Organisatie | Roosendaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand en oplegging en incasso bestuurlijke boete |
Citeertitel | Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand en oplegging en incasso bestuurlijke boete |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Externe bijlage | exb-2016-7156 |
Deze regeling vervangt de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand d.d. 27 december 2005
Wet werk en bijstand, artikel 8 eerste lid onder b
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-04-2013 | 01-01-2013 | 01-01-2015 | wijziging in het kader van de Fraudewet | 17-04-2013 Gemeenteblad 2013/39, Roosendaalse Bode 28 april 2013 | BC/2013-21 |
01-01-2012 | 29-04-2013 | nieuwe regeling | 21-12-2011 Gemeenteblad 2011/95, Roosendaalse Bode 28 december 2011 | 591705 |
De raad van de gemeente Roosendaal;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 november 2011;
gelet op de artikel 8, eerste lid, onder b, van de Wet werk en bijstand;
gezien het advies van de Commissie Bestuur van 15 december 2011;
overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder b Wet werk en bijstand de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid Wet werk en bijstand;
vast te stellen de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand en oplegging en incasso bestuurlijke boete
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 2. Het opleggen van een maatregel
Het college legt, overeenkomstig deze verordening, een maatregel op indien de belanghebbende naar het oordeel van het college niet of onvoldoende de verplichtingen voortvloeiend uit de wet dan wel artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan.
De hoogte en duur van de op te leggen maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging. Bij de bepaling van de zwaarte van de maatregel wordt rekening gehouden met het feit of belanghebbende zich in het in aanmerking te nemen tijdvak al eerder schuldig heeft gemaakt aan maatregelwaardige gedragingen.
Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:
Artikel 5. Horen van belanghebbende
Met toepassing van artikel 4:12 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de belanghebbende slechts dan in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen indien het college voornemens is een maatregel van 100% van de bijstandsnorm op te leggen.
Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel
Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:
de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvak
De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Indien over deze periode reeds een maatregel is toegepast, wordt de maatregel aansluitend op deze periode opgelegd. In alle gevallen wordt uitgegaan van de bijstandsnorm die geldt over de periode waarover de maatregel wordt opgelegd.
Artikel 8. Samenloop van gedragingen
Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.
Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan de plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie
Artikel 9. Indeling in categorieën
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 2, tweede lid, worden de gedragingen van belanghebbende(n), waardoor de verplichting op grond van artikel 9 dan wel artikel 55 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, onderscheiden in de volgende categorieën:
het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, waaronder het niet daartoe verschijnen zonder bericht van verhindering. Onder een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling wordt ook verstaan een onderzoek naar de mogelijkheden tot verkrijging van gesubsidieerd werk of sociale activering als (eerste) opstap naar arbeidsinschakeling.
Artikel 10. De hoogte en duur van de maatregel
In de situatie dat door een andere organisatie dan de gemeente het periodieke inkomen van belanghebbende voor een bepaalde periode wordt verlaagd omdat belanghebbende zich schuldig heeft gemaakt aan verwijtbaar gedrag zoals omschreven in de categorie-indeling in artikel 9, wordt in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, de zwaarte van de door de gemeente op te leggen bijstandsmaatregel afgestemd op de besluitvorming van deze derde(n). Uitzondering op deze regel wordt alleen dan toegepast indien belanghebbende door de maatregeloplegging van deze derde(n) volledig zonder middelen van bestaan is geraakt waardoor deze niet langer in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kan voorzien.
Indien binnen één jaar na de voorgaande verwijtbare gedraging sprake is van herhaling van verwijtbaar gedrag, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verzwaring van de maatregel. Onder voorgaande verwijtbare gedragingen wordt verstaan de voorgaande gedraging die aanleiding is geweest tot het treffen van een maatregel. Dit geldt evenzo indien de maatregel wegens dringende redenen niet is geëffectueerd.
Bij het niet aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid zoals omschreven in artikel 9, onderdeel d en e, wordt de hoogte van de maatregel in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, categorieën 4 en 5, vastgesteld naar de mate waarin de belanghebbende inkomen zou hebben kunnen verwerven of heeft verloren.
Hoofdstuk 3. Oplegging en incasso bestuurlijke boete ingevolge art. 18a Wwb
Indien door het college een recidiveboete wordt opgelegd en de belanghebbende heeft recht op algemene bijstand, dan geschiedt de incasso van die boete overeenkomstig het bepaalde in art. 60-b lid 1 Wwb. De boete wordt dan gedurende de eerste drie maanden na de dagtekening van het besluit tot oplegging van een recidiveboete verrekent met de algemene bijstand zonder dat het bepaalde in artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in acht wordt genomen.
Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 12. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Indien belanghebbende blijk heeft gegeven van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht op bijstand heeft.
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 2, tweede lid, wordt de hoogte en duur van de maatregel die hoort bij een verwijtbare gedraging als omschreven in het eerste lid vastgesteld volgens onderstaande matrix, tenzij de gedraging betrekking heeft op onverantwoorde besteding/ intering van vermogen.
In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, wordt de hoogte en duur van de maatregel die hoort bij een verwijtbare gedraging wegens onverantwoorde besteding/ intering van vermogen vastgesteld volgens onderstaande matrix.
Artikel 14. Overige gedragingen
Indien belanghebbende blijk heeft gegeven van verwijtbaar gedrag wat niet nader is geregeld in de artikelen 9 tot en met 13, wordt met inachtneming van artikel 18 van de wet een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de omstandigheden van het individuele geval.
Artikel 15. Bijzondere bijstand
Bij geconstateerde schending van de inlichtingenplicht bij de aanvraag en ontvangst van (periodieke) bijzondere bijstand in een deel van de premielasten van de gemeentelijke collectieve zorgverzekering voor minima, wordt/worden die belanghebbende(n) bij wijze van sanctie uitgesloten van deze bijzondere bijstand gedurende het gehele daarop volgende kalenderjaar. Bij toepassing van deze sanctie, ziet de gemeente af van terugvordering van de ten onrechte verstrekte bijzondere bijstand in de premielasten als bedoeld in art. 58 Wwb en van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in art. 18a Wwb.
De Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand d.d. 27 december 2005 laatstelijk gewijzigd d.d. 10 februari 2011 wordt ingetrokken.
Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 16 die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.
Deze verordening treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden.