Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Wijchen

Beleidsregels Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand van de gemeente Wijchen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWijchen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand van de gemeente Wijchen
CiteertitelBeleidsregels Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand van de gemeente Wijchen
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Datum inwerkingtreding bij benadering vastgesteld

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147, lid 1 
  2. Wet Werk en Bijstand, art. 8 
  3. Wet Werk en Bijstand, art. 10, lid 2 

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

08-02-200520-03-2015nieuwe regeling

08-02-2005

Onbekend

05/1038

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand van de gemeente Wijchen

 

 

Inleiding

In de “Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Wijchen” staan een aantal zogenoemde “kan”-bepalingen.

Deze “kan”-bepalingen dienen met nadere beleidsregels ingevuld te worden.

Wellicht ten overvloede: de doelgroep waarop deze beleidsregels van toepassing zijn, bestaat uit:

  • 1.

    uitkeringsgerechtigden;

  • 2.

    niet-uitkeringsgerechtigden;

  • 3.

    personen met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet en die ingeschreven staan bij het Centrum voor Werk en Inkomen;

  • 4.

    personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot één van de doelgroepen als genoemd onder 1 tot en met 3 vallen. (Personen die een dienstverband hebben dat geheel of gedeeltelijk uit het reïntegratiebudget wordt gefinancierd, dus personen met een oude WIW- of ID-baan.)

Wij geven prioriteit aan duurzame uitstroom boven snelle uitstroom. Duurzame uitstroom is volgens ons een arbeidscontract dat minimaal het aantal weken behelst dat staat genoemd in de referte-eis om voor een uitkering op basis van de Werkloosheidswet in aanmerking te komen.

Voor het gemak van de lezer hebben wij, indien volgens ons wenselijk, letterlijk geciteerd uit de Reintegratieverordening of uit de toelichting op deze verordening. Dit om te voorkomen dat de lezer telkens deze documenten moet raadplegen wanneer er naar wordt verwezen.

Mede daardoor is dit een omvangrijk document geworden.

Een andere reden voor de grote omvang is dat wij in dit document integraal het toekomstig beleid voor de gesubsidieerde arbeid hebben overgenomen. Anders zou er nog een vierde document bij komen, waarnaar verwezen moet worden bij deze regels.

Voorstel met betrekking tot de vast te stellen beleidsstandpunten m.b.t. artikel 5 van de Reïntegratieverordening

Artikel 5 Budget- en subsidieplafond

Lid 1: In 2005 wordt er alleen een apart budgetplafond vastgesteld voor de verschillende voorzieningen voor de doelgroep niet-uitkeringsgerechtigden en de personen die een beroep doen op een uitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet. In de betreffende artikelen wordt hier expliciet op terug gekomen.

Lid 3: Er wordt voor 2005 een maximum gesteld aan de kosten die de gemeente per uitkeringsgerechtigde voor zijn rekening neemt in het kader van de arbeidsinschakeling. Een totaal reïntegratietraject, dus inclusief scholing of een subsidie voor scholing, mag per uitkeringsgerechtigde niet meer kosten dan € 5.000,--. (Zie artikel 12 en de bijbehorende bijlage bij deze beleidsregels.) Hierbij gaan wij uit van de looptijd van een traject van een jaar. Het spreekt voor zich dat de begeleiding van personen met meervoudige problemen (bijv. een samen gaan van verslaving, schulden en een verouderde opleiding) een langer traject vergen. De klantmanagers hebben het mandaat om overeenkomsten aan te gaan tot een bedrag van € 5.000,--. Wanneer een traject meer kost dan wordt deze casus ingebracht in een afstemmingsoverleg, waarbij naast de klantmanager en de manager ook de beleidsadviseur inkoopbeleid van de afdeling aanwezig is.

Voor niet-uitkeringsgerechtigden geldt een limiet aan de gemeentelijke bijdrage van € 3.000,-- per cliënt voor een totaaltraject. Een cliënt mag eenmaal per drie jaar een beroep doen op deze € 3.000,-- voor een totaaltraject.

Lid 4: Er is afgesproken dat aan 70 belanghebbenden uit de geprioriteerde doelgroepen nieuwe trajecten worden aangeboden. De reden om het aantal nieuwe trajecten op 70 te stellen per jaar, is een financiële. We zijn uitgegaan van het budget dat we in 2004 beschikbaar hebben in het Werkfonds voor reïntegratietrajecten. Wanneer we daar de kosten voor gesubsidieerde arbeid aftrekken en de lopende verplichtingen, zouden we budget overhouden voor 70 nieuwe trajecten.

In 2004 hebben we in het kader van de invoering van de WWB ook onze verplichtingadministratie verbeterd. Of we na 70 nieuwe trajecten nog meer nieuwe trajecten kunnen starten hangt af van de ruimte in ons Werkfonds en van de uitstroom die is gerealiseerd uit de bijstand. Wanneer er daardoor ruimte is ontstaan in ons Inkomensdeel van het Fonds Werk en Inkomen dan mag deze financiële ruimte ingezet worden voor reïntegratietrajecten.

Het is dus niet alleen belangrijk om nieuwe trajecten te starten; het is ook belangrijk om uitstroom te realiseren. De realiteit gebiedt ons echter om het percentage uitstroom niet te hoog te stellen. Dit heeft o.a. te maken met de slechte economische situatie en met de problematiek van onze klanten. Uit een bestandsanalyse, uitgevoerd door een extern bureau, blijkt dat meer dan 80% van onze klanten een zeer grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt. Wij stellen ons uitstroompercentage op 5%.

Lid 5: In 2005 geldt het werkdeel van het Fonds Werk en Inkomen onder aftrek van de kosten voor gesubsidieerde arbeid in verband met de uitvoering van artikel 23 van de Reïntegratieverordening en de overige verplichtingen voor 2005, als budgetplafond voor voorzieningen in het kader van arbeidsinschakeling.

Voorstel met betrekking tot de vast te stellen beleidsstandpunten m.b.t. artikel 6 van de Reïntegratieverordening

Artikel 6 Aanspraak op ondersteuning

Lid 1: In artikel 3, lid 1 staat dat het college aan personen die horen tot de doelgroep van deze verordening ondersteuning aanbiedt bij de arbeidsinschakeling. Wij gaan er van uit dat personen zo snel mogelijk onafhankelijk willen worden van een uitkering en dat zij actief proberen om ondersteuning te vinden bij het reïntegreren op de arbeidsmarkt. Personen, behorend tot de doelgroep van de reïntegratieverordening, die vragen om ondersteuning zullen dit ook krijgen van ons, wanneer wij van oordeel zijn dat ondersteuning zal leiden tot duurzame uitstroom. Lid 4: In 2005 laten wij het gezinsinkomen niet meewegen in de beoordeling inzake de toekenning van een voorziening aan de niet-uitkeringsgerechtigden. Zoals al is gesteld bij artikel 5, lid 3 is er wel een limiet aan de gemeentelijke bijdrage: € 3.000,-- per cliënt voor een totaaltraject. Een cliënt mag eenmaal per drie jaar een beroep doen op deze € 3.000,--. Mocht een traject duurder zijn dan € 3.000,-- dan zal de niet-uitkeringsgerechtigde deze kosten zelf bij moeten dragen.

Voorstel met betrekking tot de vast te stellen beleidsstandpunten m.b.t. artikel 7 van de Reïntegratieverordening

Artikel 7 Verplichtingen van de belanghebbende

Lid 3: Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening niet voldoet aan de in de Reïntegratieverordening gestelde verplichtingen dan verlaagt het college de uitkering conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening en het Maatregelenbesluit IOAW/IOAZ.

Lid 4: Indien een niet-uitkeringsgerechtigde of iemand die een uitkering ontvangt op basis van de Algemene Nabestaandenwet niet voldoet aan de in de Reïntegratieverordening gestelde verplichtingen, dan vordert het college de kosten van de voorziening die tot dan toe zijn gemaakt terug bij de betrokkene. Indien er een subsidie is verstrekt dan vordert het college het bedrag van de verstrekte subsidie terug.

Lid 6: Als een belanghebbende zijn verplichtingen niet nakomt (krachtens het tweede, derde of vijfde lid van artikel 7 van de Reïntegratieverordening) dan vervalt de aanspraak op een voorziening niet automatisch. De klantmanager zal een advies uitbrengen aan het college of de aanspraak op de voorziening moet vervallen of om de uitkering van belanghebbende te verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening en het Maatregelenbesluit IOAW/IOAZ.

Voorstel met betrekking tot de vast te stellen beleidsstandpunten m.b.t. artikel 8 van de Reïntegratieverordening

Artikel 8 Criteria ontheffing plicht tot arbeidsinschakeling

Lid 1: Het college verleent in 2005 in ieder geval ontheffing aan die personen die in artikel 2 van de Reïntegratieverordening worden genoemd. Voor het gemak van de lezer nemen wij dit artikel integraal over in deze beleidsregels.

Lid 2: Het college verleent ontheffing van de in artikel 6 eerste en tweede lid van de Reïntegratieverordening genoemde verplichtingen aan:

  • 1.

    een alleenstaande ouder voor wie de combinatie van zorg en arbeid of de combinatie van zorg en een voorziening, zoals genoemd in de Reïntegratieverordening, niet mogelijk is;

  • 2.

    een belanghebbende van 57,5 jaar of ouder waarvan op basis van een individuele beoordeling is vast komen te staan dat de afstand tot de arbeidsmarkt niet meer te overbruggen is.

  • 3.

    een belanghebbende waarvan op basis van een individuele beoordeling is vast komen te staan dat hij om psychische dan wel medische redenen niet in staat is om te werken.

Lid 3: Omdat wij individueel maatwerk willen leveren aan onze klanten zouden er ook andere situaties denkbaar kunnen zijn waarin ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling wordt verleend. In die gevallen legt de klantmanager een advies voor aan het college.

Lid 5: De ontheffing van de arbeidsplicht wordt voor een periode van maximaal 12 maanden verleend, ingaande op de datum van de verzending van de beschikking op basis van dit besluit.

Lid 6: Op basis van een individuele herbeoordeling kan de klantmanager van de gemeente Wijchen besluiten om een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen. Ook deze verlenging mag maximaal 12 maanden duren. In die gevallen legt de klantmanager een advies voor aan het college.

Voorstel met betrekking tot de vast te stellen beleidsstandpunten m.b.t. artikel 9 van de Reïntegratieverordening

Artikel 9 Sluitende aanpak

Voor het gemak van de lezer nemen wij hier de tekst op uit de toelichting.

“De WWB kent geen bepaling over de sluitende aanpak; de wetgever gaat ervan uit dat de systematiek van de wet in praktijk hier “vanzelf” toe leidt. Dit artikel benadrukt de noodzaak tot een sluitende aanpak ten aanzien van een tweetal doelgroepen: bijstandsgerechtigden en jongeren.”

Aan de door de afdeling Sociale zaken gebruikte Reïntegratiemodule hangt een werkproces voor het trajectplan waarin is geregeld dat 14 dagen na het toekenningsbesluit van een uitkering de klant wordt uitgenodigd voor een gesprek over het reïntegratietraject voor de klant.

Voorstel met betrekking tot de vast te stellen beleidsstandpunten m.b.t. artikel 10 van de Reïntegratieverordening

Artikel 10 Voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling

Lid 2: Voor het gemak van de lezer nemen wij hier de passage uit de toelichting op de Reïntegratieverordening op die gaat over kinderopvang.

“Kinderopvang wordt niet als afzonderlijke voorziening genoemd omdat voorzieningen in de regel uit het werkdeel van het Fonds Werk en Inkomen worden bekostigd. Kinderopvang kan wel onderdeel van een traject zijn, bijvoorbeeld wanneer een reïntegratiebedrijf/opleidingsinstituut dit in haar productenaanbod heeft verwerkt. In dat geval is de opvang verrekend in de prijs van de voorziening en wordt deze uit het werkdeel van het Fonds Werk en Inkomen betaald. Voor het overige wordt verwezen naar de mogelijkheden die de Wet kinderopvang (Wk) biedt. De Wk regelt de (bekostiging) van kinderopvang voor een aantal wettelijke doelgroepen, waaronder personen in een gemeentelijk arbeidsinschakelingstraject.”

Lid 3: In de Beleidsregels m.b.t. artikel 12 van de Reïntegratieverordening staan de nadere regels t.a.v. de toepassing van scholing, als voorziening gericht op reïntegratie vermeld.

Lid 4: Een onderneming die in aanmerking wil komen voor een voorziening gericht op nazorg, zoals bedoeld in artikel 10, lid 4 van de Reïntegratieverordening, zal hiervoor een gemotiveerd verzoek moeten indienen bij het college. Op basis van een individuele beoordeling gemaakt door de klantmanager zal een advies aan het college worden uitgebracht omtrent het al dan niet honoreren van het verzoek.

Lid 5: Indien de klantmanager van de gemeente Wijchen en/of indien de belanghebbende dit noodzakelijk acht dan zal er een onderzoek plaatsvinden naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid voor hem van de voorzieningen of andere vormen van begeleiding.

Lid 6: Het college beëindigt een voorziening of verlaagt de uitkering van belanghebbende, nadat de klantmanager hiertoe een advies heeft uitgebracht:

  • a.

    indien de persoon die aan een voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in artikel 7 van de Reïntegratieverordening, dan wel in artikel 9 van de WWB, niet nakomt;

  • b.

    als een persoon die aan een voorziening deelneemt niet meer tot de doelgroep als genoemd in artikel 2 behoort;

  • c.

    als de persoon die deelneemt aan een voorziening neveninkomsten heeft, die naar het oordeel van het college betekenen dat hij in staat is zonder voorziening een plaats te vinden of te behouden op de arbeidsmarkt;

  • d.

    indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een duurzame arbeidsinschakeling;

  • e.

    indien het college een andere voorziening geschikter acht voor belanghebbende, gelet op het gestelde in artikel 10 eerste en tweede lid van deze verordening.

Lid 7: Totdat d.m.v. de aanbestedingsprocedure is vastgelegd bij welke reïntegratiebedrijven c.q. scholingsinstellingen wij reïntegratietrajecten inkopen hebben wij kaderovereenkomsten op experimenteerbasis gemaakt met een aantal reïntegratiebedrijven. Onze klantmanagers verwijzen de belanghebbenden naar deze bedrijven. In een afstemmingsoverleg tussen de klantmanagers en de beleidsadviseur van onze afdeling Sociale zaken die de inkoop regelt, worden de resultaten van deze reïntegratiebedrijven besproken. Slecht presterende bedrijven krijgen geen klanten meer verwezen.

Voorstel met betrekking tot de vast te stellen beleidsstandpunten m.b.t. artikel 11 van de Reïntegratieverordening

Artikel 11 Afweging meest geschikte voorziening gericht op arbeidsinschakeling

Lid 3: Een alleenstaande ouder neemt pas deel aan een voorziening zoals bedoeld in artikel 10 van de Reïntegratieverordening zodra een kinderopvangvoorziening beschikbaar is. De alleenstaande ouder heeft, conform artikel 11, lid 4 van de Reïntegratieverordening een inspanningsverplichting ten aanzien van het verkrijgen van adequate kinderopvang.

Voor het gemak van de lezer nemen wij hier de passage uit de toelichting op de Reïntegratieverordening op die gaat over kinderopvang.

“Kinderopvang wordt niet als afzonderlijke voorziening genoemd omdat voorzieningen in de regel uit het werkdeel van het Fonds Werk en Inkomen worden bekostigd. Kinderopvang kan wel onderdeel van een traject zijn, bijvoorbeeld wanneer een reïntegratiebedrijf/opleidingsinstituut dit in haar productenaanbod heeft verwerkt. In dat geval is de opvang verrekend in de prijs van de voorziening en wordt deze uit het werkdeel van het Fonds Werk en Inkomen betaald. Voor het overige wordt verwezen naar de mogelijkheden die de Wet kinderopvang (Wk) biedt. De Wk regelt de (bekostiging) van kinderopvang voor een aantal wettelijke doelgroepen, waaronder personen in een gemeentelijk arbeidsinschakelingstraject.”

Voorstel met betrekking tot de vast te stellen beleidsstandpunten m.b.t. artikel 12 van de Reïntegratieverordening

Artikel 12 Scholing

Voorwaarden voor toekenning van een scholingsaanvraag

Wij willen regels stellen ten aanzien van de noodzakelijkheid en de duur van de scholing. Bij de beoordeling van de noodzakelijkheid van de scholing dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de criteria die gelden voor de aanvrager enerzijds en voor het scholingsproject op zichzelf in verband met het bereiken van het goed perspectief van belanghebbende op de arbeidsmarkt, gelet op zijn verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.

Het college kan aan belanghebbende een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling indien de noodzaak daarvan in zijn specifieke situatie vast staat.

Hiervan is alleen sprake indien er door de betrokkene binnen de periode van een half jaar voorafgaande aan de scholingsaanvraag, een aantoonbare inspanning is verricht tot het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid en belanghebbende er niet in slaagt deze arbeid ondanks deze inspanningen te verkrijgen wegens het ontbreken van noodzakelijke kwalificaties. Een andere voorwaarde om een vorm van scholing als voorziening toegekend te krijgen is dat de scholing aan belanghebbende na afronding een redelijk tot goed perspectief op de arbeidsmarkt geeft.

Het college kent een scholingsaanvraag slechts toe nadat het voor belanghebbende geldende trajectplan is vastgesteld waarbinnen scholing als een passende voorziening is aangemerkt ter verwezenlijking van (een deel van) het doel van het traject.

Scholing is immers slechts een instrument om een doel te bereiken, waarvan op voorhand duidelijk moet zijn dat dit bijdraagt aan de kortste weg naar duurzame arbeid voor belanghebbende. Zonder trajectplan kunnen burgemeester en wethouders dus nimmer een scholingsaanvraag toekennen.

De hiervoor bedoelde scholing kan worden aangeboden in de vorm van subsidie.

Het kan van belang zijn deze mogelijkheid te bieden, indien de cliënt op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college als noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente.

Voorwaarden waaraan de toe te kennen scholing moet voldoen

Voor de scholing die wordt aangeboden of waarvoor subsidie wordt verleend gelden de volgende voorwaarden:

  • 1.

    De scholing dient te zijn gericht op het behalen van een startkwalificatie arbeidsmarkt. Met startkwalificatie wordt bedoeld het succesvol afronden van een beroepsopleiding op niveau 2 in het MBO of met het behalen van een diploma van het HAVO of het VWO.

  • 2.

    Andere scholing dan genoemd hiervoor onder 1 genoemd, dient beroepsgericht en kortdurend te zijn en gericht te zijn op snelle arbeidsinschakeling;

  • 3.

    De goedkoopste scholingsmogelijkheid moet worden benut;

  • 4.

    De scholing wordt eerst toegekend voor een periode van één jaar;

  • 5.

    Voor niet-uitkeringsgerechtigden en personen die een uitkering ontvangen op basis van de Algemene Nabestaandenwet geldt als aanvullende voorwaarde dat belanghebbende zich beschikbaar dient te stellen voor de arbeidsmarkt voor tenminste 16 uur per week.

Advies aan het college

Het college kan voor de beoordeling van de hierboven genoemde aspecten, zoals arbeidsmarktrelevantie advies vragen aan het CWI of het reïntegratiebedrijf dat door het college is benaderd voor uitvoering van (een deel van) het reïntegratietraject. Voor de beoordeling van de vraag of de scholing leidt tot snelle arbeidsinschakeling, wordt gebruik gemaakt van de meest recente informatie van het CWI. In beginsel wordt enkel scholing ingezet die opleidt naar beroepssectoren, waarnaar volgens het CWI op de korte of middellange termijn vraag naar is.

Noodzakelijke scholing op niveau van hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs

Deze voorwaarden beogen een terughoudende toepassing van de scholing op dit niveau nu de deelnemers hieraan in de meeste gevallen al een voldoende startkwalificatie hebben voor hun toetreding tot de arbeidsmarkt.

Het hoger beroeps- of wetenschappelijk onderwijs kan slechts noodzakelijk worden geacht voor de inschakeling in de arbeid, indien de scholing of opleiding, naast de voorwaarden zoals hierboven vermeld, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de scholing wordt gegeven in een specifiek op werklozen gericht project;

  • b.

    een praktijkcomponent van de scholing mag niet meer dan de helft van het programma uitmaken.

Advies aan het college

Het college kan voor de beoordeling van de hierboven onder a en b genoemde aspecten, advies vragen aan het CWI of het reïntegratiebedrijf dat door het college is benaderd voor uitvoering van (een deel van) het reïntegratietraject.

Niet-noodzakelijke scholing

Wij willen de discussie over noodzakelijke of niet-noodzakelijke scholing te begrenzen.

Voor de klantmanagers betekent dit dat bij de beoordeling van de noodzakelijkheid van de scholing niet alleen onderzoek dient plaats te vinden op basis van de hierboven genoemde criteria maar ook op basis van de uitsluitingscriteria zoals hieronder beschreven.

Ongeacht de toekenningsvoorwaarden, zoals ze hierboven beschreven staan, wordt de volgende scholing als niet-noodzakelijk aangemerkt in verband met de arbeidsinschakeling:

  • opleidingen waarvoor belanghebbende studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering kan of redelijkerwijs had kunnen verkrijgen;

  • opleidingen waarvoor belanghebbende een vergoeding van de kosten op grond van de Wet Tegemoetkoming Studiekosten kan of redelijkerwijs had kunnen verkrijgen;

  • algemeen vormende opleidingen die na afronding binnen een jaar, niet leiden tot een concreet uitzicht op toetreding tot de arbeidsmarkt in een specifiek beroep of specifieke functie.

Kostenplafond

Er geldt een subsidie-/kostenplafond van € 5.000-- voor de kosten van een totaal reïntegratietraject per uitkeringsgerechtigde. Dit is dus inclusief de kosten voor scholing.

Voor niet-uitkeringsgerechtigde en personen die een uitkering ontvangen op grond van de Algemene Nabestaandenwet geldt een subsidie-/kostenplafond van € 3.000,-- als bijdrage aan een totaal reïntegratietraject per drie jaar. De meerkosten zullen door niet-uitkeringsgerechtigde en Anw-er zelf moeten worden betaald.

Specifieke kosten in verband met scholing

Voor het volgen van scholing waarvoor wij een toekenning hebben gegeven kunnen de volgende kostensoorten voor vergoeding of subsidie in aanmerking:

  • Opleidingskosten en cursusbijdragen;

  • Boeken en leermiddelen die door het opleidingsinstituut verplicht zijn gesteld.

Specifieke kosten in verband met scholing worden niet vergoed voor zover belanghebbende aanspraken op een geldelijke vergoeding kan ontlenen in het kader van een voorliggende voorziening.

Scholing en de ontheffing van de plicht tot aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid

Het college verleent aan een belanghebbende die deelneemt aan een noodzakelijke scholing gedurende een bepaalde tijdsduur per week, niet meer ontheffing van de plicht tot aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid, dan noodzakelijk is voor een succesvolle afronding van het scholingstraject.

Bij de beoordeling van de duur van de ontheffing betrekt het college de objectieve informatie van het scholingsinstituut.

Deze benadering biedt ruimte voor het sluiten van zogenaamde duale trajecten waarbinnen aan een belanghebbende naast scholing, relevante werkervaring wordt aangeboden. Uit ervaring is landelijk gebleken dat deze duale trajecten een grote slaagkans hebben bij de reïntegratie van belanghebbende tot de arbeidsmarkt.

De veranderingen in de gesubsidieerde arbeid

Aanleiding tot de verandering

Het eerste kabinet Balkenende stelde dat er beweging moest komen in het aantal personen dat de gemeente gebruik liet maken van de toen bekende vormen van gesubsidieerde arbeid: dienstbetrekkingen in het kader van de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) en arbeidsovereenkomsten in het kader van de Regeling Instroom- en Doorstroombanen (I/D-banen). Om de stelling kracht bij te zetten voerde het kabinet een bezuiniging op de voor de gemeente beschikbare middelen voor de gesubsidieerde arbeid door.

Sinds 2003 mogen er geen nieuwe arbeidsplaatsen geschapen worden in de gesubsidieerde arbeid. Werkplekken waarop uitstroom plaats vindt worden niet opnieuw bezet.

De rechtspositie van de Wiw-ers en de I/D-ers

Voorop staat dat de betrokken werknemers er in arbeidsvoorwaardelijke en rechtspositionele zin niet op achteruit gaan.

Wij willen echter de dienstbetrekkingen van de Wiw-ers, waarvan het werkgeverschap van de gemeente is gemandateerd aan de stichting Werk in Zicht, bij voorkeur omzetten in subsidie op arbeid. Dit betekent dat de betrokkene in dienst komt van de organisatie die hem/haar nu inleent. Die organisatie krijgt dan van de gemeente subsidie voor de loonkosten. De hoogte van die subsidie is afhankelijk van de objectief vastgestelde verdiencapaciteit (arbeidswaarde) van de betrokkene.

Tot nu toe betaalde de betrokken organisatie voor de ingeleende arbeidskracht een inleenvergoeding. Dit hoeft dan niet meer.

De reden waarom wij deze verandering willen, is dat de organisatie, die zich al (gedeeltelijk) verantwoordelijk voelde voor de ingeleende arbeidskracht vanwege de begeleiding die wordt geboden, zich nu ook bedrijfsmatig verantwoordelijk gaat voelen.

Mocht een organisatie het formele werkgeverschap niet kunnen overnemen, bijvoorbeeld omdat het gaat om een vrijwilligersorganisatie, dan bestaat de mogelijkheid om de ingeleende kracht via een detacheringsbedrijf bij de organisatie te laten werken. Het detacheringsbedrijf is dan de formele werkgever en zal hiervoor een vergoeding bedingen bij de organisatie. (Een vergelijkbare constructie als bij het inhuren van een uitzendkracht.)

De I/D-ers zijn al in dienst bij de organisatie waar ze de werkzaamheden verrichten. De organisatie is dus al formeel werkgever. Een ander verschil met de Wiw is dat de betrokken werkgevers een hogere subsidie ontvangen voor een I/D-er dan de subsidie die ontvangen wordt voor een Wiw-er.

Wij willen de subsidiering voor beide “oude” vormen van gesubsidieerde gelijk trekken. De hoogte van de subsidie voor de I/D-er wordt afhankelijk van de objectief vastgestelde verdiencapaciteit (arbeidswaarde) van de betrokkene.

Beide vormen van gesubsidieerde arbeid waren echter een goede manier voor de betrokkene om arbeidservaring op te doen. Wij hebben die mogelijkheden ook benut, zoals de rijksoverheid ze indertijd bedoeld heeft. Namelijk als “eindstation” voor personen die moeilijk plaatsbaar waren op een reguliere arbeidsplaats. Uitstroom uit gesubsidieerd werk was geen doel op zich.

Door de komst van de Wet werk en bijstand en de bezuiniging van de rijksoverheid hebben wij het beleid m.b.t. de mogelijkheden om werkervaring op te doen veranderd.

In de Reïntegratieverordening komen diverse vormen van werkervaring voor:

  • -

    werkstages, in artikel 13;

  • -

    loonkostensubsidies (gericht op reïntegratie, subsidie op arbeid), in artikel 14;

  • -

    detacheringsbanen, in artikel 15.

Op de volgende bladzijden worden ze uitgebreid beschreven met de beleidsregels.

In grote lijnen komt het voorstel met betrekking tot detacheringsbanen (artikel 15) met de bij de beleidsregels van artikel 14 beschreven subsidie op arbeid. Er zit echter een groot verschil tussen subsidie op arbeid en detachering. Bij subsidie op arbeid is er een rechtstreekse arbeidsovereenkomst tussen de werkgever waar belanghebbende geplaatst wordt en de belanghebbende. Bij een detacheringsbaan zal het reïntegratie- c.q. detacheringsbedrijf de begeleiding van belanghebbende bij de werkgever die belanghebbende plaatst voor zijn rekening nemen.

Het verloop en de resultaten van de werkervaring zullen in beide gevallen door onze klantmanager beoordeeld worden op resultaatgerichtheid. (Dit geldt overigens ook met betrekking tot de werkstages uit artikel 13.) De klant is weliswaar qua begeleiding bij zijn/haar werkervaring bij een ander ondergebracht, maar de klant is nog steeds onze financiële verantwoordelijkheid. Want beide trajecten worden gefinancierd uit ons Werkdeel.

Voor nog uitgebreidere toelichting over de gemaakte beleidskeuzes en de achterliggende argumentatie wordt verder verwezen naar de Deelnotitie Reïntegratiebeleid.

In de Reïntegratieverordening hebben wij geregeld dat de in artikel 14 en artikel 15 genoemde gesubsidieerde banen worden vormgegeven volgens de beleidsaanbeveling van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voldoen daarmee aan de Verordening Werkgelegenheidssteun en de verordening de minimis-steun van de Europese Gemeenschap.

Voorstel met betrekking tot de vast te stellen beleidsstandpunten m.b.t. artikel 13 van de Reïntegratieverordening

Artikel 13 Werkstages

Doel: het verkrijgen van werkervaring in een bepaalde richting en/of het behouden en versterken van werknemersvaardigheden.

De werkstage is overwegend gericht op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de belanghebbende. Na de werkstage is belanghebbende in principe klaar om door te stromen naar regulier werk. In alle gevallen staat de positieve bijdrage aan de mogelijkheden voor arbeidsinschakeling centraal.

Een werkstage is onderdeel van een reïntegratietraject maar kan tevens in het kader van een “work first programma” worden ingezet. In 2005 willen wij de mogelijkheden van een dergelijk project onderzoeken. In het geval van een “Work first”- programma is de werkstage ook een middel om instroom in de uitkering te beperken en geeft de wijze waarop de klant de werkstage doorloopt een indruk van de capaciteiten en motivatie van betrokkene. Dit kan behulpzaam zijn bij het samenstellen van een eventueel vervolgtraject.

Doelgroep:

Personen die behoren tot een van de doelgroepen van het gemeentelijk reïntegratiebeleid en als zodanig in de Reïntegratieverordening zijn genoemd. Het betreft dus zowel uitkeringsgerechtigden (WWB, IOAW, IOAZ) als niet-uitkeringsgerechtigden en ANW-ers. Over het algemeen is sprake van een kleine afstand tot de arbeidsmarkt (fase 2). (In uitzonderingsgevallen kan deze vorm van werkervaring ook opengesteld worden voor klanten in fase 1. Een advies hierover zal, als de situatie zich voordoet, voorgelegd worden door de klantmanager aan het college.)

De klantmanager beoordeelt of een werkstage onderdeel dient uit te maken van het reïntegratietraject.

Voor niet-uitkeringsgerechtigden en ANW-ers is de werkstage het enige beschikbare werkervaringsinstrument, aangezien subsidie op arbeid en detacheringbanen uitsluitend open staan voor personen met een bijstandsuitkering.

Werkplekken:

De werkplekken kunnen in alle sectoren worden gecreëerd, dus zowel bij bedrijven met winstoogmerk als zonder winstoogmerk. Werkplekken waarbij de kans op doorstroom naar regulier werk (intern of extern) het grootst is hebben de voorkeur.

Voorwaarden:

  • de aanbieder zorgt voor instructie en voldoende begeleiding bij de uit te voeren werkzaamheden;

  • de werkstage mag niet leiden tot verdringing van regulier werk.

De werkzaamheden zullen gepaard moeten gaan met goede individuele begeleiding en afstemming op de capaciteiten van de cliënt. De werkzaamheden zijn gericht op het bevorderen van de mogelijkheden van de cliënt om uit de bijstand te stromen en niet op het realiseren van het bedrijfsdoel van de werkgever.

Duur:

De termijn van deze werkstage is afhankelijk van het aantal uren dat iemand stage loopt op een betreffende werkstageplek. Als marges houden wij aan: 20 uren stagelopen per week dan mag de plaatsing maximaal 6 maanden duren; 4 uren stagelopen per week dan mag de plaatsing maximaal een jaar duren.

Vastleggen afspraken:

De werkstage is een voorziening gericht op arbeidsinschakeling en dient als zodanig altijd vervat te zijn in een individuele beschikking.

Voorafgaand aan de werkstage maken reïntegratiebedrijf en aanbieder afspraken over:

  • (leer)doel van de werkstage;

  • de werkzaamheden die de belanghebbende gaat verrichten;

  • begin- en einddatum, aantal uren per week, werktijden;

  • indien aan de orde: afspraken over onkostenvergoedingen, verzekeringen en dergelijke;

  • de wijze waarop en door wie de begeleiding, terugkoppeling en rapportage plaatsvinden.

Vergoeding

De werkzaamheden worden niet betaald. Wel kan de aanbieder een onkostenvergoeding verstrekken. In voorkomende gevallen kan de gemeente de onkosten vergoeden. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal. Om dit te benadrukken kan voor het vervullen van een werkstage als bedoeld in dit artikel geen stagevergoeding worden verstrekt, anders dan een vergoeding voor werkelijk gemaakte onkosten.

Bij het aangaan van een werkstage is het van belang dat het onderscheid met een arbeidsovereenkomst duidelijk is.

Om de schijn van een arbeidsovereenkomst te vermijden is het van belang zorgvuldig om te springen met een eventuele financiële vergoeding. Uitgangspunten zijn daarom dat:

  • de belanghebbende geen vergoeding voor de werkzaamheden die hij verricht ontvangt;

  • alleen indien daadwerkelijk onkosten worden gemaakt de aanbieder een onkostenvergoeding mag verstrekken. Die vergoeding mag niet ruimer zijn dan de gemaakte onkosten.

Voorstel met betrekking tot de vast te stellen beleidsstandpunten m.b.t. artikel 14 van de Reïntegratieverordening

Artikel 14 Loonkostensubsidies gericht op reïntegratie (subsidie op arbeid)

Doel: uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt geschikt maken voor regulier werk door het aanbieden van een dienstverband, in combinatie met intensieve begeleiding.

Doelgroep: uitkeringsgerechtigden (WWB, IOAW, IOAZ) met een (grote) afstand tot de"arbeidsmarkt (fase 2, 3 of 4) en geïndiceerd voor een arbeidsplaats met subsidie of een detacheringsbaan (zie artikel 15).

Bij de indicatie alsook bij een eventuele verlenging dient altijd bekeken te worden of betrokkene wellicht behoort tot de doelgroep van de Wet sociale werkvoorziening.

De indicatie wordt afgegeven door een of meer van de volgende partijen:

  • (indien van toepassing) de uitvoerder van Work First;

  • een door de gemeente ingeschakeld reïntegratiebedrijf;

  • het Centrum voor Werk en Inkomen in het kader van de kwalificerende intake.

In alle gevallen is het oordeel van de klantmanager doorslaggevend. Op basis van diens advies beslist de gemeente of daadwerkelijk een detacheringsbaan wordt aangeboden.

Werkgeversschap:

Het formele werkgeversschap wordt uitgevoerd door de organisatie waar de belanghebbende gaat werken. De werkgever krijgt subsidie op arbeid die de belanghebbende verricht, als de werkgever zich houdt aan de gestelde voorwaarden.

Via deze constructie houdt de gemeente de regie over het traject en kan ze de uitstroom actief bevorderen. Een voordeel van deze constructie t.o.v. de detacheringsbanen is dat er geen derde partij (het detacheringsbedrijf c.q. reïntegratiebedrijf) betrokken is bij de overeenkomst tussen de betrokkenen.

Werkplekken

De werkplekken kunnen in alle sectoren worden gecreëerd, dus zowel bij bedrijven met winstoogmerk als zonder winstoogmerk. Passende werkplekken waarbij de kans op doorstroom naar regulier werk (intern of extern) voor de werknemer het grootst is hebben de voorkeur.

Voorwaarden:

  • bedrijven dienen bereid te zijn mee te werken aan doorstroom naar niet-gesubsidieerde arbeid, zowel intern als extern;

  • bedrijven bieden begeleiding op de werkplek;

  • het aantal dienstverbanden waarvoor de werkgever subsidie krijgt, mag niet meer zijn dan 25% van het aantal formatieplaatsen binnen het bedrijf

  • de klantmanager van de gemeente Wijchen is ervan overtuigd dat de plaatsing bijdraagt aan de snelste weg richting duurzame uitstroom van de belanghebbende;

  • de klantmanager van de gemeente Wijchen is ervan overtuigd dat de belanghebbende goed begeleid wordt door de werkgever;

  • de klantmanager van de gemeente Wijchen is ervan overtuigd dat de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er vindt geen verdringing plaats.

Duur dienstverband:

Uitgangspunt is een contract voor een jaar, eventueel nog ten hoogste eenmaal te verlengen met wederom maximaal een jaar.

Hierbinnen is ruimte voor maatwerk, zij het met de volgende restricties:

  • de minimale duur van een dienstverband is 6 maanden;

  • bij opeenvolgende contracten mag de totale periode (waarin in enige vorm werkervaring wordt aangeboden) nooit meer dan 36 maanden zijn, dit overeenkomstig hetgeen hierover is bepaald in de wet Flexibiliteit en Zekerheid;

  • binnen deze periode mag het contract ten hoogste twee maal worden verlengd, eveneens overeenkomstig hetgeen hierover is bepaald in de wet Flexibiliteit en Zekerheid.

Omvang dienstverband:

Uitgangspunt is dat de werknemer uit de uitkering is; de minimale omvang van het dienstverband is derhalve afgestemd op het aantal uren dat nodig is om uitstroom uit de uitkering te realiseren. Standaard is een dienstverband van 32 uur per week. Minder uren is mogelijk indien dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is.

Loon:

De werknemer heeft recht op het wettelijk minimumloon naar rato van de overeengekomen

arbeidsduur.

Hoogte inleenvergoeding:

Vaststelling van de hoogte van de subsidie op arbeid gebeurt steeds voor een jaar op grond van de verdiencapaciteit (arbeidswaarde) van de werknemer. Op basis van een integrale intake vindt een voorlopige vaststelling van de verdiencapaciteit plaats. De klant zal vervolgens een week met behoud van uitkering bij de potentiële inlener werken om de verdiencapaciteit definitief te kunnen vaststellen (korte werkstage).

De hoogte van de verdiencapaciteit bepaalt direct de hoogte van de subsidie op arbeid. Het percentage verdiencapaciteit is gelijk aan het percentage van de brutoloonkosten -/- het percentage verdiencapaciteit dat de werkgever gesubsidieerd krijgt.

Uitgangspunt is een minimale bijdrage in de loonkosten door de werkgever van 25% van de bruto loonkosten.

Verdiencapaciteit:

Bij het bepalen van de verdiencapaciteit worden meegewogen de motivatie en attitude, de mate van kennis en vaardigheden die benodigd zijn voor de functie alsmede de verwachte prestatie/productiviteit in vergelijking tot de normen die gelden voor de functie. Het bepalen van de verdiencapaciteit dient zo objectief en eenduidig mogelijk te geschieden. De potentiële werkgever wordt vooraf zo goed mogelijk geïnformeerd over hoe de verdiencapaciteit, en daarmee de inleenvergoeding, tot stand komt.

Arrangementen:

Binnen het systeem kunnen verschillende arrangementen bestaan. Doel is het functioneren en de doorstroomkansen van de geplaatste belanghebbende te bevorderen.

Verloop subsidie op arbeid:

Gedurende de periode dat er voor belanghebbende subsidie op arbeid wordt ontvangen door de betrokken werkgever vindt intensieve begeleiding, door de werkgever, plaats gericht op het realiseren van doorstroom naar regulier werk. De ervaring leert dat niet iedereen de capaciteiten heeft om binnen een jaar door te groeien naar regulier werk. Voor deze personen staat de mogelijkheid open het contract met een jaar te verlengen. Dit kán hetzelfde werk bij dezelfde werkgever zijn, maar dat hoeft niet. Ook hierover dienen tijdig en in alle openheid afspraken met de werkgever te worden gemaakt.

Indien verlenging aan de orde is vindt opnieuw een beoordeling plaats van de verdiencapaciteit om de hoogte van de subsidie vast te stellen.

Tijdens het tweede contractjaar volgt dezelfde werkwijze.

Wij gaan ervan uit dat arrangementen in de vorm van werkstages, subsidie op arbeid en detacheringsbanen voor de individuele belanghebbende niet langer dan 36 maanden mogen duren.

Rekening houdend met de Wet Flexibiliteit en Zekerheid (opeenvolgende contracten voor bepaalde tijd mogen tezamen maximaal 36 maanden duren) is nog één maal verlenging van het tijdelijk dienstverband mogelijk. Wordt de 36 maanden termijn overschreden, dan is automatisch sprake van een dienstverband voor onbepaalde tijd bij de betrokken werkgever.

Voorts regelt de Wet Flexibiliteit en Zekerheid dat wanneer meer dan drie tijdelijke arbeidsovereenkomsten elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan drie maanden, de laatste arbeidsovereenkomst geldt als aangegaan voor onbepaalde tijd.

Samengevat: de elkaar opvolgende tijdelijke contracten met subsidie op arbeid en detacheringscontracten mogen bij elkaar maximaal een periode van 36 maanden bestrijken (perioden tussen de contracten van minder dan drie maanden tellen ook mee!) en in die periode mogen maximaal drie tijdelijke contracten worden aangegaan.

eerste verlenging

tweede verlenging

einde

 

 

 

eerste overeenkomst 12 mnd

tweede overeenkomst 12 mnd

derde overeenkomst 12 mnd

Toets uitkeringsafhankelijkheid:

Bij de beoordeling of tot verlenging van subsidie op arbeid moet worden overgegaan is van belang of de betrokken werknemer zonder subsidie op arbeid weer een beroep op een uitkering zou moeten doen. Zo kan het zijn dat inmiddels de partner werk heeft gevonden, waarmee het gezinsinkomen boven de uitkeringsnorm komt. Reïntegratie met de bedoeling uitstroom uit de uitkering te realiseren is in dat geval niet meer aan de orde. Wanneer het waarschijnlijk is dat de uitstroom uit de uitkering “duurzaam” is zoals gedefinieerd in de reïntegratieverordening, eindigt de overeenkomst en komt betrokkene niet meer voor verlenging in aanmerking.

Geen regulier werk ?

Na maximaal 3 jaar lopen de arrangementen om werkervaring op te doen af. Wat nu als de inspanningen niet hebben geresulteerd in uitstroom naar de reguliere arbeidsmarkt?

Weer een uitkering:

Betrokkene komt terug in de uitkering. In eerste instantie, wanneer voldoende dagen gewerkt is, zal dit een WW-uitkering van het UWV zijn. Daarna zal betrokkene weer een beroep doen op een bijstandsuitkering.

Subsidie op arbeid voor onbepaalde tijd ?

Om te voorkomen dat betrokkene weer aangewezen zal zijn op een uitkering kán de gemeente een subsidie op arbeid voor onbepaalde tijd aanbieden. In verband met de structurele financiële consequenties (langlopende verplichtingen!) van dienstverbanden voor onbepaalde tijd voor het reïntegratiebudget is het de vraag of het verstandig is om dergelijke dienstverbanden in het leven te roepen. De kans op uitstroom is voor de betreffende personen niet of nauwelijks aanwezig. Gezien de kosten van een gesubsidieerde baan betekent dit dat een vrij fors deel van het reïntegratiebudget besteed wordt aan een relatief kleine groep en gedurende langere tijd niet meer inzetbaar is voor andere reïntegratieactiviteiten.

Vooralsnog zal daarom geen gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om een arbeidsplaats met subsidie op arbeid voor bepaalde tijd om te zetten in een subsidie op arbeid voor onbepaalde tijd indien dit volledig ten laste van het reïntegratiebudget komt.

Een alternatief is het creëren van arbeidsplaats met subsidie voor onbepaalde tijd bij maatschappelijke organisaties, waarbij (een deel van) de kosten worden gedragen door de betreffende organisatie en/of worden gedekt uit andere door de gemeente beschikbaar gestelde budgetten. Dit heeft voordelen voor de werknemer (die werk houdt) en voor de maatschappelijke organisatie (die iemand heeft om ondersteunende werkzaamheden uit te voeren).

Wij willen dit overwegen voor diegenen die op een “oude” Wiw-dienstbetrekking zijn geplaatst met een contract voor onbepaalde tijd. Uitgangspunten voor ons zijn:

  • -

    Het formeel werkgeverschap wordt overgenomen door de betrokken organisatie of instelling;

  • -

    Diegene die geplaatst is op de oude Wiw-dienstbetrekking is 57,5 jaar of ouder.

Zorgtraject (artikel 18) en vrijwilligerswerk

Is er geen reëel arbeidsperspectief dan dient te worden bezien of wellicht een zorgtraject aan de orde is. De term zorgtraject dient ruim te worden uitgelegd; het gaat om afspraken tussen gemeente en uitkeringsgerechtigde over hoe de uitkeringsgerechtigde de periode waarin hij niet bezig zal zijn met arbeidsinschakeling gaat invullen. Ook het doen van vrijwilligerswerk kan een zorgtraject-activiteit zijn.

Overgang gesubsidieerde banen oude stijl naar nieuwe systematiek

De gemeente werkt toe naar één systeem voor gesubsidieerd werk c.q. subsidie op arbeid. Voor zover mogelijk zullen daarom de “oude” In- en Doorstroombanen en WIW-dienstverbanden in de nieuwe systematiek worden gepast (stroomlijning).

Voorop staat dat de betrokken werknemers er in arbeidsvoorwaardelijke en rechtspositionele zin niet op achteruit gaan. Volledige uniformiteit zal hierdoor niet mogelijk zijn omdat dat doorgaans een achteruitgang zou impliceren.

Onderstaand overzicht geeft de belangrijkste kenmerken van de nieuwe systematiek weer alsmede de mogelijkheden tot stroomlijning:

ID-banen

 

 

 

Subsidie op arbeid

ID-baan

Gelijk maken aan elkaar ?

Rechtstreeks dienstverband

rechtstreeks dienstverband

Gelijk aan voorwaarden subsidie op arbeid

Contract bepaalde tijd

contract onbepaalde tijd

Niet mogelijk.

Subsidie op arbeid o.b.v. verdiencapaciteit

subsidie van loonkosten

Ja, subsidiehoogte afstemmen op verdiencapaciteit (overgangsregeling)

Jaarlijkse herbeoordeling verdiencapaciteit

geen herbeoordeling

Herbeoordeling ja, maar deze hoeft niet perse directe consequenties te hebben voor de subsidie aan de werkgever wanneer het gaat om een contract voor onbepaalde tijd. Aanpassing subsidie bijv. eens per twee jaar. Bij hoge verdiencapaciteit is uitstroom naar regulier werk echter reëel.

Intensieve uitstroomgerichte begeleiding door werkgever

Ondersteuning beperkt + alleen op verzoek werkgever

Ja, uitstroomgerichter maken bij I/D-werkgever

Aanvullende faciliteiten door maatwerkarrangementen zoals, aanvullende scholing e.d. mogelijk

Mogelijkheid vergoeding aanvullende kosten (bv. Scholingskosten)

Ja, meer gericht op uitstroom

WIW-dienstverbanden voor onbepaalde tijd

 

 

 

Subsidie op arbeid

WIW-dienstverband voor onbepaalde tijd *

Stroomlijnen?

Rechtstreeks dienstverband

Via WiZ

Bij voorkeur omzetten in subsidie op arbeid

Contract bepaalde tijd

Er is sprake van een contract voor onbepaalde tijd

Niet mogelijk.

Loonkostensubsidie o.b.v. verdiencapaciteit

Inleenvergoeding die niet gerelateerd is aan verdiencapaciteit

Ja, naar loonkostensubsidie op basis van verdiencapaciteit.

Jaarlijkse herbeoordeling verdiencapaciteit

Per kwartaal onderzoek naar uitstroommogelijkheden; had geen invloed op hoogte inleenvergoeding

Ja.

intensieve uitstroomgerichte begeleiding door werkgever

Komt in praktijk zelden voor.

Ja, meer uitstroomgericht.

aanvullende faciliteiten door maatwerkarrangementen zoals begeleiding op de werkplek, aanvullende scholing e.d. mogelijk

Faciliteiten konden aangevraagd worden.

Ja, onder voorwaarden

* De Wiw-dienstverbanden voor bepaalde tijd laten wij van rechtswege eindigen, zodra het dienstverband voor bepaalde tijd afloopt.

Conclusie is dat de rechtspositie van de “oude” WIW-ers en ID-ers gehandhaafd dient te blijven, maar dat de wijze van begeleiding, facilitering en financiering kunnen worden gestroomlijnd.

Voorstel met betrekking tot de vast te stellen beleidsstandpunten m.b.t. artikel 15 van de Reïntegratieverordening

Artikel 15 Detacheringsbanen

Doel: uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt geschikt maken voor regulier werk door het aanbieden van een dienstverband, in combinatie met intensieve begeleiding.

Doelgroep: uitkeringsgerechtigden (WWB, IOAW, IOAZ) met een (grote) afstand tot de arbeidsmarkt (fase 2, 3 of 4) en geïndiceerd voor een detacheringsbaan.

Bij de indicatie alsook bij een eventuele verlenging dient altijd bekeken te worden of betrokkene wellicht behoort tot de doelgroep van de Wet sociale werkvoorziening.

De indicatie wordt afgegeven door een of meer van de volgende partijen:

  • (indien van toepassing) de uitvoerder van Work First;

  • een door de gemeente ingeschakeld reïntegratiebedrijf;

  • het Centrum voor Werk en Inkomen in het kader van de kwalificerende intake.

In alle gevallen is het oordeel van de klantmanager doorslaggevend. Op basis van diens advies beslist de gemeente of daadwerkelijk een detacheringsbaan wordt aangeboden.

Werkgeversschap:

De gemeente draagt het formeel werkgeversschap op aan een private rechtspersoon (het detacherend bedrijf). Dit kan een op basis van de aanbestedingsprocedure gekozen reïntegratiebedrijf zijn. Deze neemt de uitkeringsgerechtigde in dienst en plaatst deze bij een inlenende organisatie. Het detacherende bedrijf is verantwoordelijk voor begeleiding van werknemer en inlener.

Via deze constructie houdt de gemeente de regie over het traject en kan ze de uitstroom actief bevorderen. Een ander voordeel van detachering is dat bedrijven door het geringere risico eerder bereid zullen zijn om personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een werkplek aan te bieden.

Werkplekken

De werkplekken kunnen in alle sectoren worden gecreëerd, dus zowel bij bedrijven met winstoogmerk als zonder winstoogmerk. Passende werkplekken waarbij de kans op doorstroom naar regulier werk (intern of extern) voor de werknemer het grootst is hebben de voorkeur.

Voorwaarden:

  • Bedrijven dienen bereid te zijn mee te werken aan doorstroom naar niet-gesubsidieerde arbeid, zowel intern als extern;

  • Bedrijven bieden begeleiding op de werkplek;

  • Het aantal dienstverbanden waarvoor de werkgever subsidie krijgt, mag niet meer zijn dan 25% van het aantal formatieplaatsen binnen het bedrijf

  • De klantmanager van de gemeente Wijchen is ervan overtuigd dat de plaatsing bijdraagt aan de kansen op duurzame uitstroom van de belanghebbende.

  • De klantmanager van de gemeente Wijchen is ervan overtuigd dat de belanghebbende goed begeleid wordt door zowel de organisatie die het werkgeverschap voor de detacheringbaan uitvoert als de inlenende organisatie.

Duur dienstverband:

Uitgangspunt is een contract voor een jaar, eventueel nog ten hoogste twee maal te verlengen met wederom maximaal een jaar. Dit ligt aan de voorzieningen die de belanghebbende al zijn aangeboden.

Hierbinnen is ruimte voor maatwerk, zij het met de volgende restricties:

  • de minimale duur van een dienstverband is 6 maanden;

  • bij opeenvolgende contracten mag de totale periode nooit meer dan 36 maanden zijn, dit overeenkomstig hetgeen hierover is bepaald in de wet Flexibiliteit en Zekerheid;

  • binnen deze periode mag het contract ten hoogste twee maal worden verlengd, eveneens overeenkomstig hetgeen hierover is bepaald in de wet Flexibiliteit en Zekerheid.

Zie verder “Verloop detacheringsbaan”.

Omvang dienstverband:

Uitgangspunt is dat de werknemer uit de uitkering is; de minimale omvang van het dienstverband is derhalve afgestemd op het aantal uren dat nodig is om uitstroom uit de uitkering te realiseren Standaard is een dienstverband van 32 uur per week. Minder uren is mogelijk indien dit naar het oordeel van het college van B&W noodzakelijk is.

Loon:

De werknemer heeft recht op het wettelijk minimumloon naar rato van de overeengekomen arbeidsduur.

Arbeidsvoorwaardenregeling

Van toepassing is de Arbeidsvoorwaardenregeling die geldt voor het betrokken detacheringsbedrijf.

Hoogte subsidie:

Vaststelling van de hoogte van de vergoeding aan het detacheringsbedrijf gebeurt steeds voor een jaar op grond van de verdiencapaciteit van de werknemer. Op basis van een integrale intake vindt een voorlopige vaststelling van de verdiencapaciteit plaats. De klant zal vervolgens een week met behoud van uitkering bij de potentiële inlener werken om de verdiencapaciteit definitief te kunnen vaststellen (korte werkstage).

De hoogte van de verdiencapaciteit bepaalt direct de hoogte van de subsidie op arbeid. Het percentage verdiencapaciteit is gelijk aan het percentage van de brutoloonkosten -/- het percentage verdiencapaciteit dat de werkgever gesubsidieerd krijgt. Het is aan het detacheringsbedrijf zelf om te onderhandelen met de betrokken “inlener” of deze werkgever het detacheringsbedrijf een vergoeding betaalt voor de betrokken werknemer.

Uitgangspunt is dat het detacheringsbedrijf minimaal 25% van de bruto loonkosten van de belanghebbende betaalt.

Verdiencapaciteit:

Bij het bepalen van de verdiencapaciteit worden meegewogen de motivatie en attitude, de mate van kennis en vaardigheden die benodigd zijn voor de functie alsmede de verwachte prestatie/productiviteit in vergelijking tot de normen die gelden voor de functie. Het bepalen van de verdiencapaciteit dient zo objectief en eenduidig mogelijk te geschieden. De potentiële werkgever wordt vooraf zo goed mogelijk geïnformeerd over hoe de verdiencapaciteit, en daarmee de inleenvergoeding, tot stand komt.

Arrangementen

Binnen het systeem kunnen verschillende arrangementen bestaan. Doel is het functioneren en de doorstroomkansen van de geplaatste te bevorderen.

Verloop detacheringsbaan

Gedurende de detachering vindt intensieve begeleiding plaats gericht op het realiseren van doorstroom naar regulier werk. De ervaring leert dat niet iedereen de capaciteiten heeft om binnen een jaar door te groeien naar regulier werk. Voor deze personen staat de mogelijkheid open het contract met een jaar te verlengen. Dit kán hetzelfde werk bij dezelfde werkgever zijn, maar dat hoeft niet. Ook hierover dienen tijdig en in alle openheid afspraken met de werkgever te worden gemaakt.

Indien verlenging aan de orde is vindt opnieuw een beoordeling plaats van de verdiencapaciteit om de hoogte van de inleenvergoeding vast te stellen.

Tijdens het tweede contractjaar volgt dezelfde werkwijze.

Rekening houdend met de Wet Flexibiliteit en Zekerheid (opeenvolgende contracten voor bepaalde tijd mogen tezamen maximaal 36 maanden duren) is nog één maal verlenging van het tijdelijk dienstverband mogelijk. Wordt de 36 maanden termijn overschreden, dan is automatisch sprake van een dienstverband voor onbepaalde tijd.

Voorts regelt de Wet Flexibiliteit en Zekerheid dat wanneer meer dan drie tijdelijke arbeidsovereenkomsten elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan drie maanden, de laatste arbeidsovereenkomst geldt als aangegaan voor onbepaalde tijd.

Samengevat: de elkaar opvolgende tijdelijke contracten (om werkervaring op te doen) mogen bij elkaar maximaal een periode van 36 maanden bestrijken (perioden tussen de contracten van minder dan drie maanden tellen ook mee!) en in die periode mogen maximaal drie tijdelijke contracten worden aangegaan.

eerste verlenging

tweede verlenging

einde

 

 

 

eerste overeenkomst 12 mnd

tweede overeenkomst 12 mnd

derde overeenkomst 12 mnd

Toets uitkeringsafhankelijkheid

Bij de beoordeling of tot verlenging van de detacheringsbaan moet worden overgegaan is van belang of de betrokken werknemer zonder detacheringsbaan weer een beroep op een uitkering zou moeten doen. Zo kan het zijn dat inmiddels de partner werk heeft gevonden, waarmee het gezinsinkomen boven de uitkeringsnorm komt. Reïntegratie met de bedoeling uitstroom uit de uitkering te realiseren is in dat geval niet meer aan de orde. Wanneer het waarschijnlijk is dat de uitstroom uit de uitkering “duurzaam” is zoals gedefinieerd in de reïntegratieverordening, eindigt de overeenkomst en komt betrokkene niet meer voor verlenging in aanmerking.

Geen regulier werk ?

Na maximaal 3 jaar loopt de detacheringsbaan af. Wat nu als de inspanningen niet hebben geresulteerd in uitstroom naar de reguliere arbeidsmarkt?

Weer een uitkering

Betrokkene komt terug in de uitkering. In eerste instantie, wanneer voldoende dagen gewerkt is, zal dit een WW-uitkering van het UWV zijn. Daarna zal betrokkene weer een beroep doen op een bijstandsuitkering.

Detacheringsbaan voor onbepaalde tijd?

Om te voorkomen dat betrokkene weer aangewezen zal zijn op een uitkering kán de gemeente een detacheringsbaan voor onbepaalde tijd aanbieden. In verband met de structurele financiële consequenties (langlopende verplichtingen!) van dienstverbanden voor onbepaalde tijd voor het reïntegratiebudget is het de vraag of het verstandig is om dergelijke dienstverbanden in het leven te roepen. De kans op uitstroom is voor de betreffende personen niet of nauwelijks aanwezig. Gezien de kosten van een gesubsidieerde baan betekent dit dat een vrij fors deel van het reïntegratiebudget besteed wordt aan een relatief kleine groep en gedurende langere tijd niet meer inzetbaar is voor andere reïntegratieactiviteiten.

Vooralsnog zal daarom geen gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid een detacheringsbaan voor bepaalde tijd om te zetten in een detacheringsbaan voor onbepaalde tijd indien dit volledig ten laste van het reïntegratiebudget komt.

Een alternatief is het creëren van detacheringsbanen voor onbepaalde tijd bij maatschappelijke organisaties, waarbij (een deel van) de kosten worden gedragen door de betreffende organisatie en/of worden gedekt uit andere door de gemeente beschikbaar gestelde budgetten. Dit heeft voordelen voor de werknemer (die werk houdt) en voor de maatschappelijke organisatie (die iemand heeft om ondersteunende werkzaamheden uit te voeren).

Wij geven echter de voorkeur aan het creëren van arbeidsplaatsen met subsidie. (Zie hiervoor bij “Loonkostensubsidies gericht op reïntegratie (subsidie op arbeid)”. Wij willen een uitzondering hierop overwegen voor die organisaties die het formeel werkgeverschap niet uit kunnen voeren omdat er geen professionele arbeidskracht aanwezig is om begeleiding te bieden. Bijv. doordat het bestuur bestaat uit vrijwilligers en er verder niemand op de loonlijst staat.

Zorgtraject (artikel 18) en vrijwilligerswerk

Is er geen reëel arbeidsperspectief dan dient te worden bezien of wellicht een zorgtraject aan de orde is. De term zorgtraject dient ruim te worden uitgelegd; het gaat om afspraken tussen gemeente en uitkeringsgerechtigde over hoe de uitkeringsgerechtigde de periode waarin hij niet bezig zal zijn met arbeidsinschakeling gaat invullen. Ook het doen van vrijwilligerswerk kan een zorgtraject-activiteit zijn.

Overgang gesubsidieerde banen oude stijl naar nieuwe systematiek

De gemeente werkt toe naar één systeem voor gesubsidieerd werk. Voor zover mogelijk zullen daarom de “oude” In- en Doorstroombanen en WIW-dienstverbanden in de nieuwe systematiek worden gepast (stroomlijning).

Voorop staat dat de betrokken werknemers er in arbeidsvoorwaardelijke en rechtspositionele zin niet op achteruit gaan. Volledige uniformiteit zal hierdoor niet mogelijk zijn omdat dat doorgaans een achteruitgang zou impliceren.

Onderstaand overzicht geeft de belangrijkste kenmerken van de nieuwe systematiek weer alsmede de mogelijkheden tot stroomlijning:

ID-banen

 

 

 

Detacheringsbaan nieuwe stijl

ID-baan

Stroomlijnen?

Detacheringsformule

rechtstreeks dienstverband

Niet mogelijk

Contract bepaalde tijd

contract onbepaalde tijd

Niet mogelijk

inleenvergoeding o.b.v. verdiencapaciteit

subsidie van loonkosten

ja, subsidiehoogte afstemmen op verdiencapaciteit (overgangsregeling)

Jaarlijkse herbeoordeling verdiencapaciteit

geen herbeoordeling

Herbeoordeling ja, maar deze hoeft niet per se directe consequenties te hebben voor de subsidie aan de werkgever. Aanpassing subsidie bv. eens per drie jaar. Bij hoge verdiencapaciteit is uitstroom naar regulier werk echter reëel.

Intensieve uitstroomgerichte begeleiding door uitvoerder detacheringsbanen

ondersteuning beperkt + alleen op verzoek werkgever

Ja, uitstroomgerichter maken bij I/D-werkgever

aanvullende faciliteiten zoals begeleiding op de werkplek, aanvullende scholing e.d. mogelijk

mogelijkheid vergoeding aanvullende kosten (bv. scholingskosten)

Ja, meer gericht op uitstroom

WIW-dienstverbanden

 

 

 

detacheringsbaan nieuwe stijl

WIW-dienstverband

Stroomlijnen?

Detacheringsformule

Ja

Ja

Contract bepaalde tijd

in de meeste gevallen is sprake van een contract voor onbepaalde tijd

Niet mogelijk wanneer het gaat om contracten voor onbepaalde tijd.

inleenvergoeding o.b.v. verdiencapaciteit

Regime oude inleenvergoeding geldt

Ja, naar verdiencapaciteit

Jaarlijkse herbeoordeling verdiencapaciteit

Per kwartaal onderzoek naar uitstroommogelijkheden; had geen invloed op hoogte inleenvergoeding

Ja

Intensieve uitstroomgerichte begeleiding door uitvoerder detacheringsbanen

Komt in praktijk zelden voor.

Ja, meer uitstroomgerichter maken.

aanvullende faciliteiten zoals begeleiding op de werkplek, aanvullende scholing e.d. mogelijk

Faciliteiten konden aangevraagd worden.

Ja.

Conclusie is dat de rechtspositie van de “oude” WIW-ers en ID-ers gehandhaafd dient te blijven, maar dat de wijze van begeleiding, facilitering en financiering kunnen worden gestroomlijnd.

Voorstel met betrekking tot de vast te stellen beleidsstandpunten m.b.t. artikel 16 van de Reïntegratieverordening

Artikel 16 Voorbereiding op eigen bedrijf

Lid 1: Tot de voorzieningen die aangeboden worden als onderdeel van een reïntegratietraject behoren ook voorbereiding op de oriëntatie op en het opstarten van een eigen bedrijf. Deze voorzieningen worden toegekend voor de duur van maximaal 12 maanden.

Voor het toekennen van deze voorziening gelden dezelfde voorwaarden als die genoemd worden bij de beleidsregels behorend bij artikel 5 en artikel 6 van de Reïntegratieverordening.

Voorstel met betrekking tot de vast te stellen beleidsstandpunten m.b.t. artikel 17 van de Reïntegratieverordening

Artikel 17 Sociale activering

Lid 1: Sociale activering wordt alleen aangeboden als het een onderdeel is van traject gericht op arbeidsinschakeling en de noodzaak daarvan in zijn specifieke situatie vast staat. Hiervan is alleen sprake indien er door de betrokkene binnen de periode van een jaar voorafgaand aan de aanvraag voor sociale activering, een aantoonbare inspanning heeft verricht tot het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid en belanghebbende er niet in slaagt deze arbeid ondanks deze inspanningen te verkrijgen wegen het ontbreken van de noodzakelijke (sociale) vaardigheden om te kunnen functioneren op een arbeidsplaats.

Voorstel met betrekking tot de vast te stellen beleidsstandpunten m.b.t. artikel 18 van de Reïntegratieverordening

Artikel 18 Zorgtraject

Voor het gemak van de lezer wordt hier de toelichting op dit artikel uit de Reïntegratieverordening vermeld.

Uitkeringsgerechtigden die ontheven zijn van de verplichting tot aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid komen in aanmerking voor een zogeheten zorgtraject. Een zorgtraject houdt in dat afspraken worden gemaakt over hoe de periode waarin voor betrokkene arbeidsinschakeling niet aan de orde is wordt ingevuld. Doel is te voorkomen dat de afstand tot de arbeidsmarkt nog groter wordt. Elementen kunnen activiteiten zijn in de sfeer van sociale activering en zorg (therapie, verhogen belastbaarheid enz.).

Ook in geval van een zorgtraject maakt de gemeente een trajectplan op; op die manier is voor beide partijen helder wat men van elkaar kan verwachten. Hoewel de uitkeringsgerechtigde een belangrijke inbreng heeft als het gaat om de invulling van het zorgtraject, is deelname niet vrijblijvend. Indien wordt geconstateerd dat de afspraken als vastgelegd in het trajectplan, niet worden nagekomen en hiervoor geen gegronde redenen zijn aan te voeren, kan het college besluiten (onderdelen van) het zorgtraject te beëindigen en/of de uitkering te verlagen conform hetgeen hierover in de afstemmingsverordening is bepaald. Betrokkene kan voor een periode van maximaal 12 maanden worden uitgesloten van deelname.

In de regel worden zorgtrajecten niet uit het werkdeel van het Fonds Werk en Inkomen bekostigd, tenzij sprake is van een duidelijke relatie met arbeidsinschakeling en aard en doel van het zorgtraject hiermee in lijn zijn.

Ook uitkeringsgerechtigden die niet ontheven zijn van de verplichting tot aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid kunnen in aanmerking komen voor een zorgtraject.

Is er tijdelijk geen reëel arbeidsperspectief dan dient te worden bezien of wellicht een zorgtraject aan de orde is. De term zorgtraject dient ruim te worden uitgelegd; het gaat om afspraken tussen gemeente en uitkeringsgerechtigde over hoe de uitkeringsgerechtigde de periode waarin hij niet bezig zal zijn met arbeidsinschakeling gaat invullen. Ook het doen van vrijwilligerswerk kan een zorgtraject-activiteit zijn.

Voorstel met betrekking tot de vast te stellen beleidsstandpunten m.b.t. artikel 19 van de Reïntegratieverordening

Artikel 19 Inkomstenvrijlating

Vrijlatingsbeleid

1. Inleiding

Onder vrijlatingsbeleid wordt verstaan het (gedeeltelijk) vrijlaten van inkomsten uit arbeid door deze niet (geheel) te korten op de bijstandsuitkering. Naast de (aanvullende) bijstandsuitkering heeft de cliënt dus eveneens de beschikking over een gedeelte van zijn vrijgelaten inkomsten.

Met de komst van de Wet werk en bijstand zijn de mogelijkheden van het vrijlatingsbeleid veranderd. Nog meer nadruk is komen te liggen op de eigen verantwoordelijkheid. Het recht op vrijlating zoals opgenomen in de Abw stemt hier niet mee overeen. Gekozen is daarom, na een amendement, voor een beperkt recht op vrijlating.

Sinds 1 januari 2004 mogen inkomsten worden vrijgelaten op basis van:

  • een afbouwregeling (artikel 9 Invoeringswet) voor bestaande gevallen 17;

  • artikel 31 lid 2 sub o: de mogelijkheid om gedurende maximaal zes maanden inkomsten gedeeltelijk (25% tot een maximum bedrag, thans €165,- per maand) vrij te laten, voor zover de werkzaamheden naar het oordeel van het College bijdragen tot arbeidsinschakeling.

2. Voorwaarden voor een recht op vrijlating

Aan het recht op een vrijlating zijn de volgende voorwaarden verbonden:

  • iemand beschikt over inkomsten uit arbeid. Als inkomsten uit arbeid worden eveneens aangemerkt een doorbetaling van loon tijdens ziekte gedurende 104 weken, een uitkering aan een werknemer in verband met zwangerschap of bevalling op basis van de Wet arbeid en zorg en inkomsten uit additionele arbeid.

  • iemand beschikt naast deze inkomsten over een aanvullende bijstandsuitkering. M.a.w. de inkomsten die iemand heeft bedragen minder dan de toepasselijke bijstandsnorm (bijstandsnorm + gemeentelijke toeslagen of verlagingen);

  • er is eerder nog geen vrijlating toegekend op grond van artikel 31 lid 2 sub o van de WWB.

  • het recht op vrijlating wordt voor maximaal zes maanden toegekend. Het gaat hierbij om een aaneengesloten periode18.

  • de werkzaamheden dragen bij tot arbeidsinschakeling.

3. Werkzaamheden dragen bij tot arbeidsinschakeling

Een voorwaarde voor het recht op vrijlating is dat de werkzaamheden bijdragen tot arbeidsinschakeling. Wanneer hiervan sprake is wordt niet nader aangegeven in de WWB. De gemeente Wijchen heeft hierbij een eigen beleidsvrijheid.

Wij hanteren de volgende uitgangspunten bij de beoordeling of de werkzaamheden bijdragen tot arbeidsinschakeling:

  • deeltijdwerk is een noodzakelijke stap om uitstroom uit de bijstand te realiseren.

  • de deeltijdarbeid vindt plaats in het kader van een reïntegratietraject waarbij duurzame uitstroom uit de bijstand het einddoel is.

  • er is een duidelijke aanwijzing dat de klant na het verrichten van de deeltijdarbeid ook volledig kan uitstromen.

  • personen die subsidie op arbeid krijgen of vrijwilligerswerk19 verrichten vallen niet onder het vrijlatingsbeleid.

Uit de bovenstaande criteria blijkt dat de deeltijdarbeid geen doel op zichzelf mag zijn. Het betreft een noodzakelijke stap om volledige uitstroom te realiseren. Duurzame uitstroom moet dan ook het uiteindelijke doel van het reïntegratietraject zijn.

4. Het recht op vrijlating is dus niet bedoeld voor:

  • mensen die ook zonder de stap deeltijdarbeid uit kunnen stromen. Voor deze groep uitkeringsgerechtigden staat het gemeentelijke premiebeleid open.

  • mensen die al deeltijdarbeid verrichten of gaan verrichten en hier feitelijk op aangewezen blijven. Bijvoorbeeld vanwege sociale of medische beperkingen.

  • mensen die reeds voorafgaand aan het reïntegratietraject deeltijdarbeid verrichten.

5. Duurzame uitstroom

Van duurzame uitstroom is sprake wanneer de arbeid voldoende uren omvat om uit de uitkering te geraken en een minimale duur heeft overeenkomstig de referte-eis zoals opgenomen in de WW.

6. Vrijlating gedurende maximaal zes maanden

De vrijlating wordt toegekend over maximaal een aaneengesloten periode van zes maanden. Is de vrijlating eenmaal toegekend, dan eindigt het recht hierop dus zes maanden later. Ook als de inkomsten tussentijds worden onderbroken. Dit feit leidt dus niet tot een opschorting van het recht op vrijlating.

Iemand gaat bijvoorbeeld werkzaamheden verrichten vanaf 1 februari 2005. In februari en maart ontvangt hij inkomsten uit arbeid, in april en mei niet, maar in juni worden de werkzaamheden weer hervat. Er bestaat een recht op vrijlating in de maanden februari, maart, juni en juli. Het recht op vrijlating eindigt op 1 augustus 2005.

Het recht op vrijlating is gebonden aan een periode van maximaal zes maanden. Dit betekent dat het recht op vrijlating ook over een kortere periode kan worden toegekend. Dit dient in het individuele geval beoordeeld te worden. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat het recht op vrijlating wordt toegekend in verband met werkzaamheden waarvan het op voorhand al duidelijk is dat ze over een periode korter dan zes maanden uitgevoerd gaan worden. Bij een toekenning van het recht op vrijlating over een periode van zes maanden, zou dit betekenen dat bij een eventueel nieuw dienstverband binnen de termijn van zes maanden, het recht op vrijlating automatisch zou doorlopen. Afgewogen dient te worden in hoeverre de inkomensvrijlating dan nog bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

7. Eenmalig of jaarlijks

Aangenomen dient te worden dat een vrijlating van inkomsten slechts eenmaal kan worden toegekend en niet jaarlijks. Dit omdat in artikel 31 lid 2 sub o WWB niet is opgenomen dat het om een recht gaat per jaar of per kalenderjaar.

Daarnaast stemt dit overeen met de uitgangspunten van de WWB waarbij de eigen verantwoordelijkheid voorop staat en een armoedeval zoveel mogelijk voorkomen dient te worden. Een herhaalde vrijlating van inkomsten kan daarbij tot gewenning leiden en de uitstroom belemmeren. Een (beperkte) uitbreiding van uren loont dan immers in veel gevallen niet of onvoldoende vanwege de ontstane armoedeval.

Aangezien het recht op vrijlating slechts eenmaal toegekend kan worden is het van groot belang om binnen het traject het juiste moment te bepalen waarop het recht op vrijlating in gaat. Dit kan dus zowel aan het begin, als aan het einde van het traject zijn. De beoordeling maakt de klantmanager.

8. Hoogte van de vrijlating

De hoogte van de vrijlating bedraagt 25% van de inkomsten exclusief vt met een maximum van € 165,00 (bedrag geldend op 1 juli 2004).

9. Beide partners hebben inkomsten uit arbeid

Het recht op een vrijlating is persoonsgebonden. Dit betekent dat beide partners een eigen recht op vrijlating hebben. Voldoen ze beiden aan de voorwaarden, dan wordt dus aan beide partner afzonderlijk een recht op vrijlating toegekend. Voor beiden geldt dus de vrijlating zoals opgenomen in artikel 31 lid 2 sub o WWB.

10. Aanvraagprocedure

Het recht op vrijlating wordt op aanvraag toegekend. De klantmanager voert de beoordeling uit.

Tegen het besluit staat de mogelijkheid van bezwaar open.

De klantmanager licht actief voor over het recht op vrijlating.

11. Draagkracht

De gemeente Wijchen heeft op grond van de WWB een beleidsvrijheid bij het bepalen van de draagkracht in het kader van de bijzondere bijstandsverlening.

De vrijgelaten inkomsten worden niet tot de draagkracht gerekend.

12. Gevolgen voor het recht op huursubsidie

De vrijlating van inkomsten kan ertoe leiden dat het recht op huursubsidie lager uitvalt, dan in een situatie waarbij er geen vrijlating van inkomsten heeft plaatsgevonden.

In dat geval kan het verlies aan huursubsidie gecompenseerd worden door het verstrekken van een woonkostentoeslag.

13. Terugvordering van bijstand wegens verzwegen inkomsten

Bij een terugvordering van ten onrechte verstrekte bijstand wegens verzwegen inkomsten, over een periode waarin een recht op vrijlating is toegekend, wordt niet alleen de ten onrechte verstrekte bijstand teruggevorderd maar ook het recht op vrijlating met terugwerkende kracht herzien. Reden hiervan is dat het recht op vrijlating ten onrechte is toegekend. De desbetreffende deeltijdarbeid waarvoor het recht op vrijlating is toegekend was feitelijk geen noodzakelijke stap om tot arbeidsinschakeling over te gaan. Het ten onrechte toegekende recht op vrijlating heeft daarbij geleid tot een grotere uitgave uit het Inkomensdeel van het fonds Wet werk en bijstand. Er is immers ten onrechte een te hoog bedrag aan bijstand verstrekt als gevolg van de vrijgelaten inkomsten.

Ook ten aanzien van de niet opgegeven inkomsten is het recht op vrijlating niet van toepassing.

14. De afbouwregeling en het vrijlatingsbeleid o.g.v. de WWB

Met ingang van 1 januari 2004 is onze “Deelverordening subsidiebeleid Wiw en vrijlating van inkomsten Abw, Ioaw en Ioaz gemeente Wijchen” van rechtswege vervallen.

De mensen die op de peildatum (31 december 2003) een recht op vrijlating hadden gebaseerd op de oude subsidieverordening en aan de voorwaarden van de wettelijk vastgestelde afbouwregeling voldeden kregen recht op een vrijlating op basis van deze afbouwregeling.

Op 1 januari 2004 vielen er 30 personen onder de afbouwregeling. Op dit moment hebben nog 19 van deze personen recht op vrijlating op grond van de afbouwregeling. De afbouwregeling loopt tot 1 januari 2005.

De personen die op dit moment een recht op vrijlating hebben op basis van de afbouwregeling, behoren niet tot de doelgroep van de vrijlating op grond van de WWB. Het zijn immers personen die reeds langdurig deeltijdarbeid verrichten. Voor hen zal het recht op vrijlating dus eindigen met ingang van 1 januari 2005.

15. Geen recht op de afbouwregeling

Anders geldt het voor die personen die in 2004 met een traject zijn gestart en mogelijk wel voldoen aan de voorwaarden zoals gesteld aan het recht op vrijlating zoals opgenomen in deze notitie.

Op basis van de hardheidsclausule dient beoordeeld te worden of in het individuele geval het vrijlatingsbeleid met terugwerkende kracht toegepast dient te worden. Bij de beoordeling dien je te betrekken of het met terugwerkende kracht toepassen van dit beleid een toegevoegde waarde heeft ten aanzien van de nog te realiseren uitstroom. De voorwaarden die de gemeente Wijchen hanteert bij het beoordelen van het recht op vrijlating dienen bij de beoordeling betrokken te worden.

Voorstel met betrekking tot de vast te stellen beleidsstandpunten m.b.t. artikel 20 van de Reïntegratieverordening

Artikel 20 Premies

1. Het recht op premie

Gelijktijdig met het in werking treden van de WWB zijn een aantal wetten vervallen. Behalve de Algemene bijstandswet is ook de Wet Inschakeling Werkzoekenden vervallen. Artikel 3 van de Wiw, waarin de mogelijkheid verwoord stond dat aan een persoon een premie verstrekt kon worden om die persoon te stimuleren om deel te nemen aan (activiteiten ter bevordering van de inschakeling in) het arbeidsproces, is dus ook komen te vervallen.

Met het vervallen van artikel 3 Wiw heeft ook onze subsidieverordening met ingang van 1 januari 2004 zijn werking verloren. In tegenstelling tot de vrijlatingsregeling, is er bij de invoering van de WWB bewust voor gekozen om geen afbouwregeling toe te passen. De WWB laat daarnaast geen mogelijkheid open, om het nog lopende recht op premie, gebaseerd op de oude subsidieverordening, als vrij te laten middel buiten beschouwing te laten. Met andere woorden; het nog lopende recht op premie dient gekort te worden op de uitkering. Het college heeft daarom op 24 februari 2004 besloten om het lopende recht op premie ingaande 1 februari 2004 in te trekken. Het bleek hier uiteindelijk om twee cliënten te gaan.

2. Het premiebeleid

In artikel 31 lid 2 sub j WWB is een nieuwe mogelijkheid opgenomen om een premie te verstrekken. Het gaat daarbij om een premie die kan worden toegekend in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

Achterliggende reden om opnieuw een recht op premie op te nemen in de WWB vormt de verwachting dat van een premie een positieve prikkel uitgaat bij de activering van de cliënt naar betaald werk. Dit sluit aan bij de uitgangspunten van de WWB waarbij de eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in de kosten van het bestaan en uitstroom richting arbeid centraal staan. De gemeente Wijchen heeft dit vertaald in een actief reïntegratiebeleid en een sober minimabeleid voor mensen met een arbeidsperspectief. Een prikkel in de vorm van een uitstroompremie ondersteunt dit beleid.

3. Een voorziening gericht op arbeidsinschakeling

De premie op rond van artikel 31 lid 2 sub j WWB wordt verstrekt in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. De premie daarmee op die manier ingezet als een reïntegratie-instrument.

Onder arbeidsinschakeling wordt verstaan: het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, zonder dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een daarop gerichte voorziening die door de gemeente wordt aangeboden.

Met algemeen geaccepteerde arbeid wordt bedoeld; arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is. De arbeid blijft dus niet beperkt tot arbeid waarmee de klant affiniteit heeft of arbeid die aansluit bij de werkervaring of het opleidingsniveau.

In geval van subsidie op arbeid is er weliswaar sprake van algemeen geaccepteerde arbeid, van arbeidsinschakeling is echter geen sprake. Er is immers door de gemeente een voorziening geboden om de arbeid te realiseren. Uitstroom naar subsidie op arbeid valt hiermee dan ook buiten het premiebeleid. Hetzelfde geldt voor voorzieningen als werkstages en door de gemeente aangeboden detacheringscontracten.

4. Eenmalige premie

Om te voorkomen dat de extra stimulans na verloop van tijd vermindert, omdat er een bepaalde mate van gewenning optreedt, kan de premie slechts eenmaal per kalenderjaar worden verstrekt. De premie moet daarbij in één bedrag worden uitgekeerd en mag dus niet in termijnen worden uitbetaald. Hiermee wordt eveneens voorkomen dat de premie fiscaal als een periodieke uitkering wordt gezien en daarmee doorwerkt in inkomensafhankelijke regelingen, zoals bijvoorbeeld het recht op huursubsidie.

Het is daarbij uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de premie een structureel karakter draagt. Het is echter wel mogelijk dat er meer dan eenmaal recht op een premie bestaat. Wanneer het nieuwe recht op een premie ontstaat in een ander kalenderjaar, dan heeft dit verder geen gevolgen.

5. Uitstroompremie

De gemeente Wijchen heeft er binnen haar reïntegratiebeleid voor gekozen om alleen een uitstroompremie in te zetten als activeringsinstrument. In tegenstelling tot het premiebeleid zoals geldend ten tijde van de Abw is er dus niet langer sprake van een scholingspremie, deeltijdpremie of een premie sociale activering.

Door middel van de uitstroompremie ontstaat een extra stimulans om uit te stromen richting arbeid. Daarnaast neemt de uitstroompremie belemmeringen weg voor diegene die vanwege een mogelijke armoedeval beperkingen ervaren ten aanzien van de uitstroom.

Het vervallen van de overige premies sluit aan bij de in de WWB opgenomen eigen verantwoordelijkheid van de klant ten aanzien van de uitstroom. Daarnaast worden klanten door middel van een reïntegratietraject begeleid en gestimuleerd bij het vinden van een baan. De uitstroompremie wordt hierbij als aanvullend reïntegratie-instrument ingezet om de daadwerkelijk uitstroom te realiseren.

6. Welke voorwaarden worden er aan het recht op uitstroompremie gesteld

Om voor een uitstroompremie in aanmerking te komen gelden de volgende voorwaarden:

  • -

    iemand is volledig uitgestroomd uit de bijstand door het aanvaarden van regulier, niet-gesubsidieerd-, werk. Volledige uitstroom kan eveneens plaats vinden vanuit gesubsidieerde arbeid naar regulier werk.

  • -

    de duur van de verrichte arbeid is op het moment van aanvragen minimaal gelijk aan de referteperiode zoals opgenomen in de Werkloosheidswet.

  • -

    gedurende deze periode is geen nieuw recht op bijstand ontstaan (bijvoorbeeld omdat de partner geen inkomsten meer verwerft).

  • -

    iemand behoort op het moment van uitstromen in elk geval tot de volgende doelgroep:

  • -

    alleenstaande ouders waarvan het jongste ten laste komende kind de leeftijd van 12 jaar nog niet heeft bereikt; en/of

  • -

    cliënten van 57,5 jaar of ouder: en/of

  • -

    cliënten die vanwege sociale of medische beperkingen belemmeringen ervaren richting de uitstroom; en/of

  • -

    cliënten die in fase 3 of 4 zijn ingedeeld.

7. Hoogte van de uitstroompremie

De uitstroompremie bedraagt € 1.000,- en wordt, nadat aan alle voorwaarden is voldaan, ineens uitbetaald.

8. Aanvraagprocedure

De uitstroompremie wordt verstrekt op aanvraag. Er dienen door de klant bewijsstukken overgelegd te worden waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden zoals gesteld aan het recht op premie.

De klantmanager licht actief voor over het recht op uitstroompremie.

Het recht op premie is persoonsgebonden. Dit betekent dat de partner die (aanvullende) inkomsten is gaan verwerven, met als gevolg de gerealiseerde uitstroom, een recht op uitstroompremie heeft. Er wordt altijd een beschikking gestuurd waarin het recht op premie wordt toegekend.

Tegen dit besluit staat de mogelijkheid van bezwaar open.

De aanvraag wordt afgehandeld door de klantmanager.

9. Draagkracht

De verstrekte premie wordt bij het beoordelen van de draagkracht buiten beschouwing gelaten.

10. Gevolgen voor het recht op huursubsidie

Indien voldaan wordt aan de voorwaarde dat het om een eenmalige premie gaat binnen het desbetreffende kalenderjaar, dan betreft het een onbelaste uitkering.

Als gevolg hiervan heeft de uitstroompremie verder geen gevolgen voor het recht op huursubsidie.

11. Ten onrechte verstrekte premie

Indien achteraf blijkt dat de uitstroompremie ten onrechte is verstrekt, bijvoorbeeld omdat de onjuiste bewijsstukken zijn overgelegd, dan wordt het recht op uitstroompremie herzien. De verstrekte uitstroompremie wordt teruggevorderd.

De premie betreft een uitgave uit het Werkdeel fonds Wet werk en bijstand.

Terugvordering vindt plaats op basis van de gemeentelijk reïntegratieverordening waarin is bepaald dat overgegaan wordt tot een terugvordering indien er ten onrechte gebruik is gemaakt van een re- ïntegratie-instrument.

12. Overgangsregeling premiebeleid

In tegenstelling tot het recht op vrijlating is er bij invoering van de Wet werk en bijstand bewust niet gekozen voor een afbouwregeling ten aanzien van het recht op premie.

Gezien het feit dat de gemeentelijke premieverordening zijn werking met ingang van 1 januari 2004 van rechtswege heeft verloren en de Wet werk en bijstand geen vrijlating kent van eerder toegekende premies op basis van deze verordening, betekent dit dat de in 2004 nog uitbetaalde premies in januari 2004 zijn gekort op de uitkering. Het college heeft met haar besluit van 24 februari 2004 het recht op premie met ingang van 1 februari 2004 ingetrokken. Hierdoor is het op basis van de gemeentelijk verordening ontstane recht niet langer meer uitbetaald.

Het betrof hier uiteindelijk 2 personen. Op basis van de hardheidsclausule zou beoordeeld kunnen worden of het verlies van premies gecompenseerd dient te worden door middel van een eenmalige premie zoals opgenomen in artikel 31 lid 2 sub j WWB.

13. Uitstroompremie

In de voorliggende jaren bestond er geen recht op een uitstroompremie. Oorspronkelijk is een dergelijk recht wel opgenomen in de gemeentelijke premieverordening. Het recht is echter vervallen bij invoering van de toetredingskorting met ingang van 1 januari 2002. In zoverre heeft het van rechtswege vervallen van de gemeentelijke verordening ook niet tot een verlies aan (uitstroom)premies toe geleid.

Het recht op een uitstroompremie op grond van de WWB gaat gelden vanaf 1 januari 2005. Iemand dient in elk geval op of na 1 januari 2005 aan de gestelde voorwaarden te voldoen. De datum van uitstroom kan wel liggen voor 1 januari 2005, maar vond niet voor 1 januari 2004 plaats. Ook iemand die in 2004 is uitgestroomd, en in 2005 nog steeds aan de voorwaarden voldoet, wordt hiermee onder het premiebeleid gebracht.

14. Iemand voldeed alleen in 2004 aan de voorwaarden

Het is mogelijk dat iemand wel in 2004 voldeed aan de voorwaarden zoals gesteld aan het recht op uitstroompremie, maar in 2005 niet. Bijvoorbeeld vanwege het verlies van een dienstbetrekking. In beginsel komt iemand dan niet in aanmerking voor een recht op uitstroompremie. De uitstroompremie mist dan immers feitelijk zijn doel; het stimuleren van mensen om duurzaam uit te stromen.

15. Hardheidsclausule

Indien het met ingang van 1 januari 2005 in werking tredende vrijlatings- en premiebeleid in het individuele geval leidt tot ernstige benadeling in het individuele geval, dan kan hiervan afgeweken worden.

Voordat tot besluitvorming wordt overgegaan brengt de klantmanager eerst een onderbouwd voorstel ter advisering in het BAT.

Voorstel met betrekking tot de vast te stellen beleidsstandpunten m.b.t. artikel 21 van de Reïntegratieverordening

Artikel 21 Overige vergoedingen

Lid 1: Er wordt in ieder geval een vergoeding verstrekt voor, volgens de klantmanager, noodzakelijke reiskosten die gemaakt worden door belanghebbende om tot arbeidsinschakeling te komen. Indien er voorliggende voorzieningen zijn (zoals bijv. in het geval van kinderopvang) dan dienen deze voorzieningen eerst aangesproken te worden.

Andere kosten, voor zover die niet geheel of gedeeltelijk vergoed worden door een voorliggende voorziening, of volgens de beleidsregels genoemd bij de andere artikelen uit deze Reïntegratieverordening (bijv. artikel 12 Scholing), worden alleen dan vergoed door het college wanneer de klantmanager hierover een positief advies heeft afgegeven.

Voorstel met betrekking tot de vast te stellen beleidsstandpunten m.b.t. artikel 22 van de Reïntegratieverordening

Artikel 22 Voorzieningen gericht op nazorg

Voor het gemak van de lezer wordt de toelichting op dit artikel uit de Verordening nogmaals hier vermeld.

Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, zijnde niet gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaal gesproken al onderdeel uit van het traject.

Voorstel met betrekking tot de vast te stellen beleidsstandpunten m.b.t. artikel 23 van de Reïntegratieverordening

Artikel 23 Overgangsbepalingen gesubsidieerde arbeid

Lid 3: In de hierboven beschreven beleidsregels horend bij artikel 14 en 15 van de Reïntegratieverordening staat het voorstel voor beleid beschreven aangaande de gesubsidieerde arbeid op basis van de Wet inschakeling werkzoekenden en de Regeling In- en Doorstroombanen.

 

 

Voetnoten

 

17

Sinds 1 januari 2004 geldt er voor mensen die in december 2003 recht op een vrijlating hadden en op de peildatum (31 december 2003) ook daadwerkelijk inkomsten uit arbeid ontvingen, een overgangsregeling (artikel 9 Invoeringswet WWB). Op grond van de overgangsregeling wordt een bepaald bedrag aan inkomsten vrijgelaten en van het meerdere nog eens 50%. Voor de totale vrijlating is het maximum bedrag ingaande 1 januari 2004 gesteld op € 163,00 per maand.Per kwartaal wordt het recht op vrijlating met 25% afgebouwd. Dit betekent dat er alleen in 2004 een beroep kan worden gedaan op de overgangsregeling.

 

18

De reden waarom er met betrekking tot de alleenstaande ouder voor een extra vrijlating is gekozen is gelegen in het feit het voor de alleenstaande ouder niet altijd direct mogelijk is om uit te stromen omdat zij arbeid en zorg moeten combineren. Het is echter wel van belang dat er een band blijft bestaan met de arbeidsmarkt. Om deeltijdarbeid en met name ook grotere deeltijdbanen te stimuleren worden voor hen de arbeid en zorg gerelateerde heffingskortingen vrijgelaten, totdat het jongste kind de leeftijd van vijf jaar bereikt. Het betreft de aanvullende alleenstaande ouderkorting en de combinatiekorting. Het voordeel van een vrijlating van deze heffingskortingen is dat deze de alleenstaande ouder motiveren om het aantal uren dat gewerkt wordt stapsgewijs te vermeerderen. Een recht op een combinatiekorting ontstaat pas als de inkomsten meer bedragen dan een vastgesteld bedrag aan belastbaar loon.

De extra vrijlating voor de alleenstaande ouder kan samenvallen met een recht op vrijlating overeenkomstig het gemeentelijke vrijlatingsbeleid. Hier worden geacht geen bezwaren tegen te zijn. Dit gezien de doelgroep die het betreft en de specifieke belemmeringen die deze groep ondervindt ten aanzien van de uitstroom.

 

19

In geval van vrijwilligerswerk geldt een specifieke vrijlatingsregeling waarbij van een onkostenvergoeding een vastgesteld bedrag van € 21,00 per week wordt vrijgelaten (bedrag geldend op 1-7-2004) tot een vastgesteld maximaal bedrag ad € 735,00 per jaar (bedrag geldend op 1-7-2004).