Organisatie | Breda |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels terugvordering IOAW, IOAZ en WWIk Breda 2010 |
Citeertitel | Beleidsregels terugvordering IOAW, IOAZ en WWIk Breda 2010 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | sociale zaken |
Deze regeling is op 6 januari 2014 vervallen door het vervallen van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Wet werk en inkomen kunstenaars.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-07-2010 | 01-07-2010 | 06-01-2014 | Nieuwe regeling | 20-07-2010 Het Stadsblad Breda, 21-07-2010 | 36625 |
Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG). Met de inwerkingtreding van de Wet BUIG per 1 januari 2010 krijgt de gemeente een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid rond de uitvoering van de IOAW, IOAZ en WWIK.
De IOAW en IOAZ kenden tot 1 januari 2010 een financieringsystematiek waarbij 75% bij het Rijk kon worden gedeclareerd en 25% drukte op het gemeentelijke budget; de WWIK kende daarnaast een financieringssystematiek waarbij 100% kon worden gedeclareerd.
Per 1 januari 2010 is een systeem van volledige budgetfinanciering ingevoerd, zoals dit nu van toepassing is op het WWB-inkomensdeel.
Met de Wet BUIG worden de financiële middelen van de ‘kleine inkomensregelingen’ gebundeld in het volledig gebudgetteerde I-deel dat de gemeente ontvangt voor de bijstandsverstrekking op grond van de WWB. Gemeenten krijgen door de wet aldus een grotere verantwoordelijkheid en lopen ook meer financieel risico. Voor het opvangen van dit risico is de risicoreserve Bijstand/ Wmo aanwezig.
Door de Wet BUIG wordt het aantal landelijke regels verder sterk teruggedrongen. In de plaats komt een grotere beleidsruimte voor de gemeente. Daardoor wordt de gemeente ook aangezet om op een aantal punten zelf beleid te ontwikkelen. Voor 1 januari 2010 stond in resp. de IOAW en IOAZ dat ten onrechte verstrekte uitkeringen worden teruggevorderd; nu is het een bevoegdheid van het college.
De Wet BUIG bepaalt dat terugvorderen van ten onrechte verstrekte uitkeringen (inkomensvoorzieningen) op grond van de IOAW, IOAZ en WWIK een bevoegdheid is van het college van B & W. Met andere woorden, het college heeft de bevoegdheid om zelf te bepalen of wordt teruggevorderd. Van deze bevoegdheid maakt het college van Breda gebruik.
In de IOAW en IOAZ is terugvordering opgenomen in artikel 25. In de WWIK is dit geregeld in artikel 28 tot en met 34.Terugvordering is op dezelfde wijze geregeld als in de Wet werk en bijstand en de Wet investeren in jongeren. Wel met het verschil dat terugvordering op grond van de IOAW, IOAZ en WWIK altijd bruto is. Genoemde artikelen vormen de grondslag van het terugvorderingsbeleid. Daar waar het gemeentelijke beleid afwijkt, of op punten afwijkt van dit artikel, is dit opgenomen in deze beleidsregels.
Door beleidsregels vast te stellen en kenbaar te maken, geeft de gemeente Breda meer bekendheid aan het beleid. Burgers en intermediairs, zoals belangenorganisaties van mensen met een laag inkomen, kunnen via de gemeentelijke communicatiekanalen kennis nemen van het beleid. Zo geeft de gemeente voorlichting en is transparant naar de burger toe. Hierdoor weten burgers welke rechten en plichten zij hebben.
Het afzien van terugvordering is in de wet, omdat terugvordering een geheel eigen bevoegdheid van de gemeente is geworden. Dit geldt ook voor het kwijtscheldingsbeleid. Daarom zijn het afzien van terugvordering en het kwijtscheldingsbeleid in deze beleidsregels opgenomen.
Het college kan besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde uitkering indien:
Van kwijtschelding als bedoeld in artikel 3 wordt afgezien indien:
Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering als bedoeld in artikel 3 treedt niet in werking voordat tussen het college en/of schuldeisers en belanghebbende een schuldregeling tot stand is gekomen.
Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering als bedoeld in artikel 3 wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:
Het college kan besluiten van gehele of gedeeltelijke terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, met uitzondering van de gevallen waarbij de vordering door fraude is ontstaan, indien de belanghebbende:
gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of
De in artikel 7, eerste en tweede lid genoemde termijn is drie jaar indien:
Volgens de Wet BUIG is het terugvorderen van ten onrechte verleende uitkeringen op grond van de IOAW, IOAZ en WWIK een algehele bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Dit houdt in dat het wettelijk kader op zichzelf geen sluitende basis meer vormt voor de gemeentelijke terugvorderingspraktijk sinds de invoering van de Wet BUIG per 1 januari 2010.
Met onderhavige Beleidsregels terugvordering is een basis gecreëerd om het bestaande terugvorderingsbeleid uit te voeren. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheid in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregels.
Gelet op de financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van de uitkeringen achten burgemeester en wethouders het van groot belang dat de uitkeringen alleen terecht komt bij die burgers die hieraan de meeste behoefte hebben. Bovendien hebben de ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget binnen het Inkomensdeel van de WWB en WIJ. Een eventueel overschot op dit budget kan vervolgens worden ingezet voor extra re-integratie-trajecten ten behoeve van werkzoekenden. Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het plegen van fraude onder geen enkele voorwaarde mag worden beloond door de ten onrechte verleende uitkeringen niet terug te vorderen.
Artikel 2. Afzien van terugvordering
In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste kan worden besloten om geen terugvorderingsbesluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Ten tweede kan worden afgezien van verdere terugvordering in een later stadium. Deze variant, ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in artikel 3 en verder.
In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel geen terugvorderingsbesluit te nemen. Dit kan aan de ene kant worden ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, in gevallen waarin de ten onrechte verleende uitkeringen dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan de vordering. Hier hebben we het dan over kruimelbedragen. Burgemeester en wethouders zijn vrij tot het bepalen van de hoogte van het grensbedrag. Het college stelt dit bedrag op € 100,- bruto per te nemen nieuw besluit (betreft een nieuwe vordering). Als na verrekening van het openstaande vakantiegeld of een nabetaling van de uitkeringen nog een vordering van € 100,- bruto of lager overblijft, vindt geen terugvordering plaats van dit restant bedrag. Dit geldt echter niet voor fraudevorderingen. Fraudevorderingen moeten geheel worden terugbetaald, omdat fraude niet mag lonen.
Aan de andere kant blijft het nemen van een terugvorderingsbesluit uit als een termijn van 6 maanden is verstreken na het aan de gemeente bekend worden van een gegeven dat had moeten leiden tot wijziging of beëindiging van een uitkering. Het uitgangspunt hierbij is dat de gemeente voortvarend handelt bij de verwerking van informatie die van invloed is op het recht op een uitkering. Een beroep op de 6 maanden termijn is alleen zinvol in situaties waarin de gemeente gedurende langer dan 6 maanden de uitkering ongewijzigd blijft verlenen, terwijl de gemeente weet dat de uitkering ten onrechte wordt verleend. Wanneer de gemeente niet adequaat optreedt, kan dit betekenen dat de gemeente de uitkering over de periode na die 6 maanden niet meer kan terugvorderen. Let wel, dit geldt alleen in geval waarin geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht door een belanghebbende.
Deze zogenoemde “6 maanden” jurisprudentie zal naar verwachting ook van toepassing zijn op besluiten die worden genomen in het kader van de IOAW, IOAZ en WWIK.
Verder kunnen er in de individuele situatie dringenderedenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Hiervan kan sprake zijn wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende, en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Bij het beoordelen van dringende redenen moeten onaanvaardbare sociale en/of financiele consequenties van de belanghebbende worden meegewogen.
Artikel 3 tot en met 6 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
Wanneer een vordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden. Dit geldt nooit voor fraudevorderingen. Bij preferente vorderingen dient een dubbel percentage te worden aangehouden.
Artikel 7. Kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting
Een vordering kan worden kwijtgescholden indien de belanghebbende gedurende een periode van 5 jaar aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan.
De termijn in artikel 7, derde lid is gesteld op tien jaar, omdat in de praktijk is gebleken dat de termijn van vijf jaar te kort is om een debiteur te traceren.
Met de onder artikel 7, vierde lid genoemde mogelijkheid tot afkoop van 60% van de restsom tegen finale kwijting van het restant wordt zeer terughoudend omgegaan. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruikt gemaakt in situaties waarin tevoren vrijwel vast staat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van 60% van het restant kan worden geïncasseerd.
Artikel 8. Kwijtschelding na aanvaarden regulier werk
Naast kwijtschelding wegens schuldenproblematiek is het ook mogelijk om op andere gronden dan een schuld kwijt te schelden. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan kwijtschelding bij de succesvolle afronding van een re-integratie-traject. Op deze wijze kan kwijtschelding, naast of aanvullend op reeds bestaande subsidiemogelijkheden, fungeren als een prikkel tot het aanvaarden van betaalde arbeid, of het deelnemen aan scholing of sociale activering. De betrokkene moet dan wel een reguliere baan hebben aanvaard en duurzaam (langer dan 6 maanden) uit de uitkering blijven. De vordering mag niet hoger zijn dan € 1000,- en zijn ontstaan als een geldlening.
Dringende redenen zijn onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties voor de belanghebbende.
Artikel 12. Verplichtingen met betrekking tot invordering
In deze beleidsregels wordt meerdere malen gesproken over het aflossingsbedrag als betalingsverplichting. Om er geen misverstand over te laten bestaan dat in dit verband van een verplichting wordt gesproken wordt hier bepaald dat een aflossingsbedrag dat is opgenomen in een terug- of invorderingsbesluit (beschikking) geldt als aflossingsverplichting. Het aflossingsbedrag bedraagt maximaal 10% van de van toepassing zijnde uitkeringsnorm. Dit is ook het geval als een belanghebbende werk heeft aanvaard en geen uitkering meer ontvangt. Om de belanghebbende te stimuleren te blijven werken wordt, ondanks een wellicht aanwezige draagkracht, het aflossingbedrag tijdelijk (gedurende één jaar ) 10% van de van toepassing zijnde uitkeringsnorm gehouden. Zo houdt de belanghebbende een hoger inkomen.
De gemeente vordert de oudste vordering het eerst in om verjaring te voorkomen. Indien een belanghebbende verzoekt af te lossen op een jongere vordering dan neemt de gemeente dit verzoek in overweging.
Burgemeester en wethouders verrichten vervolgens onderzoek naar de hoogte van het inkomen en de aanwezige draagkracht. Op basis van dit onderzoek kan de aflossingsverplichting worden aangepast.
Artikel 13. Uitstel van betaling
Naast de wettelijke mogelijkheden van uitstel tot betaling, bijvoorbeeld een WSNP-traject, kan de belanghebbende op grond van dringende redenen een verzoek tot uitstel indienen. In Breda wordt over het nog te betalen bedrag geen wettelijke rente berekend.
In de beschikking vermeldt de gemeente Breda de voorwaarden die aan het uitstel zijn verbonden. De beschikking staat open voor bezwaar.
Indien een belanghebbende een bezwaar heeft ingediend tegen een terugvorderingsbesluit, dan wordt de incasso van de vordering opgeschort. Hiermee voorkomt de gemeente dat een bedrag moet worden terugbetaald aan de belanghebbende indien hij/zij in bezwaar of tijdens het heroverwegen van het besluit in het gelijk wordt gesteld. Overigens geldt deze opschorting van de incasso niet in beroepszaken.
Artikel 14. Verrekening en beslaglegging
Het terugvorderingsbesluit heeft op grond van artikel 28, eerste lid IOAW en IOAZ en artikel 34, tweede lid WWIK direct een executoriale titel.
De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de debiteur tevens een uitkering wordt verleend).
Daarnaast staat de weg van executoriaal beslag door de gerechtsdeurwaarder middels een dwangbevel open. Deze omstandigheid kan zich voordoen wanneer er geen inkomstenbron beschikbaar is, of wanneer beslag wordt gelegd op een onroerend goed.
Indien een belanghebbende tevens een incassotraject heeft lopen bij een gerechtsdeurwaarder voor gemeentelijke vorderingen, dan wordt 10% op de uitkering ingehouden ter aflossing van de vorderingen. De bedragen worden rechtstreeks aan de gerechtsdeurwaarder overgemaakt. De grond hiervoor is gelegen in artikel 6: 127 en 130 Burgerlijk Wetboek en artikel 475 Burgerlijke Rechtsvordering.
Verrekening met de uitkeringen IOAW, IOAZ en WWIK wordt gebaseerd op artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek.
Voor deze vorm van verrekenen moet aan de navolgende vereisten worden voldaan:
er moet een bevoegdheid zijn om betaling van de vordering af te dwingen. Verrekening is een vorm van tenuitvoerlegging. Dit kan niet zonder executoriale titel. Het tenuitvoerleggen van deze titel gebeurt pas als debiteur niet aan de (al dan niet minnelijk) vastgestelde betalingsverplichting voldoet;
Tenuitvoerlegging door middel van beslag kan geschieden conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Wanneer de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, dan dienen voor de onder artikel 13 genoemde vormen van dwanginvordering kosten te worden gemaakt. Deze kosten hebben betrekking op zowel verschuldigde rente als overige kosten van betekening en dergelijke en worden in rekening gebracht bij de belanghebbende.
De kosten van aanmaningen, zoals genoemd in artikel 4:113 Algemene wet bestuursrecht, worden in Breda in geval van vorderingen op grond van ten onrechte ontvangen uitkering niet aan de belanghebbende berekend. Zodra de invordering aan de deurwaarder is overgedragen, berekent de deurwaarder wel de kosten van aanmanen.
De IOAW, IOAZ en WWIK worden bruto verstrekt. Dat betekent dat de uitkering bruto wordt teruggevorderd, ook als de terugvordering plaatsvindt voor het einde van het kalenderjaar. Dit komt met name omdat al lopende het jaar premies worden afgedragen (via de kwartaalafdrachten).
De beleidsregels terugvordering treden per 1 juli 2010 in werking met terugwerkende kracht.