van een taxatie, te verrichten door een onafhankelijke beëdigd taxateur.

HOOFDSTUK 5 HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL Artikel 22 Vormen van vervoersvoorzieningen

ad a. Algemene vervoersvoorziening

Bij een algemene vervoersvoorziening kan worden gedacht aan de scootermobielpools, zoals deze in sommige zorgcentra zijn opgezet. Ad b. Collectieve vervoersvoorziening

De collectieve vervoersvoorziening is al bekend in de vorm van het collectief aanvullend openbaar vervoer, zoals dat zich vanaf 1994 onder de Wet voorzieningen gehandicapten heeft ontwikkeld. ad c. Vervoersvoorziening in natura

Individuele voorzieningen in natura kunnen bestaan uit een diversiteit van vervoermiddelen. In de Beleidsregels is uitgewerkt onder welke voorwaarden men voor een bepaald soort voorziening in aanmerking komt. ad d. Persoonsgebonden budget

De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget door het college is in het Besluit  en in de Beleidsregels uitgewerkt. Artikel 23 Het recht op een collectieve voorziening

Door deze formulering is bepaald dat louter de beperkingen van de persoon in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoerssystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de belanghebbende in aanmerking komt voor een voorziening terzake. Algemeen criterium om in aanmerking te kunnen komen voor een vervoersvoorziening is het ten gevolge van een beperking niet kunnen gebruiken van het openbaar vervoer. Die regel stamt uit de aan de Wet voorzieningen gehandicapten voorafgaande Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW), en wordt in de praktijk beoordeeld door te kijken naar de loopafstand van een belanghebbende. Doordat de streekbus, bijvoorbeeld voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Artikel 24 Het primaat van het collectief vervoer

Artikel 24 geeft het primaat van de collectieve voorzieningen aan boven de individuele voorzieningen. Individuele voorzieningen kunnen echter ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt worden. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de belanghebbende die een aanspraak heeft niet volledig dekt. Dit is volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep van bijzonder belang bij mensen die slechts zeer beperkt mobiel zijn. Alleen collectief vervoer is voor deze categorie mensen geen geschikte voorziening. Artikel 25 Weigeringsgrond

In de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is bepaald dat het stellen van een inkomensgrens voor een forfaitaire tegemoetkoming in vervoerskosten mogelijk is. Iemand met een dergelijk inkomen wordt geacht de kosten van het lokaal vervoer of bezit en gebruik van een auto zelf te kunnen dragen. Er is een duidelijke relatie met het begrip “algemeen gebruikelijk”; indirect worden de kosten van vervoer in relatie tot het inkomen algemeen gebruikelijk geacht. Artikel 26 Omvang in gebied en in kilometers

Het vervoer beperkt zich tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving. De Wet spreekt in artikel 4 lid 1, onder c. over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. In artikel 26 wordt, conform jurisprudentie, uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving. Ook wordt in dit artikel bepaald dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1.500-2.000 kilometer af te leggen.

HOOFDSTUK 6 VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING EN

SPORTBEOEFENING Artikel 27 Vormen van rolstoelvoorzieningen en sportvoorzieningen

Lid a. Algemene rolstoelvoorziening

Lid a biedt de mogelijkheid incidenteel noodzakelijke rolstoelen te verstrekken, maar dan via een algemene rolstoelvoorziening. Het betreft dan situaties waarbij soms een rolstoel nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woning zonder rolstoel plaatsvindt. Het recht op een dergelijke rolstoel kan in die situaties ingevuld worden via een rolstoelpool waarop de belanghebbende een beroep op kan doen. Hierdoor wordt voorkomen dat een groot aantal rolstoelen weinig frequent wordt gebruikt. De rolstoelen uit de rolstoelpool worden daarentegen wel frequent gebruikt. Uiteraard moet het daadwerkelijk mogelijk zijn een rolstoel uit de pool te lenen. De pool moet dan ook voldoende geschikte rolstoelen op voorraad hebben. Lid b en c.   Rolstoelvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget

Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom dient hier onder het begrip “rolstoel” een rolstoel begrepen te worden zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de Wet verstrekt. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de verstrekking. Lid d.  Sportvoorzieningen

Onder een sportvoorziening kunnen onder andere een sportrolstoel, zitski en aangepast paardrijzadel vallen. In de Beleidsregels en het Besluit zijn de regels hieromtrent vastgelegd. Lid e en f. Accessoires en instandhoudingskosten

In de Beleidsregels en het Besluit zijn de regels hieromtrent vastgelegd. Artikel 28 Het recht op een rolstoelvoorziening

In dit artikel is geregeld dat een rolstoel in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt zal worden als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig noodzakelijk is. Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is. De nadere verstrekkingscriteria  zijn vastgelegd in de Beleidsregels. Artikel 29 Sportvoorziening

Een sportvoorziening, in principe altijd te verstrekken als een persoonsgebonden budget, zal verstrekt worden als zonder de sportvoorziening sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn. In de Beleidsregels en het Besluit zijn de verstrekkingscriteria en het bedrag vastgelegd. Onder een sportvoorziening kunnen onder andere een sportrolstoel, zitski en aangepast paardrijzadel vallen. Artikel 30  Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen indien de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

HOOFDSTUK 7 HET VERKRIJGEN VAN VOORZIENINGEN Artikel 31 Gebruik aanvraagformulier

In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de belanghebbende noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een persoon uit de doelgroep van deze Wet kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In dit artikel is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. De aanvraag in het kader van de Wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de belanghebbende en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens conform de procedure van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht. Artikel 32 Inlichtingen, onderzoek, advies

Lid 1 Oproep te verschijnen en inlichtingen te verschaffen

Sub a. en b. van dit artikel in de Verordening bepaalt dat het college bevoegd is de belanghebbende of bij gebruikelijke zorg diens relevante huisgenoten op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag. Lid 2 Advisering door adviesinstantie

Advies kan in ieder geval worden gevraagd wanneer het een eerste aanvraag door de betrokkene betreft. Dit bijvoorbeeld om te kunnen beoordelen of het wellicht om een progressief ziektebeeld gaat, waarbij vooruitlopend op dit proces reeds eerder ingrijpender maatregelen getroffen dienen te worden dan op het  moment van de aanvraag nodig lijkt. Doorslaggevend is echter dat vanaf het begin duidelijk geobjectiveerd wordt wat er medisch gezien speelt bij de betrokken belanghebbende.

Een afwijzing om medische redenen, zoals bedoeld onder a., kan veelal alleen op basis van een medisch advies.

Met name wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is advies onontbeerlijk; soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de belanghebbende en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen ((m)moa’s). Lid 3 Verschaffing van gegevens

Het is duidelijk dat gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens noodzakelijk kunnen zijn om een aanvraag te kunnen beoordelen.

Er is een duidelijke praktische samenhang met artikel 31 van deze Verordening, inzake het gebruik van een door het college te verstrekken formulier. Door middel van gebruik van een formulier kunnen de procedures inzake de gegevensverstrekking worden gestroomlijnd.

Uiteraard moet er niet meer worden opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag, zie hieromtrent ook artikel 4:3 Algemene wet bestuursrecht. Weigert de belanghebbende, of bij gebruikelijke zorg diens relevante huisgenoten, echter de voor het nemen van het besluit noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan wordt volgens de procedure van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de aanvraag buiten behandeling gelaten. Artikel 33 Wijzigingen in de situatie

De belanghebbende aan wie een voorziening is verstrekt, is op grond van dit artikel verplicht om aan het college zo spoedig mogelijk mededeling te doen van feiten en omstandigheden in al die gevallen dat zij van invloed zouden kunnen zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.

Zo zal bij overlijden de voorziening stopgezet moeten worden. De gemeente zal in deze situatie via het GBA kennis hebben van deze gewijzigde omstandigheid. Maar andere omstandigheden zijn minder gemakkelijk kenbaar voor de gemeente. In die situatie kan men op basis van dit artikel verwachten dat wijzigingen worden doorgegeven. In de beschikking wordt dit aan de belanghebbende meegedeeld. Artikel 34 Intrekking van een voorziening

De verstrekking van voorzieningen is gebonden aan voorwaarden. Deze zijn opgenomen in de beschikking en de bijlage(n) behorende bij de beschikking.

Een besluit, genomen op basis van deze verordening, kan in bepaalde omstandigheden geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden. Dit zal gebeuren als bij de toekenning voorwaarden gesteld zijn en daar op enig moment niet meer of niet geheel aan is voldaan. In die situatie bestaat ook de mogelijkheid tot terugvordering, indien de voorziening zich daartoe leent.

Ook de situatie dat beslist is op onjuist verstrekte gegevens biedt de mogelijkheid een genomen beschikking geheel of ten dele in te trekken. Ook in deze situatie kan terugvordering een mogelijkheid zijn.

Een beslissing wordt genomen met de bedoeling dat men daar een voorziening mee treft. Als binnen 6 maanden na het nemen van de beslissing de voorziening nog niet is getroffen, is er ook de mogelijkheid een beslissing geheel of ten dele in te trekken. Artikel 35 Terugvordering

De Wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, wat reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de Verordening, omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen. Indien een besluit is ingetrokken (en ook alleen maar in die situatie) kan eventueel tot terugvordering worden overgegaan. Voorwaarde is dat het recht op de voorziening is ingetrokken. Een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden teruggevorderd. Hierbij geldt een privaatrechtelijke procedure.

Terugvordering van een voorziening die bestaat uit een in natura-verstrekking kan ook, als later blijkt dat de verstrekking onterecht is geweest doordat er onjuiste gegevens zijn verstrekt.

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN Artikel 36 Hardheidsclausule

Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende kan afwijken van de bepalingen van deze Verordening, en dus niet van de in de Wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken persoon.

Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de belanghebbende ook een beroep doen op deze clausule. Artikel 37 Beslissing college in gevallen waarin Verordening niet voorziet

Deze bepaling biedt het college de mogelijkheid om te besluiten in gevallen waarin de Verordening niet voorziet. Artikel 38 Advisering

In dit artikel is neergelegd dat gebruikers van voorzieningen zoals bedoeld in de Verordening, vertegenwoordigd in de Raad van Advies, gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen over het beleid van het college betreffende de in het kader van de Wmo te verstrekken voorzieningen. Artikel 39  Evaluatie

De wet vereist evaluatie. Op grond van dit artikel kan het gemeentelijk beleid geëvalueerd worden indien hiertoe aanleiding bestaat. Dat beleid kan zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de Verordening, als het uitvoeringsbeleid, dat onder de bevoegdheid van het college is neergelegd in beleidsregels, omvatten. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, kan de evaluatie leiden tot aanpassing van de Verordening of van de Beleidsregels. Artikel 40 Overgangsbepaling

Deze verordening geldt voor aanvragen die na 1 januari 2012 worden ingediend en voor aanvragen die voor 1 januari 2012 zijn ingediend, maar waarover nog geen besluit is genomen. Voor de overige gevallen gelden de bepalingen van de Verordening maatschappelijk ondersteuning NWN 2008. Artikel 41 Inwerkingtreding

Deze bepaling spreekt voor zich. Artikel 42 Citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich.