Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Geldermalsen

Beleidsregels bij bijstandsverlening onder verband van krediethypotheek en pandrecht

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGeldermalsen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels bij bijstandsverlening onder verband van krediethypotheek en pandrecht
CiteertitelBeleidsregels bij bijstandsverlening onder verband van krediethypotheek en pandrecht
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpHypotheek, Wwb, huis, lening, bijstand, krediet

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet Werk en Bijstand, art. 50
  2. Algemene wet bestuursrecht, art. 4:81

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

18-02-200501-01-200401-01-2015nieuwe regeling

17-08-2004

Nieuwsblad Geldermalsen, 17-2-2005

Collegebesluit, 17-8-2004, nummer 119

Tekst van de regeling

Intitulé

BELEIDSREGELS BIJ BIJSTANDSVERLENING ONDER VERBAND VAN KREDIETHYPOTHEEK EN PANDRECHT

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldermalsen,

 

besluit vast te stellen de Beleidsregels bij bijstandsverlening onder verband van krediethypotheek en pandrecht

1. ALGEMEEN
  • 1.1.

    Er bestaat geen recht op bijstand als er sprake is van vermogen in de zelfbewoonde woning met bijbehorend erf, woonschip of woonwagen indien belanghebbende dit te gelde kan maken door bezwaring of verkoop.

  • 1.2

    Indien er sprake is van vermogen in de zelfbewoonde woning met bijbehorend erf, woonschip of woonwagen en van belanghebbende kan niet worden verlangd, dit ten gelde te maken, moet belanghebbende een intentieverklaring ondertekenen. Als belanghebbende hiertoe niet bereid is, wordt het verzoek om bijstand afgewezen wegens het niet meewerken aan de vestiging van krediethypotheek of pandovereenkomst.

  • 1.3

    Bijstand om niet kan worden verleend als niet kan worden verlangd dat het vermogen in de zelfbewoonde woning met bijbehorend erf, woonschip of woonwagen te gelde wordt gemaakt en de bijstand voor de kosten van levensonderhoud en / of bijzondere bijstand over een periode van een jaar, te rekenen vanaf de eerste dag waarover bijstand wordt verleend, naar verwachting minder bedraagt dan één minimum netto maandloon. (23 jaar en ouder).

  • 1.4

    Bijstand om niet kan worden verleend indien het vermogen, verbonden in de woning met bijbehorend erf, woonwagen of woonschip, lager is dan het vermogen genoemd in artikel 34 lid 2 sub d van de Wet Werk en Bijstand, hierna te noemen (WWB). (per 1-1-04 € 42.700,--.)

GELDLENING
  • 2.1

    Indien niet van belanghebbende verlangd kan worden dat het vermogen in de zelfbewoonde woning met bijbehorend erf, woonschip of woonwagen te gelde wordt gemaakt, wordt bijstand voor de kosten van levensonderhoud en bijzondere bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening onder verband van krediethypotheek of pandrecht.

  • 2.2

    Aan bezitters van een zelfbewoonde woning met bijbehorend erf, woonschip of woonwagen wordt een geldlening verstrekt indien het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf, woonschip of woonwagen hoger is dan het vermogen genoemd in artikel 34 lid 2 sub d van de Wet werk en Bijstand, hierna te noemen (WWB).

  • 2.3

    De geldlening is ten hoogste de waarde van de zelfbewoonde woning met bijbehorend erf, woonschip of woonwagen in het economische verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en met het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34, tweede lid, sub d, van de WWB.

  • 2.4

    Indien bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek of pandrecht, wordt daartoe mede gerekend de eventuele bijstand in de kosten genoemd onder 2.6.

  • 2.5

    Ter vaststelling van de waarde van de woning met bijbehorend erf, woonschip of woonwagen wordt uitgegaan van de marktwaarde. Indien de belanghebbende een actuele taxatie wenst, vindt taxatie plaats door een beëdigd taxateur voor onroerende zaken die door burgemeester en wethouders in overeenstemming met de belanghebbende wordt aangewezen of door een gemeentelijk taxateur.

  • 2.6

    De kosten verbonden aan de eventuele taxatie en de hypotheekakte, de inschrijving van de hypotheek of pandrecht, alsmede de bijkomende kosten, komen ten laste van de belanghebbende. De bijstand voor deze kosten wordt aangemerkt als algemene bijstand, tenzij aan de belanghebbende uitsluitend bijzondere bijstand wordt verleend.

  • 2.7

    Aan de geldlening worden in elk geval verbonden de voorwaarden genoemd in hoofdstuk 3. Deze bedoelde voorwaarden worden tezamen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte en de verklaring tot pandrecht.

AFLOSSING VAN DE GELDLENING
  • 3.1

    Aflossing van de geldlening vindt rentevrij plaats gedurende ten hoogste tien jaar.

  • 3.2

    Jaarlijks dient een bedrag van 10% van de hoofdsom te worden terugbetaald.

  • 3.3

    De aflossing vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandsverlening en vindt maandelijks plaats.

  • 3.4

    Het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van één jaar vastgesteld.

  • 3.5

    Bij een inkomen als bedoeld in artikel 32 van de WWB dat niet uitgaat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm, wordt geen aflossing gevergd. Tevens wordt geen aflossing gevergd indien belanghebbende een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars (WIK) ontvangt.

  • 3.6

    Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven stellen burgemeester en wethouders, zo nodig tussentijds, het maandbedrag van de aflossing op een lager dan wel hoger bedrag vast.

  • 3.7

    Bij de beoordeling van de omstandigheden als bedoeld in 3.6 wordt rekening gehouden met noodzakelijke, voor eigen rekening van belanghebbende komende, bijzondere bestaanskosten. Deze worden in mindering gebracht op het inkomen.

  • 3.8

    Indien belanghebbende tijdens de aflossingsperiode van 10 jaar schuldig nalatig is in het voldoen van de vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar.

  • 3.9

    Indien na toepassing van 3.1 t/m 3.8 na afloop van de aflossingsperiode van tien jaar een deel van de geldlening nog niet is afgelost, is vanaf dat moment maandelijks de wettelijke rente verschuldigd over het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 3.10

    Indien belanghebbende naar het oordeel van burgemeester en wethouders de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, doch niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 3.11

    Indien belanghebbende naar het oordeel van burgemeester en wethouders geen rente kan betalen wordt de verschuldigde rente bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 3.12

    Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd.

BIJ VERKOOP OF BIJ VERERVING
  • 4.1

    Bij verkoop of bij vererving van de woning met bijbehorend erf, het woonschip of woonwagen en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de bijgeschreven rente, terstond afgelost.

  • 4.2

    Bij verkoop van de zelf bewoonde woning met bijbehorend erf, woonschip of woonwagen wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende dan wel wegens werkaanvaarding elders kan na toepassing van het gestelde onder 4.1, aan belanghebbende een nieuwe geldlening verleend worden, eveneens onder verband van hypotheek of pandrecht voor de aankoop van een andere woning, woonschip of woonwagen. Dit kan tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge 4.1 afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen volledig inzet voor de aankoop van de andere woning, woonschip of woonwagen.

  • 4.3

    Indien bij verkoop van de zelfbewoonde woning met bijbehorend erf, het woonschip of woonwagen op basis van de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en van de rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden.

OVERIGE BEPALINGEN
  • 5.1

    Indien binnen een periode van één jaar na beëindiging van de bijstandsverlening onder verband van hypotheek of pandrecht wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek of pandrecht.

  • 5.2

    Indien na een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandsverlening onder verband van hypotheek of pandrecht wederom recht op bijstand bestaat, dient er een nieuwe hypotheek of pandovereenkomst gevestigd te worden op basis van het dan actueel vastgestelde vermogen.

  • 5.3

    Aan de belanghebbende wordt dit in de beëindigingbeschikking verteld.

  • 5.4

    Aan belanghebbende wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en van de rentevorderingen.

OVERGANGSREGELING
  • 6.1

    Indien op grond van de Abw aan eigenaren van woonschepen en woonwagens al vóór 1 januari 2004 bijstand om niet wordt verleend, blijft dit gehandhaafd. (Zie 6.3).

  • 6.2

    Indien bijstand onder verband van krediethypotheek is verstrekt op grond van de Abw loopt deze ongewijzigd door onder de WWB.

  • 6.3

    Indien van eigenaren van woonschepen en woonwagens de bijstand om niet na 1 januari 2004 wordt beëindigd en de bijstand binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van de WWB herleeft, wordt de bijstand om niet verstrekt (artikel 11 van de Invoeringswet).

  • 6.4

    Indien van eigenaren van woonschepen en woonwagens de bijstand na 1 januari 2004 wordt beëindigd en deze bijstand herleeft na 12 maanden na de inwerkingtreding van de WWB, dan wordt de bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening onder vestiging van pandovereenkomst (artikel 11 van de Invoeringswet)

  • 6.5

    Aan de belanghebbende wordt het genoemde onder 6.3 en 6.4 o.g.v. artikel 4 lid 4 van de Invoeringswet in de beëindigingbeschikking verteld.

  • 6.6

    De hoogte van het aflossingsbedrag van gevestigde krediethypotheken vóór 1 januari 1996 bedraagt 4% van de hoofdsom. Vanaf de beëindiging van de bijstandsverlening moet rente betaald worden. Als de draagkracht niet voldoende is, wordt uitstel gegeven van aflossing. De rente dient bij voorrang te worden voldaan. Indien de limiet van het krediet is bereikt, wordt geen rente meer geboekt.

  • 6.7

    Van gevestigde krediethypotheken vanaf 1 januari 1996 tot 1 april 2004 is de aflossingsverplichting maximaal 10 jaar. Na 10 jaar wordt de wettelijke rente in rekening gebracht verminderd met 3% tot een minimum van 0%.

  • 6.8

    Ingeval belanghebbende geen rente kan betalen, wordt de verschuldigde rente bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening. Over de bijgeschreven rente is geen rente verschuldigd.

  • 6.9

    Indien belanghebbende tijdens de aflossingsperiode van tien jaar schuldig nalatig is in het voldoen van de vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar.

 

Deze beleidsregels treden met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 januari 2004 de datum van invoering van de Wet werk en bijstand en vervallen van het Besluit Krediethypotheek.

Aldus besloten in de vergadering van 17-8-2004, nummer 119

de secretaris, de burgemeester,