Organisatie | Schiedam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening kinderopvang Schiedam 2011 |
Citeertitel | Verordening kinderopvang Schiedam 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | verordening waarin de aanspraak van ouders op de gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang is geregeld. |
Geen
Artikel 1.25 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
Beleidsregels tegemoetkoming kosten kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2011 | Onbekend | 09-06-2011 Onbekend | VR 41/2011 |
Hoofdstuk 3. Toekennen van de tegemoetkoming
Artikel 7 Omvang van de kinderopvang
De tegemoetkoming wordt toegekend voor het aantal uren kinderopvang dat naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van werk of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling of inburgering met zorg mogelijk te maken.
Hoofdstuk 6. Sociaal medische Indicatie
Artikel 12 Sociaal medische indicatie
Het college stelt op aanvraag van de ouder vast of de ouder of partner dan wel het kind van de ouder in aanmerking komt voor een sociaal medische indicatie, en in welke mate uit dien hoofde voor zover andere voorzieningen geen passender oplossing kunnen bieden, kinderopvang in de zin van deze verordening noodzakelijk is.
Op 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang in werking getreden. Deze wet beoogt het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op deze wet. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term ‘tegemoetkoming’. Artikel 1.25 van de (gewijzigde) Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente.
HOOFDLIJNEN VAN HET PROCES VAN TOEKENNING VAN DE TEGEMOETKOMINGEN
In deze verordening worden de hoofdlijnen van het proces van toekenning van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.
De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten ‘open-einde regeling’. Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet behoort tot de gemeentelijke doelgroep aanspraak heeft op een tegemoetkoming van de gemeente. Om de gemeente in staat te stellen de kosten die gepaard gaan met de toekenning van de tegemoetkomingen beheersbaar te houden, zijn in de verordening de volgende bepalingen opgenomen:
De ouder is zelf verantwoordelijk voor het aanvragen van de kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst. De ouder zorgt er ook voor dat de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag rechtstreeks betaalbaar stelt aan het kindercentrum of gastouderbureau. De gemeente int dus niet langer de kinderopvangtoeslag voor de ouder met de financiële risico’s die daarbij horen.
De gemeente vergoedt de eigen bijdrage voor ouders die een uitkering hebben ingevolge de WWB, WIJ, IOAW, IOAZ of ANW. Deze ouders hebben onvoldoende draagkracht om die kosten zelf te dragen. Eigen kosten zouden ook een drempel kunnen opwerpen om een traject gericht op re-integratie of inburgering te volgen en uiteindelijk uit te stromen naar werk. Voor de ouders die een inburgeringsvoorziening volgen op grond van de Wet inburgering of die een re-integratietraject volgen zonder uitkering (nuggers) wordt de eigen bijdrage alleen nog vergoed, indien het (gezamenlijk) inkomen niet meer bedraagt dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm. Andere ouders betalen de eigen bijdrage zelf.
De omvang van de aanspraak op een tegemoetkoming van ouders wordt beperkt. In de verordening is bepaald dat de tegemoetkoming wordt toegekend voor het aantal uren kinderopvang dat naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie met zorg mogelijk te maken. Er worden dus niet meer uren vergoed dan nodig is.
Het college stelt regels vast met betrekking tot de tegemoetkoming voor ouders waarvan uit hoofde van een sociaal medische indicatie kinderopvang noodzakelijk is. Door regels te stellen over onder andere het toetsingskader voor sociaal medische indicatie en de hoogte van de eigen bijdrage blijven de kosten beheersbaar.
Om de uitvoeringslasten zoveel mogelijk te beperken is in de verordening de bepaling opgenomen dat de gemeentelijke tegemoetkoming wordt toegekend voor de periode dat gebruik wordt gemaakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling of inburgering. Hiermee wordt voorkomen dat de ouder elk jaar opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente moet indienen. Dit scheelt administratieve lasten voor de ouder en de gemeente.
De begripsbepalingen in artikel 1.1 van de wet zijn ook van toepassing op deze verordening. Een paar begrippen is in deze verordening aangevuld.
Artikel 2 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag
De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 1.26 van de wet). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 1.22 van de wet). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).
Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 1.28 van de wet en artikel 10).
Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in een gemeentelijk register (artikel 1.5 van de wet).
In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordening opgenomen. De verplichting is reeds neergelegd in artikel 1.26 van de wet.
Artikel 3 Het besluit tot toekenning van de tegemoetkoming
De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Deze termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd.
Artikel 5 Ingangsdatum van de tegemoetkoming
Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van de toekenning van de tegemoetkoming. Er zijn drie ingangsdata mogelijk:
De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot toekenning van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen of als de ouder zich al eerder had gemeld voor een tegemoetkoming, de meldingsdatum.
De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang.
Artikel 6 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt toegekend
De tegemoetkoming wordt toegekend voor de periode dat gebruik wordt gemaakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling of inburgering. Dit kan langer zijn dan een kalenderjaar. Hiermee wordt voorkomen dat ouders die gebruik maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling of inburgering elk jaar opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente moeten indienen.
Het college kan in andere gevallen de tegemoetkoming voor een andere periode toekennen. Bij de studerende ouder kan deze periode bijvoorbeeld het studiejaar zijn.
Artikel 7 Omvang van de kinderopvang
De wet regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort, heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt toegekend. Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming beperkt. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om het werk of de voorziening gericht op arbeidsinschakeling of inburgering te kunnen combineren met zorgtaken.
Artikel 8 Inhoud van de beschikking
Onderdeel f schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij kan onder andere aan de volgende verplichtingen worden gedacht:
Artikel 9 Hoogte van de tegemoetkoming
Na aftrek van de gemeentelijke tegemoetkoming en het maximale recht op kinderopvangtoeslag (dus zonder verrekeningen van de Belastingdienst e.d.) blijft er nog een eigen bijdrage voor de ouders over. In dit artikel is geregeld dat de ouders die een uitkering ontvangen op grond van de WWB, WIJ, IOAW, IOAZ of ANW geen eigen bijdrage verschuldigd zijn. Deze ouders hebben een inkomen op of rond het sociaal minimum en derhalve onvoldoende draagkracht om de kosten van de eigen bijdrage zelf te kunnen dragen.
Hetzelfde geldt voor de ouder die een inburgeringsvoorziening volgt als bedoeld in de Wet inburgering of een re-integratietraject volgt zonder uitkering (negeer). In dit artikel is voor deze doelgroepen wel een inkomensgrens opgenomen. Het inkomen van de ouder en eventuele partner mag niet meer bedragen dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm. Ook de ouder die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, een opleiding volgt en algemene bijstand ontvangt of kan ontvangen is geen eigen bijdrage verschuldigd. Voor andere doelgroepen geldt dat de gemeentelijke tegemoetkoming niet meer bedraagt dan waartoe de gemeente wettelijk is gehouden.
In onderstaand overzicht zijn de doelgroepen in beeld gebracht met het recht op de gemeentelijke tegemoetkoming en eigen bijdrage.
Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 1.28 van de wet. Volledigheidshalve wordt deze verplichting hier herhaald. Het vierde lid van artikel 1.28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: ‘De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn’.
Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:
Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het toekennen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. In artikel 1.38 van de wet worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen op grond van artikel 1.72 van de wet.
Artikel 11 Kinderopvangtoeslag
De ouder is zelf verantwoordelijk voor het aanvragen van kinderopvangtoeslag. In de beschikking wordt als voorwaarde voor toekenning opgenomen dat de ouder de Belastingdienst opdracht geeft om de kinderopvangtoeslag rechtstreeks betaalbaar te stellen aan het kindercentrum of gastouderbureau. Hiermee wordt voorkomen er schulden ontstaan bij de Belastingdienst. De Belastingdienst kan schulden verrekenen met nog te betalen toeslagen waardoor de kinderopvang vroegtijdig moet worden beëindigd. Dit is niet in het belang van de gemeente en de ouder.
Artikel 12 Sociaal medische indicatie
Wanneer als gevolg van sociaal medische problematiek van ouder of kind een ontwikkelingsachterstand dreigt voor het kind en de ouder niet behoort tot een van de wettelijke doelgroepen, kan de ouder een aanvraag doen voor vergoeding van kosten voor kinderopvang in het kader van een sociaal medische indicatie. Het college stelt beleidsregels vast met betrekking tot de voorwaarden waaronder aanspraak bestaat op een tegemoetkoming uit hoofde van een sociaal medische indicatie.