Organisatie | Horst aan de Maas |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening Wet werk en bijstand (WWB) |
Citeertitel | Re-integratieverordening Wet werk en bijstand (WWB) |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
gelet op artikel 228a Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-01-2015 | Onbekend | 11-10-2011 Elektronisch Gemeenteblad 15 december 2011 | Onbekend |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Bijlage van gemeenteblad 2011, no. 112a.
De raad van de gemeente Horst aan de Maas;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 september 2011 , gemeenteblad 2010, no.112a;
gelet op artikel 228a, van de Gemeentewet;
onder intrekking van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand (WWB) als vastgesteld in de voormalige gemeenten Horst aan de Maas, Sevenum en Meerlo-Wanssum,
vast te stellen de: Re-integratieverordening Wet werk en bijstand (WWB) gemeente Horst aan de Maas.
Deze verordening verstaat onder:
startkwalificatie: (minimaal) een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2. eerste lid onder b tot en met e van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk artikel 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
Artikel 5 Opdracht aan burgemeester en wethouders
Het college biedt ondersteuning aan belanghebbenden. De ondersteuning is gericht op een zo kort mogelijke uitkeringsafhankelijkheid door het realiseren van uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid. Indien uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid (nog) niet mogelijk is, is de inzet van het college gericht op zelfstandige maatschappelijke participatie van de belanghebbenden.
Het college zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van voorzieningen. Daarbij wordt rekening gehouden met de aard en omvang van de door de raad te bepalen doelgroepen en met de voorzieningen die het meest geschikt en doelmatig zijn voor de leden van die doelgroepen met het oog op arbeidsinschakeling.
Het college bevordert voor de doelgroep alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 12 jaar de beschikbaarheid van voorzieningen voor de opvang van deze kinderen, voor zover die opvang nodig is voor het volgen van een traject, voor deelname aan een voorziening of voor het bereiken van het doel van een traject of voorziening door de alleenstaande ouder. Bij deze doelgroep wordt tevens, in verband met de combinatie van arbeid en zorgtaken, een zorgvuldig onderzoek gedaan naar de belastbaarheid van belanghebbende.
De aanspraak op voorzieningen is beperkt tot personen die woonplaats hebben in de gemeente Horst aan de Maas. Indien na aanvang van de voorziening de woonplaats van een rechthebbende wijzigt, is het college bevoegd te bepalen dat de voorziening desondanks kan worden voortgezet. Artikel 40, lid 1 van de wet is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7 Vorm en inhoud van de ondersteuning
Ondersteuning gericht op de arbeidsinschakeling wordt alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Teneinde duurzame arbeidsinschakeling mogelijk te maken geeft het college daarbij voor de doelgroep tot 27 jaar voorrang aan het behalen van een startkwalificatie.
Voor degenen die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoren van de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) wordt onder ondersteuning gericht op arbeidsinschakeling mede verstaan ondersteuning gericht op het verkrijgen van arbeid in een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2 en 7 van de WSW.
Het college kan, voordat besloten wordt tot een traject en/of de inzet van een of meerdere voorzieningen, een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en diens geschiktheid voor een traject en/of een of meerdere voorzieningen.
Artikel 11 Overige voorzieningen
Scholing of arbeidsmarktgerichte educatie. Door het college kan een vorm van scholing aangeboden worden, gericht op (vergroting van de kans op) arbeidsinschakeling. De daaraan verbonden specifieke kosten kunnen tevens vergoed worden. Voor degene die op grond van artikel 10a van de wet additionele arbeid verricht en die niet beschikt over een startkwalificatie wordt zes maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college beoordeeld in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.
Loonkostensubsidie. Aan een werkgever kan een loonkostensubsidie verstrekt worden om daarmee het opdoen van werkervaring of de overgang naar een reguliere functie bij betreffende werkgever voor een belanghebbende mogelijk te maken. Het college draagt er zorg voor dat deze vorm van ondersteuning niet leidt tot verdringing van algemeen geaccepteerde arbeid of gesubsidieerd werk.
Inkomensvrijlating. Voor de uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, kan vrijlating van inkomsten uit arbeid plaatsvinden conform artikel 31 tweede lid onder o van de wet.
Premie. Het college kan een premie verstrekken worden aan de uitkeringsgerechtigde die blijvend aangewezen is op deeltijdwerk, aan de uitkeringsgerechtigde alleenstaande ouder die werkzaam is in een deeltijd-dienstbetrekking, aan degene die in het kader van een proefplaatsing arbeid heeft verricht, aan degene die conform artikel 10a van de wet onbeloonde additionele arbeid verricht, of aan degene die vrijwilligerswerk verricht. Bij de bepaling van de hoogte van de premie wordt rekening gehouden met de armoedeval.
Overige specifieke activeringsvoorzieningen. Dit zijn de overige voorzieningen die door het college, in het kader van een traject, noodzakelijk en doelmatig geacht worden en die gericht zijn op het vergroten van het arbeidsmarktperspectief van belanghebbende. Hierbij dient gedacht te worden aan korte trainingen gericht op specifieke vaardigheden zoals sociale vaardigheidstraining, presentatietechniek, budgettraining etc.
Artikel 13 Cumulatie van premie en vrijlating van inkomsten
De uitkeringsgerechtigde zoals bedoeld in artikel 11 lid 5 heeft niet tegelijkertijd recht op een inkomstenvrijlating ex artikel 11 lid 5 onder a en een premie zoals omschreven onder b van artikel 11 lid 5 van deze verordening.
Artikel 14 Beëindiging van de ondersteuning.
Het college kan de ondersteuning beëindigen:
indien de belanghebbende die deelneemt aan een traject en/of voorziening zijn verplichtingen die gelden op grond van de wet, de wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening en de nadere beleidsregels dan wel de verplichtingen die door het college aan de aangeboden voorziening zijn verbonden, niet nakomt,
Hoofdstuk 3 Overige bepalingen
Onverminderd de verplichtingen die gelden op grond van de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen en de nadere beleidsregels, gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen:
De persoon die deelneemt aan een vorm van ondersteuning is gehouden de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening en de nadere beleidsregels, alsmede de verplichtingen die het college aan de aangeboden ondersteuning hebben verbonden, na te komen.
Artikel 17 Nadere beleidsregels.
Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere regels stellen. Dit gebeurt met inachtneming van hetgeen daarover in de wet, deze verordening en de verordening re-integratiesubsidies is bepaald.
Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 21 Intrekking bestaande verordening
Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand (WWB), zoals vastgesteld in de voormalige gemeenten Horst aan de Maas, Sevenum en Meerlo-Wanssum ingetrokken.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 11 oktober 2011
ir. C.H.C. van Rooij, mr. R.J.M. Poels, Toelichting Re-integratieverordening
Deze verordening regelt de ondersteuning die burgemeester en wethouders bieden bij de arbeidsinschakeling van werklozen die horen tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de Wet werk en bijstand (WWB). Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit artikel 8 WWB.
De artikelsgewijze toelichting is beperkt tot die artikelen die ook daadwerkelijk toelichting behoeven. Artikelen of onderdelen van artikelen die geen vragen oproepen worden hierna derhalve niet nader toegelicht.
De gemeenteraad stelt een beleidsplan vast ter nadere uitvoering van de verordening. Het beleidsplan wordt in beginsel vastgesteld voor een periode van vier jaar. Doordat het college de verplichting heeft om periodiek een uitvoeringsverslag uit te brengen (zie lid 2) en op basis daarvan bevoegd is om wijzigingen van het beleidsplan voor te stellen aan de gemeenteraad, kan de gemeenteraad het beleidsplan bijstellen en actueel houden. Op deze wijze kan de raad de ontwikkelingen rond de re-integratie op de voet volgen. Bij dit alles wordt, volgens lid 3, de cliëntenraad betrokken.
Doordat de aanspraak op ondersteuning in artikel 10 WWB is geregeld, is er geen expliciete bepaling hierover in de verordening noodzakelijk. Uit oogpunt van kenbaarheid is er toch een algemene bepaling over opgenomen. Uit lid 2 blijkt dat indien gebruik gemaakt kan worden van een voorliggende voorziening er geen ondersteuning plaatsvindt op basis van deze wet.
Artikel 5 Opdracht aan burgemeester en wethouders
Het (uiteindelijke) doel van de ondersteuning zoals in allerlei vormen is vastgelegd in deze verordening, is het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of als dat doel niet bereikbaar is, zelfstandige maatschappelijke participatie. Bij dit laatste valt te denken aan vrijwilligerswerk, mantelzorg of deelname aan activiteiten in wijk of buurt. Dit zijn activiteiten die in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (zullen) worden ontwikkeld.
Ondersteuning wordt ingezet om zo snel mogelijk uitstroom te realiseren. Er wordt daarom door het college een afweging gemaakt, zowel gebaseerd op de mogelijkheden en capaciteiten van belanghebbende als op de noodzaak en de doelmatigheid. Met dit laatste wordt aangegeven dat wordt gekozen voor de kortste maar tevens de goedkoopste weg richting arbeidsinschakeling. Voor de doelgroep tot 27 jaar betekent dit overigens krachtens artikel 7 lid 3 dat prioriteit gegeven wordt aan het behalen van een startkwalificatie. Voor deze doelgroep wordt dit, met het oog op een duurzame arbeidsinschakeling, als meest doelmatig gezien.
Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van de ondersteuning zijn. Ook in dat geval geldt dat de voorziening beschikbaar moet zijn en dat het noodzakelijk en doelmatig moet zijn voor het beoogde doel.
Het gestelde in lid 5 is in feite een opdracht aan het college samenhangend met de verplichting die het college heeft op grond van artikel 9 lid 4 van de wet.
Artikel 40 van de wet bepaalt dat recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar men woonplaats heeft. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing verklaard op de aanspraak op ondersteuning en voorzieningen in het kader van de re-integratie. Indien belanghebbende verhuist naar een andere gemeente en men volgt op dat moment een traject (bijv. een scholing of training) dan is het niet in het belang van de belanghebbende dat beëindiging van het traject plaatsvindt, louter op grond van het feit dat men verhuisd is. Daarom dient deze bepaling ertoe het college bevoegd te maken om van de algemene regel af te wijken en de voorziening voort te zetten totdat deze is afgerond. Daar de gemeente waarnaar de belanghebbende verhuisd is hierbij ook belang kan hebben (indien de belanghebbende een bijstandsgerechtigde is) kan het nuttig zijn om te overleggen met de nieuwe gemeente over het delen van de kosten.
Artikel 7 Vorm en inhoud van de ondersteuning
Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere voorzieningen. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Gesubsidieerde arbeid wordt op grond van de WWB gezien als vorm van algemeen geaccepteerde arbeid, met dien verstande dat gesubsidieerde arbeid in beginsel geen einddoel kan zijn.
Bovendien worden de voorzieningen alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die voorzieningen het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Krachtens lid 3 bestaat een uitzondering voor de doelgroep tot 27 jaar. Voor deze doelgroep kan prioriteit gegeven worden aan het behalen van een startkwalificatie. Met startkwalificatie wordt bedoeld het succesvol afronden van een beroepsopleiding op niveau 2 in het MBO of met het behalen van een diploma van het HAVO of het VWO. Voor deze doelgroep wordt dit namelijk, met het oog op een duurzame arbeidsinschakeling, als meest doelmatig gezien. Voor Wsw-geïndiceerden is ondersteuning ook mogelijk. In lid 4 wordt dit, overeenkomstig artikel 6 lid 2 van de wet, voor de volledigheid vermeld.
De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij burgemeester en wethouders, die immers ook verantwoordelijk zijn voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende.
In de meeste gevallen zal voordat tot de inzet van voorzieningen wordt besloten een diagnose met betrekking tot re-integratie worden gesteld. Dit gebeurt middels een onderzoek dat door burgemeester en wethouders wordt verricht. Eventueel kan na zo'n onderzoek besloten worden alsnog advies van derden in te winnen. Ook is denkbaar dat van het CWI of van een bedrijf dat gespecialiseerd is in diagnoses met betrekking tot re-integratie een advies wordt gevraagd.
Krachtens artikel 7 kan ondersteuning worden aangeboden door:
In artikel 9 zijn de te onderscheiden trajecten vermeld. De vier vermelde trajecten hangen direct samen met de afstand van belanghebbende tot de arbeidsmarkt en de daarop gebaseerde fase-indeling.
Afhankelijk van het soort traject kunnen voorzieningen worden aangeboden. Zo kunnen activiteiten in het kader van sociale activering en vrijwilligerswerk met behoud van uitkering een nuttig instrument zijn om werkritme op te doen of te laten behouden. Zij kunnen worden ingezet als uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid pas op middellange of lange termijn te realiseren is, of als nog onduidelijk is of er perspectief is op reguliere arbeid. Deze voorzieningen zijn bestemd voor degenen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt. Specifiek voor deze doelgroep heeft de wetgever in artikel 10 a van de wet het fenomeen participatieplaatsen in het leven geroepen. Het betreft onbeloond additionele arbeid waarbij een premie verstrekt kan worden.
Voor degenen met een kleinere afstand tot de arbeidsmarkt bestaan o.a. de mogelijkheid van werken met behoud van uitkering in de vorm van een proefplaatsing of plaatsing in een detacheringsbaan. Bij de proefplaatsing is het doel vooral het wennen aan aspecten die samenhangen met betaald werk. De detacheringsbaan is een gesubsidieerde baan die bedoeld is om de belanghebbende sneller op een reguliere baan geplaatst te krijgen.
Artikel 11 Overige voorzieningen
Scholing. De scholing die aangeboden wordt door het college zal in ieder geval gericht (lees: noodzakelijk en adequaat) moeten zijn op snelle arbeidsinschakeling. Voor een aantal uitkeringsgerechtigden zal scholing de kans op arbeidsinschakeling moeten vergroten zonder dat direct sprake hoeft te zijn van snelle arbeidinschakeling. Daarbij kan gedacht worden aan alleenstaande ouders zonder startkwalificatie of uitkeringsgerechtigden zonder startkwalificatie die onbeloond additoneel werk verrichten. Op grond van artikel 10a van de wet geldt de verplichting om degene die op grond van dit artikel additionele arbeid verricht en die niet beschikt over een startkwalificatie scholing of opleiding aan te bieden nadat zes maanden additionele arbeid is verricht. Dit is slechts anders indien scholing of opleiding naar het oordeel van het college niet bijdraagt aan de vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces en/of de krachten of bekwaamheden van degene die de arbeid verricht, te boven gaat.
Stimuleringsvoorzieningen voor werkgevers. Doel van subsidiering van arbeidsplaatsen is om uitkeringsgerechtigden die door de grotere afstand tot de arbeidsmarkt minder productief zijn, of waarvoor werkgevers door een gebrek aan werkervaring huiverig zijn deze in dienst te nemen vanwege de extra financiële risico's die daaraan verbonden zijn, sneller en makkelijker aan werk te helpen. Door deze subsidiering worden die financiële risico’s tijdelijk gecompenseerd. Uitgangspunt is dat belanghebbende gedurende de periode dat de loonkostensubsidie wordt verstrekt, aanvullende vaardigheden en werkervaring kan opdoen, zodat de afstand tot de arbeidsmarkt aan het eind van de subsidieperiode is verdwenen.
Stimuleringsvoorzieningen voor uitkeringsgerechtigden.
Inkomensvrijlating: Met dit artikel wordt geregeld dat voor wat betreft de inkomensvrijlating gebruik kan worden gemaakt van de mogelijkheid als bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de wet.
Premies: Met dit artikel wordt gebruik gemaakt van de in de wet (artikel 31, lid 2 sub j.) bepaalde mogelijkheid om jaarlijks een of tweemaal een premie te verstrekken. De premie is, mits niet in termijnen betaald maar een- of twee maal per jaar, onbelast en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Door bij de verstrekking van premies royaal binnen de maximale bedragen te blijven en uit te gaan van een staffeling op basis van het aantal dagdelen dat iemand werkzaam is wordt rekening gehouden met de armoedeval.
Artikel 12 Subsidies en vergoedingen
Dit artikel maakt het mogelijk om een persoonsgebonden re-integratiebudget te verstrekken en vergoedingen voor kosten gemaakt in het kader van de re-integratie.
Het persoonsgebonden budget (pgb) moet gezien worden als een subsidie. Het voldoet aan de definitie van het subsidiebegrip zoals omschreven in artikel 4:21 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het is immers een aanspraak op financiële middelen door het college verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het college geleverde goederen of diensten.
Artikel 13 Cumulatie van premie en vrijlating van inkomsten
Voor de doelgroep alleenstaande ouders met kinderen beneden 12 jaar wordt een cumulatie van premie (met uitzondering van de eenmalige uitstroompremie) en vrijlating van inkomsten niet wenselijk geacht omdat voor deze doelgroep naast deze financiële voordelen ook op belastinggebied stimuleringsvoorzieningen bestaan. Te denken valt aan de combinatiekorting, de aanvullende alleenstaande ouderkorting en evt. de aanvullende kinderkorting. Door een cumulatie van deze voordelen wordt duurzame uitstroom bemoeilijkt omdat er sprake kan zijn van armoedeval. Hierdoor kan niet meer worden gesproken van een stimuleringsvoorziening.
Artikel 14 Beëindiging van de ondersteuning
Artikel 14 geeft aan dat het college de ondersteuning kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Hierbij dienen natuurlijk tevens de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en eventueel aanwezige rechtspositieregelingen in acht te worden genomen.
Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de bijstandsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om de ondersteuning te beëindigen of de gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek.
Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten. Deze rechten zijn meestal elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
In dit artikel wordt in lid 2 verwezen naar de bepalingen in de afstemmingsverordening, waarin is geregeld welke gevolgen het niet of onvoldoende voldoen aan de verplichtingen ingevolge de wet, de Wet SUWI alsmede deze verordening en de nadere beleidsregels voor de hoogte van de uitkering van een uitkeringsgerechtigde kan hebben. Voor Anw-ers en nuggers is dit niet van toepassing.
Artikel 17 Nadere beleidsregels
Door dit artikel wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om nadere regels vast te stellen ten behoeve van de uitvoering van deze verordening. Dit alles met inachtneming van relevante bepalingen in de wet, deze verordening en de verordening re-integratiesubsidies.
Indien de toepassing van deze verordening tot onbillijkheden leidt, kunnen burgemeester en wethouders ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient zeer terughoudend en louter op individuele basis gebruik gemaakt te worden, om het scheppen van precedenten tegen te gaan.