Organisatie | Uithoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Uithoorn 2011 |
Citeertitel | Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Uithoorn 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Wet maatschappelijke ondersteuning
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2011 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 14-07-2011 Nieuwe Meerbode, 13-07-2011 | Onbekend. |
De raad van de gemeente Uithoorn;
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn;
gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en op artikel 149 van de Gemeentewet;
overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels vast te stellen over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen algemene, collectieve of individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen kunnen worden gecompenseerd in de vorm van doorverwijzing naar een algemeen toegankelijke voorziening, een algemeen toegankelijke Wmo-voorziening, een collectieve Wmo-voorziening of voor een individuele Wmo-voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget;
vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Uithoorn 2011.
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Begripsbepalingen (op alfabetische volgorde)
In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:
Algemene voorziening: een voorliggende voorziening die niet bestemd is voor, noch te gebruiken is door alle personen als bedoeld in artikel 4, lid 1 van de wet, maar die anderzijds door iedereen waarvoor de voorziening wel bedoeld is op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is;
Algemene Wmo-voorziening: een algemene voorziening, die voor personen als bedoeld in artikel 4, lid 1 van de wet te gebruiken is en waarvoor geen indicatie is vereist;
Belanghebbende: een persoon met een beperking of een chronisch psychisch probleem of psychosociaal probleem, als bedoeld in artikel 1, lid 1 onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet;
Compensatieplicht de algemene gemeentelijke verplichting aan het college om personen met aantoonbare beperkingen of chronisch psychische problemen of psychosociale problemen door het treffen van algemene, collectieve of individuele voorzieningen een zodanige uitgangspositie te verschaffen dat zij in aanvaardbare mate zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;
Het Gesprek: het eerste contact na een melding waarin met degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt zijn gehele situatie wordt geïnventariseerd ten aanzien van beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of via mogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve, (wettelijk) voorliggende en individuele voorzieningen. Het Gesprek kan worden afgesloten met een verslag dat door de participanten kan worden ondertekend;
Huishoudelijke verzorging: schoonmaakwerkzaamheden bij de cliënt thuis. De voorziening die de gemeente aanbiedt ter ondersteuning van het voeren van een huishouden, indien een persoon ten gevolge van een beperking of chronisch psychische of psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van een huishouden er geen oplossing mogelijk is binnen de leefeenheid of een voorliggende voorziening aanwezig is.
Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijk verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig lokaal verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen, het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;
Mantelzorger: een persoon die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet (minimaal 8 uur per week voor minimaal 3 maanden);
Persoon met participatiebeperkingen: een persoon die ten gevolge een beperking of chronisch psychische of psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;
Voorliggende voorziening: een verzamelnaam voor alle voorzieningen buiten deze verordening waarop de belanghebbende aanspraak zou moeten maken dan wel een beroep op zou moeten doen ter oplossing van de ondersteuningsvraag, maar die geen algemene Wmo-voorziening betreffen. Een voorliggende voorziening is een voorziening die normaal in de maatschappij aanwezig en beschikbaar is en bedoeld voor iedereen die daar behoefte aan heeft;
Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning, verder te noemen Wmo;
Artikel 1.2 Samenwerkingsverband G2 Aalsmeer - Uithoorn
Gezien de samenwerking met de gemeente Uithoorn en de daaruit voortvloeiende gemeenschappelijke regeling G2 Aalsmeer - Uithoorn aan het college de bevoegdheid wordt verleend om al haar taken ter uitvoering van deze verordening over te dragen aan het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband G2 Aalsmeer - Uithoorn.
Artikel 2.1 Reikwijdte compensatieplicht gemeente
Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 4 van de wet wordt iedere belanghebbende door het college gefaciliteerd om in alle redelijkheid te komen tot het behalen van de volgende resultaten:
Artikel 2.2 Individueel maatwerk
Het college gaat in gesprek met belanghebbende die het niet alleen redt en gaat samen met die belanghebbende op zoek naar een vorm van ondersteuning die recht doet aan de situatie waarin hij of zij zich bevindt. Het gaat daarbij niet alleen om individuele Wmo-voorzieningen, maar tevens om algemene voorzieningen en algemene Wmo-voorzieningen.
Bij het bepalen van de voorzieningen houdt de gemeente rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen en de financiële capaciteit van de aanvrager om zelf in maatregelen te voorzien. Omdat elke situatie anders is levert de gemeente zonodig maatwerk, echter binnen de gestelde kaders.
Artikel 2.3 Begrenzingen compensatieplicht
De algemene voorzieningen, algemene Wmo-voorzieningen, collectieve Wmo-voorzieningen en individuele Wmo-voorzieningen die op basis van deze verordening kunnen worden geadviseerd of toegekend zijn beperkt tot ingezetenen van de gemeente Uithoorn die zijn opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie.
HOOFDSTUK 3 TOEGANG VOORZIENINGEN
Artikel 3.2 Procedure “het Gesprek”
De procedure "het Gesprek" is verplicht voor burgers die een aanvraag in het kader van de Wmo willen indienen, tenzij uitgegaan kan worden van reeds bekende informatie.
Artikel 3.4 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
De aanvraag voor voorzieningen inzake de Wet maatschappelijke ondersteuning kunnen bij het loket Wonen, Welzijn en Zorg van de gemeente Uithoorn worden ingediend;
De aanvraag voor voorzieningen inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kunnen rechtstreeks bij het Zorgkantoor/Zorgverzekeraar/Centrum Indicatiestelling Zorg worden ingediend.
Artikel 3.5 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking
Bij de integrale advisering zoals genoemd in het tweede lid maakt de medisch adviseur gebruik van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF-classificatie. Tevens worden de te bereiken resultaten benoemd waar de compenserende voorzieningen toe moeten leiden.
De beschikking vermeldt en motiveert op welke wijze het besluit bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de aanvaardbare in plaats van normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.
Artikel 3.6 Wijzigingen in de situatie
Degene aan wie bij of krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op deze voorziening.
HOOFDSTUK 4 VORM VAN ALGEMENE WMO-VOORZIENINGEN
Artikel 4.1 Voorliggend aan individuele Wmo-voorzieningen
Alleen als een algemene Wmo-voorziening niet of slechts gedeeltelijk toereikend is voor de ondersteuningsvraag van de belanghebbende, wordt beoordeeld of belanghebbende in aanmerking kan komen voor een individuele Wmo-voorziening.
HOOFDSTUK 5 VORM VAN INDIVIDUELE WMO-VOORZIENINGEN
Een individuele Wmo-voorziening kan verstrekt worden in natura of als persoonsgebonden budget.
Het college stelt aan de hand van de in de Beleidsregels Wmo geformuleerde criteria vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een
Artikel 5.6 Beperkingen van de aanspraak
Geen voorziening wordt toegekend:
als een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens enige hieraan voorafgaande verordening op het gebied van voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.
HOOFDSTUK 6 HUISHOUDELIJKE VERZORGING
Artikel 6.2 Gebruikelijke zorg
In afwijking van het gestelde in artikel 6.1 komt een belanghebbende niet in aanmerking voor huishoudelijke verzorging als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten, tenzij er sprake is van (dreigende) overbelasting bij de huisgenoten die de gebruikelijke zorg leveren.
Artikel 8.2 Primaat algemene woonvoorzieningen
Een belanghebbende kan voor de in artikel 8.1, onder a vermelde voorziening in aanmerking komen indien er sprake is van een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van het zelfstandig functioneren of deelname aan het maatschappelijke verkeer en een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.
Artikel 8.3 Primaat van verhuizing
Een belanghebbende kan het primaat van verhuizen worden opgelegd indien er sprake is van een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van het zelfstandig functioneren of deelname aan het maatschappelijk verkeer en een aanpassing aan de huidige woning noodzakelijk maken en verhuizing naar een andere woning als de goedkoopst compenserende voorziening kan worden worden aangemerkt.
Artikel 8.4 Primaat van de losse woonunit
Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning kan een losse woonunit voor belanghebbende de goedkoopst compenserende voorziening zijn, tenzij daartegen bezwaren van overwegende aard bestaan.
Artikel 8.6 Compensatie in de vorm van een individuele woonvoorziening
Een belanghebbende kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 8.5 onder d in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen, kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.
Een naar aanleiding van een verhuisadvies aangeboden compenserende woning mag éénmaal worden geweigerd. Als tweemaal een aangeboden compenserende woning wordt geweigerd, wordt het besluit tot toekenning van de in artikel 8.5, onder a genoemde financiële tegemoetkoming ingetrokken.
In afwijking van het gestelde in lid 1 kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte als de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling. Ook aan een ouder van een minderjarig gehandicapt kind kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van het aanpassen van één woonruimte (bezoekbaar maken) worden verstrekt, als deze minderjarige bij één van zijn ouders zijn hoofdverblijf heeft en bij de ander regelmatig (minimaal één keer per maand) op bezoek gaat.
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan of het bieden van huishoudelijke verzorging in hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.
Artikel 8.10 Weigeringsgronden
De aanvraag voor een voorziening wordt geweigerd als:
de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van het zelfstandig functioneren of de deelname aan het maatschappelijk verkeer geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;
HOOFDSTUK 9 LOKALE VERVOERSVOORZIENINGEN
Artikel 9.2 Het primaat van een algemene voorziening
Een belanghebbende kan voor de in artikel 9.1, onder a vermelde voorziening in aanmerking komen indien er sprake is van een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van het zelfstandig functioneren of deelname aan het maatschappelijk verkeer en een algemene vervoersvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.
Artikel 9.3 Het primaat van het collectief vervoer
Een belanghebbende kan voor de in artikel 9.1, onder b, c en d vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer:
er sprake is van een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van het zelfstandig functioneren of deelname aan het maatschappelijk verkeer het gebruik van een algemene voorziening als bedoeld in artikel 9.1, onder a, onmogelijk maken dan wel
Artikel 9.5 Omvang in gebied en in kilometers
Bij de te verstrekken vervoersvoorziening als vermeld in artikel 9.1, sub b, onder 1 wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.
HOOFDSTUK 10 ROLSTOELVOORZIENINGEN
Artikel 10.2 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel gebruik
Een belanghebbende kan voor de in artikel 10.1, onder a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien er sprake is van een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem om het behouden en het bevorderen van het zelfstandig functioneren of deelname aan het maatschappelijk verkeer mogelijk te maken.
Een belanghebbende kan voor de in artikel 10.1, onder b en c vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien sprake is van een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem om het behouden en het bevorderen van het zelfstandig functioneren of deelname aan het maatschappelijk verkeer mogelijk te maken.
Artikel 10.3 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners
In uitzondering op het gestelde in artikel 10.2, lid 2, komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking als hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.
HOOFDSTUK 11 SPORTVOORZIENINGEN
Artikel 11.2 Primaat algemene sportvoorziening
Een belanghebbende kan voor de in artikel 11.1, onder b vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer:
er sprake is van een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van het zelfstandig functioneren of deelname aan het maatschappelijk verkeer het gebruik van een algemene voorziening als bedoeld in artikel 11.1, onder a, onmogelijk maken dan wel
Artikel 12.1 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen bij of krachtens deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheid of onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit Wmo geldende bedragen verhogen of verlagen.
Het door het gemeentebestuur gevoerde Wmo-beleid wordt tenminste eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Als de evaluatie daartoe aanleiding geeft, wordt deze verordening aangepast. Het college zendt hiertoe telkens na vier jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doelmatigheid en doeltreffendheid van de verordening in de praktijk.
Artikel 12.4 Citeertitel en inwerkingtreding
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Uithoorn 2011.
Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2011;
Bij de inwerkingtreding van de in lid 1 genoemde verordening vervalt de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Uithoorn 2008.
Toelichting op de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Uithoorn 2011.
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsbepalingen (op alfabetische volgorde)
Onder de Wet maatschappelijke ondersteuning is het niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de Verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen:
Het begrip “algemeen gebruikelijk” moet overigens niet worden verward met “gebruikelijke zorg”, zoals dat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geformuleerd in Beleidsregels. Het begrip “gebruikelijke zorg” komt onder de Wet maatschappelijke ondersteuning terug.
Algemene voorzieningen zijn voorliggende voorzieningen, die voor een iedereen op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken zijn
Algemene Wmo- voorzieningen hebben in het kader van deze Verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene Wmo- voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een individuele voorziening worden toegekend. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt helemaal af van de individuele situatie van de aanvrager. Door het college vast te stellen beleidsregels zullen afwegingscriteria geven, verder zal een op de individuele situatie afgestemd medisch advies vaak van groot belang zijn.
In de regel gaat het om eenvoudige of veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerk van algemene Wmo-voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget.
Voorbeelden van reeds bestaande of nog te ontwikkelen algemene voorzieningen:
- openbaar vervoer, scootmobiel(rolstoel) pools, klussendiensten, welzijnsvoorzieningen en vrijwilligersdiensten.
De procedure betreft een beperkte toegangsbeoordeling. Een algemene Wmo-voorziening kent géén formele beslissing (beschikking).
De term “beperkingen” is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). Het onder de toelichting op onderdeel 1.2 van dit artikel genoemde amendement-Miltenburg stelt over de ICF: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”
Een aanpassing, die aard en nagelvast aan de woning verbonden is.
Bij een niet-bouwkundige woonvoorziening kan gedacht worden aan bijvoorbeeld woningsanering in verband met COPD.
De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het persoonsgebonden budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.
In artikel 4, lid 1 van de wet is het compensatieplicht opgenomen. Een begripsomschrijving van dit artikel is niet in genoemd wetsartikel opgenomen. Daarom is de begripsomschrijving in de Verordening opgenomen. Voor de begripsomschrijving is gebruik gemaakt van het briefadvies van de Raad voor de Volksgezondheid en de Zorg, de ‘uitvinder’ van het compensatiebeginsel en de nadere uitwerking van de VNG. Voor wat betreft de gelijkwaardige uitgangspositie is gebruik gemaakt van de toelichting op het amendement-Miltenburg c.s. (30 131 nr. 65), evenals voor wat betreft de termen zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.
De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de wet. Deze kan op het verzamelinkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 lid 3 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (AmvB). In de AMvB wordt bepaald wat de ruimte is die gemeenten hebben voor het vaststellen van eigen bijdragen/eigen aandeel, als ze daartoe willen overgaan.
Ad 13 Financiële tegemoetkoming
Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet per se een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.
Het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het Protocol Gebruikelijke zorg, zoals tot aan de invoering van de wet door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast als verzameling beleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. Het is op enkele punten aangepast om te voorkomen dat problemen die in de AWBZ met dit begrip speelden ook naar de wet overgaan. Zo is in plaats van ‘volwassenen’ de term ‘meerderjarigen’ opgenomen en is het begrip ‘gemeenschappelijke huishouding voeren’ vervangen door het begrip ‘gemeenschappelijk een woning bewonen’.
Ad 15 Gespecialiseerde begeleiding
Vorm van ondersteuning waarbij mensen met een psychische en/of sociale problemen naast huishoudelijke verzorging ook begeleiding wordt geboden bij bijvoorbeeld het uitvoeren van dagelijkse activiteiten, het opvoeden van kinderen, het onderhouden van sociale contacten of het omgaan met geld.
Ad 16 Goedkoopst compenserende oplossing
De goedkoopst compenserende oplossing is een term, die overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bij het toekennen van voorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en wordt als uitgangspunt gehanteerd
(CRvB 28-10-2009 LJN: BK3321).
Bij het Gesprek wordt aan integrale vraagverheldering gedaan. Doel is om de ondersteuningsvraag te formuleren en de onderliggende vragen achter de vraag duidelijk te krijgen. Samen met de belanghebbende wordt een overzicht gemaakt van zijn stoornissen, zijn ondervonden beperkingen en de daaruit voortvloeiende participatieproblemen. In het Gesprek wordt met belanghebbende mogelijkheden in kaart gebracht om zelf (een) oplossing(en) te vinden voor de ondersteuningshulpvra(a)g(en).
Het proces van het Gesprek kan verplichtend zijn.
Bij hoofdverblijf gaat het om de vraag welke gemeente dient te compenseren. Dat is in beginsel die gemeente waar de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft, of bij gebrek aan een hoofdverblijf, de gemeente waar de aanvrager daadwerkelijk verblijft. Het college zal dit na onderzoek moeten beoordelen aan de hand van feitelijke omstandigheden.
Ad 19 Huishoudelijke verzorging
Onder huishoudelijke verzorging wordt naast de schoonmaakwerkzaamheden bij de cliënt thuis ook verstaan het bereiden van een warme maaltijd, boodschappen, de was en de strijk.
Ad 21 Individuele Wmo-voorziening
Ad 23 Maatschappelijke participatie
Ook deze begripsomschrijving is ontleend aan de toelichting op het amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.
De begripsomschrijving van het begrip “ mantelzorger” is ontleend aan de begripsomschrijving van “mantelzorg” in de wet (artikel 1, lid 1 onder b, van de wet).
Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g. achtste volzin van de wet. Een met de persoon als de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht.
Ad 28 Persoon met participatiebeperkingen
De begripsomschrijving van het begrip “persoon met beperkingen” is afgeleid van de begripsomschrijving van “beperkingen” en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. Daarnaast is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten het onderdeel “aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek” toegevoegd. Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing.
Aan deze formulering is de nieuwe doelgroep “personen met een chronisch psychisch of psychosociaal probleem” toegevoegd.
Persoonsgebonden budget: een geldbedrag dat de aanvrager onder de door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze binnen het doel waar het budget voor wordt verstrekt. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit Wmo en in de Beleidsregels Wmo.
Ad 31 Roerende woonvoorziening
Ad 32 en ad 34 Voorliggende voorziening en wettelijke voorliggende voorziening
Van een voorliggende voorziening is sprake als het een voorziening betreft waarvoor een andere wettelijke bepaling als voorliggende voorziening van toepassing is of die normaal in de maatschappij aanwezig en beschikbaar is en bedoeld voor iedereen die daar behoefte aan heeft.
Dit zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.
Ad 34 Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning
Ad 35 Wettelijke voorliggende voorziening
Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op eerder reeds genoemde amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd. Onder zelfredzaamheid wordt verstaan dat iemand zelf in staat is – ongeacht er sprake is van lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financieel vermogen – om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het maatschappelijk verkeer mogelijk maken.
Artikel 2.1 Reikwijdte compensatieplicht
In de Wet maatschappelijke ondersteuning zijn in artikel 4 de domeinen genoemd waarin de gemeente een compensatieplicht heeft. Deze domeinen zijn respectievelijk:
Per domein is aangegeven wat het resultaat zoals genoemd in artikel 2.1 van de Verordening moet zijn, dat bereikt moet worden. In de beleidsregels Wmo is dit nader uitgewerkt.
Artikel 2.2 Individueel maatwerk
De meerwaarde van maatwerk is dat bij het behalen van het resultaat niet een limitatief voorzieningenlijst leidend is, maar dat gezocht wordt naar een oplossing op maat. De oplossingen komen veel dichter bij de wensen van de burger en de eigen mogelijkheden worden langer benut.
Een burger doet zelf wat mogelijk is en de ondersteuning is gericht op zelfstandigheid voor zover dat redelijkerwijs van de gemeente verwacht kan worden. Het is in het belang van de burger dat de financiële middelen ingezet worden ten behoeve van die zaken die anders niet bekostigd kunnen worden. Deze houding past in de filosofie van de Wmo en betekent dat gemeente en burger niet uit het oog mogen verliezen dat het gaat om vormen van compensatie die redelijkerwijs verstrekt kan worden. En de gehele situatie overziend wordt gezocht naar de oplossing die aangemerkt kan worden als goedkoopst compenserend en past binnen de gestelde kaders. De gestelde kaders zijn onder andere de Wet maatschappelijke ondersteuning, deze Verordening, de Beleidsregels Wmo, het Besluit Wmo, de Algemene wet bestuursrecht, jurisprudentie en overige relevante geschreven en ongeschreven regelgeving.
Artikel 2.3 Begrenzingen compensatieplicht
HOOFDSTUK 3 TOEGANG VOORZIENINGEN
Artikel 3.1 Gebruik Meldformulier
Het Meldformulier hoeft niet ondertekend te worden en geldt niet als aanvraag. Op basis van dit Meldformulier kan het Gesprek volgen.
Artikel 3.2 Procedure “Het Gesprek”
Indien aan de orde vindt het Gesprek in de thuissituatie plaats, waarbij gekeken wordt naar de beperkingen en de gevolgen daarvan voor belanghebbende, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of via mogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene, algemene Wmo, algemeen gebruikelijke, collectieve Wmo, (wettelijk) voorliggende en individuele Wmo-voorzieningen.
Artikel 3.3 Gebruik aanvraagformulier en legitimatieplicht
In dit artikel is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de voorziening die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd.
De aanvrager dient zich te legitimeren met een geldig legitimatiebewijs.
Artikel 3.4 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
In artikel 5, lid 2, onder a. van de wet is opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen omtrent de wijze waarop de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geregeld.
Gezien de toelichting op dit amendement, waarbij is vermeld dat lid 2, onder a. ertoe strekt dat “de gemeente bepaalt hoe achter één loket de samenhang van toegang tot voorzieningen krachtens deze wet met toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ of toegang tot voorzieningen op het gebied van wonen is geregeld”, wordt gedoeld op de zogenaamde één-loketgedachte. Wetsbepaling en toelichting lopen echter enigszins uit elkaar, omdat in de wetsbepaling “voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten” gebundeld (als vallend onder de AWBZ) worden genoemd, terwijl in de toelichting op het amendement waarop de wetsbepaling is gebaseerd onderscheid wordt gemaakt tussen toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ en toegang tot voorzieningen op het gebied van het wonen en zorg.
Artikel 3.5 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking
Lid 1 onder a. en b. van dit artikel in de Verordening bepaalt dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te bevragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of bevragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.
Bij twijfel of vermeende afwijzing wordt waar nodig advies gevraagd.
Lid 4 geeft aan dat voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk gebruik gemaakt wordt van de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie). Dit is een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”
Mede omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en deze wet vergemakkelijken.
Artikel 3.6 Wijzigingen in de situatie
Wijzigingen in de situatie dienen gemeld te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken individuele voorzieningen.
Artikel 3.7 Intrekking van een voorziening
Aan de toekenning van de voorziening zijn voorwaarden verbonden. Deze voorwaarden worden in de beschikking kenbaar gemaakt. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende individuele voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een individuele voorziening
Artikel 3.8 Terugvordering en verrekening
Op basis van jurisprudentie en de bepalingen zoals genoemd in het Algemene wet bestuursrecht en Burgerlijk Wetboek is terugvordering mogelijk.
Lid 3 van dit artikel maakt mogelijk dat verrekening bij terugvordering mogelijk kan zijn met een betaling over een eerstvolgende periode.
HOOFDSTUK 4 VORM VAN ALGEMENE WMO-VOORZIENINGEN
Artikel 4.1 Voorliggend aan individuele Wmo-voorzieningen
Algemene Wmo-voorzieningen hebben voorrang op individuele voorzieningen. Zij zijn gericht op het ondersteunen van maatschappelijke participatie enerzijds en ten behoeve van zelfredzaamheid.
Artikel 4.2 Vormen algemene Wmo-voorzieningen
Het betreft ondersteunende voorzieningen die zonder indicatie toegankelijk zijn.
Artikel 4.3 Advies in plaats van beschikking
Geen nadere toelichting. HOOFDSTUK 5 VORM VAN INDIVIDUELE WMO-VOORZIENINGEN
De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een naturaverstrekking, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Het college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken. Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid: namelijk de vrijheid om bij voorzieningen in natura te kiezen uit meerdere aanbieders.
Artikel 5.2 Voorziening in natura
Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de aanvrager. Deze bepaling ziet op de situatie waarin het college eigenaar blijft van de verstrekte naturavoorziening of het college de zorg in natura zelf geregeld heeft.
Artikel 5.3 Persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget is een budget dat moet worden besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt. de hoogte van het budget wordt bepaald aan de hand van een Programma van eisen en is gekoppeld aan de tegenwaarde van de te verstrekken goedkoopst compenserende voorziening.
Artikel 5.4 Financiële tegemoetkoming, waarbij geen keuzevrijheid bestaat
De financiële tegemoetkoming is een bijdrage in de kosten van de voorziening, dat moet worden besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt. De hoogte van de tegemoetkoming hoeft niet kostendekkend te zijn
Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen.
Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel stelt de raad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken, zoals opgedragen in artikel 15 lid 1 van de wet. Bovendien wordt bepaald dat de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door het college in het Besluit Wmo wordt vastgelegd.
Artikel 5.6 Beperkingen van de aanspraak
Artikel 5.6, lid 1 “Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:”
Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde voorzieningen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de beperking van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze Verordening in aanmerking komt.
Voorzieningen die in het kader van deze Verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel compenserend als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip compenserend bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. De voorziening die de aanvrager als compenserend beschouwt, zal moeten meewegen in de beoordeling van het compenserend zijn van de voorziening. Uiteindelijk spelen de kosten van een voorziening een rol bij de beoordeling van het al dan niet compenserend zijn van een voorziening.
Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer compenserend maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het is mogelijk een compenserende voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Dit geldt ook voor de meerkosten voor instandhouding als gevolg van de duurdere voorziening. Het begrip goedkoopst compenserend geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.
Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet.
Artikel 5.6. lid 2 “Geen voorziening wordt toegekend:”
Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Met een “persoon als aanvrager” wordt bedoeld: een persoon zonder beperkingen die in een vergelijkbare situatie verkeert, bijvoorbeeld wat betreft leeftijd, inkomen en waarbij het aannemelijk is te achten dat deze persoon ook de beschikking zou hebben gehad indien hij niet gehandicapt zou zijn geweest. Deze voorzieningen hoeven niet te worden gecompenseerd. Er zijn twee uitzonderingen op mogelijk, namelijk:
Ad b aard van de in de woning gebruikte materialen
Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen.
Ad c uitrustingsniveau voor sociale woningbouw
Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.
Ad d geen aantoonbare meerkosten
In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze onder e. genoemde bepaling bedoeld.
Ad e en f moment van indienen van de aanvraag en het verloren gaan van voorzieningen
In artikel 5.6 lid 2, onder e en f geeft de Verordening een tweetal gronden voor weigering aan.
Onder e wordt gedoeld op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de aanvrager gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt.
Onder f wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een tegemoetkoming of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze Verordening worden gedaan.
HOOFDSTUK 6 HUISHOUDELIJKE VERZORGING
Artikel 6.1 Vormen van huishoudelijke verzorging
In artikel 4 lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. In deze Verordening wordt dit onderdeel opgesplitst in twee onderdelen. In hoofdstuk 6 van deze Verordening gaat het om de vorm van de te verstrekken voorzieningen met betrekking tot het huishouden , in hoofdstuk 8 om “woonvoorzieningen” . Bij het interpreteren van het begrip “voeren van een huishouden” is er van uitgegaan dat een persoon pas behoefte kan hebben aan huishoudelijke verzorging indien dat huishouden in een voor hem geschikte woning is gesitueerd.
Huishoudelijke verzorging kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden.
Onder a. wordt de algemene voorziening genoemd; een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor gemeente en aanvrager. Gedacht moet worden aan vormen van direct beschikbare huishoudelijke hulp vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt, met name voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte.
Onder b. wordt de huishoudelijke verzorging in natura genoemd. Ook hier gaat het om een vorm van persoonlijke dienstverlening, net als bij de onder a. genoemde vorm. Het verschil zit echter in de toekenningsprocedure, die meer op de persoon is afgestemd, en in de regel meer geschikt zal zijn voor de wat grotere en langduriger behoefte aan hulp.
Artikel 6.2 Gebruikelijke zorg
Bij het vaststellen van de aanspraak op huishoudelijke verzorging wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Voor zover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op huishoudelijke verzorging. In de door het college vast te stellen Beleidsregels Wmo wordt bepaald hoe er rekening wordt gehouden met gebruikelijke zorg bij het vaststellen van een aanspraak op een voorziening voor huishoudelijke verzorging.
Artikel 6.3 Primaat van de algemene hulp bij huishoudelijke verzorging.
In artikel 6.3, lid 1 wordt geregeld onder welke basisvoorwaarden men gebruik kan maken van een algemene Wmo-voorziening voor huishoudelijke verzorging, indien deze in de gemeente voorhanden is. In aanmerking komen in eerste instantie personen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem. Verder komen in aanmerking mantelzorgers in het kader van de zogenaamde ‘respijtzorg’, dat wil zeggen dat de noodzaak aanwezig is om mantelzorgers te ontlasten. Het is daarbij niet de bedoeling van de wetgever dat het huishouden van de mantelzorger wordt overgenomen, maar overname van het huishouden van degene die de mantelzorg ontvangt is wel mogelijk.
Algemeen aangeboden hulp bij het huishouden is in de vorm van een primaat in deze Verordening neergelegd. Dat houdt in dat in eerste instantie wordt bezien of deze vorm van huishoudelijke verzorging het probleem op adequate wijze kan oplossen.
Als de in het vorige lid genoemde algemene voorziening onvoldoende compenserend is of niet aanwezig is, komt de individuele Wmo-voorziening voor huishoudelijke verzorging aan de orde. Lid 2 moet dus in samenhang met lid 1 worden gelezen. De individuele Wmo-voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of uit een persoongebonden budget. Het college bepaalt wanneer iemand voor een persoonsgebonden budget in aanmerking kan komen. Deze criteria zijn vastgelegd in het Besluit Wmo.
Artikel 6.4 Omvang van huishoudelijke verzorging
Omdat huishoudelijke verzorging uiteindelijk altijd in de vorm van dienstverlening zal worden verstrekt, moet de omvang in tijd worden vastgesteld. De omvang van de huishoudelijke verzorging wordt in uren en minuten vastgesteld, waarvoor de zorgaanbieder of in het geval van een persoonsgebonden budget de particuliere hulp ondersteuning biedt.
In lid 4 van dit artikel is bepaald dat wanneer iemand elders tijdelijk (minimaal dertig dagen) op een ander adres binnen of buiten de gemeente Uithoorn verblijft dan waar hij zijn hoofdverblijf heeft, zal zijn voorziening zoals de huishoudelijke verzorging dan wel het persoonsgebonden budget worden stopgezet tot het moment dat hij terugkeert naar zijn hoofdverblijf. Bij een afwezigheid langer dan zestig dagen kan de voorziening worden beëindigd.
Lid 6 van dit artikel spreekt voor zich en sluit nauw aan op artikel 11. Jaarlijkse vastlegging houdt verband met prijsindexering, zoals genoemd in artikel 12.2. van deze verordening.
HOOFDSTUK 7 GESPECIALISEERDE BEGELEIDING
Artikel 7.1 Gespecialiseerde begeleiding
De gemeente biedt een mogelijkheid om ondersteuning te laten organiseren voor leefeenheden, waarbij sprake is van psychische en/of sociale problemen. Aan hen wordt begeleiding geboden met het doel om de regie over het huishouden terug te krijgen.
Er is sprake is van ernstige ontregeling op meerdere leefgebieden:
Artikel 8.1 Vormen van overige woonvoorzieningen
De woonvoorziening kan worden verstrekt in vier hoofdvormen:
Artikel 8.2 Primaat algemene woonvoorzieningen
In eerste instantie zal worden bezien of een woonprobleem kan worden opgelost met een algemene Wmo-voorziening. Deze voorziening heeft voorrang bij het zoeken naar een oplossing voor een voor de wet relevant woonprobleem, dus een probleem bij het normale gebruik van de woning, zie de toelichting op het amendement dat leidde tot artikel 4 van de wet (amendement Miltenburg c.s., 30 131, nr. 65). Als een algemene Wmo-voorziening niet volstaat als oplossing ofwel niet aanwezig is in de gemeente, moet het probleem middels een individuele Wmo-voorziening worden opgelost; dat kan zijn een woonvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget.
Artikel 8.3 Primaat van verhuizing
In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de meest/goedkoopst compenserende voorziening.
Artikel 8.4 Primaat van de losse woonunit
Artikel 8.5 Soorten individuele woonvoorzieningen
Ad a een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten
Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning. Het college maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woningaanpassing. Een woonvoorziening, en dus ook een financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten is alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige aspecten van de te verlaten woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast etcetera. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.
Ad b en c een bouwkundige en een niet-bouwkundige woonvoorziening
Een bouwkundige woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk met name een persoonsgebonden budget voor woningsanering in verband met COPD. verstaan worden.
Ad d en e een uitraasruimte en een losse woonunit
Omdat met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet wordt beoogd om het inhoudelijke beleidsterrein ten opzichte van de vervallen Wet voorzieningen gehandicapten te verbreden, noch om dat te versmallen, is de uitraasruimte als woonvoorziening opgenomen. Een uitraasruimte is een ruimte die kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.
Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw verhuurd kunnen worden voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt, wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. In situaties waarin de mogelijkheid in de concrete situaties bestaat, wordt aan gebruik van een dergelijke unit voorrang gegeven middels deze bepaling.
Ad f een roerende woonvoorziening
Onder deze categorie voorzieningen worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen die niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften.
Ad g een financiële tegemoetkoming in de kosten voor onderhoud en reparatie van een woonvoorziening
Een financiële tegemoetkoming in de kosten voor onderhoud en reparatie van een woonvoorziening is bedoeld voor de instandhouding van een voorziening, die op een eerder moment door de gemeente in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning of de vervallen Wet voorzieningen gehandicapten is verstrekt.
Ad h een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting of huurderving
Een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting wordt verstrekt aan de persoon met beperkingen de woningeigenaar indien de huidige woning of de nieuw te betrekken woning moet worden aangepast en de persoon met beperkingen in verband met zijn beperkingen elders dient te verblijven.
Een financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving wordt door de gemeente aan de woningeigenaar verstrekt met als doel om de woning beschikbaar te houden voor mensen met een beperking.
Ad i een financiële tegemoetkoming in de kosten van het verwijderen van woonvoorzieningen
Artikel 8.6 Compensatie in de vorm een individuele woonvoorziening
Een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Een uitzondering zijn aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen. Verder worden geen woonvoorzieningen gecompenseerd in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.
Artikel 8.10 Weigeringsgronden
Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet er een duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd op grond van artikel 8.10.
Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders.
Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract, zie ook artikel 8.7., lid 1, waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning “zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben”.
Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zonodig het koopwoningenbestand.
Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaak zijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen gecompenseerd. Er zijn uitzonderingen gemaakt voor de in de Verordening genoemde voorzieningen in gemeenschappelijk ruimten. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden gecompenseerd dan er in de Verordening is genoemd.
Onder d wordt met name gedoeld op financiële tegemoetkomingen in de verhuiskosten; veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen.
Artikel 8.11 Terugbetaling bij verkoop
Deze bepaling heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging, die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. De datum van de verkoop is daarbij bepalend, omdat op die datum reeds vaststaat wat de verkoopprijs van de woning en wat de meerwaarde ten gevolge van de aanpassing is. Het is aan het college om te bepalen of en in hoeverre in een concrete situatie gebruik van deze bepaling wordt gemaakt, aangezien er een afweging dient plaats te vinden tussen de kosten van het effectueren van deze bepaling (taxatie, administratieve lasten) in relatie tot de te verwachten baten.
HOOFDSTUK 9 LOKALE VERVOERSVOORZIENINGEN
Artikel 9.1 Vormen van vervoersvoorzieningen
Een algemene voorziening zoals het openbaar vervoer of regulier taxivervoer.
Ad b een vervoersvoorziening in natura
Het collectief vervoer oftewel de Regiotaxi wordt individueel toegekend in de vorm van een collectief vervoerspas.
Naast deze collectieve vervoersvoorzieningen bestaan er individuele voorzieningen zoals genoemd in lid b, sub 2 tot en met 6.
Individuele Wmo-voorzieningen in natura kunnen bestaan uit een diversiteit van vervoermiddelen. In de Beleidsregels Wmo wordt uitgewerkt onder welke voorwaarden men voor een bepaald soort voorziening in aanmerking komt.
Ad c een vervoersvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget
De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget door het college wordt in het Besluit Wmo uitgewerkt.
Ad d een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer
Ook een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer kan als een voorziening ter compensatie worden aangemerkt.
Artikel 9.2 Het primaat van een algemene voorziening
Artikel 9.3 Het primaat van het collectief vervoer
Individuele voorzieningen kunnen echter ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt kunnen worden. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de aanvrager die een aanspraak heeft niet volledig dekt.
Artikel 9.4 Inkomensgrenzen vervoersvoorzieningen
Artikel 9.5 Omvang in gebied en in kilometers
Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving; de wet spreekt nu in artikel 4 lid 1, onder c. over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Dit lijkt beperkter te zijn dan de zorgplicht onder de Wet voorzieningen gehandicapten, maar aangezien met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet is beoogd de reikwijdte van de Wet voorzieningen gehandicapten te beperken of uit te breiden, is er geen reden om aan te nemen dat alleen de letterlijk lokale verplaatsingen onder de wet zullen vallen. Vandaar dat in artikel 9.4, conform de onder de Wet voorzieningen gehandicapten gevormde jurisprudentie, wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale compensatieplicht, zoals die ook in de Wvg-jurisprudentie is omschreven.
Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten in dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis maximaal 2.000 kilometer af te leggen. Deze jurisprudentie is hier vastgelegd, aangezien met de wet niet wordt beoogd de werkingssfeer van de Wet voorzieningen gehandicapten uit te breiden.
HOOFDSTUK 10 ROLSTOELVOORZIENINGEN
Artikel 10.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen
Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren rolstoelen in de wet zelf als aparte categorie voorzieningen opgenomen. In de Wet maatschappelijke ondersteuning is dat niet het geval, maar aangezien met deze wet niet wordt beoogd het beleidsterrein ten opzichte van de voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten te verbreden of te versmallen, wordt de rolstoel gehandhaafd als de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet gecompenseerd kunnen worden. Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom wordt hier onder het begrip “rolstoel” een rolstoel begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.
Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingsdoel, het verplaatsen, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt. Hierbij valt te denken aan aanpassingen voor het gebruik van zuurstofapparatuur en andere aanpassingen. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.
Bij artikel 10.1 onder a wordt de mogelijkheid gecreëerd om gebruik te maken van een rolstoelvoorziening uit een rolstoelpool(depot). Deze vorm van een algemene voorziening kan geboden worden als het gaat om een rolstoel voor incidenteel gebruik.
Op dit moment is er nog geen “pool”in de gemeente aanwezig.
Artikel 10.2 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel gebruik
Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is. De nadere criteria worden vastgelegd in de Beleidsregels Wmo.
Indien de rolstoel niet noodzakelijk is voor incidenteel gebruik, maar voor dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning kan de rolstoel verstrekt worden als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget. Een rolstoel uit de rolstoelpool is dan immers geen adequate voorziening.
Artikel 10.3 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners
Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen indien de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
HOOFDSTUK 11 SPORTVOORZIENINGEN
Artikel 11.1 Vormen van sportvoorzieningen
Bij artikel 11.1 is de mogelijkheid geboden om sportvoorzieningen te verstrekken als algemene sportvoorziening of een individuele voorziening.
Onder a. kan aan een algemene sportvoorziening worden gedacht die bijvoorbeeld in een sportcomplex voor algemeen gebruik aanwezig zijn zoals een zwembadlift voor mensen met een beperking.
Onder b. wordt een forfaitaire tegemoetkoming bedoeld voor de aanschaf van een individuele sportvoorziening. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt tussen een sportrolstoel of een andere sportvoorziening.
Artikel 11.2 Primaat algemene sportvoorziening
Het primaat ligt bij een algemene sportvoorziening. Indien een persoon met beperkingen met een algemene voorziening onvoldoende wordt gecompenseerd, behoort een individuele sportvoorziening tot de mogelijkheden.
Indien de persoon met beperkingen ook andere sporten beoefend, waarvoor geen sportvoorziening nodig is, is compensatie niet aan de orde. Topsportvoorzieningen komen niet voor compensatie in aanmerking.
Artikel 11.4 Duur van de sportvoorziening
Artikel 12.1 Hardheidsclausule
Artikel 12.1 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze Verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de Verordening wordt afgeweken.
Op grond van dit artikel moet het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Dat beleid omvat zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de Verordening, als het uitvoeringsbeleid, dat onder de bevoegdheid van het college is neergelegd in Beleidsregels Wmo. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de Verordening of van de Beleidsregels Wmo.