Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Dordrecht

Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Dordrecht
Officiële naam regelingVerordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk
CiteertitelVerordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

  • 1.

    Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200701-08-2011nieuwe regeling

28-11-2006

Gemeentenieuws, 2007-01-10

MO/2006/2129
01-01-200701-08-2011nieuwe regeling

28-11-2006

Gemeentenieuws, 2007-01-10

MO/2006/2129

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk

De raad van de gemeente Dordrecht;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht van 3 oktober 2006, nr. MO/2006/2129;

gezien het besluit van het college van Burgemeester en Wethouders van 3 oktober 2006;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

gelet op

  • -

    de Onderwijsvisie 2003, zoals vastgesteld door de raad op 1 juli 2003;

  • -

    het beleid “Samen investeren in vroeg beginnen, op weg naar de Dordtse Voorschool”, zoals vastgesteld door de raad op 28 februari 2006.

  • -

    titel 4.2 van de Awb en de Algemene subsidieverordening Dordrecht;

  • -

    verordening huisvesting onderwijs

overwegende dat het wenselijk is regels te stellen ten aanzien van de kwaliteit van peuterspeelzalen;

besluit:

vast te stellen de volgende verordening:

VERORDENING KWALITEITSREGELS PEUTERSPEELZALEN

Vooraf

Gemeenten hebben een maatschappelijke verantwoordelijkheid voor hun jongste burgers. Het peuterspeelzaalwerk heeft een belangrijke plaats in het lokale jeugdbeleid, binnen de keten van voorzieningen voor 0-6-jarigen. Peuterspeelzaalwerk behoort tot het domein van de lokale overheid en wordt voor een groot deel bekostigd met lokale middelen. De gemeente kan dus voor een groot deel zelf invulling geven aan het peuterspeelzaalwerk.

Landelijk vindt binnen het peuterspeelzaalwerk een professionalisering plaats. Dit geldt in het bijzonder ook voor Dordrecht waar de gemeente in samenwerking met alle lokale partners haar visie op het peuterwerk neerlegde voor de periode van 2005 - 2010. In deze visie werd de verordening die nu voor u ligt al aangekondigd.

Gemeenten zijn niet verplicht om kwaliteitsregels op te stellen voor het peuterspeelzaalwerk. De gemeente Dordrecht en haar partners streven echter naar een zo hoog mogelijke kwaliteit van het peuterspeelzaalwerk. Daarom heeft de gemeente besloten om deze verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen op te stellen.

Deze verordening sluit zoveel mogelijk aan bij de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV) en de kwaliteitseisen die de Wet kinderopvang (Wk) stelt ten aanzien van kinderopvang. Er is gekozen voor algemene kwaliteitsregels die voor alle peuterspeelzalen in Dordrecht gelden, gekoppeld aan een vergunningsplicht. Iedere peuterspeelzaal in Dordrecht heeft een vergunning nodig om te mogen opereren als peuterspeelzaal. De GGD Zuid-Holland Zuid zorgt er door middel van controles voor dat de kwaliteitsregels in deze verordening worden nageleefd.

Naast de vergunningsplicht bevat de verordening een hoofdstuk over subsidieverstrekking aan peuterspeelzalen. Hiermee moet worden voorkomen dat peuterspeelzalen die niet aan de kwaliteitseisen voldoen in aanmerking komen voor subsidie.

De gemeente hoopt met deze verordening en de visie op het peuterwerk 2005-2010 de kwaliteit van het peuterwerk op een nog hoger peil te brengen.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.beroepskracht groepshulp: in peuterspeelzaalwerk werkzame persoon die tegen betaling werkzaamheden verricht gericht op de begeleiding van 2- en 3-jarigen die over een voor die werkzaamheden benodigde opleiding (voor nieuw aan te stellen personeel minimaal MBO-2 niveau) beschikt.
b.beroepskracht peuterspeelzaalleid(st)er: in peuterspeelzaalwerk werkzame persoon die tegen betaling werkzaamheden verricht gericht op de begeleiding van 2- en 3-jarigen die over een voor die werkzaamheden benodigde opleiding (minimaal MBO-3 niveau) beschikt.
c.beroepskracht tutor: in peuterspeelzaalwerk werkzame persoon die tegen betaling werkzaamheden verricht gericht op begeleiding van individuele kinderen of zeer kleine groepen kinderen die over een voor die werkzaamheden benodigde opleiding (minimaal MBO-3 niveau) beschikt.
d.het college: het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Dordrecht.
e.doelgroepkinderen: gewichtleerlingen en zorgleerlingen, voorzover deze niet reeds gewichtleerling zijn.
f.gewichtleerlingen: 2- en 3-jarigen die volgens de gewichtenregeling vanaf 4-jarige leeftijd een gewicht zouden krijgen van meer dan 1.0.¹
g.inschrijfformulier: formulier dat wordt gebruikt bij de inschrijving in de peuterspeelzaal, conform de ouderverklaring van het ministerie van onderwijs in het kader van de gewichtenregeling.
h.onderwijsmonitor: een instrument dat door de gemeente wordt gehanteerd om de ontwikkelingen en het rendement van het onderwijs te kunnen volgen.
i.organisatie: een rechtspersoon die peuterspeelzaalwerk aanbiedt, uitvoert en in stand houdt.
j.ouders: ouders en/of verzorgers van het kind.
k.overdrachtsformulier peuters Dordrecht: formulier dat wordt gebruikt als hulpmiddel om de aansluiting van peuterspeelzalen en kinderdagverblijven met de onderbouw van het primair onderwijs (Wet op het Primair Onderwijs) en speciaal onderwijs (Wet op de Expertisecentra te verbeteren.
l.peuterspeelzaal: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt.
m.peuterspeelzaalwerk: het geheel van werkzaamheden voor 2- en 3-jarigen, gericht op het stimuleren van de creatieve, motorische, sociale en cognitieve ontwikkeling en het vroegtijdig signaleren van ontwikkelingsachterstanden.
n.protocol: instellingen die werken met het overdrachtsformulier peuters Dordrecht kennen een protocol voor de zorgvuldige omgang met geregistreerde gegevens.
o.voor- en vroegschoolse educatie (VVE) aanbod: door het ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschap erkende ondersteunende programma’s gericht op het voorkomen en wegwerken van achterstanden conform het landelijk en gemeentelijk beleid inzake voor- en vroegschoolse educatie.
p.zorgleerlingen: 2- en 3-jarigen die door het multidisciplinair-team van de stichting Opmaat als zorgkinderen worden beschouwd.
Artikel 2. Doel en belang van deze verordening

Deze verordening heeft als doel:

  • 1.

    het stellen van regels voor de vergunningverlening aan peuterspeelzalen;

  • 2.

    het stellen van regels voor de subsidieverstrekking aan peuterspeelzalen ten behoeve van de in de gemeente Dordrecht onderscheiden varianten van peuterwerk.

Artikel 3. Varianten van het peuterspeelzaalwerk

In het kader van de vergunningverlening en de subsidieverstrekking worden de volgende varianten van peuterspeelzaalwerk onderscheiden:

  • 1.

    Variant 1 (groepen met meer dan 70% doelgroepkinderen): voor peuters van 2 en 3 jaar. Vanaf 3 jaar spelen alle kinderen 4 dagdelen per week, er is altijd bezetting door twee beroepskrachten peuterspeelzaalleid(st)er of een beroepskracht peuterspeelzaalleid(st)er en een tutor, alle materialen behorend bij de VVE-methode worden aangeschaft, volledige deskundigheidstrainingen.

  • 2.

    Variant 2 (groepen met 50-70% doelgroepkinderen): voor peuters van 2 en 3 jaar. Vanaf 3 jaar spelen alle kinderen 4 dagdelen per week, er is op 3 dagdelen bezetting door twee beroepskrachten peuterspeelzaalleid(st)er of een beroepskracht peuterspeelzaalleid(st)er en een tutor, het 4e dagdeel is bezetting door 1 beroepskracht peuterspeelzaalleid(st)er en 1 beroepskracht groepshulp, niet alle materialen behorend bij de VVE-methode worden aangeschaft, aangepaste deskundigheidstrainingen.

  • 3.

    Variant 3 (groepen met 33-50% doelgroepkinderen): voor peuters van 2 en 3 jaar. Vanaf 3 jaar spelen alle kinderen 3 dagdelen per week, er is op 2 dagdelen bezetting door twee beroepskrachten peuterspeelzaalleid(st)er of een beroepskracht peuterspeelzaalleid(st)er en een tutor, het 3e dagdeel is bezetting door 1 beroepskracht peuterspeelzaalleid(st)er en 1 beroepskracht groepshulp, niet alle materialen behorend bij de VVE-methode worden aangeschaft, aangepaste deskundigheidstrainingen.

  • 4.

    Variant 4 (groepen met 25-33% doelgroepkinderen): peuters spelen 2 dagdelen per week, er is 1 beroepskracht peuterspeelzaalleid(st)er en 1 beroepskracht groepshulp, er is beperkte inzet van een tutor/extra peuterspeelzaalleid(st)er op maximaal 1 dagdeel per week, er zijn materialen behorend bij de VVE-methode aanwezig, elementen van VVE-aanbod worden uitgevoerd, aangepaste deskundigheidstrainingen.

  • 5.

    Variant 5 (groepen met minder dan 25% doelgroepkinderen): peuters spelen 2 dagdelen per week, er is 1 beroepskracht peuterspeelzaalleid(st)er en 1 beroepskracht groepshulp, er zijn extra materialen, er is deskundigheidsbevordering t.b.v. kwaliteitsverbetering.

HOOFDSTUK 2. VERGUNNINGSPLICHT

Artikel 4. Vergunningsplicht
  • 1. Het college verleent een subsidie ter waarborging van de kwaliteit en uniformiteit

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het college een peuterspeelzaal open te stellen en te houden.

  • 3. Het college stelt een standaardformulier vast voor het aanvragen van een vergunning.

Artikel 5. Weigeringsgronden
  • 1. Het college weigert de vergunning indien niet wordt voldaan aan de kwaliteitsregels die in hoofdstuk 3 van deze verordening worden gesteld.

  • 2. In afwijking van lid 1 is het college bevoegd een tijdelijke vergunning te verlenen indien niet voldaan wordt aan de kwaliteitsregels in hoofdstuk 3 van deze verordening.

Artikel 6. Voorschriften en beperkingen

Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of tijdelijke vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden die strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of tijdelijke vergunning is vereist.

Artikel 7. Behandeling aanvragen
  • 1. Op vergunningaanvragen is afdeling 3.4 van de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing.

  • 2. Het bepaalde in lid 1 geldt niet voor de aanvraag van een tijdelijke vergunning.

Artikel 8. Duur van de vergunning of tijdelijke vergunning
  • 1. De vergunning wordt verleend voor een periode van tien jaar, tenzij de aanvrager verzoekt om een vergunning voor een kortere periode.

  • 2. Een tijdelijke vergunning wordt verleend voor één jaar.

Artikel 9. Algemene verplichtingen van de organisatie
  • 1. De vergunning of tijdelijke vergunning is niet overdraagbaar.

  • 2. De organisatie doet onmiddellijk schriftelijke mededeling aan het college bij wijziging van de gegevens die zijn verstrekt bij de vergunningaanvraag.

  • 3. De organisatie hangt de vergunning op een zichtbare plaats in de peuterspeelzaal op.

Artikel 10. Bijzondere verplichtingen van de organisatie
  • 1. In het kader van de onderwijsmonitor meldt de organisatie mutaties inzake 2- en 3-jarigen bij haar peuterspeelzalen op een door het college voorgeschreven wijze (bijlage 1).

  • 2. De organisatie maakt bij de inschrijving van peuters gebruik van een inschrijfformulier.

  • 3. De organisatie is verplicht het overdrachtsformulier Peuters Dordrecht te gebruiken conform het protocol.

Artikel 11. Intrekken of wijzigen van de vergunning of tijdelijke vergunning

Het college kan de vergunning of tijdelijke vergunning intrekken of wijzigen:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of tijdelijke vergunning, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging daarvan wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is verstrekt;

  • c.

    indien de aan de vergunning of tijdelijke vergunning verbonden voorschriften niet zijn of worden nageleefd;

  • d.

    indien binnen de termijn van één jaar geen gebruik van de vergunning wordt gemaakt;

  • e.

    indien de vergunninghouder dit verzoekt.

HOOFDSTUK 3 KWALITEITSREGELS

Artikel 12. Organisatie
  • 1. De organisatie stelt een (meerjaren)beleid vast op grond waarvan activiteiten gepland en uitgevoerd worden, zowel op voorwaardenscheppend als uitvoerend niveau.

  • 2. Met inachtneming van de kwaliteitsregels zorgt de organisatie voor de voorwaarden die verantwoord peuterspeelzaalwerk mogelijk maken, waaronder tenminste een duidelijke verantwoordelijkheidstoedeling aan de personeelsleden en een pedagogisch beleid.

  • 3. De gegevens over de organisatie zoals genoemd in lid 1 en lid 2 worden schriftelijk vastgelegd en op verzoek van de gemeente in kopie aan de gemeente verstrekt.

  • 4. De organisatie heeft voor de varianten 1 t/m 4 een samenwerkingsverband met een school voor primair onderwijs en/of speciaal onderwijs.

Artikel 13. Medewerkers
  • 1. De organisatie stelt per peutergroep één beroepskracht peuterspeelzaalleid(st)er aan, die beschikt over een opleiding op minimaal MBO3-niveau, gericht op het opvangen en begeleiden van 2- en 3-jarigen, of de opleiding Leidster Kindercentra, in het bezit is van een VVE-certificaat (of deelneemt aan een VVE opleidingstraject) en een verklaring omtrent het gedrag.

  • 2. De organisatie stelt voor het aanbod van de varianten 1, 2 en 3 per peutergroep twee beroepskrachten peuterspeelzaalleid(st)er aan, die voldoen aan de in lid 1 gestelde eisen.

  • 3. De organisatie stelt voor het aanbod van de varianten 2 tot en met 5 per peutergroep één beroepskracht groepshulp aan (voor nieuw aan te stellen personeel op minimaal MBO2-niveau) die tevens in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag. Dit is aanvullend op de in lid 2 genoemde beroepskrachten.

  • 4. Per locatie is minimaal één persoon aanwezig die in het bezit is van een geldig diploma EHBO en Bedrijfshulpverlening of daarmee vergelijkbare kwalificaties.

Artikel 14. Huisvesting

Voor de eisen van de accommodaties wordt aangesloten bij het toetsingskader voor dagopvang en de Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs gemeente Dordrecht.

Artikel 15. Omvang
  • 1. De groepsgrootte voor variant 1 bedraagt gemiddeld 15 en maximaal 17 peuters; voor de overige varianten gemiddeld 17 en maximaal 19 peuters.

  • 2. De bezettingsgraad over een jaar bedraagt minimaal 90 %.

Artikel 16. Medezeggenschap/klachtenreglement
  • 1. De organisatie hanteert een medezeggenschapsreglement voor ouders.

  • 2. De organisatie draagt zorg voor een zorgvuldige klachtenbehandeling voor ouders op basis van een klachtenreglement dat voldoet aan de Wet klachtrecht cliënten zorgsector.

Artikel 17. Informatievoorziening aan de ouders

De organisatie informeert de ouders voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst in ieder geval over;

  • a.

    de plaatsingsprocedure en voorwaarden die gelden voor de dienstverlening van de organisatie;

  • b.

    de gekozen variant als beschreven in artikel 2;

  • c.

    het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede het pedagogisch beleid.

Artikel 18. De aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering

De organisatie sluit ten behoeve van in de accommodatie aanwezige functionarissen en kinderen een passende aansprakelijkheidsverzekering- en ongevallenverzekering af.

Artikel 19. Voorkoming verspreiding infectieziekten
  • 1. Het is aan de organisatie, dan wel aan degene die op de betreffende locatie met de dagelijkse gang van zaken belast is, verboden:

    • a.

      enig persoon tot de peuterspeelzaal of tot enige daarmee in verbinding staande lokaliteit toe te laten of daarin te laten verblijven, wanneer volgens de directeur van de GGD daarmee het gevaar van overbrenging van een infectieziekte, zoals genoemd in de Infectieziektenwet, aanwezig is;

    • b.

      enig persoon tot de peuterspeelzaal of tot enig daarmee in verbinding staande lokaliteit toe te laten of daarin te laten verblijven, wanneer hij redelijkerwijs kan vermoeden dat daarmee het gevaar van overbrenging van een infectieziekte, zoals in de onder a. vermelde wet aanwezig is.

  • 2. Van het in lid 1 onder a. omschreven verbod is de vergunninghouder ontheven, zodra de behandelend geneesheer een schriftelijke verklaring heeft afgegeven dat de kans op overbrenging van infectieziekten is uitgesloten.

  • 3. De bepalingen in lid 1 en lid 2 laten onverlet de bepalingen krachtens de in het eerste lid onder a. genoemde wet.

HOOFDSTUK 4 SUBSIDIE

Artikel 20. Algemene subsidiebepalingen.
  • 1. Alleen organisaties die voldoen aan deze verordening kunnen in aanmerking komen voor subsidie.

  • 2. Er wordt alleen subsidie verleend voor de varianten 1 t/m 4 indien sprake is van een samenwerkingsverband van minimaal 1 peuterspeelzaal met minimaal 1 basisschool. De samenwerking wordt aangegaan voor onbepaalde tijd, maar kan niet binnen 4 jaar opgezegd worden en dient in een overeenkomst te worden vastgelegd met duidelijke afspraken over de VVE-methode, de coördinatie en verantwoordelijkheden.

  • 3. Op de subsidieverstrekking aan peuterspeelzalen is de vigerende algemene subsidieverordening van de Gemeente Dordrecht van toepassing.

  • 4. De organisatie dient een subsidie aanvraag in met behulp van een standaardformulier.

  • 5. Het college kan bij de subsidieverlening verplichtingen opleggen met betrekking tot het in dienst nemen of houden van gesubsidieerde werknemers.

Artikel 21. Hoogte en duur subsidie.
  • 1. Voor de berekening van de subsidie aan een peuterspeelzaal in een kalenderjaar wordt uitgegaan van het beleidskader “Samen investeren in vroeg beginnen”.

HOOFDSTUK 5 STRAF- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 22. Strafbepaling

Overtreding van de in artikel 4 genoemde verboden wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van ten hoogste de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechtelijke uitspraak.

Overtreding van de krachtens artikel 11 van deze verordening gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van ten hoogste de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechtelijke uitspraak.

Artikel 23. Toezicht en opsporing
  • 1. De GGD adviseert het college over de naleving van de bij of krachtens deze verordening gestelde voorschriften.

  • 2. De opsporing van de in artikel 24 strafbaar gestelde feiten is opgedragen aan de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren.

Artikel 24. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2007 met gelijktijdige intrekking van de "Verordening kwaliteitsregels peuterwerk 1999".

Artikel 25. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen.

Artikel 26. Hardheidsclausule

Het college kan het gestelde in artikel 4 buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voorzover toepassing gelet op het belang als aangegeven in artikel 2 leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 28 november 2006

De griffier
De voorzitter

BIJLAGE 1. INFORMATIEPLICHT

Voor de onderwijsmonitor dienen de organisaties leerlingengegevens door te geven aan het regionaal bureau leerplicht (RBL+).

  • 1.

    De eerste melding aan RBL+ omvat:

    • -

      inschrijfdatum per kind per zaal;

    • -

      geboortedatum per kind per zaal.

    • -

      aantal dagdelen dat het kind speelt in de peuterspeelzaal en in welke variant (1 t/m 5)

    • -

      namen, woonadressen en opleidings- en nationaliteitsgegevens van de ouders per

      kind per zaal;

    • -

      bij doelgroepleerlingen per kind of het een gewichten- of zorgleerling betreft (aangeven met een g voor gewichtenleerling of een z voor zorgleerling) .

  • 2.

    De eerste melding aan RBL+ omvat verder het aantal (doelgroep)kinderen en de wachtlijst per groep/zaal.

  • 3.

    Na de eerste melding verstrekken de organisaties aan RBL+ op de pijldata (1 oktober, 1 december, 1 maart en 1 juni) mutaties.

  • 4.

    De 4-maandelijkse mutaties omvatten in- en uitschrijvingen en wachtlijstgegevens.

  • 5.

    De inschrijvingen omvatten de gegevens per kind per zaal die in lid 1 zijn omschreven.

  • 6.

    De uitschrijvingen omvatten de uitschrijfdatum per kind per zaal en reden van uitschrijving (zoals verhuizing, naar basisschool e.d.).

  • 7.

    De wachtlijstgegevens omvatten de mutaties en data van deze mutaties.

  • 8.

    De inzage van de aan RBL+ verstrekte gegevens is slechts voorbehouden aan de daarvoor bevoegde personen.

  • 9.

    De persoonlijke gegevens worden door RBL+ onder geen beding aan derden verstrekt.

  • 10.

    Ouders kunnen bij RBL+ informatie krijgen over wachtlijsten.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De verordening is alleen van toepassing op georganiseerd peuterwerk: formeel geregeld peuterwerk waarop een privaatrechtelijke persoon kan worden aangesproken. Het gaat om de begeleiding van 2- en 3- jarigen gedurende minimaal 2 keer minimaal 2,5 uur per week.

Artikel 2 Doel en belang van deze verordening

Het doel van deze verordening is het vaststellen van minimale eisen op pedagogisch, ruimtelijk en organisatorisch niveau en zorgen dat die worden gerealiseerd en gehandhaafd.

Artikel 3 Varianten van het peuterspeelzaalwerk

Bij varianten 1 t/m 3 spelen kinderen vanaf 3 jaar meer dan 2 dagdelen per week. Bij deze varianten mogen 2-jarigen eventueel ook meer dan 2 dagdelen per week spelen.

Hoofdstuk 2 vergunningsplicht

Artikel 4 Vergunningsplicht

Op grond van het 2e lid is een ieder die de onder artikel 1 onder l. genoemde voorziening houdt, verplicht hiervoor bij het college een vergunning aan te vragen. Deze verplichting geldt zowel voor de organisaties van peuterwerk die door de gemeente worden gesubsidieerd als voor de organisaties van niet door de gemeente gesubsidieerde voorzieningen. De in de verordening opgenomen eisen zijn minimumeisen. Het staat de organisaties uiteraard vrij hogere kwaliteitseisen te hanteren.

Vergunningaanvraag

Afdeling 4.1.1. van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) regelt de aanvraag van beschikkingen. Art. 4:1 Awb bepaalt dat de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend bij het college dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen. In deze verordening is dit het college van Burgemeester en Wethouders.

Aanvraagformulier

Voordat de gemeente kan besluiten de gevraagde vergunning te verlenen, zal ze moeten onderzoeken of de organisatie aan alle gestelde kwaliteitseisen voldoet. Het afleggen van een bezoek ter plaatse vormt een belangrijk onderdeel van het onderzoek.

De organisatie voor peuterwerk zal bij haar aanvraag om de vergunning de gegevens moeten verstrekken die de gemeente nodig heeft om te kunnen beoordelen of aan de gestelde kwaliteitseisen wordt voldaan.

Het is zowel voor het college als voor de aanvrager praktisch om gebruik te maken van een standaardformulier voor de aanvraag. In artikel 4 lid 3 wordt het gebruik van deze standaardformulieren voorgeschreven. De bevoegdheid om dit te mogen vaststellen biedt

artikel 4:4 van de Awb. De gegevens die in de aanvraag moeten worden vermeld zijn opgenomen in het standaardformulier.

Artikel 5 Weigeringsgronden

In het eerste lid wordt aangegeven dat het college uiteraard de vergunning weigert als niet wordt voldaan aan de voor een vergunning noodzakelijke voorschriften. Art. 4:5 eerste en derde lid Awb, geeft de regeling met betrekking tot het aanvullen van ontbrekende gegevens.

De bepaling in het tweede lid is opgenomen om in bijzondere omstandigheden een tijdelijke vergunning te kunnen afgeven. Het betreft de situatie dat in een accommodatie voor peuterwerk werkzaamheden moeten worden verricht om aan de voorwaarden te voldoen. De exploitatie kan worden gestart met de tijdelijke vergunning, in afwachting van herstel, reparatie of nieuwbouw.

Artikel 6 Voorschriften en beperkingen

Door aan een vergunning/tijdelijke vergunning voorschriften en beperkingen te verbinden kan de gewenste rechtstoestand op de concrete situatie worden toegesneden.

In literatuur en jurisprudentie wordt over het algemeen het standpunt gehuldigd dat de bevoegdheid tot het verbinden van voorschriften in beginsel afwezig is in die gevallen waarin het al dan niet verlenen van die vergunning of tijdelijke vergunning ter vrije beslissing staat van het beschikkende orgaan.

Artikel 7 Behandeling aanvragen

Afdeling 3.4 Awb bevat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Deze procedure ziet er als volgt uit:

  • -

    De aanvraag of de ontwerp-vergunning wordt met de daarop betrekking hebbende stukken voor alle belanghebbenden ter inzage gelegd voor een periode van ten minste 6 weken.

  • -

    Er wordt kennisgeving gedaan van de ter inzage legging in één of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen, dan wel op andere geschikte wijze. Het college stelt de aanvrager van de vergunning op de hoogte van toepassing van het geregelde in afdeling 3.4 Awb.

  • -

    Belanghebbenden kunnen hun zienswijze over de aanvraag of ontwerpvergunning schriftelijk of mondeling naar voren brengen.

  • -

    Nadat de periode van het naar voren brengen van de zienswijze is verstreken, dient het college de aanvrager van de vergunning in de gelegenheid te stellen op de zienswijze te reageren.

Op grond van art. 3:15, eerste lid Awb, kunnen belanghebbenden hun zienswijze over de aanvraag naar voren brengen.

Artikel 8 Duur van de vergunning of tijdelijke vergunning

Indien men (nog) niet in aanmerking komt voor een vergunning, kan in bepaalde gevallen een tijdelijke vergunning worden verleend voor 1 jaar. Aan het einde van dat jaar volgt een inspectie, waarbij wordt gekeken of men alsnog in aanmerking komt voor een vergunning.

Artikel 9 Algemene verplichtingen van de organisatie

Het eerste lid voorkomt dat onduidelijkheid ontstaat over de persoon van de organisatie en de omstandigheden waaronder de vergunning is verleend. Bij het verstrekken van gegevens dient vanzelfsprekend de bescherming van de privacy van personen te zijn gewaarborgd.

Artikel 10 Bijzondere verplichtingen van de organisatie

In het kader van de onderwijsmonitor wordt de informatieplicht ingevoerd. Het niet voldoen aan de meldplicht heeft consequenties voor de afgifte van de vergunning of de subsidiëring. Het doel van de meldplicht is de meting van maatschappelijke effecten van peuterwerk.

Het overdrachtsformulier peuters Dordrecht moet leidsters in staat stellen de sterke en minder sterke punten in de ontwikkeling van kinderen zo goed mogelijk in beeld te brengen. Het biedt leidsters een handvat voor gesprekken met ouders. Door gebruik van het formulier wordt de communicatie tussen leidsters van verschillende peuterspeelzalen en leerkrachten van de onderbouw van diverse basisscholen gemakkelijker.

Artikel 11 Intrekking of wijziging van de vergunning of tijdelijke vergunning

Sub d. beoogt te voorkomen dat vergunningen ongebruikt worden gelaten. Men mag ervan uitgaan dat de organisatie binnen een jaar na het verlenen van de vergunning van start kan gaan met het peuterwerk.

Als bij de inspectie wordt geconstateerd dat de organisatie van peuterwerk niet meer aan de eisen voldoet, zal niet in alle gevallen directe intrekking van de vergunning voor de hand liggen. Vaak zal de gemeente met de organisatie afspraken maken over te nemen maatregelen en de termijn waarbinnen deze getroffen moeten zijn.

Hoofdstuk 3 Kwaliteitsregels

Artikel 12 tot en met artikel 16

De grote diversiteit aan organisaties voor peuterwerk in Dordrecht, heeft tot gevolg dat de invoering van en het voldoen aan de normen naar de omvang, mate van professionaliteit en organisatiestructuur van de organisatie moet gebeuren. Dit betekent dat de invoering, de volgorde van invoering, de uitvoering, toetsing en onderhoud van de normen vertaald moeten worden naar de eigen organisatie.

De normen zijn beschreven in de Handreiking Peuterspeelzaalbeleid van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) uit 2004.

Artikel 12. Organisatie

Aan de kwaliteitsnorm dient de organisatie zelf, met inachtneming van de verordening, invulling te geven.

In dit artikel wordt aangegeven dat verantwoord peuterspeelzaalwerk mede het product is van de wijze waarop de organisatie het peuterspeelzaalwerk organiseert en vormgeeft. De wijze waarop de organisatie het peuterspeelzaalwerk organiseert en aan welke aspecten daarbij aandacht moet worden besteed, wordt naast de eigen verantwoordelijkheid mede bepaald door de voorschriften in deze verordening.

Artikel 13. Medewerkers

Naast een EHBO-diploma is een certificaat levensreddend handelen toereikend om eerste hulp te verlenen bij calamiteiten. De training levensreddend handelen is speciaal gericht op kinderen van

0-6 jaar. De EHBO-opleiding is uitgebreider in die zin dat ook aandacht wordt besteed aan het aanleggen van verbanden. In de dagelijkse praktijk zal dit minder vaak voorkomen. De training levensreddend handelen bestaat uit onder andere reanimatie bij kinderen, het verzorgen van oppervlakkige wondjes, e.d.

Artikel 14. Huisvesting

Er is gekozen om aan te sluiten bij de Verordening Voorzieningen Huisvesting onderwijs om het aantal tegenstrijdige regels bij gebruik van een schoolgebouw voor een school en een peuterspeelzaal zo veel mogelijk te beperken. In de uitwerking van de motie Van Aartsen/Bos over buitenschoolse opvang staat vermeld dat buitenschoolse opvang volgens de opvatting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen moet voldoen aan de aan kinderopvang gestelde eisen. Het volgen van deze eisen voor peuterspeelzalen zorgt voor zo min mogelijk afstemmingsproblemen.

Artikel 15. Omvang

De inhoud van dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 16. Medezeggenschap/klachtenreglement

In de Wet klachtrecht cliënten zorgsector van 19 mei 1995 werd vastgesteld dat alle kinderopvangondernemingen in het bezit moeten zijn van een reglement klachtrecht. De MO-groep heeft in samenwerking met steunorganisaties een modelreglement klachtrecht ontwikkeld. De tekst van de wet is zo uitgelegd, dat ook peuterspeelzalen onder de verplichting van het hebben van een reglement klachtrecht vallen.

Artikel 17. Informatievoorziening aan de ouders

De organisatie is verplicht ouders, voordat ze een contract tekenen, te informeren over een aantal essentiële onderwerpen. Deze informatie biedt de ouders de mogelijkheid om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van een peuterspeelzaal en eventueel op basis van een onderlinge vergelijking een keuze voor een bepaalde peuterspeelzaal te maken.

Artikel 18. De aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering

Dit artikel voorkomt eventuele problemen over gemeentelijke aansprakelijkheid.

Artikel 19. Voorkoming verspreiding infectieziekten

Dit artikel bepaalt dat de organisaties verplicht zijn deze kinderen en andere besmette personen toegang te weigeren.

HOOFDSTUK 4 SUBSIDIE

Artikel 20 Algemene subsidiebepalingen

De inhoud van dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 21. Hoogte en duur subsidie

De inhoud van dit artikel spreekt voor zich.

Hoofdstuk 5 Straf-, Overgangs- en Slotbepalingen

Artikel 22. Strafbepaling

Bij het handhaven van de kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk is hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Daarin wordt de bestuursrechtelijke handhaving door middel van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom geregeld. In de regel zal pas tot het doen van aangifte worden overgegaan als bestuursrechtelijke handhaving niet of onvoldoende effectief is gebleken.

Artikel 23. Toezicht en opsporing

De inhoud van dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 24. Inwerkingtreding

De inhoud van dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 25. Citeertitel

De inhoud van dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 26. Hardheidsclausule

Het opnemen van een hardheidsclausule in deze verordening opent de mogelijkheid voor het college om, in gevallen waarin toepassing van een artikel van de verordening – gegeven het doel en de strekking van de verordening - een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, dat artikel buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken.


Noot
¹Criteria voor gewichtleerlingen: 1,3 – leerlingen van wie beide ouders of de ouder belast met de dagelijkse verzorging maximaal lbo/vbo, praktijkonderwijs of vmbo basis- of kaderberoepsgerichte leerweg heeft gedaan, of maximaal 2 jaar onderwijs in een andere schoolopleiding in het voortgezet onderwijs. 2,2 – leerlingen van wie beide ouders of de ouder belast met de dagelijkse verzorging maximaal basisonderwijs of (v)so-zmlk heeft gehad.