Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Roosendaal

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRoosendaal
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand
CiteertitelVerordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand d.d. 7 oktober 2010. Ingetrokken bij raadsbesluit van 10 december 2014, Gemeenteblad 2014 nr. 80475.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, artikel 8 eerste lid onderdeel c en artikel 30

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-04-201301-01-201218-12-2014wijzigingen in het kader van huishoudinkomenstoets

17-04-2013

Gemeenteblad 2013/39, Roosendaalse Bode 28 april 2013

BC/2013-21
01-01-201129-04-2013nieuwe regeling

21-12-2011

Gemeenteblad 2011/96, Roosendaalse Bode 28 december 2011

591705

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand

De raad van de gemeente Roosendaal,

 

gelezen het voorstel van het college van 22 november 2011,

 

gelet op artikelen 8, eerste lid onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand,

 

gezien het advies van de commissie Bestuur van 15 december 2011,

 

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden bij verordening te regelen,

 

Besluit

 

vast te stellen de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      Zorgbehoefte: het vanwege ziekte blijvend niet in staat zijn een eigen huishouding te voeren, omdat hij dagelijks is aangewezen op intensieve zorg van anderen dan wel aanspraak kan maken op een plaats in een AWBX-instelling, maar daarvan heeft afgezien of daarvoor nog op een wachtlijst staat;

    • c.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21 onderdeel c van de wet;

    • d.

      woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, als mede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de wet;

    • e.

      woonlasten:

      • i.

        indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs verminderd met de eventuele huurtoeslag, vermeerderd met verzekeringen en belastingen direct verbonden aan de woning, zoals rioolafvoerrecht en afvalstoffenheffing en vermeerderd met het vastrecht voor water en energie;

      • ii.

        indien een eigen woning wordt bewoond, de eventuele hypotheekrente alsmede de aan de woning verbonden zakelijke belastingen, zoals onroerende zaakbelasting, alsmede de brandverzekering, opstalverzekering, waterschapslasten en gemeentelijke heffingen, zoals rioolafvoerrecht en afvalstoffenheffing, vermeerderd met het vastrecht voor water en energie;

    • f.

      kostgeld: de (maandelijks) verschuldigde som voor kost en inwoning;

    • g.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal.

  • 2.

    Voor zover niet anders is bepaald, worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als de wet.

Artikel 2. Toepassingsbereik

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd.

Hoofdstuk 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3. Alleenstaande (ouder)

  • 1.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft dan wel voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder die in de woning van een ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het tweede lid wordt de bijstandsnorm verhoogd met een toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet van 20% van de gehuwdennorm indien de alleenstaande en de alleenstaande ouder die in de woning van een ander hoofdverblijf heeft aantoont woonlasten te hebben die tenminste 18% van de gehuwdennorm bedragen, dan wel aantoont kostgeld verschuldigd te zijn dat tenminste 36% van de gehuwdennorm bedraagt.

  • 4.

    Indien de alleenstaande of alleenstaande ouder zijn woning bewoont met meer dan één kostganger en/of onderhuurder, worden de daaruit voortvloeiende lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan met inachtneming van artikel 33, vierde lid van de wet als inkomen in aanmerking genomen voorzover daarmee nog geen rekening is gehouden bij de verhoging van de norm als bedoeld in het tweede lid.

  • 5.

    Voor de toepassing van het tweede lid worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      thuisinwonende meerderjarige kinderen van 18 jaar of ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000;

    • b.

      de zorgbehoevende, diegene die zorgbehoefte heeft.

  • 6.

    In afwijking van het gestelde in het eerste en tweede lid wordt ingevolge artikel 27 van de wet geen toeslag aan de alleenstaande of alleenstaande ouder verstrekt voor zover deze lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het in het geheel niet verschuldigd zijn van woonlasten dan wel indien deze in zijn geheel door een derde worden voldaan.

Artikel 4. Gehuwden waarvan één niet- rechthebbend

Indien één van de gehuwden geen recht op bijstand heeft en aan de rechthebbende bijstand wordt verleend als alleenstaande of alleenstaande ouder met toepassing van artikel 24 van de wet, wordt de bijstandsnorm onverminderd het bepaalde in artikel 6, eerste lid en voor zover er geen andere medebewoners zijn dan de niet-rechthebbende partner, verhoogd met een toeslag van 20% van de gehuwdennorm.

Hoofdstuk 3. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm

Artikel 5. Gehuwden

  • 1.

    De verlaging bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor gehuwden in wier woning een ander zijn hoofdverblijf heeft dan wel voor gehuwden die in de woning van een ander hun hoofdverblijf hebben.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt geen verlaging op de gehuwdennorm toegepast voor gehuwden, die in de woning van een ander hun hoofdverblijf hebben kunnen aantonen woonlasten te hebben die tenminste 18% van de gehuwdennorm bedragen dan wel kostgeld verschuldigd te zijn dat tenminste 36% van de gehuwdennorm bedraagt.

  • 3.

    Indien gehuwden hun woning bewonen met meer dan één kostganger en/of onderhuurder, worden de daaruit voortvloeiende lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan met inachtneming van artikel 33, vierde lid, van de wet als inkomen in aanmerking genomen voorzover daarmee nog geen rekening is gehouden bij de verlaging van de norm als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Voor de toepassing van het eerste lid van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      thuisinwonende meerderjarige kinderen van 18 jaar of ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000;

    • b.

      de zorgbehoevende, diegene die zorgbehoefte heeft.

  • 5.

    In afwijking van het gestelde in het eerste en tweede lid wordt de bijstandsnorm voor het gezin ingevolge artikel 27 van de wet verlaagd met 20% van de gehuwdennorm, voor zover de gehuwden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het in het geheel niet verschuldigd zijn van woonlasten dan wel indien deze in zijn geheel door een derde worden voldaan.

Artikel 6. Schoolverlaters

  • 1.

    Ingevolge artikel 28 van de wet wordt geen toeslag verleend aan de schoolverlater gedurende een periode van een half jaar na het beëindigen van de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding op grond waarvan aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet studiefinanciering 2000, dan wel op kinderbijslag.

  • 2.

    De periode bedoeld in het eerste lid vangt aan met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin geen aanspraak meer bestaat op studiefinanciering of kinderbijslag.

  • 3.

    Onderbreking van de periode bedoeld in het eerste lid, door werkaanvaarding of studie, gevolgd door herhaalde werkloosheid, leidt tot herleving van de verlagingsperiode. Indien een opnieuw aangevangen studie of beroepsopleiding op grond waarvan de belanghebbende recht kan doen gelden op studiefinanciering of kinderbijslag, twee jaar of langer heeft geduurd, vangt een nieuwe verlagingsperiode aan.

Artikel 7. Alleenstaanden van 21 of 22 jaar

  • 1.

    Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de wet wordt geen toeslag verleend aan de alleenstaande van 21 of 22 jaar.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid gaat voor op het bepaalde in artikel 6, eerste lid.

Artikel 8. Cumulatie van verlagingen

De totale verlaging van de bijstandsnorm voor gehuwden als bedoeld in dit hoofdstuk nimmer meer bedragen dan 20% van de gehuwdennorm.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 9. Intrekking

De Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand d.d. 7 oktober 2010 wordt ingetrokken.

Artikel 10. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden.

Artikel 11. Citeertitel

Deze verordening worden aangehaald als: Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 21 december 2011,

De griffier, De voorzitter,