Organisatie | Rijswijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Financiële Verordening gemeente Rijswijk 2006 |
Citeertitel | Financiële verordening |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | Financiën |
Geen
Gemeentewet, art. 212
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2006 | 20-04-2016 | nieuwe regeling | 26-06-2006 Groot Rijswijk, 29-06-2006 | 06-034 |
In deze verordening wordt verstaan onder:
productenraming: de uitvoering van de door de raad vastgestelde beleidskaders uit de programmabegroting wordt in de productenraming weergegeven en door het college vastgesteld en ter kennisname aan de raad overlegd. De productenraming bevat de vertaling van de beoogde effecten van de programma’s in concrete producten.
1.De raad stelt in ieder geval bij de aanvang van de nieuwe raadsperiode een programma-indeling vast.
Het college biedt uiterlijk voor de raadsvergadering van juni van het begrotingsjaar een nota aan over de kaders voor het volgende begrotingsjaar en de vier opvolgende jaren. In deze voorjaarsnota worden de bevindingen betrokken uit de rapportage van de begrotingsuitvoering bedoeld in artikel 8 en de jaarstukken bedoeld in artikel 9.
Beheersing en Interne controle
Het college draagt, waar mogelijk, zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van een aantal bedrijfsonderdelen op juistheid, volledigheid en tijdigheid van de bestuurlijke informatievoorziening, de rechtmatigheid van beheershandelingen en op misbruik en oneigenlijk gebruik van de gemeentelijke regelingen. Ieder bedrijfsonderdeel van de gemeente wordt minimaal eens in de 4 jaar getoetst.
Tussentijdse rapportage en informatie
Het college informeert de raad door middel van twee tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente in het lopende boekjaar. De eerste rapportage wordt opgenomen in de voorjaarsnota als bedoeld in art. 5, en de tweede rapportage wordt opgenomen in de najaarsnota. Daarnaast wordt de raad gerapporteerd door middel van de jaarrekening over de periode van het voorgaande jaar.
Het college informeert vooraf de raad en neemt pas een besluit nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen indien het college niet bij de begroting geregelde verplichtingen aangaat waarvan de jaarlijkse lasten groter zijn dan € 50.000,-.
Waardering & afschrijving vaste activa
Aankoop en vervaardiging van activa met een meerjarig maatschappelijk nut worden onder aftrek van bijdragen van derden en bestemmingsreserves ten laste van de exploitatiebegroting gebracht. Hiervan kan bij raadsbesluit worden afgeweken. In geval van activering bij raadsbesluit wordt het actief lineair afgeschreven over de verwachte levensduur van het actief of een kortere, door de raad aan te geven tijdsduur.
Voorziening voor oninbare vorderingen
€ 5.000 per vordering. Bij vorderingen kleiner dan € 5.000 wordt een percentage gestort in de voorziening, afhankelijk van het jaar van ontstaan:
Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van producten en diensten van de gemeente Rijswijk wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten alleen die indirecte kosten betrokken, die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verleende diensten en verstrekte goederen.
Verstrekken van leningen en garanties en het aangaan van financiële participaties anders dan genoemd in het tweede lid worden uitsluitend gedaan uit hoofde van de publieke taak (zie toelichting). Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofde van de publieke taak bedingt het college indien mogelijk zekerheden. Het college motiveert in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties.
Het college stelt regels op ter uitvoering van het gestelde onder het eerste tot en met derde lid en legt deze regels alsmede de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening vast in een besluit treasurystatuut. Het college zendt het besluit treasurystatuut ter kennisgeving aan de raad.
Registratie bezittingen, activa en vermogen
Het college draagt er zorg voor, dat de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente worden gecontroleerd, met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de (debiteuren-) vorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen en de (crediteuren-)schulden jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen tenminste eenmaal in de vier jaar.
het kwijtscheldingsbeleid en het tarievenbeleid.
Voor het vaststellen van de hoogte van gemeentelijke tarieven, heffingen en prijzen door de raad verstrekt het college aan de raad per verordening de actueel geraamde hoeveelheden per door de gemeente verstrekte dienst, waarover de tarieven, heffingen en prijzen in rekening worden gebracht en per verordening het totaal van de geraamde kosten van de erin genoemde door de gemeente verstrekte diensten.
Bij de begroting en jaarstukken doet het college in de paragraaf lokale heffingen verslag van: de opbrengsten per lokale heffing; het volume en bedrag aan kwijtscheldingen; de kostendekkendheid van de rioolrechten en de afvalstoffenheffing; de (ontwikkeling van de) lokale lastendruk voor eenpersoonshuishoudingen, meerpersoonshuishoudingen en bedrijven.
Weerstandsvermogen en risicomanagement
Het college biedt tenminste eenmaal in de vier jaar een (bijgestelde) nota weerstandsvermogen en risicomanagement aan. In deze nota wordt ingegaan op het risicomanagement, het opvangen van risico’s door verzekeringen, voorzieningen, het weerstandsvermogen of anderszins. In de nota wordt tevens het gewenste weerstandscapaciteit bepaald.
Het college geeft aan in de paragraaf weerstandsvermogen van de begroting en van de jaarstukken de risico’s van materieel belang en een inschatting van de kans dat deze risico’s zich voordoen. Het college brengt hierbij in elk geval de risico’s in beeld en actualiseert de risico’s genoemd in de nota bedoeld in het eerste lid. Hierbij wordt, speciale aandacht gegeven aan:
Het college biedt tenminste eens in de vier jaar een nota onderhoud openbare ruimte aan. De nota geeft het kader weer voor de inrichting van het onderhoud en het beoogde onderhoudsniveau voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair en eveneens de normkostensystematiek en het meerjarig budgettair beslag.
Het college biedt ten minste eens in de vier jaar een nota rioleringsplan aan. De nota geeft het kader weer voor de inrichting van het onderhoud, het beoogde onderhoudsniveau en de uitbreiding van de riolering alsmede de kwaliteit van het milieu en eveneens de normkostensystematiek en het meerjarig budgettair beslag.
Het college biedt eens in de vier jaar een nota onderhoud gebouwen en overig onroerend goed aan ter behandeling en vaststelling door de raad. De nota bevat de voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de, gemeentelijke gebouwen en eveneens de normkostensystematiek en het meerjarig budgettair beslag.
Bij de begroting (geplande onderhoud) en de jaarstukken (voortgang) doet het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen verslag over de voortgang van het geplande onderhoud en het eventuele achterstallig onderhoud aan openbaar groen, water, wegen, kunstwerken, straatmeubilair, riolering, gebouwen en overig onroerend goed.
Bij de begroting en de jaarstukken doet het college in de paragraaf financiering in ieder geval verslag van:
In de bedrijfsvoeringparagraaf in de begroting wordt ingegaan op de tijdelijke en actuele onderwerpen die aandacht behoeven. In de bedrijfsvoeringparagraaf in het jaarverslag wordt gerapporteerd over de bij de begroting bepaalde onderwerpen aangaande de bedrijfsvoering alsmede over nieuwe ontwikkelingen. Daarbij wordt speciale aandacht gegeven aan:
De nota bevat voorts de kaders voor het beleid aangaande (het aangaan van nieuwe) participaties met name de condities waaronder het publiek belang is gediend met behartiging door verbonden partijen, de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verbonden partijen en de financiële voorwaarden.
In de begroting en de jaarstukken wordt in de paragraaf verbonden partijen in elk geval ingegaan op nieuwe verbonden partijen, het beëindigen van bestaande verbonden partijen, het wijzigen van bestaande verbonden partijen en eventuele problemen bij bestaande verbonden partijen. De nota bevat een opgave van de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de raad en het college en de wijze waarop met informatie over de verbonden partijen wordt omgegaan.
Bij de begroting en de jaarstukken doet het college in de paragraaf grondbeleid verslag van:
Het college draagt zorg voor en legt in een besluit vast de interne regels voor de inkoop en aanbesteding van werken en diensten. De regels waarborgen dat wordt gehandeld in overeenstemming met de regels terzake van de Europese Unie.
Subsidieverstrekking en steunverlening
Het college draagt zorg voor en legt in een besluit vast de interne regels voor de toekenning van steunverlening aan ondernemingen en subsidies. De regels waarborgen dat wordt gehandeld in overeenstemming met de regels terzake van de Europese Unie en de subsidieverordening van de gemeente Rijswijk.
a.Deze verordening treedt in werking per 1 juli 2006, met dien verstande dat de begroting, de meerjarenbegroting, de jaarstukken, de uitvoeringsinformatie en de informatie voor derden en de daarbij behorende toelichtingen met ingang van de begroting voor het begrotingsjaar 2007 voldoen aan de bepalingen van deze verordening;
FINANCIËLE VERORDENING GEMEENTE RIJSWIJK 2006 (ART. 212 GEMEENTEWET)
1. Algemene toelichting op de Financiële verordening gemeente Rijswijk
Artikel 212 van de nieuwe Gemeentewet bepaalt dat de raad een verordening vast dient te stellen over het financieel beleid, het financieel beheer en de financiële organisatie. Het doel hiervan is dat de raad de uitgangspunten vastlegt voor de uitvoering van de financiële functie. Daarmee worden door de raad de kaders aangegeven waarbinnen het college dient te opereren. In de wettekst wordt voorgeschreven dat minimaal de volgende zaken in de verordening geregeld dienen te zijn:
Uitdrukkelijk dient hier te worden opgemerkt dat alles wat niet in deze verordening (of in de wettelijke bepalingen) geregeld is een bevoegdheid is van het college.
In de oude Gemeentewet was ook reeds sprake van een verordening artikel 212. Deze was echter aanzienlijk beperkter en had een technisch karakter, gericht op de (financiële) administratie. Een tweetal ontwikkelingen heeft geleid tot het bredere, meer beleidsmatige, karakter van de nieuw vast te stellen verordening: de evolutie van de financiële functie en de dualisering. Als nieuwe aandachtsvelden op het terrein van de financiële functie kunnen worden genoemd: bestuurlijke planning & control van de raad en het college, de meerjarige financiële positie en het beheersen van de risico’s. Het dualisme heeft geleid tot een duidelijker taakverdeling tussen raad en college, ook op financieel gebied. De raad heeft een kaderstellende en controlerende functie, het college een uitvoerende.
2.Enkele opmerkingen ten aanzien van de artikelen in de Financiële verordening
2.1 Tussentijdse rapportage en informatie (art. 8)
In lid 4 wordt geregeld dat het college voor het dagelijks kunnen besturen van de organisatie enige armslag heeft om binnen de aangegeven grenzen zelfstandig besluiten te kunnen nemen voor investeringen, exploitatie en het eventueel verstrekken van leningen welke bij de begrotingsvaststelling of in eerdere rapportages van het dienstjaar nog niet waren voorzien en als onvermijdelijk worden gezien. De raad wordt voor bedragen binnen de limiet achteraf in kennis gesteld. De bedoeling van dit artikel is, dat het niet als regulier wordt beschouwd, maar als instrument voor een goede bedrijfsvoering.
Buiten de aangegeven grenzen dient eerst instemming van de raad te worden gevraagd.
2.2 Financieringsfunctie (art. 15)
Het huidige treasurystatuut is een afzonderlijk stuk. Op grond van het nieuwe artikel 212 dienen er in de verordening regels m.b.t. de financiering te worden opgenomen. Dit heeft, in combinatie met de overweging dat het financieringsbeleid van groot belang is voor de financiële positie, geleid tot het voorstel om het treasurystatuut te beschouwen als onderdeel van deze Financiële verordening.
Daarnaast is op grond van de BBV een treasuryparagraaf in de begroting en het jaarverslag voorgeschreven. Uiteraard dient deze paragraaf aan te sluiten bij het treasurystatuut en dient in de paragraaf een helder inzicht te worden verschaft in onder andere de meest relevante kengetallen en in de liquiditeitsplanning.
2.3 Weerstandsvermogen en risicomanagement (art. 18)
Dit artikel regelt de wijze waarop met risico’s en afdekking hiervan moet worden omgegaan. Inmiddels is het risicomanagementbeleid op 31 januari 2006 door de raad vastgesteld. Hierin wordt onder meer inzichtelijk gemaakt hoe de risico’s voor de gemeente worden ingeschat en worden afgedekt. Het gewenste weerstandsvermogen wordt door de raad vastgesteld in de nota weerstandsvermogen. Het weergeven van de risico’s en het gewenste weerstandsvermogen is een dynamisch gebeuren, immers de risico’s kunnen toe- en afnemen met als gevolg het gewenste weerstandsvermogen.
2.4 Onderhoud kapitaalgoederen (art. 19)
Momenteel wordt gewerkt aan de nog vast te stellen nota onderhoud kapitaalgoederen. Voor de begroting en de jaarrekening wordt een paragraaf opgenomen over het onderhoud kapitaalgoederen. Dit is ook van belang: ons beheer van de openbare ruimte op het terrein van infrastructuur (wegen, water, riolering, kunstwerken), voorzieningen (groen, verlichting, sportfaciliteiten) en gebouwen beslaat een groot deel van de budgettaire middelen en draagt wezenlijk bij aan de uitvoering van onze (beleids)voornemens. Afspraken over vereiste kwaliteit, eventueel nader gespecificeerd per wijk of gebiedsdeel en/of beleidsthema, kunnen hun plek krijgen in de beleidsnota(‘s). Dan kan de paragraaf in de begroting en jaarrekening kort en bondig blijven en zich richten op de in het betreffende jaar vastgestelde prioriteiten qua uitvoering. Thans zijn er meerdere afzonderlijke nota’s op dit terrein, zoals bijvoorbeeld het rioleringsplan of nota openbare verlichting.
In de loop van het jaar 2006 zal het college de nota bedrijfsvoering vaststellen. De raad wordt hierover in kennis gesteld, conform de verordening. In de nota worden allerlei zaken op het gebied van de PIOFAHI taken beschreven voor een goede bedrijfsvoering en wordt de organisatieontwikkeling vastgesteld. De organisatie ontwikkelt zich naar een vraaggestuurde organisatie. In de begroting en de jaarrekening wordt gerapporteerd en weergegeven zoals in deze verordening wordt voorgeschreven.
Toelichting op alle artikelen Financiële verordening gemeente Rijswijk 2006
Artikel 2 bevat een aantal bepalingen over de inrichting van de begroting waarin de kaderstellende functie van de raad tot uiting komt. De raad legt op basis van dit artikel een belangrijk deel van de infrastructuur van de begroting vast.
In het Besluit comptabiliteitsvoorschriften 1995 was de indeling van de begroting in functies verplicht voorgeschreven. In het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) is dat niet meer zo. De gemeente bepaalt nu zelf het aantal en de inhoud van de programma's van de begroting en kan daardoor de begrotingsopzet aanpassen aan de eigen politiek-bestuurlijke wensen.
Een programma is gebaseerd op de drie w-vragen: wat willen we bereiken, wat gaan we daar voor doen en wat mag dat kosten? Vooral voor de eerste twee vragen zullen in de praktijk indicatoren nodig zijn. Aan de hand van die indicatoren kan de raad zijn kaderstellende functie vervullen. Ook dienen zij om de raad de gelegenheid te bieden zijn controlerende functie in te vullen door de uitkomsten en resultaten van de programma's te beoordelen. In het dualistisch bestel moet de raad de w-vragen zelf beantwoorden; hij kan dat niet overlaten aan het college en/of de ambtelijke organisatie.
De raad stelt de programmabegroting vast. Ter uitvoering van de begroting stelt het college - zoals geregeld in het Besluit begroting en verantwoording (BBV) - een productraming op. Het college is vrij in het aantal producten en de indeling daarvan. De productraming is in de systematiek van het besluit geen onderdeel van de begroting. De raad kan van oordeel zijn dat hij bij de programmabegroting en verantwoording een overzicht wil hebben van welke producten er bij de programma's horen. Dit wordt geregeld in het eerste lid.
De artikelen 2 en 3 betreffen vooral de infrastructuur van de begroting. Artikel 5 gaat over het meerjarige budgettaire kader. Dat vormt de grondslag voor de eigenlijke begroting. Gegeven het grote belang van het budgetrecht van de raad, is het logisch dat de raad expliciet een budgettair kader vaststelt.
Artikel 6. Uitvoering begroting
In artikel 6 legt de raad het college een aantal eisen op die voor een goede uitvoering van de begroting noodzakelijk zijn. In het eerste lid wordt bepaald dat het college de rechtmatigheid, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de uitvoering dient te waarborgen. Lid 2 stelt eisen voor de onderwerpen die van belang zijn voor de opstelling van de productraming. Lid 3 doet hetzelfde voor de uitvoering van de programma's van de begroting.
In het duale stelsel geeft de raad geen nadere uitvoeringsregels om aan de prestatie-eis te voldoen. Deze uitvoeringsregels zijn aan het college.
De raad legt in dit artikel enkele basiscondities vast voor de interne controle.
De verordening geeft in het eerste en tweede lid aan het college de opdracht voor de inrichting van de financiële organisatie verschillende maatregelen te treffen op het gebied van interne controle, bijvoorbeeld een adequate functiescheiding. Voor een goede interne controle zijn echter aanvullende onderzoeken nodig. In het derde lid van artikel 7 geeft de raad aan, welke onderzoeken hij nodig acht om de eisen van controle te waarborgen en met welke frequentie deze onderzoeken moeten worden uitgevoerd.
Het vierde en vijfde lid regelt dat het college op grond van de uitkomsten van de onderzoeken bij tekortkomingen maatregelen tot herstel treft en dat de raad over de uitkomsten van de onderzoeken en de eventuele maatregelen tot herstel op de hoogte wordt gebracht.
De genoemde onderzoeken in dit artikel omvatten niet de interne onderzoeken van het college naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur. Regels voor deze interne onderzoeken worden opgenomen in de verordening artikel 213a Gemeentewet.
Artikel 8. Tussentijdse rapportage en informatie
Dit artikel, eerste tot en met derde lid, formaliseert een belangrijk onderdeel van de planning en control van de raad. De raad geeft namelijk aan de aard van de informatie die het college standaard dient te verstrekken evenals de reguliere frequentie. Op basis van deze informatie kan de raad de uitvoering van de begroting volgen en besluiten of bijsturing nodig is.
De stand van zaken van - en prognose voor het lopende begrotingsjaar kan overigens naast de jaarstukken van het afgelopen jaar mede een belangrijke basis zijn voor het inzicht voor en het opstellen van de komende begroting.
Het vierde en vijfde lid gaan in op de informatieplicht van het college voor nieuwe, niet in de begroting opgenomen activiteiten.
De raad autoriseert het college met het vaststellen van de begroting op hoofdlijnen het door het college uit te voeren beleid. Hiermee worden alle afzonderlijke verplichtingen die in de programma's besloten liggen in materiële zin oftewel financieel geaccordeerd. Bij de uitvoering van de begroting geldt voor het college de informatieplicht uit het vierde lid artikel 169 Gemeentewet. Bij het aangaan van verplichtingen of het uitoefenen van bevoegdheden door het college met ingrijpende gevolgen voor de gemeente moet het college eerst het gevoelen van de raad inwinnen. De raad schrijft nu in dit artikel voor welke privaatrechtelijke rechtshandelingen in elk geval vooraf aan de raad moeten worden gemeld.
Voor verschillende privaatrechtelijke rechtshandelingen worden in de verordening limietbedragen ingevuld. Bij de rechtshandelingen boven deze limieten wordt het college verplicht vooraf het gevoelen van de raad in te winnen. Beneden deze bedragen blijft overigens de informatieplicht voor het college gelden, zoals neergelegd in artikel 169, vierde lid, Gemeentewet, dat wil zeggen dat het college gehouden is de raad te informeren over het gebruik van collegebevoegdheden indien er om welke reden dan ook ingrijpende gevolgen zijn te verwachten.
Artikel 9 is het sluitstuk van de begrotingscyclus, de verantwoording over de begrotingsuitvoering door het college, cq. de controle van de raad daarop. Basis daarvoor is de productrealisatie. In het eerste lid wordt daarvoor een kwaliteitseis gesteld.
Artikel 10. Financiële positie
In dit artikel worden enkele belangrijke uitgangspunten aangegeven die het college voor de uiteenzetting van de financiële positie en de meerjarenramingen moet volgen.
Tevens wordt hier expliciet vastgelegd hoe de raad bij het vaststellen van de financiële positie de investeringskredieten autoriseert. Uitgangspunt is dat de raad het college autoriseert de investeringskredieten in de investeringsplanning van de 1e jaarschijf te mogen uitvoeren conform de afgesproken voorwaarden. De investeringskredieten voor de overige jaarschijven worden geautoriseerd voor opname in de meerjarenbegroting. De raad heeft in het 5e lid nog de mogelijkheid in bijzondere gevallen bij begrotingsvaststelling investeringskredieten uit de eerste jaarschijf aan te wijzen waarop de raad voor de uitvoering nog instemming moet verlenen. In het 6e lid wordt geregeld dat de raad op de hoogte wordt gesteld indien een geautoriseerde investering uit de eerste jaarschijf, zoals in lid 3 is beschreven, een bedrag van €100.000 te boven gaat en wordt aangevangen met de uitvoering.
Artikel 11. Waardering & afschrijving vaste activa
De verordening moet volgens artikel 212 Gemeentewet in elk geval bevatten de "regels voor waardering en afschrijving activa". Artikel 11 stelt de regels voor de waardering en afschrijving van de vaste activa. De vaste activa worden verplicht ingedeeld in immateriële vaste activa, materiele vaste activa en financiële vaste activa. De immateriële vaste activa worden verdeeld in de kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief en de kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio. De materiele vaste activa worden onderverdeeld in materiele vaste activa met economisch nut en materiele vaste activa met alleen maatschappelijk nut.
Het eerste lid bepaalt, dat het saldo van agio en disagio en de kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief lineair worden afgeschreven in 5 jaar. Deze immateriële activa mogen volgens het "Besluit begroting en verantwoording gemeenten en provincies (BBV)" ook ineens ten laste van het resultaat worden gebracht.
Het tweede lid bepaalt, dat de kosten voor het afsluiten van geldleningen bij voorkeur worden afgeschreven op basis van de looptijd van de aan te gane lening.
Het derde lid geeft de afschrijvingstermijnen van de vanaf 2004 te plegen materiele vaste activa met economisch nut.
De afschrijvingswijze van deze activa is lineair op basis van historische kostprijs, te weten in:
aangekochte bestaande gebouwen (afhankelijk van de economische levensduur);
aangekochte bedrijfsgebouwen (afhankelijk van de economische levensduur).
Renovatie en restauratie van bestaande woonruimten en bedrijfsgebouwen;
ondergrondse inzameling (buitenbak);
technische installaties in bedrijfsgebouwen;
veiligheidsvoorzieningen bedrijfsgebouwen;
stoffering en kantoorinrichting;
aanleg tijdelijke terreinwerken;
nieuwbouw tijdelijke woonruimten en bedrijfsgebouwen;
groot onderhoud woonruimten en bedrijfsgebouwen;
ondergrondse inzameling (binnenbak);
motorvaartuigen (mechanisch deel);
h.Looptijd van de afgesloten geldlening :
Kosten afgesloten geldleningen (immateriële vaste activa);
Kosten voor onderzoek en/of ontwikkeling van een bepaald actief (immateriële vast activa);
gronden en terreinen met een economisch nut;
gronden en terreinen met alleen een meerjarig maatschappelijk nut; indien niet direct ten laste van de exploitatierekening, een bestemmingsreserve of gefinancierd door bijdragen van derden, kan de raad besluiten tot activering met als maximale termijn de verwachte levensduur.
De gekozen afschrijvingsperiode voor de oude investeringen (staat van oude activa/afgesloten kredieten) wordt niet aangepast. Bovenstaande opsomming geldt alleen voor nieuwe investeringen.
Voor alle investeringen geldt overigens dat bij een jaarrekening wordt beoordeeld of de boekwaarden t.o.v. de technische en economische levensduur nog wel reëel is of dat moet worden afgeboekt.
Er is zoveel mogelijk aangesloten op de huidige systematiek van afschrijvingen die gebruikelijk is binnen de gemeente Rijswijk.
Het vijfde lid geeft een opsomming van de activa van de gemeente, welke slechts een maatschappelijk en geen economisch nut hebben. Investeringen in vaste activa met alleen maatschappelijk nut mogen ineens ten laste van de exploitatie worden gebracht. Deze investeringen genereren geen inkomsten en brengen bij verkoop geen geld op. Activering van deze activa geeft een opwaartse vertekening van het eigen vermogen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat alleen investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut geactiveerd mogen worden. Er moet namelijk in de praktijk een (h)erkenbaar criterium zijn voor de onderscheiding van activa met alleen een maatschappelijk nut. In lid 5 is er voor gekozen om aan te geven welke soorten van activa het betreft. Meer gedetailleerd gaat het dan om de zaken als waterwegen, waterbouwkundige werken, permanente terreinwerken, wegen, straten, fietspaden, voetpaden, bruggen, viaducten, tunnels, verkeerslichtinstallaties, openbare verlichting, straatmeubilair, reconstructie openbare ruimten, parken en overig groen.
Het vijfde lid bepaalt, dat activa met alleen maatschappelijk nut onder aftrek van bijdragen van derden en bestemmingsreserves direct ten laste van de exploitatiebegroting worden gebracht. Slechts bij uitzondering mogen dergelijke investeringen met toestemming van de raad worden geactiveerd. Dit kan nodig zijn ingeval een gemeente een (aantal) zeer grote investering in de openbare ruimte wil uitvoeren. Een gemeente kan bij een dergelijk (meerjarige) investering de begroting mogelijk niet sluitend krijgen. Dit is echter wel verplicht. Artikel 189 Gemeentewet bepaalt namelijk, dat de begroting in enig jaar in evenwicht is, dan wel evenwicht in de eerstvolgende jaren tot stand wordt gebracht. In een dergelijk geval kan activering van deze investeringen bij wijze van uitzondering uitkomst bieden.
Artikel 12. Waardering oninbare vorderingen
Artikel 12 geeft de regels voor de bepaling van de hoogte van de voorziening voor oninbare vorderingen. Voor het bepalen van de hoogte van de voorziening is in dit artikel gekozen voor een scheiding in de bulkfacturen van de gemeente en de overige facturen. Voor de bulkfacturen van gemeenten wordt een voorziening getroffen op basis van een in te schatten percentage van oninbaarheid, omdat individuele beoordeling ondoenlijk is. In gemeenten betreft het hier veelal vorderingen facturen lokale heffingen en rechten.
Artikel 13. Reserves en voorzieningen
Een belangrijk beleidsmatig aspect betreft de omvang van het eigen vermogen van een gemeente. Het eigen vermogen van een gemeente bestaat uit de algemene reserves en bestemmingsreserves. Hoe groot moet het eigen vermogen zijn om risico's op te vangen en gaan we een investering financieren door belastingverhoging of door het interen op het eigen vermogen, zijn financieel beleidsmatige vragen die thuishoren bij de raad.
Artikel 13 bepaalt, dat het college een nota over de reserves en voorzieningen eens in de vier jaar aanbiedt ter behandeling en vaststelling door de raad. In deze nota kan de raad het kader vaststellen voor de omvang van de reserves. Kaders stellen voor voorzieningen is veelal niet aan de orde, omdat voorzieningen een verplichtend karakter kennen. Wel is het inzichtelijk in de nota in te gaan op de voorzieningen.
Artikel 14. Kostprijsberekening
In artikel 14 is de grondslag voor de bepaling van heffingen en tarieven neergelegd, zoals dat door artikel 212, lid 2, letter b Gemeentewet wordt geëist. De grondslag voor de hoogte van heffingen en tarieven is namelijk politieke besluitvorming door de raad op basis van de geraamde hoeveelheden en de geraamde kostprijzen. In dit artikel worden uitgangspunten voor de bepaling van de kostprijzen gegeven.
Artikel 14, lid 1 bepaalt, dat naast de direct aan een product toe te rekenen kosten ook de indirecte kosten die rechtstreeks samenhangen met de vervaardiging van het product, worden meegenomen voor de kostprijsbepaling. De salariskosten van de burgemeester hoeven dus niet worden meegenomen voor de kostprijsberekening van de rioolrechten. Het toe te rekenen deel van de overhead van de gemeentelijke dienst waaronder het rioolbeheer valt moet dus wel worden meegenomen in de kostprijsberekening.
Artikel 229b, lid 2, Gemeentewet stelt, dat bijdragen aan bestemmingsreserves en voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van de betrokken activa voor bepaling van de geraamde kostprijs en dus voor de bepaling van het tarief of de heffing mogen worden meegenomen.
Op grond van artikel 14, lid 2 moeten ook worden meegenomen de kosten compensabele BTW voor rioolrechten en reinigingsrechten. De begroting en jaarstukken zijn exclusief de compensabele BTW. Voor dit soort heffingen is echter in de wet bepaald dat ze wel meegenomen mogen worden in de kostprijsberekening, omdat de gemeente deze kosten wel heeft, ook al wordt de BTW gecompenseerd.
Het rentepercentage van de toerekening van kapitaallasten is van invloed op de lasten, maar ook van invloed op de kostprijs. Indien men voor de bouw van een school een lening heeft afgesloten, kan men er voor kiezen de rentelasten op de kosten van het schoolgebouw te laten drukken. Dit wordt in de gemeentelijke boekhouding bereikt door de zogenaamde rente-omslagmethode. Het rentepercentage dat wordt gehanteerd bij de omslagmethode, is van invloed op de kostprijs. Het rentepercentage valt zodoende onder het budgetrecht van de raad. Daarnaast is bij de rente-omslag van de kapitaallasten toerekening van de bespaarde rente over het eigen vermogen toegestaan. Artikel 14, lid 3 legt het te hanteren rentepercentage voor de omslagrente van de kapitaallasten vast.
Artikel 15. Financieringsfunctie
De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelenbeheer. Gezien de operationele kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 212 het expliciete voorschrift dat de verordening een onderdeel over de financieringsfunctie heeft. Het gaat om de kaders voor het uitvoeren van de financieringsfunctie. De uitvoering van de financieringsfunctie komt aan de orde in de financieringsparagraaf in de begroting en de rekening zoals die in het Besluit begroting en verantwoording (BBV) is voorgeschreven. In dit artikel stelt de raad doelstellingen, richtlijnen en limieten die voor het college gelden. Het vierde lid van het artikel draagt het college op een treasurystatuut op te stellen dat met name protocollen bevat voor de dagelijkse uitvoering. In Rijswijk bestaat al zo’n treasurystatuut waarin onderwerpen aan de orde komen betreffende het derivatenbeheer (indien van toepassing), het kasbeheer, het risicobeheer, de financiering en de administratieve organisatie. Onder het risicobeheer vallen het renterisicobeheer, het kredietrisicobeheer, het koersrisicobeheer, het interne liquiditeitsbeheer en het valutarisicobeheer (indien van toepassing).
In het tweede lid onder a wordt gesproken van een vereiste rating die een financiële instelling moet hebben. De regelgeving schrijft voor dat het minimaal om een A-rating moet gaan. In onderdeel b wordt verder gesproken over een hoofdsomgarantie voor uitzettingen. Dit is de minimumeis die volgens de regeling geldt. De nominale waarde van de uitzetting blijft dan in ieder geval in takt.
De kasgeldlimiet en de renterisiconorm zijn wettelijk geregeld (Wet financiering decentrale overheden, artikel 3 en 4, respectievelijk 5 en 6). Overschrijding is niet toegestaan. Gedeputeerde Staten van de provincie moeten in hun hoedanigheid van toezichthouder ingrijpen, maar kunnen onder bijzondere omstandigheden een tijdelijke overschrijding tolereren. Bij overschrijding kan de gemeente worden geconfronteerd met preventief toezicht op het sluiten van kortlopende (kasgeldlimiet) of langlopende (renterisiconorm) leningen. De raad dient daarom wanneer overschrijding dreigt terstond geïnformeerd te worden.
Lid 3 spreekt van de publieke taak. Hiervoor is diverse wetgeving van toepassing, onder meer de Wet Fido en de Wet Financiële Dienstverlening. Volgens de gebruikelijke routing van stukken bepaalt de raad van geval tot geval welke garanties en leningen nog meer onder de publieke taak vallen. Met zowel het garanderen van geldleningen als het verstrekken van geldleningen zal dan ook zeer terughoudend worden omgegaan.
Artikel 16. Registratie bezittingen en activa
Voor een goed beeld van de financiële positie is een volledige registratie van de gemeentelijke bezittingen belangrijk. Het college draagt zorg voor regelgeving inzake het periodiek controleren van de registratie en bij afwijkingen maatregelen tot herstel te treffen.
Het nieuwe artikel 212 Gemeentewet eist in het tweede lid, onderdeel b, dat de verordening 212 Gemeentewet minimaal de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b Gemeentewet en in rekening te brengen heffingen als bedoeld in artikel 15.33 Wet milieubeheer. In de verordening is er voor gekozen om als uitgangspunt van het financieel beleid de grondslagen voor de bepaling van heffingen, tarieven en prijzen in het algemeen te verankeren. Zo zijn ook opgenomen regels voor de bepaling van de lokale belastingen.
Het eerste lid van artikel 17 regelt, dat het college eens in de vier jaar een (bijgestelde) nota lokale heffingen aan de raad aanbiedt ter behandeling en vaststelling van de lokale lasten. De raad stelt de nota vast binnen drie maanden nadat deze is aangeboden. Op grond van de vastgestelde nota moeten vervolgens de bijbehorende belastingverordeningen worden aangepast en door de raad worden vastgesteld.
Artikel 229b Gemeentewet en artikel 15.33 Wet milieubeheer stellen echter randvoorwaarden aan de hoogte van de meeste tarieven en heffingen. Behalve tarieven voor het geven van vermakelijkheden en belastingen mogen de tarieven en heffingen niet het bedrag van de geraamde kostprijs te boven gaan. Voor het vaststellen van de hoogte van de verschillende tarieven en heffingen heeft de raad dus de geraamde kostprijs per tarief c.q. heffing nodig.
In afwijking van de voorgaande alinea is bij meer producten en diensten opgenomen in één verordening het mogelijk dat een bepaald product hoger wordt geprijsd dan de geraamde kostprijs, zolang het totaal van de geraamde opbrengst de totale kosten van de in de verordening genoemde producten en diensten niet overschrijdt. Dit is het geval bij de leges, welke in de regel bijeen worden gebracht in één legesverordening.
Voor inzicht in de hoogte van de baten in begrotingstechnische zin heeft de raad ook informatie nodig over de geraamde afzet in hoeveelheid. Het tweede lid regelt, dat het college de geraamde kostprijs per verordening en de geraamde hoeveelheden per product/dienst aan de raad verstrekt voor vaststelling van de heffingen, tarieven en prijzen.
Het derde lid regelt over welke feiten aangaande de lokale lasten de raad in elk geval in de verplichte paragraaf lokale heffingen bij de begroting en jaarstukken wordt geïnformeerd. Hier kan de raad invulling geven aan zijn eigen informatiebehoefte over de lokale lasten en heffingen. Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) schrijft de minimumeisen voor die in de paragraaf moeten worden vermeld, namelijk:
III.een overzicht op hoofdlijnen van de diverse heffingen;
IV.een aanduiding van de lokale lastendruk;
V.een beschrijving van het kwijtscheldingsbeleid.
Daarnaast kan men bijvoorbeeld opnemen:
VI.de kostendekkendheid van de rioolrechten, verontreinigingsheffing;
VII.het aantal en het bedrag aan kwijtscheldingen;
VIII.de waardeontwikkeling van onroerende zaken in de gemeente.
Artikel 18. Weerstandsvermogen en risicomanagement
Een gemeente loopt risico's. Deze risico's zijn van uiteenlopende aard. Tegen een deel van deze risico's kan een gemeente zich verzekeren, of er moeten voorzieningen worden gevormd, of ze kunnen anderszins worden opgevangen.
De niet verzekerde risico's hebben, als ze zich voordoen, (grote) financiële consequenties. Het is dus zaak voor de gemeente, zich bewust te zijn van de risico's die ze loopt, en ze beheerst. Het uitsluiten van risico's is echter niet mogelijk. Niet verzekerde risico's die zich voordoen, moet de gemeente opgevangen met het eigen vermogen, door belastingverhoging of door beleidsmatige ombuigingen op de begroting.
Het eerste lid van artikel 18 eist dat het college eens in de vier jaar een (bijgestelde) nota aan de raad aanbiedt, waarin het college uiteenzet hoe hij omgaat met de inventarisatie en beheersing van risico's. Dit zijn bijvoorbeeld regels over welke bezittingen van de gemeente moeten worden verzekerd en welke procedures hiervoor gelden. Een ander voorbeeld van een regel voor de beheersing van risico's is, dat er jaarlijks een rentevisie wordt gemaakt, waarmee de gemeente het renterisico op haar leningportefeuille op een aanvaardbaar niveau houdt. Ieder college kan zelf invulling geven hoever hij met deze regels wil gaan. Ten tweede moet het college in deze nota de risico's kwantificeren en aan de hand ervan het gewenste weerstandscapaciteit bepalen. De raad stelt de nota vast binnen drie maanden nadat deze is aangeboden.
Het tweede lid regelt over welke risico's en hun financiële consequenties de raad in de verplichte paragraaf weerstandsvermogen van de begroting en de jaarstukken moet worden geïnformeerd. Het "Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV)" verplicht een aantal zaken op te nemen in de paragraaf, namelijk:
I.een inventarisatie van de weerstandscapaciteit;
II.een inventarisatie van de risico's;
III.het beleid omtrent de weerstandscapaciteit en de risico's;
Voor de speciale aandacht in de verordening kan men, voor zover nodig, denken aan een opsomming van de risico's zoals:
IV.tegenvallende rente-ontwikkeling op de kapitaalmarkt;
V.tegenvallende resultaten uit grondexploitatie;
VI.tegenvallende realisatie op begrote subsidieverwachtingen;
VII.lopende en te verwachten claims van derden;
VIII.nog niet getaxeerde kosten van (vermoedde) milieuverontreiniging;
IX.overschrijding openeinde regelingen en subsidies;
X.dreigend faillissement van verbonden partijen;
XI.dreigend faillissement van derden bij wie borgstellingen, garanties, leningen of vorderingen uitstaan.
In het onderhavige artikel is er voor gekozen om de beleidslijnen uit te zetten in een nota. De desbetreffende, volgens het Besluit begroting en verantwoording (BBV) voorgeschreven paragraaf informeert dan vooral de uitvoering en toepassing van de nota.
Artikel 19. Onderhoud kapitaalgoederen
In artikel 19 stelt de raad regels voor de begrotings- en verantwoordingsinformatie aan de raad over het onderhoud aan kapitaalgoederen. De verantwoordingsinformatie wordt gesplitst. Het eerste tot en met het vierde lid regelen, dat er nota's aan de raad worden aangeboden over het onderhoud aan de verschillende categorieën kapitaalgoederen. Hierin kan op de stand van zaken worden ingegaan en kan de raad de kaders voor het toekomstig beleid uiteenzetten.
Door het vastleggen van de data in de verordening voor het aanbieden van de nota onderhoud gemeentelijke gebouwen door het college aan de raad, kan de raad deze nota agenderen. Voor de andere nota's is in de modelverordening een actualisatie termijn opgenomen van 4 jaar. De omvang van dat onderhoud heeft een meer statisch karakter.
Artikel 19, vierde lid, regelt over welke feiten aangaande het financieel beheer van het onderhoud van kapitaalgoederen de raad in de verplichte paragraaf onderhoud kapitaalgoederen bij de begroting (geplande onderhoud) en jaarstukken (voortgang) in elk geval geïnformeerd wordt. Hier kan de raad invulling geven aan zijn eigen informatiebehoefte over het onderhoud kapitaalgoederen. Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) schrijft enige feiten voor, die in de paragraaf moeten worden vermeld. Namelijk het beleidskader, de daaruit voortvloeiende financiële consequenties en de vertaling daarvan in de begroting van het onderhoud wegen, het onderhoud riolering, het onderhoud water, het onderhoud groen en het onderhoud gebouwen.
De basis voor dit artikel is gelegen in artikel 15. Artikel 20 regelt over welke feiten inzake het financieel beheer van de financieringsfunctie de raad in elk geval in de verplichte paragraaf financiering bij de begroting en jaarstukken wordt geïnformeerd.
Het domein van de ambtelijke organisatie is de verantwoordelijkheid van het college. Beleid op dit gebied wordt in de eerste plaats vormgegeven en daarom wordt dan ook slechts een nota over de bedrijfsvoering ter kennisgeving aan de raad overlegd. De nota zal in de loop van 2006 worden aangeboden.
Het tweede lid regelt verder over welke feiten aangaande het financieel beheer van de bedrijfsvoering de raad in de verplichte paragraaf bedrijfsvoering geïnformeerd wordt. In dit artikel kan de raad invulling geven aan zijn eigen informatiebehoefte over de middelen bedrijfsvoering. Men kan hier onder andere opnemen:
Artikel 22. Verbonden partijen
Artikel 22 stelt regels voor de verantwoordingsinformatie over de verbonden partijen. De verantwoordingsinformatie wordt gesplitst. Het eerste lid regelt, dat er een nota verbonden partijen aan de raad wordt aangeboden, waarin op de stand van zaken van de verbonden partijen wordt ingegaan en de raad de kaders voor het toekomstig beleid uiteen kan zetten. Deze nota wordt minimaal eens in de vier jaar door het college aan de raad aangeboden. De nota zal in 2006 worden aangeboden. De raad stelt de nota vast binnen drie maanden nadat deze is aangeboden.
Lid 2 regelt over welke feiten aangaande het financieel beheer van verbonden partijen de raad in elk geval in de verplichte paragraaf verbonden partijen bij de begroting en jaarstukken geïnformeerd wil worden.
Omdat de begroting, jaarstukken en nota's openbare stukken zijn, kan vermelding van bepaalde in de verordening vereiste informatie de belangen van de gemeente schaden. Te denken valt aan bijvoorbeeld het voornemen om een financieel belang af te stoten, hetgeen in bepaalde situaties de onderhandelingspositie van de gemeente aantast. Deze gegevens neemt men vanzelfsprekend niet herkenbaar op in de begroting, jaarstukken en openbare nota's.
Ingevolge het Besluit begroting en verantwoording (BBV) dient een lijst van verbonden partijen te worden bijgehouden.
Een belangrijke taak van een gemeente is het daadwerkelijk ingrijpen in de ruimtelijke ordening van een gemeente door zelf vastgoedlocaties te (laten) ontwikkelen. De uitgangspunten van het financieel beleid ten aanzien van het grondbeleid horen bij de raad thuis. Artikel 23, eerste lid, regelt, dat het college eenmaal in de vier jaar een nota grondbeleid aan de raad aanbiedt ter behandeling en vaststelling. In deze nota kan de raad de kaders vaststellen voor het toekomstig grondbeleid. De nota zal in 2006 worden aangeboden. De raad stelt de nota vast binnen drie maanden nadat deze is aangeboden.
Het tweede lid van artikel 23 schrijft de feiten voor aangaande het grondbeleid waarover de raad in elk geval in de verplichte paragraaf grondbeleid bij de begroting en jaarstukken moet worden geïnformeerd. Hier kan de raad invulling geven aan zijn eigen informatiebehoefte over het grondbeleid. Dit naast de verplichtingen die het Besluit begroting en verantwoording (BBV) voorschrijft. Het besluit schrijft voor:
I.een visie op het grondbeleid in relatie tot de realisatie van de doelstellingen van de programma's die zijn opgenomen in de begroting;
II.een aanduiding van de wijze waarop de gemeente het grondbeleid uitvoert;
III.een actuele prognose van de te verwachten resultaten van de totale grondexploitatie;
IV.een onderbouwing van de geraamde winstneming;
V.de beleidsuitgangspunten omtrent de reserves voor grondzaken in relatie tot de risico's van de grondzaken.
Daarnaast kan gedacht worden aan:
VII.de aan- en verkoop van vastgoed
VIII.de deelname in Publiek Private Samenwerking-constructies
IX.de geraamde kosten en opbrengsten per in ontwikkeling genomen project
X.in erfpacht uitgegeven gronden en inkomsten uit erfpacht en bijstelling erfpachtvergoedingen
Omdat de begroting, jaarstukken en nota's openbare stukken zijn, kan vermelding van bepaalde in de verordening geëiste informatie de belangen van de gemeente schaden. Te denken valt aan het opnemen van de financiële onderhandelingsruimte in de begroting voor de aankoop van een stuk grond. Dergelijke informatie tast de onderhandelingspositie van de gemeente aan. Zulke gegevens zal niet herkenbaar op worden genomen in de begroting, jaarstukken en openbare nota's.
Artikel 24. Verstrekking subsidies
Een belangrijke uitgaande middelenstroom, die de kaderstellende rol en het budgetrecht van de raad raakt, betreft de verstrekking van gemeentelijke subsidies. Hiervoor is geen paragraaf bij de begroting en de jaarstukken opgenomen. Artikel 4.23 Algemene wet bestuursrecht vereist dat een subsidie slechts door een bestuursorgaan kan worden verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift. Het voorschrift moet regelen voor welke activiteiten subsidies kunnen worden verstrekt. Voor incidentele gevallen met een subsidieduur van ten hoogste vier jaar geldt het bovengenoemde vereiste niet. Op grond van deze wettelijke bepaling is al een subsidieverordening vastgesteld.
Artikel 24 regelt, dat de raad eens in de vier jaar een nota ontvangt waarin het college het voorgenomen beleid uiteenzet voor de verstrekking van subsidies en een overzicht van de toegekende subsidies. De raad stelt de nota vast uiterlijk driemaanden na aanbieding van de nota door het college.
In artikel 25 worden de kaders gegeven voor de inrichting van administraties van de gemeente. In hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens moeten worden vastgelegd en aan welke eisen de vastgelegde gegevens moeten voldoen. Deze verordening regelt niet – inherent aan het dualisme – de regels en activiteiten die daarvoor in de uitvoering nodig zijn. Dat is een taak van het college. In de Organisatieverordening zijn deze zaken vastgelegd voor de aansturing van de ambtelijke organisatie.
Artikel 26. Financiële administratie
Een belangrijk onderdeel van de administratie is de financiële administratie. Bij algemene maatregel van bestuur stelt het Rijk eisen aan de verantwoordingsinformatie van gemeenten. In het Besluit begroting en verantwoording (BBV) zijn onder andere waarderingsgrondslagen, balansindeling en verplicht op te leveren financiële gegevens vastgelegd. Vanuit de financiële administratie moeten gegevens worden aangeleverd voor de financiële verantwoordingsinformatie aan de raad, maar ook aan gedeputeerde staten, in hun rol als toezichthouder, het rijk, de Europese Unie etc.
Artikel 27. Financiële organisatie
In dit artikel worden uitgangspunten voor de inrichting van de financiële organisatie gegeven, waaraan het college bij het stellen van regels voor de ambtelijke organisatie invulling moet geven. De uitgangspunten vormen kaders voor het college, waaraan hij zich moet houden.
In de onderdelen a en b worden eisen gesteld aan de toedeling van taken aan organisatieonderdelen van de gemeente en de toewijzing van functies aan functionarissen. In de onderdelen c t/m f worden eisen gesteld aan de budgettoedeling en de verantwoording daarover.
In de Beheersverordening 1999 zijn al regels opgenomen omtrent de administratieve organisatie (AO) en het management control systeem (MCS). Het college draagt zorg voor een nadere aanpassing hierover inzake de regelgeving Besluit begroting en verantwoording (BBV). Dit zal worden betrokken bij de organisatiediscussie.
Artikel 28. Aanbesteding en inkoop
De inkoop van goederen en diensten en de aanbesteding van werken zijn belangrijke en kwetsbare activiteiten die een groot budgettair effect kunnen hebben. Het hanteren van een protocol is naast de desbetreffende administratieve aspecten tevens te zien als een vorm van risicobeheersing. De aansprakelijkheid kan worden beperkt en er wordt jegens derden rechtszekerheid gecreëerd. Artikel 28 legt aan het college de zorg op om regels, neergelegd in een nota Inkoopbeleid op te stellen voor de aanbesteding van werken en inkoop van goederen en diensten. De regelgeving van de Europese Unie dient daarbij nageleefd te worden. Doordat de regels worden vastgelegd kan de accountant bij zijn controle van de jaarstukken nagaan of de interne regels (en de Europese regelgeving) zijn nageleefd, het is een onderdeel van de rechtmatigheidstoets. De accountant beoordeelt hiervoor eveneens het systeem van interne regels.
Artikel 29. Subsidieverstrekking en steunverlening
Een ander kwetsbare activiteit van gemeenten is de subsidieverlening en steunverlening aan ondernemingen. Ook hiervoor is het hanteren van een protocol te zien als een vorm van risicobeheersing. Daarnaast is op delen van deze activiteit de Europese regelgeving inzake staatssteun van toepassing.
Er is op dit punt geen regelgeving of beleid in de gemeente Rijswijk.