Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Zwolle

Verstrekkingenboek individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieZwolle
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerstrekkingenboek individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle 2011
CiteertitelVerstrekkingenboek individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle 2011
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Externe bijlagenexb-2017-11631 exb-2017-11632 Bijlage 1 Richtlijnen tijden Hulp bij het huishouden Bijlage 2 Persoonsgebonden budget

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Regels met betrekking tot de uitvoering van de verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle 2011

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet maatschappelijke ondersteuning
  2. Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Zwolle 2011
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

03-11-201101-11-201101-01-2015nieuwe regeling

25-10-2011

De Peperbus 02-11-2011

cb 2011-10.25

Tekst van de regeling

Intitulé

Verstrekkingenboek individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle 2011

 

 

Inhoudsopgave

Inhoud

  • 1.

    Inleiding 3

  • 2.

    Doelstellingen Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)3

  • 3.

    Begrippen en definities 4

  • 4.

    Het voeren van een huishouden 6

  • 4.

    1 Gebruikelijke zorg 7

  • 4.

    2 Algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen 8

  • 4.

    3 Individuele voorziening: hulp bij het huishouden 8

4.3.1 Vormen van de verstrekking 9

4.3.2 Vaststellen omvang van de hulp bij het huishouden 10

4.4. Hulp in bijzondere situaties 11

4.4.1 Hulp na ziekenhuisopname of revalidatieprogramma 11

4.4.2 Tijdelijk verblijf elders 11

4.4.3 Verhuizing 11

4.4.4 Overlijden 11

  • 5.

    Wonen 12

  • 5.

    1 Normale gebruik van de woning 14

  • 5.

    2 Algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen 14

  • 5.

    3 Individuele woonvoorzieningen 15

5.3.1 Verhuizen 13

5.3.2 Woningaanpassingen van bouwkundige of woontechnische aard 15

5.3.3 Woonvoorzieningen van niet bouwkundige of woontechnische aard 17

  • 6.

    Lokaal verplaatsen 18

  • 6.

    1 Collectief vervoer 19

  • 6.

    2 Vervoer op maat 20

  • 6.

    3 Tegemoetkoming in de kosten van bovenregionaal vervoer 21

6.4.Tegemoetkoming in het gebruik van de eigen auto 21

  • 6.

    5 Voorzieningen voor de lange afstanden 22

  • 6.

    6 Autoaanpassingen 22

  • 6.

    7 Voorzieningen voor in de directe woonomgeving 24

  • 6.

    8 Training 25

  • 7.

    Verplaatsen in en rond de woning: rolstoelen 32

  • 7.

    1 Vormen van de verstrekkingen 25

  • 7.

    2 Rolstoelen in verpleeghuizen en verzorgingshuizen 26

  • 7.

    3 Duwrolstoelen 26

  • 7.

    4 Handbewogen rolstoelen 28

  • 7.

    5 Elektrische rolstoelen 30

  • 7.

    6 Kinderrolstoelen 31

  • 7.

    7 Sportvoorzieningen 32

  • 7.

    8 Aanpassingen 33

  • 7.

    9 Accessoires 34

  • 7.

    10 Onderhoud 34

  • 7.

    11 Verzekering 35

  • 7.

    12 Training 35

Bijlagen

Bijlage 1 Richtlijnen tijden Hulp bij het huishouden 45

Bijlage 2 Persoonsgebonden budget (Pgb) 42

 

[Klik hier om het document te downloaden] Hoofdstuk 1. Inleiding

In de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is geregeld dat gemeenten mensen met een beperking, een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem compenseren ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk leven.

De gemeente Zwolle heeft de regels voor de uitvoering van de wet in een verordening vastgelegd. Deze beleidsregels moeten gezien worden als een uitwerking van de in de verordening vastgestelde regels.

De beleidsregels zijn geschreven met het doel het beleid van de gemeente inzichtelijk te maken aan een ieder, die betrokken is bij of geïnteresseerd is in de wijze, waarop de gemeente Zwolle uitvoering geeft aan de individuele voorzieningen van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Achtereenvolgens worden uitgewerkt: de doelstellingen van de Wmo (2), begrippen en definities (3), het voeren van een huishouden (4), wonen (5), lokaal verplaatsen (6) en verplaatsen in en rond de woning: rolstoelen (7).

Met de beleidsregels wordt aangesloten bij het beleidskader Wmo 2010-2013 dat de gemeenteraad op 25 januari 2010 heeft vastgesteld en waarin de visie en de 5 uitgangspunten voor de uitvoering van de Wmo zijn bepaald. De vijf uitgangspunten zijn:

  • 1.

    Uitgaan van eigen kracht van mensen en sociale netwerken

  • 2.

    Meer aandacht voor voorkomen van problemen

  • 3.

    Vertrouwen stellen in particuliere initiatieven

  • 4.

    De burger centraal

  • 5.

    Recht doen aan verschillen

De beleidsregel van de gemeente is een dynamisch geheel. Ervaringsgegevens, veranderende inzichten over toepassing van het beleid en technische ontwikkelingen op het gebied van individuele voorzieningen kunnen veranderingen tot gevolg hebben.

 

Hoofdstuk 2. Doelstellingen Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

Het doel van de Wmo is ´meedoen´. Dat meedoen geldt voor iedereen, jong en oud, ongeacht maatschappelijke of economische positie, ongeacht of iemand beperkingen ondervindt of niet. De Wmo is dan ook vooral een participatiewet, geen zorgwet. In de Wmo worden de verantwoordelijkheden van de gemeenten geordend in zogenaamde prestatievelden. Eén van de prestatievelden betreft de individuele voorzieningen en geeft de gemeente opdracht tot het verlenen van voorzieningen, gericht op het behoud en bevorderen van het zelfstandig functioneren en deelname aan het maatschappelijk verkeer voor personen met lichamelijke en/of psychische beperkingen.

Bij de verstrekking van voorzieningen is er geen sprake van een zorgplicht (wettelijk recht op een voorziening), maar is de gemeente verplicht het compensatiebeginsel te hanteren. Hiermee wordt bedoeld dat de gemeente ter compensatie van de beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, voorzieningen treft op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning, die hem in staat stellen:

  • 1.

    een huishouden te voeren;

  • 2.

    zich te verplaatsen in en om de woning;

  • 3.

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

  • 4.

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Anders gezegd: het gaat om het te bereiken resultaat: het mee kunnen doen.

Het compensatiebeginsel is dus bedoeld om personen met beperkingen in een gelijkwaardige uitgangspositie te brengen ten opzichte van personen zonder beperkingen.

 

Hoofdstuk 3. Begrippen en definities Compensatiebeginsel

Een belangrijke vernieuwing in de Wmo is de introductie van de compensatieplicht. Gemeenten zijn niet meer gebonden aan het verstrekken van een aantal omschreven voorzieningen maar hebben de vrijheid om zelf keuzes te maken over de manier waarop zij burgers ondersteunen bij hun deelname aan de samenleving. Wat telt is het resultaat:

  • 1.

    Wonen in een schoon en leefbaar huis,

  • 2.

    Wonen in een voor hem/haar geschikt huis,

  • 3.

    Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften,

  • 4.

    Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding,

  • 5.

    Thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren,

  • 6.

    Zich verplaatsen in, om en nabij het huis,

  • 7.

    Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel,

  • 8.

    De mogelijkheid hebben om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

     

    De kanteling is erop gericht om inhoud te geven aan het compensatiebeginsel en de omslag te maken van claim en aanbodgericht werken (waarbij (individuele) voorzieningen centraal staan) naar vraag- en resultaatgericht werken (participatie en zelfredzaamheid staan centraal).

     

    Hierbij zijn de volgende elementen van belang:

Het gesprek

In het gesprek wordt de ondersteuningsbehoefte van de burger in kaart gebracht. De vraagverheldering sluit aan bij de eigen kracht van de burger. Wat kan iemand wel, wat kan zijn/haar sociale omgeving, en welke ondersteuning is daarbij nodig. Gezamenlijk met de burger wordt de ondersteuningsbehoefte in kaart gebracht, worden de resultaten bepaald en wordt naar oplossingen gezocht. Hierbij staat het maatwerk centraal. Dat wil zeggen dat de gemeente rekening houdt met de persoonskenmerken, omstandigheden, specifieke behoeften en financiële draagkracht van de aanvrager.

Het arrangement

Het arrangement is het pakket aan oplossingen dat de burger heeft voor zijn ondersteuningsbehoefte. Zelfredzaamheid staat centraal. Bij het zoeken van oplossingen wordt eerst gekeken naar de eigen kracht van de burger en zijn sociale omgeving. We kijken eerst naar wat de burger zelf kan doen en kan organiseren om te blijven meedoen. Daarna kijken we welke algemene voorzieningen een oplossing kunnen bieden. Biedt dit onvoldoende mogelijkheden om de burger te ondersteunen, dan wordt gekeken naar een individuele voorziening. Het arrangement bestaat uit een onderling samenhangend pakket van de genoemde oplossingen.

Voorliggende voorziening

Dit zijn voorzieningen in andere wettelijke regelingen, waar een burger gebruik van kan maken. Het gaat om voorzieningen die door een burger aan te vragen en te gebruiken zijn ter oplossing van (een deel van) zijn probleem. Voorbeelden zijn de kinderopvang, de hulpmiddelen uit de Zorgverzekeringswet (Zvw), zorgverlof of zorg uit de AWBZ.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Voorzieningen, die beschouwd worden als algemeen gebruikelijk, komen niet voor een verstrekking in aanmerking. Hierbij gaat het om voorzieningen die:

  • ·

    in de reguliere handel verkrijgbaar zijn, dus direct beschikbaar zijn,

  • ·

    niet speciaal voor mensen met beperkingen bedoeld zijn,

  • ·

    niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn:

  • §

    een wasdroger,

  • §

    een thermostaatkraan,

  • §

    eenvoudige handgrepen in een douche of toilet,

  • §

    het vervangen van een geiser door een (elektrische) boiler,

  • §

    het vervangen van gordijnen door lamellen of zonwering door screens,

  • §

    een fiets met (elektrische) trapondersteuning,

  • §

    tandem,

  • §

    een verhoogde toiletpot.

Algemene of collectieve voorziening

Hierbij gaat het om voorzieningen waarvan iedereen, of een bepaalde groep burgers, gebruik kan maken, soms met een lichte toets. Voorbeelden hiervan zijn, maaltijdvoorzieningen, boodschappendienst , personenalarmering, vrijwilligersdiensten of een glazenwasserij.

Mantelzorg

De langdurige en onbetaalde zorg voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. De mantelzorger is geen beroepsmatige zorgverlener, maar geeft de zorg omdat hij een persoonlijke band heeft met de zorgvrager.

Eigen bijdrage

Bij de verstrekking van de hulp bij het huishouden, een vervoersvoorziening of een woonvoorzieningbetaalt de cliënt per 4 weken een inkomensafhankelijke eigen bijdrage. Deze eigen bijdrage geldt zowel voor zorg in natura als een persoonsgebonden budget. De vaststelling en inning van de eigen bijdrage geschiedt door het Centraal Administratiekantoor (CAK). De uitgangspunten bij de berekening van de eigen bijdrage in de Wmo zijn:

  • ·

    Cliënten betalen een eigen bijdrage per vier weken, waarvan de hoogte is vastgesteld aan de hand van het inkomen, leeftijd en samenstelling van het huishouden.

  • ·

    Als grondslag voor de heffing van de eigen bijdrage geldt het verzamelinkomen van de belastingdienst, op basis van het peiljaar dat twee jaar voor het lopende jaar ligt. Om een stapeling van eigen bijdragen te voorkomen wordt afhankelijk van het inkomen een maximum eigen bijdrage vastgesteld.

De eigen bijdrageregeling is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle 2011.

 

Hoofdstuk 4. Het voeren van een huishouden

Compensatie op het terrein van het voeren van een huishouden is gericht op de volgende resultaten:

  • 1.

    Iedere burger kan wonen in een schoon en leefbaar huis.

  • 2.

    Iedere burger kan beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften.

  • 3.

    Iedere burger kan beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding.

  • 4.

    Iedere burger kan thuis zorgen voor gezonde kinderen die tot het gezin behoren.

Hulp bij het huishouden kan worden ingezet bij personen die op basis van een beperking, chronisch psychisch of psychisch sociaal probleem niet in staat zijn om huishoudelijke activiteiten (schoonmaak, was en maaltijdverzorging) te verrichten, niet in staat zijn om het huishouden adequaat te organiseren of in crisissituaties als het gaat om de primaire zorg voor jonge kinderen.

Wanneer een burger aangeeft beperkingen te ondervinden bij het voeren van het huishouden, wordt met de burger een gesprek gevoerd. Eerst wordt onderzocht welke taken iemand nog wel zelf kan uitvoeren. Vervolgens wordt onderzocht of de huishoudelijke taken overgenomen of (her)verdeeld kunnen worden onder huisgenoten, de zogenaamde gebruikelijke zorg. Ook wordt nagegaan of de aanvrager (gedeeltelijk) een beroep kan doen op zijn sociale omgeving Daarna wordt gekeken of er gebruik gemaakt kan worden van voorliggende en/of wettelijke voorzieningen. Dat geldt ook als een voorliggende of wettelijke voorziening slechts een deel van de huishoudelijke activiteiten kan compenseren.

Artikel 4.1 Gebruikelijke zorg

Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg, die partners, ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren. Dat betekent dat van huisgenoten wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leden van die leefeenheid, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken. Wel is het mogelijk dat er in bijzondere situaties gedurende een gewenningsperiode hulp bij het huishouden wordt verstrekt om de taakverdeling en het aanleren van benodigde vaardigheden te begeleiden.

Gebruikelijke zorg richt zich op de huisgenoten. In Zwolle wordt de richtlijn gehanteerd dat in het gesprek bij het verkennen van de eigen mogelijkheden van de burger breder wordt gekeken naar de sociale omgeving dan alleen de huisgenoten. Ook van uitwonende kinderen en andere familieleden in de buurt kan een bijdrage worden verwacht. Dit zal worden beoordeeld, afhankelijk van de persoonlijke situatie.

Bij de toepassing van gebruikelijke zorg gaan wij uit van de volgende richtlijnen:

  • 1.

    ·-van iedere huisgenoot wordt verwacht dat hij een huishouden kan voeren, naast een volledige baan, het volgen van een opleiding of andere activiteiten in het kader van maatschappelijke participatie. Onder een (volledige) baan wordt ook verstaan het werken in onregelmatige of ploegendienst.

  • 2.

    ·-bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden.

     

Afhankelijk van de individuele situatie wordt gekeken in hoeverre gebruikelijke zorg van toepassing is. Enkele voorbeelden van situaties waarbij hiervan kan worden afgeweken:

  • ·

    bij een werkende partner/huisgenoot, die beroepshalve minimaal 5 etmalen aaneengesloten van huis is, bijv. in het geval van een internationaal vrachtwagenchauffeur of bij offshore werkzaamheden. In dat geval dient een werkgeversverklaring als bewijs overlegd te worden;

  • ·

    als er sprake is van een dreigende (medisch aantoonbare) overbelasting van de gebruikelijke zorgverlener (een partner of andere huisgenoot), als gevolg van een combinatie van gebruikelijke zorg met bijv. een volledige baan of (dag)opleiding;

  • ·

    als de partner of mantelzorger naast huishoudelijke taken bijv. ook de persoonlijke verzorging op zich neemt . Indien door de combinatie van die taken een (medisch aantoonbare) overbelasting van de partner of mantelzorger dreigt, kan ter compensatie van de huishoudelijke taken een beroep worden gedaan op hulp bij het huishouden;

  • ·

    in crisissituaties bijv. bij het plotseling overlijden van de (verzorgende) partner/ouder met jonge kinderen;

  • ·

    bij personen, waarvan in redelijkheid niet meer verwacht kan worden dat huishoudelijke taken aan te leren zijn;

  • ·

    bij personen met een zeer korte levensverwachting.

Huisgenoot

Onder een huisgenoot verstaan wij alle bewoners van één adres die samen één huishouden voeren. Het gaat daarbij zowel om volwassenen als om kinderen.

Bij een huisgenoot gaan wij in eerste instantie niet uit van:

  • §

    een persoon die een kamer huurt (bijv. via hospita/hospes),

  • §

    een bewoner van AWBZ instellingen met een indicatie voor de AWBZ functie Verblijf,

  • §

    een bewoner van een kloostergemeenschap.

Deze personen kunnen wel deel uitmaken van de sociale omgeving van de burger en van daaruit kan verkend worden in hoeverre zij een (deel)bijdrage kunnen leveren.

Gemeenschappelijke ruimtes

Indien er gebruik gemaakt wordt van gemeenschappelijke ruimtes, zoals bijvoorbeeld bij een gezinsvervangend tehuis of bij iemand die een kamer huurt, heeft de bewoner zowel een zelfstandig woongedeelte als ruimtes die hij met anderen moet delen, zoals een gemeenschappelijke huiskamer, gang, portaal of trappenhuis. Voor wat betreft de gemeenschappelijke ruimtes is het begrip huisgenoot wel van toepassing, maar niet voor de eigen woonruimte. Voor de eigen woonruimte kan zonodig een beroep worden gedaan op de Wmo.

Kinderen

Kinderen kunnen afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren een bijdrage leveren aan huishoudelijke taken. Dit wordt afhankelijk van de individuele situatie beoordeeld waarbij we uitgaan van de volgende richtlijnen;

  • §

    Kinderen tot 5 jaar leveren nog geen bijdrage aan het huishouden.

  • §

    Kinderen tussen 5 en 12 jaar kunnen lichte huishoudelijke taken uitvoeren zoals, bijv. tafel dekken/afruimen, kleding in de wasmand doen.

§ Kinderen van 13 tot 18 jaar kunnen naast lichte huishoudelijke taken ook hun eigen kamer opruimen, stofzuigen.

Volwassenen van 18 tot 23 jaar.

Van personen in deze leeftijdscategorie verwachten wij dat zij in staat zijn een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Wij gaan er van uit dat het bij een eenpersoonshuishouden gaat om 5 uur per week.

Dit betekent dat de richtlijn is dat van personen in deze leeftijdscategorie een bijdrage in het huishouden wordt verwacht van 5 uur per week waarbij het kan gaan om taken als:

  • §

    schoonhouden van sanitair, keuken en kamer,

  • §

    de was doen,

  • §

    maaltijdverzorging, afwassen en opruimen,

  • §

    verzorging/opvang jonge kinderen.

Artikel 4.2 Algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen

Na het verkennen wat mensen en hun sociale omgeving zelf kunnen, wordt gekeken in hoeverre algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen een bijdrage kunnen leveren. Algemene en voorliggende voorzieningen gaan voor op individuele voorzieningen zoals de hulp bij het huishouden. Daarbij geldt wel nadrukkelijk dat deze voorzieningen beschikbaar (aanwezig in de stad of wijk) en bereikbaar (reisafstand) zijn. Ook moeten ze een adequate compensatie bieden voor (een deel van) ondersteuningsactiviteiten van de hulp bij het huishouden. De wens geen gebruik te willen maken van een algemene of voorliggende voorziening doet niet ter zake.

Een uitzondering geldt voor crisissituaties waarbij de richtlijn is dat voor 3 maanden een indicatie kan worden afgegeven ter overbrugging naar een eigen oplossing.

De volgende voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk of voorliggend beschouwd:

  • §

    crèche, peuterspeelzaal,

  • §

    onderwijsvoorzieningen, buitenschoolse opvang en een overblijfregeling,

  • §

    een boodschappendienst van bijv. een supermarkt of welzijnsorganisatie,

  • §

    maaltijdservice via bijv. Tafeltje Dekje,

  • §

    technische hulpmiddelen zoals een stofzuiger, wasdroger en een afwasmachine voor zover aanwezig in het huishouden,

  • §

    de particuliere huishoudelijke hulp, voor zover hiervan gebruik wordt gemaakt,

  • §

    incontinentiemateriaal.

In het besluit op de aanvraag wordt duidelijk vermeld wat de ervaren belemmeringen zijn en welk resultaat het gebruik van de algemene of voorliggende voorziening heeft in relatie tot de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager.

Wettelijke voorzieningen

Wettelijke voorzieningen die voorgaan op de hulp bij het huishouden zijn:

Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)

- een opname in een AWBZ instelling

-een VPT (Volledig Pakket Thuis): iemand is dan niet in een AWBZ instelling opgenomen maar ontvangt alle zorg van een AWBZ instelling in de thuissituatie. In deze gevallen valt de hulp bij het huishouden onder de verblijfskosten.

Wet Arbeid en Zorg

Deze wet regelt o.a. het kortdurend zorgverlof voor alle werknemers, bijv. bij ziekte van een kind of partner. Het gaat daarbij om maximaal 10 dagen per jaar met behoud van tenminste 70% van het salaris.

Zorgverzekeringswet

Bij sommige verzekeraars is thuiszorg opgenomen in het (aanvullende) zorgverzekeringspakket. Daarbij gaat het wel om crisissituaties, bijv. bij de plotselinge ziekenhuisopname van een ouder uit een éénoudergezin, als er sprake is van niet uitstelbare zorgtaken.

Artikel 4.3. Individuele voorziening: hulp bij het huishouden

De hulp bij het huishouden bestaat in uit drie groepen van activiteiten (HH1, HH2 en HH3), die de volgende indeling kennen:

HH1: Lichte en zware schoonmaakwerkzaamheden, wasverzorging, maaltijdverzorging

  • 1.

    Lichte schoonmaakwerkzaamheden: stof afnemen, opruimen, bedden opmaken, kamers opruimen, afwassen, hand en spandiensten.

  • 2.

    Zware schoonmaakwerkzaamheden: stofzuigen, schrobben, dweilen en reinigen van kamers/sanitair/keuken, bedden verschonen, opruimen afval, vuilnis buiten zetten en ramen lappen**.

  • 3.

    Wasverzorging: sorteren van de was, in de machine doen, eruit halen, wasgoed ophangen/afhalen, wasgoed strijken en opruimen.

  • 4.

    Maaltijdverzorging (brood en warme maaltijd): smeren en snijden van brood, bereiden van de warme maaltijd, tafel dekken, afruimen afwassen, opwarmen van de maaltijd, koffie en thee zetten**.

** deze activiteit wordt alleen in combinatie met andere activiteiten van HH1 ingezet en daarmee niet als enkelvoudige activiteit.

HH2: Stimuleren, aanleren, samen opwerken en de organisatie van het huishouden

  • 1.

    gericht op het aanleren van HH1 activiteiten aan personen die het niet gewend zijn,

  • 2.

    stimuleren tot zelfwerkzaamheid door samen op te werken,

  • 3.

    organisatie van het huishouden,

  • 4.

    overnemen activiteiten HH1.

HH3: zorgtaken kinderen, hulp in crississituaties en na revalidatie

  • 1.

    primaire zorg voor en opvang van kinderen: wassen en aankleden, maaltijdvoorbereiding en maaltijdverzorging,

  • 2.

    de tijdelijke opvang van kinderen,

  • 3.

    overnemen activiteiten HH1,

  • 4.

    overnemen activiteiten HH2.

Artikel 4.3.1 Vormen van de verstrekking

Bij de verstrekking van de hulp bij het huishouden heeft de cliënt de keuze uit:

  • 1.

    de hulp bij het huishouden in natura,

  • 2.

    een persoonsgebonden budget.

Afhankelijk van de individuele situatie gaan wij uit van de inzet van het eigen sociale netwerk. Is de noodzaak voor de hulp van het huishouden kortdurend of is de noodzaak van te voren te voorzien (bijvoorbeeld na een operatie) dan gaan wij uit van de inzet van het eigen sociale netwerk.Is de noodzaak voor de hulp bij het huishouden langdurig dan kan afhankelijk van de individuele situatie hulp bij het huishouden worden verstrekt.

Hulp bij het huishouden in natura

In natura wil zeggen dat hulp bij het huishouden wordt geleverd door een van de zorgaanbieders waarmee de gemeente Zwolle een raamovereenkomst heeft afgesloten. De cliënt kan daarbij zelf een keuze maken uit een van die gecontracteerde zorgaanbieders. Heeft de cliënt geen voorkeur dan zal de gemeente Zwolle een zorgaanbieder aanwijzen.

Persoonsgebonden budget (Pgb)

Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag waarmee de cliënt zelf hulp bij het huishouden kan inkopen. Dat kan bij een (thuis)zorgorganisatie, maar ook binnen het eigen sociale netwerk. De omvang van het persoonsgebonden budget wordt bepaald door het uurtarief voor HH1 of HH2/3 activiteiten te vermenigvuldigen met het aantal vastgestelde (halve) uren per week voor de hulp bij het huishouden.

Bij de hulp bij het huishouden worden twee pgb uurtarieven onderscheiden:

  • 1.

    een persoonsgebonden budget voor overname van lichte en zware schoonmaakactiviteiten, wasverzorging, maaltijdverzorging en boodschappen doen (HH1 activiteiten).

  • 2.

    een persoonsgebonden budget voor het aanleren, stimuleren, samen opwerken, het organiseren van het huishouden, de primaire zorg en opvang van jonge kinderen in crisissituaties en na revalidatie (HH2/3 activiteiten)

.

De wijze van verstrekking en de verantwoording van het persoonsgebonden budget is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Zwolle 2011.

Artikel 4.3.2 Vaststellen omvang van de hulp bij het huishouden

Bij een aanvraag voor hulp bij het huishouden wordt aan de hand van een vragenlijst de ondersteuningsbehoefte vastgesteld. Daarin worden vragen gesteld over beperkingen bij

  • ·

    licht huishoudelijk werk,

  • ·

    zwaar huishoudelijk werk,

  • ·

    wasverzorging,

  • ·

    maaltijdverzorging,

  • ·

    mate van zelfredzaamheid bij het uitvoeren en organiseren van het huishouden,

  • ·

    mate waarin er sprake is van mensen uit het sociaal netwerk die taken overnemen,

  • ·

    zorgtaken voor kinderen.

Aan de hand van een zogenaamd rekenmodel wordt per activiteit een richtlijn gegeven van de benodigde tijd voor de hulp bij het huishouden (HH1, HH2).

De richtlijn is onder meer afhankelijk van:

  • 1.

    samenstelling van het huishouden: één- of meerpersoonshuishouden,

  • 2.

    de aanwezigheid en leeftijd van kinderen,

  • 3.

    het aantal kamers dat intensief als leefruimte wordt gebruikt (bijv. woon en slaapkamer),

  • 4.

    de ondersteuning bij het uitvoeren van huishoudelijke taken door het sociaal netwerk.

Op basis van de richtlijnen wordt de totaaltijd berekend, uitgedrukt in uren en minuten (afgerond op halve uren). Alle (halve) uren hulp die iemand nodig heeft vallen onder de hoogste groep van HH activiteiten. Dat wil zeggen als er bijv. een overnamevraag voor het schoonmaken (HH 1) én een begeleidingsvraag (HH2) is, vallen alle uren onder HH2.

De tijden die benoemd zijn in het rekenmodel vormen de richtlijnen. Dit betekent dat deze tijden gelden in de meest voorkomende gevallen. Deze tijden worden gezien als normaal. Niet iedere situatie is goed te beoordelen met richtlijnen. Afhankelijk van datgene wat de aanvrager zelf kan organiseren en de persoonskenmerken en behoeften kan er gemotiveerd van die richtlijnen worden afgeweken.

Voor een overzicht van de richtlijnen voor de hulp bij het huishouden, zie bijlage 1.

Artikel 4.4. Hulp in bijzondere situaties

 

Artikel 4.4.1 Hulp na ziekenhuisopname of revalidatieprogramma

Voor personen die revalideren kan de hulp bij het huishouden ingezet worden na ontslag uit een ziekenhuis of revalidatiecentrum. De vorm, gewenste omvang en ingangsdatum van de hulp wordt afgestemd met een (transfer)verpleegkundige van de betreffende organisatie. Met de transferverpleegkundigen van de Zwolse ziekenhuizen is afgesproken dat zij zelf mogen vaststellen of er bij een patiënt sprake is van een behoefte aan en noodzaak van hulp bij het huishouden na ontslag uit het ziekenhuis. De transferverpleegkundige is vaak goed op de hoogte van de persoonlijke situatie en omstandigheden van de patiënt/cliënt en kan daarmee vroegtijdig inspelen op de verwachte ondersteuningsbehoefte bij revalidatie. De bevindingen van de transferverpleegkundige worden in de vorm van een advies aan de gemeente voorgelegd. De gemeente neemt op basis van dat advies een voorlopig besluit voor maximaal 6 weken. In die periode wordt de definitieve ondersteuningsbehoefte (indicatie) door de gemeente vastgesteld. Voor de patiënt/cliënt betekent dit dat er geen of een beperkte wachttijd is na ontslag uit het ziekenhuis of een revalidatiecentrum. De hulp kan bestaan uit activiteiten van zowel HH1 als ook HH2 en HH3.

Artikel 4.4.2. Tijdelijk verblijf elders

Het hoofdverblijf geldt als uitgangspunt bij het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte van de hulp bij het huishouden. Wanneer een cliënt tijdelijk geen gebruik maakt van het hoofdverblijf en elders verblijft in verband met bijv. een opname (medisch), vakantie of een overwintering, dan wordt de hulp bij het huishouden gedurende die periode tijdelijk onderbroken of beëindigd afhankelijk van de verwachte onderbrekingsduur.

Artikel 4.4.3. Verhuizing

Bij een verhuizing buiten de gemeente zal de cliënt tijdig een aanvraag moeten doen bij de gemeente waar hij naar toe verhuist. De feitelijke datum van verhuizing buiten de gemeente is ook de einddatum van de voorziening hulp bij het huishouden zoals door de gemeente verstrekt. Bij een verhuizing binnen de gemeente zal in principe de oorspronkelijke hulp worden ingezet, tenzij de reisafstand en reistijd zodanig groot zijn dat vanuit praktisch oogpunt niet verwacht mag worden dat de dezelfde hulp meeverhuist. In dat geval kan ter overbrugging en gewenning gedurende een periode van maximaal 6 weken de eigen hulp tijdelijk meeverhuizen.

Artikel 4.4.4. Overlijden

Indien de cliënt overlijdt kan de inzet van de hulp bij het huishouden gedurende maximaal 6 weken worden verlengd ten behoeve van een achterblijvende partner en/of andere huisgenoten. In die periode van 6 weken zal worden vastgesteld of de hulp bij het huishouden wordt voortgezet, gewijzigd of beëindigd.

 

Hoofdstuk 5. Wonen

Compensatie op het terrein van wonen is gericht op het resultaat dat iedere burger kan wonen in een voor hem/haar of het gezin geschikte woning.

Artikel 5.1. Normale gebruik van de woning

Wanneer een persoon als gevolg van zijn beperkingen belemmerd wordt in het vrije gebruik van de woning waar de activiteiten van het dagelijkse leven plaatsvinden, dan betekent dit dat de woning niet normaal gebruikt kan worden. Onder het normale gebruik van de woning verstaan wij dat de meest elementaire functies zoals toegang tot de woning, verblijf in de woning en functies als slapen, lichaamsreiniging en het bereiden en gebruiken van maaltijden mogelijk moeten zijn. Hierbij spelen ook aspecten als veiligheid en herkenbaarheid van de woning voor de cliënt een rol. Het gebruiken van een hobby-, werk- of speel-/recreatieruimte valt niet automatisch onder de compensatieplicht van de gemeente, evenmin als het treffen van een voorziening uit oppas- of verzorgingsoogpunt.

Artikel 5.2. Algemeen gebruikelijk en voorliggende voorzieningen

Als eerste wordt gekeken in hoeverre de persoon zelf en zijn sociale omgeving kunnen bijdragen. Hierbij is het van belang na te gaan of het binnen de gezinsstructuur noodzakelijk is dat alle activiteiten door de persoon met beperkingen worden uitgevoerd. In redelijkheid mag er wat van huisgenoten verwacht worden zoals bijvoorbeeld het in- en uitladen van de wasmachine en het bereiden en verzorgen van de maaltijd.

Algemeen gebruikelijk

Vervolgens wordt gekeken in hoeverre algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen kunnen bijdragen aan het normale gebruik van de woning.

Voorbeelden van deze woonvoorzieningen zijn:

  • -

    verhoogd toilet,

  • -

    handgrepen,

  • -

    hendel(meng)kranen,

  • -

    thermisch begrensde kranen.

Daarnaast wordt verwacht dat mensen anticiperen op komende levensfasen daar waar het gaat om beperkingen die te voorzien zijn. Op een gegeven moment is het niet ongebruikelijk dat fysieke mogelijkheden afnemen of kinderen het huis uitgaan. Zo is het ruim van te voren te voorzien dat een woning te groot kan worden. Hetzelfde geldt voor problemen met traplopen wegens ouderdom, onderhoud tuin ed. In deze situaties beschouwen wij een verhuizing naar een kleinere woning als algemeen gebruikelijk.

Het onderhoud van de woning behoort tot de algemeen gebruikelijke kosten.

Het parkeren van auto's in de buitenlucht wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd. Er is daarom geen reden om een garage vanuit de Wmo aan te passen voor het stallen van een auto.

Algemene woonvoorziening

Bij een algemene woonvoorziening gaat het om lichte, niet complexe zorg/voorzieningen. Het gaat om eenvoudig te krijgen en te plaatsen voorzieningen die goedkoper zijn dan individuele voorzieningen. Een algemene voorziening is een voorliggende voorziening. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een klussendienst die snel en goedkoop kleine problemen kan oplossen.

Artikel 5.3. Individuele woonvoorzieningen

Wordt met een algemeen gebruikelijke voorziening, een algemene of voorliggende woonvoorziening de beperkingen onvoldoende gecompenseerd dan wordt gekeken naar een individuele voorziening.

De vormen van de te verstrekken individuele woonvoorzieningen zijn:

  • 1.

    een woonvoorziening in natura,

  • 2.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening,

  • 3.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

De gemeente Zwolle onderscheidt de volgende woonvoorzieningen:

  • 1.

    een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en stoffering;

  • 2.

    woningaanpassingen waarvoor ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard noodzakelijk zijn;

  • 3.

    woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard.

In de verordening van de gemeente zijn bepalingen opgenomen, waarin staat beschreven waaraan voldaan moet worden wil men voor woningaanpassing in aanmerking komen. In principe is een vergoeding voor woningaanpassing alleen mogelijk indien een persoon zijn hoofdverblijf heeft in de woning, die aangepast moet worden. Een uitzondering kan gemaakt worden als de persoon zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling en regelmatig een bepaalde woning bezoekt. Het is dan mogelijk deze woning 'bezoekbaar' te maken, wat inhoudt dat de persoon de woning kan bereiken en de woonkamer en een toilet kan gebruiken.

Woningaanpassingen waarvoor ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard noodzakelijk zijn, worden alleen vergoed wanneer er sprake is van aantoonbare beperkingen waardoor mensen belemmeringen ondervinden in het normale gebruik van de woning. Wanneer voorzieningen bedoeld zijn om bepaalde gezondheidsklachten of ziekteverschijnselen te verminderen of te voorkomen, dan vallen deze niet onder de Wmo. Ook voor belemmeringen die voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte, zelf aangebrachte of verwijderde materialen of middelen wordt geen Wmo voorziening getroffen. Men kan hierbij b.v. denken aan een bad in (huur)woningen waarin standaard geen bad aanwezig is, tuinhekken of schuttingen die de toegang tot de berging belemmeren of trapleuningen of traphekjes die oorspronkelijk wel in de woning aanwezig waren, maar door de cliënt zijn verwijderd.

Artikel 5.3.1. Verhuizen

Een tegemoetkoming in de kosten van verhuizen en stoffering

Er zijn binnen de Wmo twee situaties denkbaar, waarin het mogelijk is in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de kosten van verhuizen en inrichten van een nieuwe woning, te weten:

  • 1.

    het verhuizen naar een aangepaste woning vormt de goedkoopst adequate oplossing voor het woonprobleem van de cliënt;

  • 2.

    door verhuizing wordt een aangepaste woning vrijgemaakt voor bewoning door iemand met een handicap.

Een verhuiskostenvergoeding wordt niet verstrekt wanneer:

  • 1.

    iemand met een beperking voor het eerst zelfstandig gaat wonen. Hierbij wordt het voor studie of opleiding ´op kamers´ wonen niet als zelfstandig wonen beschouwd;

  • 2.

    iemand met een beperking op eigen initiatief verhuist vanuit een woning die op ergonomische gronden als geschikt moet worden beschouwd;

  • 3.

    er wordt verhuisd naar een AWBZ instelling of een verzorgings- of verpleeghuis;

  • 4.

    er sprake is van een algemeen gebruikelijke verhuizing, zoals bij een verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en de kinderen reeds zelfstandig wonen bijvoorbeeld een verhuizing naar een aanleun- of zorgzonewoning.

In de volgende situaties wordt hierop een uitzondering gemaakt:

  • 1.

    bij een te verwachten verergering van de beperking, waardoor op korte termijn belemmeringen ontstaan bij het normale gebruik van de woning;

  • 2.

    een verhuizing als gevolg van het aanvaarden van een andere baan op onbereisbare afstand door de aanvrager of zijn partner;

  • 3.

    de noodzaak tot mantelzorg, waardoor de verhuizing vanuit de adequate woning naar een andere woning onvermijdelijk is.

Verhuisindicatie

Wanneer iemand met beperkingen een woning bewoont, waarin hij op grond van zijn beperkingen belemmeringen ondervindt, dan kan verhuizen naar een aangepaste of beter aan te passen woning een goede oplossing zijn. De gemeente hanteert daarvoor het begrip primaat van verhuizen, wat inhoudt dat voordat de woning wordt aangepast, wordt bekeken of verhuizen een adequate oplossing biedt. Om enigszins tegemoet te komen aan de wens van de meeste mensen om in de bestaande woning te blijven wonen, is in de gemeentelijke verordening vastgelegd dat het primaat van verhuizen wordt gehanteerd voor woningaanpassingen, waarvan de kosten meer bedragen dan het jaarlijks vastgestelde drempelbedrag of wanneer er sprake is van het aanpassen van woonwagens of woonschepen. In een dergelijke situatie zal in nauw overleg met de cliënt primair bekeken worden of verhuizing mogelijk en zinvol is. Om in dit proces van verhuizen of aanpassen van de huidige woning zorgvuldige afwegingen te kunnen maken, is een Commissie aangepastwonen (Caw) samengesteld, waarin medewerkers zitting hebben vanuit de afdeling individuele voorzieningen Wmo.

Bij de afweging tussen verhuizen of aanpassen van de huidige woning spelen verschillende aspecten een rol, zoals: het op basis van het medisch advies opgestelde programma van eisen voor de woningaanpassing; de bouwkundige consequenties voor de bestaande woning in relatie tot die voor een nieuw te zoeken woning; de financiële consequenties van het wel of niet verhuizen, zowel voor de cliënt als voor de gemeente. Een voorwaarde hierbij is dat de cliënt niet ongewild voor een substantiële verhoging van de woonlasten komt te staan; de sociale consequenties van een verhuizing voor zowel de cliënt als zijn gezin, zoals:

  • ·

    opgebouwde mantelzorg;

  • ·

    verandering van school bij schoolgaande kinderen;

  • ·

    algemene faciliteiten in de buurt;

de consequenties van verhuizen voor wooncomfort en mogelijkheden tot onderhouden van de woning; de beschikbaarheid van een alternatieve woning op korte termijn. Onder korte termijn wordt verstaan binnen 6 maanden daadwerkelijk vinden. De 6 maanden termijn begint te lopen vanaf de aanmelddatum bij de commissie aangepast wonen (Caw). De 6-maandtermijn vervalt indien, op basis van ervaring, eerder in te schatten is dat er geen geschikte woning binnen de 6-maandtermijn gevonden zal worden.

Indien na afweging verhuizen een adequate oplossing is, dan gaat bij het verstrekken van de woonvoorziening een financiële tegemoetkoming in aanpassings-, verhuis- en stofferingskosten voor. aan de hand van het door de woningcorporaties aangemelde bestand van beschikbare (aangepaste) woningen wordt bekeken welke woning het beste past bij welke cliënt. Wanneer een passende woning gevonden is, wordt deze aangeboden aan de cliënt.

Bij weigering van de woning door de cliënt wordt bekeken of deze weigering op terechte gronden is gebaseerd. De voor de gemeente aanvaardbare redenen zijn:

  • 1.

    de woning blijkt bij nadere beschouwing niet geschikt op ergonomische gronden. Aan de hand van tekeningen en gegevens verkregen vanuit de woningbouwvereniging wordt in eerste instantie beoordeeld of een woning geschikt zou kunnen zijn voor een bepaalde cliënt. Bij bezoek aan de woning kunnen er omstandigheden zijn, die de woning toch niet geschikt maken, b.v. de bereikbaarheid van de woning, niveauverschillen in de woning, die op tekening niet zichtbaar waren.

  • 2.

    er worden persoonlijke omstandigheden aangevoerd, waaruit blijkt dat het aanbod niet als een passend aanbod kan worden beschouwd.

Wanneer een in alle opzichten passend aanbod wordt geweigerd, stopt de bemoeienis van de Commissie aangepast wonen en dient de cliënt zelf op zoek te gaan naar een geschikte woning. De gevonden woning kan vervolgens worden aangepast tot een maximum bedrag van het jaarlijks vastgestelde drempelbedrag voor het primaat van verhuizen op voorwaarde dat de aanpassingen voldoen aan het programma van wooneisen.

Indien na afweging van alle aspecten verhuizen geen adequate oplossing is of de gemeente niet in staat is een passend aanbod te vinden dan kan besloten worden over te gaan tot aanpassen van de huidige woning, mits er een adequate situatie wordt gecreëerd. Het kan ook zijn dat de cliënt het aanpassen van de huur- of eigen woning, die reeds in gebruik is, verkiest boven het verhuizen naar een passend en goedkoper alternatief. Hij kan dan in aanmerking komen voor vergoeding van de kosten van aanpassing van de bestaande woning tot een maximum van het jaarlijks vastgestelde drempelbedrag voor het primaat van verhuizen. De vergoeding wordt uitgekeerd op het moment dat de cliënt zijn woning volledig conform het programma van wooneisen op een sobere, doch doelmatige wijze heeft aangepast. Meerkosten, die zijn ontstaan door een luxere uitvoering komen voor eigen rekening.

Subsidie voor het vrijmaken van een aangepaste woning

Wanneer de cliënt waarvoor woningaanpassingen zijn aangebracht niet meer in de woning woonachtig is, kan aan de achterblijvende gezinsleden een verhuiskostenvergoeding verstrekt worden voor het verlaten van de woning. Een voorwaarde hiervoor is dat de gemeente de woning kan gebruiken voor andere kandidaten.

Artikel 5.3.2. Woningaanpassingen van bouwkundige of woontechnische aard

Wanneer er op basis van aantoonbare beperkingen besloten wordt tot het aanpassen van de woning moet bekeken worden welke aanpassingen noodzakelijk zijn op basis van de belemmeringen die worden ondervonden.

Een woningaanpassing wordt niet toegekend wanneer:

  • 1.

    iemand met een handicap voor het eerst zelfstandig gaat wonen. Hierbij wordt het voor studie of opleiding ‘op kamers‘ wonen niet als zelfstandig wonen beschouwd;

  • 2.

    er wordt verhuisd naar een AWBZ-instelling of een verzorging- of verpleeghuis;

  • 3.

    als de woningaanpassingen het gevolg zijn van achterstallig onderhoud.

Hieronder volgt een beschrijving van de mogelijkheden tot woningaanpassingen, die de Wmo biedt.

Toegankelijkheid en doorgankelijkheid van de woning

Met de toegankelijkheid van de woning wordt bedoeld het kunnen bereiken en betreden van de woning, al dan niet met gebruik van een loophulpmiddel of rolstoel. Met de doorgankelijkheid van de woning wordt bedoeld het kunnen bereiken van de gebruiksruimten al dan niet met gebruik van een loophulpmiddel of rolstoel.

Als uitgangspunt wordt gehanteerd dat de woning in ieder geval bereikbaar moet zijn via één ingang. Het toegankelijk maken van een tweede ingang is afhankelijk van het doel hiervan en de frequentie van gebruik, bijv. de noodzaak van het kunnen bereiken van de berging, de tuin of het terras.

Gemeenschappelijke ruimten

Voor het treffen van voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten kan subsidie verleend worden. Een voorwaarde is dat het voorzieningen zijn die geen belemmering vormen voor andere bewoners en niet gevoelig zijn voor het aanbrengen van schade door derden. Om deze reden worden in portiekflats geen trapliften aangebracht, welke worden gesubsidieerd vanuit de Wmo.

In gebouwen, die bestemd zijn voor de huisvesting van ouderen of gehandicapten wordt er van uitgegaan dat reeds bij de bouw rekening gehouden wordt met aspecten van bereikbaarheid en toegankelijkheid en worden voorzieningen op dit terrein als algemeen gebruikelijk beschouwd.

Deuren

Garagedeuren worden aangepast indien de garage door de gemeente is aangewezen als berging voor die verstrekte vervoersvoorzieningen, die niet in de buitenlucht kunnen blijven staan, bijvoorbeeld een scootmobiel. Er moet sprake zijn van het niet kunnen openen van de garagedeuren t.g.v. medisch/ ergonomische beperkingen, waarbij er geen beroep gedaan kan worden op een huisgenoot om de deur te openen. Veelal zijn de deuren te zwaar om te openen. Er zijn twee mogelijke oplossingen:

  • ·

    het plaatsen van een inloopdeur;

  • ·

    het elektrisch openen van de garagedeur.

Indien het voor het plaatsen van een elektrisch opener op de garagedeur noodzakelijk is dat de garagedeur wordt vervangen, dan wordt het vervangen van de garagedeur als algemeen gebruikelijk beschouwd.

Uitraaskamer

Bepaalde stoornissen van verstandelijk gehandicapten, bijvoorbeeld hyperactiviteit en moeilijkheden in het doseren van omgevingsprikkels, kunnen (op bepaalde tijden) aanleiding geven tot problemen bij het verblijf van de verstandelijke gehandicapte in de woonruimte. Deze problemen kunnen worden opgevangen door in de woning over een uitraaskamer te beschikken. Onder een uitraaskamer wordt verstaan een kamer (verblijfsruimte), waarin een psychisch gehandicapte die gedragsproblemen heeft, zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

De richtlijnen voor vergoeding van een uitraaskamer zijn:

  • 1.

    betrokkene beschadigt zichzelf ( zelfverwonding);

  • 2.

    betrokkene beschadigt de omgeving (vernielzucht);

  • 3.

    er is sprake van ongecontroleerde driftbuien of overmatige apathie.

De uitraaskamer is bedoeld om de gehandicapte, die bovenstaande problemen ondervindt tegen zichzelf te beschermen. Alsmede om de ouders/ verzorgers in staat te stellen beter toezicht uit te oefenen. Daarbij moet het er om gaan dat de uitraaskamer het belang van de gehandicapte dient. Gaat het bij de gevolgen van de gedragsproblemen niet om de belangen van de gehandicapte, maar om die van anderen, bijvoorbeeld doordat zij bestaan uit hinder voor die anderen, dan is er geen sprake van een uitraaskamer in de zin van de Wmo.

Keuken

Als er aanpassingen nodig zijn in een keuken die toe is aan renovatie, worden alleen de meerkosten vergoed van de aanpassingen vanwege de beperkingen van de aanvrager. Hiervoor moet inzichtelijk worden gemaakt in hoeverre de keuken aan vervanging toe is als gevolg van gebruiksslijtage ed. (afschrijvingstermijn keuken gemiddeld 20 jaar).

Kookbron

De kookbron dient aangeschaft te worden door de cliënt, omdat deze als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd. Hierop wordt een uitzondering gemaakt in huurwoningen, die na vrijkomen weer aangeboden worden aan de afdeling Wmo. In deze woningen wordt de kookbron door de Wmo vergoed wanneer het gaat om aangepaste keukens, waarbij de kookbron integraal is opgenomen in het aanrechtblad. Bij vertrek uit de woning blijft de kookbron in de woning achter.

Natte cel

Als er aanpassingen nodig zijn in een natte cel die toe is aan renovatie, worden alleen de meerkosten vergoed van de aanpassingen vanwege de beperkingen van de aanvrager. Hiervoor moet inzichtelijk worden gemaakt in hoeverre de natte cel aan vervanging toe is als gevolg van gebruiksslijtage ed. (afschrijvingstermijn natte cel gemiddeld 20 jaar).

Bad

In het algemeen wordt er van uitgegaan dat douchen de meest veilige en adequate manier van lichaamsreiniging is. Bij bepaalde aandoeningen kan een bad een heilzame werking hebben. Dit valt niet onder de compensatieplicht van de Wmo, omdat immers Wmo voorzieningen niet bedoeld zijn om bepaalde gezondheidsklachten of ziekteverschijnselen te verminderen of te voorkomen. Baden worden daarom alleen via de Wmo verstrekt , wanneer er een contra-indicatie bestaat voor het gebruik van een douche.

Toilet

Indien iemand gedurende de nacht, of langdurig verblijf op de slaapverdieping vanwege bedlegerigheid, het toilet op de begane grond niet kan bereiken, kan overwogen worden een tweede toiletvoorziening te realiseren. De meest sobere, adequate oplossing is het verstrekken van een toiletstoel. Een toiletstoel is de goedkoopst adequate oplossing als betrokkene in staat is de emmer of ondersteek mee te nemen en te legen in het toilet of er een gezinslid aanwezig is die deze taak op zich kan nemen. Mocht dit niet mogelijk zijn dan kan overwogen worden een tweede toilet op de eerste verdieping te realiseren.

Berging

Indien iemand t.b.v. het verplaatsen voorzieningen via de Wmo verstrekt heeft gekregen, kan er een noodzaak zijn tot het toegankelijk maken van de berging. Verruiming van de berging is alleen mogelijk wanneer duidelijk is dat de standaard bij de woning behorende bergruimte niet groot genoeg is om de noodzakelijke voorzieningen te stallen. Verwacht mag worden dat de cliënt zelf inspanningen verricht om een te volle bergruimte anders te organiseren. Wanneer de toegang tot de berging belemmerd wordt door obstakels, die door de cliënt zelf zijn aangebracht of overgenomen van een vorige bewoner, b.v. tuinhekken of schuttingen, dan wordt de cliënt geacht deze zelf te verwijderen of aan te passen. Hiervoor is geen vergoeding vanuit de Wmo mogelijk. Hetzelfde geldt voor belemmeringen die zijn ontstaan door achterstallig onderhoud zoals bijvoorbeeld het verzakken van een tuinpad. De aanwezigheid van elektriciteit in een berging noodzakelijk voor het opladen van de accu’s van een voorziening, wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd.

Artikel 5.3.3. Woonvoorzieningen van niet bouwkundige of woontechnische aard

Met woonvoorzieningen van niet bouwkundige aard worden losse voorzieningen bedoeld, die geen deel uitmaken van de woning zelf.

Voorzieningen die onder de regeling Regeling Hulpmiddelen Ziektekostenverzekeringen vallen, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Voorbeelden hiervan zijn hulpmiddelen voor zitten, slapen, eten en drinken en communicatie, zoals stoelen, tafels, bedden, eetapparaten, aangepaste telefoons en alarmeringssystemen.

Onder de Wmo vallen in principe de hulpmiddelen voor lichaamsverzorging en verplaatsing, zoals badplanken, douchebrancards en tilliften waarvoor een langdurige noodzaak bestaat op basis van beperkingen, die veroorzaakt worden door een aantoonbare stoornis. In principe wordt ook hierbij de periode van langer dan een half jaar gehanteerd. Voorzieningen, die tijdelijk of te wel korter dan een half jaar nodig zijn, kunnen worden geleend bij de Thuiszorg. Het gaat hierbij b.v. om voorzieningen, die na een operatieve ingreep tijdelijk nodig zijn om te kunnen douchen.

Wmo-voorzieningen worden in principe in huur verstrekt. Waar mogelijk worden voorzieningen na revisie en een grondige hygiënische reiniging, hergebruikt.

Vloerbedekking en gordijnen (stoffering)

Vloerbedekking en gordijnen worden gezien als algemeen gebruikelijk. De aanschaf of vervanging van vloerbedekking en gordijnen vallen in principe onder het normale bestedingspatroon. De hieraan verbonden kosten behoren tot de algemeen gebruikelijke kosten, die iedereen op enig moment moet maken. In de volgende situaties kan er sprake zijn van een acute en medische noodzaak tot vervanging van de vloerbedekking en/of gordijnen:

  • 1.

    indien een rolstoel voor dagelijks en intensief gebruik binnenshuis verstrekt wordt;

  • 2.

    in het geval van COPD.

Daarbij kan in de Wmo in bepaalde situaties een financiële tegemoetkoming worden verstrekt, gebaseerd op het afschrijvingsbeginsel. Dat betekent dat bij de aanvraag voor een financiële tegemoetkoming de volgende criteria gelden:

  • 1.

    ·De noodzaak tot vervanging van de vloerbedekking/stoffering moet aangetoond worden door middel van een medisch advies van een COPD verpleegkundige.

  • 2.

    Voor vloerbedekking en overige stoffering (gordijnen) geldt een afschrijvingstermijn van 60 maanden (5 jaar).

  • 3.

    ·Is de te vervangen vloerbedekking/stoffering na het vaststellen van de COPD aangeschaft dan is een financiële tegemoetkoming niet mogelijk.

  • 4.

    ·Is de te vervangen vloerbedekking voor het vaststellen van de COPD aangeschaft dan is in principe een financiële tegemoetkoming mogelijk, waarbij het afschrijvingsdeel (over een periode van 5 jaar) in mindering wordt gebracht op de nieuwprijs van de aan te schaffen vloerbedekking.

  • 5.

    Alleen de vloerbedekking/stoffering in de woon en/of slaapkamer van de cliënt met COPD komt voor een vergoeding in aanmerking. Een uitzondering hierop is de situatie waarin cliënt met COPD zelf het huis schoonmaakt. In dat geval komen in principe alle vertrekken van een woning voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking.

Voorbeeld

Aanvraagdatum: 23 maart 2011

Aanschaf datum te vervangen vloerbedekking: 22 augustus 2009

Totaal af te schrijven in: 60 maanden

Afschrijvingsdeel: 18 maanden

Kosten nieuwe vloerbedekking: € 1200,-

Via de Wmo te vergoeden:

€ 1200,- - 18/60 = € 360,- € 840,-

 

Hoofdstuk 6 Lokaal verplaatsen

Compensatie op het terrein van het lokaal verplaatsen is gericht op het resultaat dat iedereen zich lokaal kan verplaatsen.

Het gaat dan om het bereiken van bestemmingen in de directe woon- en leefomgeving en behelst het vervoer in het kader van het leven van alledag, regelmatig terugkerende activiteiten als boodschappen doen, familie, vrienden en kennissen bezoeken en het 'buiten zijn'; cq. de activiteiten die nodig zijn om deelname aan het maatschappelijk verkeer mogelijk te maken. Hierbij wordt uitgegaan van het dagelijks verplaatsingspatroon van een doorsnee burger.

Een cliënt kan beperkingen ondervinden die het gebruik van de in doorsnee gebruikelijke middelen voor vervoer zoals openbaar vervoer, auto of fiets (deels) onmogelijk maken. Om deze beperkingen te compenseren, wordt eerst gekeken welke mogelijkheden de klant zelf heeft om te komen tot oplossingen en welke mogelijkheden er zijn binnen zijn sociale omgeving. Een voorbeeld hiervan is het meerijden met iemand in de buurt die aan eenzelfde activiteit deelneemt. Indien hiermee de vervoersbehoefte onvoldoende wordt gecompenseerd wordt gekeken of een algemene voorziening een oplossing kan bieden. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de inzet van een vrijwilliger die samen met iemand op pad gaat of het gebruik maken van een scootmobielpool. Is dit nog niet voldoende dan wordt gekeken naar een vervoersvoorziening.

Vervoersvoorzieningen

De vormen van de te verstrekken vervoersvoorzieningen zijn:

  • 1.

    een collectieve vervoersvoorziening,

  • 2.

    een vervoersvoorziening in natura,

  • 3.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een individuele vervoersvoorziening,

  • 4.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening.

Voor vervoer buiten het regionale gebied is de landelijke vervoersorganisatie Valys verantwoordelijk.

De gemeente Zwolle kent de volgende vervoersvoorzieningen:

  • 1.

    collectief vervoer;

  • 2.

    vervoer op maat;

  • 3.

    een tegemoetkoming in de kosten van bovenregionaal vervoer;

  • 4.

    een tegemoetkoming in het gebruik van de eigen auto;

  • 5.

    voorzieningen voor de lange afstanden (auto/ gesloten buitenwagen);

  • 6.

    autoaanpassingen;

  • 7.

    voorzieningen voor in de directe woonomgeving.

Voor het collectief vervoer en het vervoer op maat kan het in sommige gevallen noodzakelijk zijn dat een Wmo pashouder tijdens de reis begeleid wordt. Bijvoorbeeld vanwege regelmatige epileptische aanvallen. De reiziger is zelf verantwoordelijk voor het organiseren van de begeleiding. Een begeleider dient minimaal twaalf jaar oud te zijn. De begeleider mag gratis meerijden als er een indicatie is afgegeven aan de Wmo pashouder voor een gratis begeleider. Op de pas van de klant zal duidelijk aangegeven worden of deze recht heeft op gratis meereizen van een begeleider.

Artikel 6.1. Collectief vervoer

Voor mensen die beperkingen ondervinden bij het verplaatsen en hierin zelf of met hun sociaal netwerk niet kunnen voorzien in een oplossing en ook algemene en voorliggende voorzieningen onvoldoende een oplossing bieden, wordt als eerste gekeken naar het collectieve vervoerssysteem. Pas als het collectief vervoer de beperkingen van de cliënt onvoldoende compenseert komen andere vervoersvoorzieningen in beeld.

Deelname collectief vervoer

Voor personen die als gevolg van aantoonbare beperkingen het openbaar vervoer niet kunnen bereiken of geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer, kunnen in aanmerking komen voor het collectieve vervoer. In dit geval worden mensen door de chauffeur bij de deur van het herkomstadres opgehaald en voor de deur van de bestemming afgezet.

Het openbaar vervoer kan onvoldoende bereikbaar en/of toegankelijk zijn, als gevolg van:

  • 1.

    het niet zelfstandig kunnen bereiken van de bushalte (richtlijn stadsgebied 400 m, buitengebied 800 m);

  • 2.

    het op grond van fysieke beperkingen niet kunnen overbruggen van de wachttijden bij de bushalte;

  • 3.

    het niet kunnen maken van de instap in de bus;

  • 4.

    het fysiek niet in staat zijn langere tijd te zitten of de beweging van de bus te doorstaan;

  • 5.

    het op grond van cognitieve beperkingen niet in staat zijn om zonder begeleiding gebruik te maken van het openbaar vervoer. Hiervoor wordt een minimum leeftijdsgrens van 10 jaar gehanteerd, waarbij ervan wordt uitgegaan dat kinderen onder de 10 jaar altijd onder begeleiding gebruik maken van het openbaar vervoer;

  • 6.

    de aanwezigheid van sociaal/ psychische factoren ten gevolge waarvan de privacy of de veiligheid van cliënt of medepassagiers niet is gegarandeerd.

Voorbeelden:

  • 1.

    oncontroleerbare bewegingen;

  • 2.

    privacygevoelige zaken die een extreme schaamte of gene ten gevolge hebben voor cliënt;

  • 3.

    extreme gedragsstoornissen;

  • 4.

    extreme fobieën, die ook na uitvoerige therapeutische begeleiding niet zijn te verhelpen.

Binnen de gemeentegrenzen van Zwolle kan men met het collectief vervoer onbeperkt reizen.

Collectief vervoer buiten de gemeentegrenzen

Voor vervoer buiten de gemeentegrens kan op basis van een jaarlijks vastgesteld budget worden gereisd binnen vijf openbaar vervoerzones vanaf het woonadres.

Afhankelijk van de persoonskenmerken en de behoeften van de persoon kan in uitzonderlijke gevallen een verhoogd budget worden toegekend. Hierbij wordt gedacht aan personen waarbij:

er binnen het sociaal netwerk of de algemene en voorliggende voorzieningen onvoldoende een oplossing is voor de vervoersbehoefte buiten de gemeentegrens;

er zonder de contacten buiten de gemeentegrens sprake is van dreigende vereenzaming;

er binnen de gemeentegrens geen bruikbaar alternatief is voor de uit te voeren activiteit en de activiteit van wezenlijk belang is voor de cliënt.

Artikel 6.2 Vervoer op maat

Voor mensen die beperkingen ondervinden bij het verplaatsen en hierin zelf of met hun sociaal netwerk niet kunnen voorzien in een oplossing, algemene en voorliggende voorzieningen onvoldoende een oplossing bieden en ook geen gebruik kunnen maken van collectief vervoer, kunnen in aanmerking komen voor vervoer op maat. In dit geval worden mensen door de chauffeur in de verblijfsruimte van het ophaaladres opgehaald en tot in de verblijfsruimte van het bestemmingsadres begeleid.

Het collectief vervoer kan onvoldoende bereikbaar en/of toegankelijk zijn, als gevolg van:

  • 1.

    het fysiek niet in staat zijn gebruik te maken van het via het vervoerbedrijf aangeboden materieel voor collectief vervoer;

  • 2.

    het niet in staat zijn bij de deur van het wooncomplex te wachten, waardoor de noodzaak ontstaat iemand in het woongebouw op te halen;

  • 3.

    een dermate verminderde belastbaarheid t.g.v. medische problematiek dat deelname collectief vervoer verdere deelname aan sociaal verkeer belemmert;

Voorbeeld:

  • 1.

    ernstige mate van spierzwakte en/ of hart-/ longproblematiek waardoor deelname collectief vervoer zoveel energie vraagt dat geen energie meer over is voor het doel van de verplaatsing.

  • 2.

    de aanwezigheid van sociaal/ psychische factoren ten gevolge waarvan de privacy of de veiligheid van cliënt of medepassagiers niet is gegarandeerd;

Voorbeeld:

  • 1.

    dermate extreme ongecontroleerde bewegingen dat de veiligheid van medepassagiers niet gegarandeerd kan worden;

  • 2.

    privacygevoelige zaken die een extreme schaamte of gene ten gevolg hebben voor cliënt;

  • 3.

    extreme gedragsproblematiek.

Vervoer op maat buiten de gemeentegrenzen

Met vervoer op maat kan buiten de gemeentegrens worden gereisd op basis van een jaarlijks vastgesteld budget binnen vijf openbaar vervoerzones vanaf het woonadres.

Afhankelijk van de persoonskenmerken en de behoeften van de persoon kan in uitzonderlijke gevallen een verhoogd budget worden toegekend. Hierbij wordt gedacht aan personen waarbij :

  • 1.

    er binnen het sociaal netwerk of de algemene en voorliggende voorzieningen onvoldoende een oplossing is voor de vervoersbehoefte buiten de gemeentegrens;

  • 2.

    er zonder de contacten buiten de gemeentegrens sprake is van dreigende vereenzaming;

  • 3.

    er binnen de gemeentegrens geen bruikbaar alternatief is voor de uit te voeren activiteit en de activiteit van wezenlijk belang is voor de cliënt.

     

Artikel 6.3 Tegemoetkoming in de kosten van bovenregionaal vervoer

In incidentele gevallen is het mogelijk om naast deelname collectief vervoer een tegemoetkoming in de kosten van bovenregionaal vervoer te krijgen. Dit is mogelijk wanneer iemand binnen de gemeentegrenzen wel gebruik kan maken van collectief vervoer, maar hij voldoet aan de criteria waaruit blijkt dat er een essentiële vervoersbehoefte is buiten het zorgplichtgebied van de gemeente Zwolle.

Dit kan ook gelden voor een bewoner van een AWBZ-instelling wiens partner of directe familie buiten het zorggebied van de gemeente woont.

De financiële tegemoetkoming wordt gebaseerd op de meerkosten die men moet maken ten opzichte van vervoer per openbaar vervoer en wordt berekend aan de hand van de voor de cliënt noodzakelijke bovenregionale verplaatsingen.

Men kan hiervoor in aanmerking komen als :

  • 1.

    de cliënt essentiële contacten heeft buiten het zorggebied van de gemeente Zwolle en;

  • 2.

    er binnen het sociaal netwerk of de algemene en voorliggende voorzieningen onvoldoende een oplossing is voor de vervoersbehoefte buiten de gemeentegrens;

  • 3.

    het vervoersbehoeftepatroon van betrokkene dermate afwijkend is van het gebruikelijke vervoerspatroon, dat de vervoersvoorziening op maat dient te worden aangeboden, voor zover daar op geen andere wijze in kan worden voorzien;

  • 4.

    zonder deze contacten er sprake is van dreigende vereenzaming en;

  • 5.

    de cliënt op medische gronden niet in staat is deze contacten te onderhouden door gebruik te maken van Valys volgens de daarvoor door Valys opgestelde bepalingen.

Artikel 6.4. Tegemoetkoming in het gebruik van de eigen auto

Tegemoetkoming in de kosten binnen zorggebied gemeente

Voor mensen, die geengebruik kunnen maken van het collectief vervoer omdat er sociale omstandigheden zijn waardoor deelname aan het collectief vervoer niet (volledig) voldoet aan de vervoersbehoefte/verplaatsingpatroon en die in het bezit zijn van een eigen auto bestaat er de mogelijkheid een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van de eigen auto te ontvangen. De hoogte van de tegemoetkoming wordt afgestemd op de gemiddelde vervoersbehoefte binnen het zorggebied van de gemeente.

Hierbij kan worden gedacht aan:

  • 1.

    een gehandicapt kind in een gezin met één of meer minderjarige kinderen. Een thuiswonend gehandicapt kind dient zoveel mogelijk deel te kunnen nemen aan het leven van alle dag van het gezin. Dit betekent het in gezinsverband kunnen ondernemen van activiteiten, die bij een gezin met jonge kinderen horen. In de meeste gevallen zal deelname aan het collectief vervoer hiervoor niet toereikend zijn;

  • 2.

    een gehandicapte ouder in een gezin met jonge kinderen, die een actieve functie vervult binnen het gezin, zoals kinderen naar school brengen, boodschappen doen etc.

Tegemoetkoming in de kosten van bovenregionaal vervoer

Men kan in aanmerking komen voor een hogere autokostenvergoeding wanneer men voldoet aan de volgende criteria:

  • 1.

    de cliënt heeft essentiële contacten buiten het zorggebied van de gemeente Zwolle en;

  • 2.

    er binnen het sociaal netwerk of de algemene en voorliggende voorzieningen, zoals Valys onvoldoende een oplossing kunnen bieden voor de vervoersbehoefte buiten het zorggebied van de gemeente Zwolle;

  • 3.

    zonder deze contacten is er sprake van dreigende vereenzaming.

De hoogte van de vergoeding wordt afgestemd op de vervoersbehoefte en het aantal te verrijden kilometers.

Artikel 6.5. Voorzieningen voor de lange afstanden

In een aantal gevallen zal zowel het collectief vervoer als ook het vervoer op maat niet tot de mogelijkheden behoren.

Het gebruik van een gesloten buitenwagen of een bruikleenauto kan dan een alternatief zijn. Een voorwaarde is wel dat men niet in het bezit is van een eigen auto.

Indien het inkomen meer bedraagt dan 1,5 maal het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle genoemde inkomensgrens, wordt het bezit van een auto algemeen gebruikelijk geacht.

Daar het hier om uitzonderingen zal gaan, zal per situatie bekeken en beoordeeld worden of er een aanleiding is om tot verstrekking van een gesloten buitenwagen of een bruikleenauto over te gaan.

Artikel 6.6. Autoaanpassingen

Wanneer is vastgesteld dat een cliënt niet in staat is gebruik te maken van het collectief vervoerssysteem of vervoer op maat en daarom gebruik maakt van de eigen auto, zijn aanpassingen aan de auto mogelijk.

Aanpassingen aan een auto, die algemeen gebruikelijk zijn, worden niet vergoed. Hierbij kan men b.v. denken aan automatische transmissie, stuurbekrachtiging of rembekrachtiging in de normale uitvoering. Aanpassingen aan de besturing van de auto

De beoordeling of iemand met een handicap in staat is om op een veilige manier met een auto aan het verkeer deel te nemen wordt gedaan door het CBR, het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Via de afdeling aanpassingen van het CBR wordt advies gegeven over de noodzakelijke technische aanpassingen om de auto veilig te kunnen besturen. Of deze aanpassingen via de Wmo voor vergoeding in aanmerking komen hangt af van de door de gemeente gehanteerde criteria voor de noodzaak van het gebruik van de eigen auto, te weten:

  • 1.

    men is niet in staat gebruik te maken van het collectief vervoer of vervoer op maat en;

  • 2.

    men is in het bezit van een eigen auto.

Aanpassingen aan de stoel van de chauffeur/ bijrijderstoel

Richtlijnen voor het aanpassen van de chauffeursstoel zijn:

  • 1.

    de cliënt is niet in staat gebruik te maken van collectief vervoer of vervoer op maat en;

  • 2.

    er zijn dermate ernstige zitproblemen dat het voor de cliënt niet mogelijk is bezoekersdoelen te bereiken zonder aanpassing van de stoel;

  • 3.

    problemen met in/ uitstappen, het maken van een transfer vanuit de

    rolstoel, waardoor aanpassing van de stoelslede noodzakelijk is.

Voor gebruik bijrijderstoel gelden dezelfde richtlijnen. Duidelijk hierbij zal zijn dat de bijrijderstoel aangepast wordt wanneer de cliënt is aangewezen op het vervoer door derden (echtgenoot of huisgenoten) en geen gebruik kan maken van het collectief vervoerssysteem. Het is niet mogelijk om voor één cliënt aanpassing van zowel de bestuurdersstoel als de bijrijderstoel vergoed te krijgen.

Autostoeltjes voor kinderen

Voor kinderen, die in de auto van de ouders vervoerd worden, zijn soms aangepaste autostoeltjes nodig. Om voor verstrekking van een autostoeltje in aanmerking te komen, hanteren wij de volgende richtlijnen:

  • 1.

    de normaal in de handel zijnde autostoeltjes voldoen niet qua zitondersteuning en/of kantelinstelling;

  • 2.

    het in/uit de auto(stoel) tillen van het kind door de ouders is dermate belastend voor de ouders dat rugklachten (dreigen) te ontstaan. Een autostoeltje op een naar buiten draaiend frame kan dan b.v. een oplossing bieden.

Aanpassingen voor het meenemen van de rolstoel in de auto

Wanneer de cliënt bij voor- en natransport is aangewezen op het gebruik van een rolstoel, is aanpassing voor het meenemen van de rolstoel in de auto mogelijk.

De richtlijnen voor aanpassing zijn:

  • 1.

    cliënt is niet in staat gebruik te maken van het collectief vervoer of vervoer op maat en;

  • 2.

    cliënt is niet in staat de rolstoel zelfstandig in/uit de auto te tillen en;

Voorbeeld:

  • 1.

    ernstige rugklachten ten gevolge waarvan er een contra-indicatie bestaat voor het tillen van zwaardere voorwerpen;

  • 2.

    ernstige balans-/ arm-/ handfunctieproblemen bij rolstoelgebruikers waardoor het niet mogelijk is de rolstoel met handkracht de auto in te tillen.

  • 3.

    hulp van anderen bij het in/uittillen van de rolstoel is niet beschikbaar;

  • 4.

    de vaste hulpverlener is niet in staat de rolstoel zelfstandig in/uit de auto te tillen.

Aanpassingen voor vervoer van een rolstoelgebruiker in de auto

Wanneer het noodzakelijk is de cliënt in de rolstoel te vervoeren en deelname collectief vervoer, ook per rolstoeltaxi, is geen adequate oplossing, dan bestaat de mogelijkheid een auto aan te passen aan het vervoer van de cliënt in de rolstoel. Ook hierbij wordt gekeken naar de goedkoopst adequate oplossing.

Richtlijnen hierbij zijn:

  • 1.

    cliënt is niet in staat gebruik te maken van collectief vervoer of vervoer op maat en;

  • 2.

    cliënt is niet in staat zelfstandig de transfer te maken vanuit de rolstoel naar een zitvoorziening in de auto en overtillen is niet mogelijk op ergonomisch verantwoorde wijze;

  • 3.

    cliënt dient vervoerd te worden in een speciaal op maat gemaakte zitvoorziening, bv. een zitorthese, welke op een rolstoelframe is gemonteerd.

In veel gevallen zal in deze situatie gebruik gemaakt worden van een aangepaste auto/ bus, waarbij het voor de gebruiker financieel aantrekkelijk kan zijn om gebruik te maken van een zgn. aannemersuitvoering.

Voor vergoeding in aanmerking komen de aanpassingen, die nodig zijn voor het vervoer van de betrokken cliënt, zoals:

  • ·

    aanpassing van de laadvloer met een systeem om de rolstoel op een veilige manier vast te zetten;

  • ·

    het rolstoelvergrendelingssysteem;

  • ·

    oprijbanen om de rolstoel in de bus te rijden in geval van een duwrolstoel;

  • ·

    gasgeveerd oprijplateau in geval van gebruik van een rolstoel met afwijkende maatvoering of een

  • ·

    elektrische rolstoel;

  • ·

    keuringskosten van de Rijksdienst voor Wegverkeer;

  • ·

    de meerkosten van de autoverzekering, die in verband staan met de noodzakelijk aangebrachte aanpassingen.

Het ombouwen van een busje in aannemersuitvoering naar een busje, geschikt voor personenvervoer, zoals bekleden en isoleren van hemel, deuren en zijwanden komt niet voor vergoeding in aanmerking.

Op speciaal medische indicatie kunnen extra aanpassingen worden uitgevoerd, zoals:

  • ·

    het plaatsen van een extra verwarmingselement in geval van extreme vatbaarheid bij spierziekten in combinatie met longaandoeningen;

  • ·

    het gebruik van een verlaagde vloer i.p.v. oprijgoten of oprijplateau in die gevallen waarin degene die hulp biedt deze op medische gronden niet kan hanteren;

  • ·

    aanpassingen die nodig zijn voor het veilig vervoeren van hulpapparatuur zoals zuurstofflessen.

Richtlijnen voor toekenning zijn:

  • .

    vergoeding voor aanpassing wordt eens in de 7 jaren verstrekt; d.w.z. dat bij inruil van de auto binnen deze periode de nieuwe auto niet opnieuw wordt aangepast;

  • .

    evt. aanvullende aanpassingen zijn alleen mogelijk bij een veranderde medische situatie;

  • .

    cliënten dienen in toereikende mate verzekerd te zijn in geval van diefstal of schade aan de auto.

Artikel 6.7. Voorzieningen voor in de directe woonomgeving

Wanneer mensen beperkingen ondervinden bij het verplaatsen in de directe woonomgeving, wordt eerst verkend wat mensen en hun sociale omgeving zelf kunnen, en in hoeverre voorliggende voorzieningen (voorbeeld scootmobielpool) een bijdrage kunnen leveren. Als hiermee de beperking onvoldoende wordt gecompenseerd, wordt gekeken naar een individuele voorziening voor de directe woonomgeving.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen als een fiets met (elektrische) trapondersteuning, een fiets met lage instap en een tandem komen niet voor vergoeding in aanmerking. Voorzieningen voor in de directe woonomgeving kunnen verstrekt worden in aanvulling op deelname aan het collectief / individueel vervoerssysteem of een tegemoetkoming in het gebruik van de eigen auto en zijn bedoeld voor het overbruggen van korte tot middenlange afstanden in de woonomgeving.

Bij specifieke aandoeningen kan het voorkomen dat er wel een aanvullende vervoersvoorziening verstrekt wordt, terwijl er geen duidelijke indicatie is voor deelname aan het collectief vervoersysteem; m.a.w. men kan wel gebruik maken van het openbaar vervoer, maar voor de overbrugging van de korte loop-/ fietsafstanden in de directe omgeving van de woning is een voorziening nodig.

In principe wordt er niet meer dan één aanvullende vervoersvoorziening verstrekt. Aanpassingen aan een auto om de vervoersvoorziening mee te kunnen nemen op de auto komen niet voor vergoeding in aanmerking. De richtlijnen voor verstrekking van een aanvullende vervoersvoorziening zijn:

  • 1.

    de voorziening wordt min of meer voor dagelijkse verplaatsingen gebruikt en niet slechts incidenteel (bv. alleen bij mooi weer of voor alleen recreatief gebruik);

  • 2.

    cliënt beschikt over voldoende rijvaardigheid;

  • 3.

    cliënt bezit over voldoende verkeersinzicht;

  • 4.

    cliënt is in staat zorg te dragen voor dagelijks onderhoud van de voorziening;

  • 5.

    er is voldoende garantie voor veilige stalling/ berging van de voorziening.

Er zijn verschillende aanvullende vervoersvoorzieningen mogelijk. De keuze van de voorziening hangt af van de mogelijkheden die de persoon heeft, het verplaatsingspatroon en de vraag welke voorziening de goedkoopst adequate oplossing vormt voor het vervoersprobleem.

Aanpassing aan bestaande fietsen

Wanneer het gebruik van een gewone fiets mogelijk is, mits er enkele aanpassingen op aangebracht worden, dan geldt dit als de goedkoopst adequate voorziening. Het gaat dan om specifieke aanpassingen, die niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Een voorbeeld van een dergelijke aanpassing is een stevige zijwielset aan het achterwiel van de fiets. Alleen de kosten van de aanpassing komen voor vergoeding of verstrekking in huur in aanmerking.

Accessoires

Accessoires aan voorzieningen worden alleen vergoed wanneer deze medisch noodzakelijk zijn (bijvoorbeeld een houder voor een zuurstoffes voor iemand die op zuurstof is aangewezen) of noodzakelijk zijn voor het zelfstandig kunnen verplaatsen (bijvoorbeeld een houder voor het meenemen van een stok). Accessoires die algemeen gebruikelijk zijn, worden niet vergoed.

Voorbeelden van accessoires die als algemeen gebruikelijk worden beschouwd zijn:

  • ·

    regenkleding;

  • ·

    boodschappenmandjes/ tassen;

  • ·

    bandenpompjes;

  • ·

    spiegels;

  • ·

    schootskleden/ voetenzakken.

Artikel 6.8. Training

Binnen het kader van de Wmo zijn 2 soorten trainingen mogelijk in het leren omgaan met een vervoersvoorziening:

  • ·

    trainingen tijdens het adviestraject;

  • ·

    trainingen na aflevering van een voorziening.

Hierbij wordt uitgegaan van gemiddeld 3 trainingen per cliënt.

Training tijdens het adviestraject

De training tijdens het adviestraject is bedoeld om te kunnen komen tot een goed inzicht in de motorische en cognitieve vaardigheden van een cliënt om zich met een vervoersvoorziening te verplaatsen. Na deze training wordt besloten of er tot verstrekking van een voorziening kan worden overgegaan.

Training na aflevering van een voorziening

Deze training is bedoeld om iemand vertrouwd te maken met een reeds verstrekte voorziening.

 

Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en rond de woning: rolstoelen

Rolstoelen zijn bedoeld om mensen met een beperking in staat te stellen zich binnen of buiten de woonruimte over loopafstanden te verplaatsen of verplaatst te worden. Iemand kan voor een rolstoel in aanmerking komen wanneer hij door aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek voor verplaatsing over loopafstanden is aangewezen op het gebruik van een rolstoel.

Er zijn verschillende typen rolstoelen met elk een eigen, specifiek gebruiksdoel.

Te onderscheiden vallen:

  • ·

    duwrolstoelen/ wandelwagens;

  • ·

    handbewogen rolstoelen;

  • ·

    elektrische rolstoelen;

  • ·

    sportrolstoelen.

     

    Artikel 7.1. Vormen van de verstrekkingen

    Volgens de verordening van de gemeente Zwolle worden rolstoelen in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt. Bij een rolstoel in natura wordt er via de leverancier van de gemeente Zwolle een rolstoel in bruikleen verstrekt. Daarbij hanteert de gemeente een zogenaamd ‘kernpakket’ waarin een aantal soorten rolstoelen zit. In principe moet uit dit pakket voor een ieder een passende rolstoel te vinden zijn. In uitzonderlijke gevallen kan van hetstandaardpakket worden afgeweken. Bij een persoonsgebonden budget krijgt de aanvrager een geldbedrag overgemaakt waarmee hij zelf de rolstoel kan kopen. Daarbij is de aanvrager zelf verantwoordelijk voor het onderhoud en de verzekering van de rolstoel. Verstrekking van een sportrolstoel vindt plaats in de vorm van een financiële tegemoetkoming, waarmee voor de periode van 3 jaar een rolstoel aangeschaft en onderhouden kan worden. Er wordt een programma van eisen opgesteld aan de hand waarvan bekeken wordt welke rolstoel een oplossing vormt voor het verplaatsingsprobleem.

    Met de rolstoelleverancier van de gemeente Zwolle is een verstrekkingenpakket samengesteld, waarin voor elke categorie rolstoelen een keuze is gemaakt uit een aantal rolstoelmerken. Deze keuze is gebaseerd op prijskwaliteit verhouding, mate van herinzetbaarheid en mate van aanpasbaarheid. In principe moet uit dit pakket voor een ieder een passende rolstoel te vinden zijn. In uitzonderlijke gevallen kan van hetstandaardpakket worden afgeweken.Het verstrekkingenpakket wordt jaarlijks geëvalueerd door vertegenwoordigers van de gemeente, de medisch adviseur van de gemeente en de rolstoelleverancier. Bij deze evaluatie worden de signalen die worden afgegeven door gebruikers meegenomen.

    Voorop staat dat het selecteren van een rolstoel maatwerk is. De gebruiker moet er goed mee overweg kunnen en de rolstoel moet bruikbaar zijn in de omgeving waar de gebruiker woont en geschikt voor de activiteiten die men wil ondernemen.

    Een goede analyse van alle factoren die meespelen bij de keuze van een rolstoel is van groot belang.

    De keuze van de rolstoel hangt af van verschillende factoren, zoals:

    • ·

      de restfuncties die iemand heeft t.a.v. verplaatsen, zitten, bedienen van de rolstoel;

    • ·

      de benodigde maatvoering;

    • ·

      het gebruiksdoel en het gebruiksgebied van de rolstoel. Wat wil de gebruiker met de rolstoel kunnen doen en waar vindt dit plaats?

    • ·

      eisen die gesteld worden aan meeneembaarheid van de rolstoel.

       

    Artikel 7.2. Rolstoelen in verpleeghuizen en verzorgingshuizen

    Sinds april 2003 is de regeling zorgaanspraken AWBZ op een aantal punten veranderd. Een van deze veranderingen gaat over de zorgplicht van gemeenten voor het verstrekken van rolstoelen aan bewoners van AWBZ-instellingen, zoals verpleeghuizen. Voor de beoordeling van de vraag of de gemeente een compensatieplicht heeft voor de verstrekking van rolstoelen aan bewoners van AWBZ-instellingen, geldt de volgende systematiek: Men heeft recht op een rolstoel van de AWBZ indien:

    • ·

      men verblijft in een AWBZ-instelling;

    • ·

      de instelling is toegelaten voor de functie 'behandeling';

    • ·

      men wordt behandeld door de toegelaten instelling waarin men verblijft.

    Deze voorwaarden zijn cumulatief: indien aan één of meer van deze voorwaarden niet is voldaan, heeft de persoon in kwestie geen recht op een rolstoel op basis van de AWBZ. Mits voldaan aan de overige Wmo voorwaarden kan in die situatie een beroep worden gedaan op de compensatieplicht van de gemeente.

    Verzorgingshuizen zijn niet collectief toegelaten voor behandeling. Een bewoner van een verzorgingshuis verkrijgt dus geen behandeling van het verzorgingshuis. Een rolstoel zal dus zeker niet op basis van de AWBZ, maar op basis van de Wmo worden verstrekt.

     

    Artikel 7.3. Duwrolstoelen

    In duwrolstoelen worden de gebruikers voortgeduwd door een begeleider.

    Om voor een duwrolstoel in aanmerking te komen moet men aan de volgende criteria/ voorwaarden voldoen:

  • 1.

    men heeft onvoldoende motorische mogelijkheden en/of inzicht om loopafstanden zelfstandig lopend te kunnen overbruggen en;

  • 2.

    men heeft onvoldoende motorische mogelijkheden en/of inzicht om een rolstoel zelfstandig te kunnen voortbewegen en;

  • 3.

    er is een regelmatige behoefte aan het zich per rolstoel verplaatsen;

  • Bewoners van een verzorgingshuis, die bijvoorbeeld enkele malen per jaar een rolstoel nodig hebben voor een uitstapje kunnen in de regel goed gebruik maken van de standaard rolstoelen die in een verzorgingshuis aanwezig zijn en;

  • 4.

    (loop)hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ Regeling thuiszorg voor tijdelijke hulpmiddelen zoals b.v. een rollator, bieden onvoldoende oplossing en;

  • 5.

    er is een begeleider beschikbaar.

  • Er zijn vele typen duwrolstoelen en wandelwagens, afhankelijk van de eisen die gesteld worden t.a.v. lichamelijke mogelijkheden en beperkingen, maatvoering, gebruiksdoel en gebruiksgebied.

    Zo kan er bij een rolstoel gekozen worden voor kleine of grote wielen achter, afhankelijk van de eigen mogelijkheden van de gebruiker of het gebruiksgemak voor de begeleider. Voor iemand die te weinig handfunctie heeft om zelf met de rolstoel te rijden, kan het toch van belang zijn dat hij zich door aan het wiel te draaien kan omdraaien of net even van de plek kan komen.

    Voor alle duwrolstoelen/ wandelwagens geldt dat aandacht besteed moet worden aan:

    • ·

      de hoogte van de duwhandvatten. Deze dienen afgesteld te zijn of te kunnen worden op de vaste begeleider;

    • ·

      meeneembaarheid. Wordt een rolstoel vervoerd in een rolstoelbus, dan dient deze geschikt te zijn om veilig vastgezet te kunnen worden, wordt hij vervoerd in een personenauto, dan kan de aanwezigheid van quick-release achterwielen een vereiste zijn.

    Duwrolstoelen zijn onder te verdelen in:

    Duwrolstoelen voor kortdurend gebruik

    De rolstoel wordt vooral gebruikt als verplaatsingsmiddel over langere loopafstanden. Er worden weinig eisen gesteld aan zitcomfort, omdat het gebruik slechts van korte duur is en er meestal geen specifieke zitproblemen aanwezig zijn. Volstaan kan worden met een eenvoudige rolstoel met slappe zitting en rugleuning of in het geval van kinderen met een grote maat buggy.

    Duwrolstoelen voor frequent, dagelijks gebruik

    Wanneer een gebruiker volledig is aangewezen op het gebruik van een rolstoel dan heeft de rolstoel naast de functie van verplaatsen ook een functie als zitvoorziening; de rolstoel vervangt de verschillende stoelen die normaal gebruikt worden bij eten, rusten, t.v. kijken e.d. De eisen die aan het zitcomfort van de rolstoel gesteld zijn, liggen een stuk hoger. Daarnaast is het ook nog zo dat er meestal sprake is van medische problematiek. Een optimale zitondersteuning is dan nodig om de restfuncties die iemand heeft zo goed mogelijk te kunnen benutten of om verergering van de gezondheidsproblemen of het ontstaan van vergroeiingen of de vorming van decubitus (doorzitten) te voorkomen. Wat de juiste uitgangshouding in de rolstoel is, is vaak een kwestie van zorgvuldig observeren en uitproberen. Contact met degene die als behandelaar bij de rolstoelgebruiker betrokken is, kan hierbij een goed hulpmiddel zijn.

    De benodigde zitondersteuning in combinatie met de activiteiten die vanuit de rolstoel moeten worden verricht, bepalen de keuze van de rolstoel.

    Duwrolstoelen met kantelverstelling

    Wanneer de lichamelijke conditie dusdanig is dat men permanent gebruik maakt van de rolstoel en dat naast het zich zelfstandigvoortbewegen ook zelfstandig veranderen van zithouding niet mogelijk is, dan zal dit in de meeste gevallen inhouden dat uitgegaan moet worden van een duwrolstoel met meerdere verstelmogelijkheden, zodat per activiteit een andere houding aangenomen kan worden. De benodigde zitondersteuning in combinatie met de vereiste verstellingen bepalen de keuze van de rolstoel. Speciale rolstoelonderstellen zijn ontwikkeld voor het gebruik van zitorthesen of te wel stoelen die via een vacuüm zitafdruk een individueel optimale zitondersteuning bieden (zie hoofdstuk aanpassingen).

    Duwrolstoelen met elektrische aandrijving

    In uitzonderlijke gevallen kan gekozen worden voor een duwrolstoel met elektrische aandrijving. Dit is een los systeem wat op een handbewogen rolstoel is te plaatsen en waarvan de bediening gebeurt door de begeleider. Een dergelijk systeem heeft nadelen wat betreft montage en gewicht, waardoor het gebruik in de praktijk vaak tegenvalt. Een criterium voor verstrekking van een elektrische aandrijving op een duwrolstoel is:

  • 1.

    de rolstoelgebruiker is niet in staat zichzelf voort te bewegen en;

  • 2.

    de begeleider van de rolstoelgebruiker is vanwege aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat een duwrolstoel handmatig voort te bewegen.

     

    Artikel 7.4. Handbewogen rolstoelen

    Men spreekt van handbewogen rolstoelen wanneer de gebruiker de rolstoel op eigen kracht voortbeweegt. De manier van aandrijven kan verschillend zijn. Het meest gebruikelijk is dat de rolstoel wordt voortbewogen door met beide handen aan de hoepels van de achterwielen te pakken. Bij bepaalde aandoeningen is het gebruik van één hand minder goed mogelijk. Aandrijving met één hand en één been of zelfs met één hand kan dan een alternatief zijn.

    Het zelfstandig rijden in een handbewogen rolstoel vraagt over het algemeen een goede handfunctie en een redelijk uithoudingsvermogen. Rolstoel rijden is een inspannende bezigheid.

    Zeker bij een handbewogen rolstoel is een goede inventarisatie van de voorwaarden waaraan de rolstoel moet voldoen van groot belang.

    Om voor een handbewogen rolstoel in aanmerking te komen dient

  • men aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    men heeft onvoldoende motorische mogelijkheden om loopafstanden zelfstandig lopend te overbruggen en;

  • 2.

    men heeft voldoende arm-/handfunctie en uithoudingsvermogen om een handbewogen rolstoel zelfstandig te bedienen en;

  • 3.

    er is een regelmatige behoefte zich per rolstoel te verplaatsen en;

  • 4.

    (loop)hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Regeling Hulpmiddelen Ziektekosten bieden onvoldoende oplossing.

     

    Evenals bij duwrolstoelen zijn er vele typen handbewogen rolstoelen, afhankelijk van de eisen die gesteld worden t.a.v. lichamelijke mogelijkheden en beperkingen, maatvoering, gebruiksdoel en gebruiksgebied. Een jonge, actieve rolstoelgebruiker die veel bezigheden buitenshuis heeft, zal een andere rolstoel nodig hebben dan iemand die vooral binnenshuis functioneert en vooral de nadruk legt op zitcomfort en veiligheid. In grote lijnen is de volgende indeling te maken:

    Rolstoelen voor kortdurend gebruik

    De rolstoel wordt vooral gebruikt als verplaatsingsmiddel over langere loopafstanden. Er worden weinig eisen gesteld aan zitcomfort, omdat het gebruik slechts van korte duur is en er meestal geen specifieke zitproblemen aanwezig zijn. De rolstoel zal afwisselend zelfrijdend of als duwrolstoel gebruikt worden. Volstaan kan worden met een eenvoudige rolstoel met slappe zitting en rugleuning.

    Rolstoelen voor frequent, dagelijks gebruik

    Zoals al eerder is aangegeven hangt de keuze van een rolstoel af van verschillende factoren, zoals:

    • ·

      de restfuncties die iemand heeft t.a.v. verplaatsen, zitten, bedienen van de rolstoel;

    • ·

      de benodigde maatvoering;

    • ·

      het gebruiksdoel en het gebruiksgebied van de rolstoel. Wat wil de gebruiker met de rolstoel kunnen doen en waar vindt dit plaats?;

    • ·

      eisen die gesteld worden aan meeneembaarheid van de rolstoel.

    Dit geldt al in het bijzonder voor een rolstoel, die eigenlijk de loopfunctie vervangt en dus permanent wordt gebruikt.

    Vele aspecten zijn van belang bij de juiste keuze van de rolstoel. Zeker bij frequent, dagelijks gebruik van een rolstoel weegt de ervaring en de inbreng van de gebruiker zelf zwaar bij het maken van de juiste keuze. Om wat meer inzicht te geven in het keuzeproces, worden een aantal van bovengenoemde factoren wat nader toegelicht.

    Zithouding:

    Voor mensen die de hele dag in de rolstoel doorbrengen is een goede zithouding van groot belang. Vaak worden alle activiteiten, die normaal vanuit diverse stoelen als een eetkamerstoel, een bureaustoel, een ruststoel e.d. worden uitgevoerd, verricht vanuit een en dezelfde rolstoel. Daarnaast is het ook nog zo dat er meestal sprake is van medische problematiek. Een optimale zitondersteuning is dan nodig om de restfuncties die iemand heeft zo goed mogelijk te kunnen benutten of om verergering van de gezondheidsproblemen of het ontstaan van vergroeiingen of de vorming van decubitus (doorzitten) te voorkomen. Wat de juiste uitgangshouding in de rolstoel is, is vaak een kwestie van zorgvuldig observeren en uitproberen. Contact met degenen die als behandelaar bij de rolstoelgebruiker betrokken zijn, kan hierbij een goed hulpmiddel zijn.

    Aandrijving:

    Er zijn verschillende manieren om een handbewogen rolstoel aan te sturen. De meest gebruikelijke manier is dat de rolstoel wordt voortbewogen door met beide handen aan de hoepels van de achterwielen te pakken. Door de rolstoel zo in te stellen dat er een goede balans ontstaat tussen lichaamshouding, lichaamsas en positie van de wielen kunnen de rijeigenschappen van de rolstoel optimaal benut worden. Afhankelijk van de lichamelijke mogelijkheden van de gebruiker kan een rolstoel meer of minder ‘kritisch’ ingesteld worden; dit vraagt zoeken naar een evenwicht tussen goede rijeigenschappen en veilig gebruik. Hoe kritischer een rolstoel is ingesteld, hoe beter hij rijdt, maar hoe groter het gevaar aanwezig is van achterover kiepen. Wanneer het gebruik van één van beide handen niet of minder goed mogelijk is, dan kan de rolstoel voortbewogen worden door met één hand aan de hoepel te pakken en met de voet te sturen. Deze manier van voortbewegen wordt veel gebruikt door mensen met een halfzijdige verlamming. Het is een manier van voortbewegen die weer heel andere eisen aan een rolstoel stelt. Een goede zithoogte om met de voet bij de grond te kunnen is belangrijk, maar ook een zithouding die zo min mogelijk het opbouwen van extra spanning in de aangedane lichaamshelft voorkomt. Wanneer ook het gebruik van de voeten niet mogelijk is, dan is er nog de mogelijkheid van eenhandige bediening van 2 hoepels aan één kant van de rolstoel. Door beide hoepels te gebruiken rijdt de rolstoel rechtdoor, aandrijving van éénhoepel verzorgt een bocht naar links of rechts. Duidelijk zal zijn dat deze manier van voortbewegen binnenshuis redelijk lukt, maar voor gebruik buitenshuis over langere afstanden minder geschikt is.

    Gebruiksdoel/ gebruiksgebied.

    Om een juiste keuze van rolstoel te maken is het van belang te weten hoe en waar een rolstoel gebruikt gaat worden. Bij een rolstoel die voornamelijk binnenshuis gebruikt wordt, zal het belangrijk zijn dat de rolstoel een kleine draaicirkel heeft. Veelvuldig gebruik buitenshuis vraagt een goede stabiliteit op oneffen terrein en de mogelijkheid op een langer stuk rechtuit te blijven rijden. Niet alleen de framekeuze is daarom van belang, maar ook het type wielen. Ook is het van belang te weten hoe iemand de transfers in en uit de rolstoel maakt. Stapt iemand over, dan zijn op- of wegklapbare beensteunen een vereiste, maakt iemand een zijdelingse transfer, b.v met behulp van een glijplank, dan kan een vaste voetbeugel overwogen worden. Een volgende niet onbelangrijke zaak is te weten hoe iemand met de rolstoel vervoerd gaat worden. Wordt er gebruik gemaakt van collectief vervoer of heeft men een eigen auto, waarin de rolstoel meegenomen moet kunnen worden. Moet de rolstoelgebruiker zelfstandig in staat zijn de rolstoel in de auto te krijgen of is er altijd hulp aanwezig.

    De handbewogen rolstoelen voor frequent dagelijks gebruik zijn in grote lijnen te verdelen in 2 typen rolstoelen met ieder hun eigen kwaliteiten en eigenschappen, namelijk de rolstoelen met een vouwframe en de rolstoelen met een vast frame. In het algemeen kan gesteld worden dat de rolstoelen met vouwframe meer geschikt zijn om het zitcomfort aan te passen. De rolstoelen met een vast frame worden beschouwd als meer actieve rolstoelen voor rolstoelgebruikers die een redelijke zitbalans hebben en hoge eisen stellen aan de rijeigenschappen van de rolstoel.

    Duidelijk zal zijn dat de keuze van een handbewogen rolstoel voor frequent dagelijks gebruik een nauwkeurig onderzoek vraagt.

     

    Artikel 7.5. Elektrische rolstoelen

    Elektrische rolstoelen zijn rolstoelen die met behulp van een via een accu opgeladen elektromotor worden aangedreven. De bediening vindt meestal plaats via een joystick, die met de hand wordt bediend, maar ook meer ingewikkelde manieren van besturen zijn mogelijk zoals kinbesturing, hoofd-/voetbesturing of besturing via een scanner.

    Om voor een elektrische rolstoel in aanmerking te komen dient men aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    men heeft onvoldoende motorische mogelijkheden om een handbewogen rolstoel (over een langere periode) zelfstandig te bedienen en;

  • 2.

    men heeft onvoldoende motorische mogelijkheden om gebruik te maken van een voorliggende voorziening zoals b.v. een scootmobiel en;

  • 3.

    er is een dagelijkse behoefte zich zelfstandig per rolstoel te verplaatsen en;

  • 4.

    men heeft voldoende inzicht om een elektrische rolstoel te bedienen en zich hier op een veilige manier mee te verplaatsen en;

  • 5.

    er is een mogelijkheid tot het creëren van een ruimte met faciliteiten voor het opladen van de elektrische rolstoel.

     

  • In het algemeen zal het zo zijn dat gebruikers van elektrische rolstoelen de hele dag in deze rolstoel zitten. In incidentele gevallen kan het voorkomen dat binnenshuis gebruik gemaakt wordt van een handbewogen rolstoel en buitenshuis van de elektrische rolstoel. Dit heeft dan meestal te maken met de beperkte ruimte binnenshuis.

    In principe wordt bij verstrekking van elektrische rolstoelen uitgegaan van de verstrekking van één elektrische rolstoel. Bij de keuze worden afwegingen gemaakt t.a.v.:

    • ·

      gebruiksgebied;

    • ·

      gebruiksdoel;

    • ·

      eisen t.a.v. zitopvang;

    • ·

      eisen t.a.v. bediening.

    In praktisch alle gevallen zal het zo zijn dat er naast de elektrische rolstoel tevens een handbewogen rolstoel verstrekt wordt.

    De redenen hiervoor kunnen zijn:

  • 1.

    de gebruiker is nog wel in staat zich binnenshuis met een handbewogen rolstoel voort te bewegen, maar is voor buitenshuis aangewezen op een elektrische rolstoel;

  • 2.

    er dient een individueel aangepaste zitvoorziening op een (duw)rolstoel aanwezig te zijn wanneer de elektrische rolstoel voor reparatie afwezig is;

  • 3.

    de rolstoelgebruiker bezoekt regelmatig adressen waar men niet met een elektrische rolstoel kan komen.

  • Elektrische rolstoelen zijn onder te verdelen in:

    Elektrische rolstoelen voor gebruik binnenshuis

    Dit type elektrische rolstoel is uitsluitend bedoeld voor gebruik binnenshuis. De rolstoel kenmerkt zich door de geringe afmetingen, waardoor er in kleine ruimtes gemakkelijk mee te manoeuvreren valt. De stoelen zijn qua zitcomfort te vergelijken met een keukenwerkstoel of een goede bureaustoel. Dit type stoel wordt incidenteel verstrekt, wanneer de ruimtelijke eisen geen ander type elektrische rolstoel toelaten.

    Elektrische rolstoelen voor in en om de woning

    Onder deze categorie vallen de rolstoelen, die bedoeld zijn voor het verplaatsen in de woning en in de directe omgeving van de woning. Vergeleken met de rolstoelen die uitsluitend bedoeld zijn voor gebruik binnenshuis heeft deze rolstoel krachtiger motoren en ook de zitopbouw is beter aan te passen aan zitproblemen van de gebruiker.

    Elektrische rolstoelen voor binnen en buitenshuis

    Deze rolstoelen worden verstrekt wanneer het gebruiksgebied vooral buitenshuis is gelegen. Gebruik binnenshuis stelt hogere eisen aan de afmeting van de ruimtes in de woning.

    De keuze van de rolstoel is afhankelijk van:

    • ·

      eisen die gesteld worden aan de manier van bedienen/ aansturen van de rolstoel;

    • ·

      mate van aanpasbaarheid van het zitgedeelte;

    • ·

      mate van aanpasbaarheid van de elektronica.

    Elektrische rolstoelen voor gebruik buitenshuis

    In uitzonderlijke gevallen kan overgegaan worden tot verstrekking van een elektrische rolstoel die uitsluitend bestemd is voor gebruik buitenshuis. Vaak zal het zo zijn dat niet zozeer het gebruiksgebied de keuze van deze rolstoel bepaalt, maar eerder de specifieke eisen, die gesteld worden aan de aanpasbaarheid van de besturing. Hierbij wordt b.v. gedacht aan aanpassingen als hoofd-/voetbesturing.

     

    Artikel 7.6. Kinderrolstoelen

    Voor kinderen gelden in principe dezelfde verstrekkingscriteria voor een wandelwagen of rolstoel als voor volwassenen.

    Bij het keuzeproces echter zijn een aantal zaken van belang die extra aandacht vragen. Immers:

    • ·

      een kind is in ontwikkeling;

    • ·

      de ontwikkeling verloopt spelenderwijs;

    • ·

      een kind is in de groei;

    • ·

      dit alles kan leiden tot een steeds groter wordende zelfredzaamheid.

    Bovenstaande houdt in dat bij een kind door de jaren heen het eisenpakket voor de juiste voorziening kan veranderen, soms zelfs snel kan veranderen. Dit vraagt extra kennis en deskundigheid van het team, dat zich met het adviseren en verstrekken van kindervoorzieningen bezighoudt.

    Ook de inbreng van het kind zelf is bij het keuzeproces belangrijk. Kinderen hebben vaak een uitgesproken mening over het uiterlijk en de kleur van de rolstoel.

    Wandelwagens en duwrolstoelen

    Voorzieningen dienen afgestemd te zijn op het ontwikkelingsniveau van het kind. Zo kan een jong kind, dat normaal nog in een wandelwagen vervoerd wordt voor een aangepaste wandelwagen via de Wmo in aanmerking komen, wanneer:

    de normaal in de handel zijnde wandelwagens of buggy’s niet voldoen wat betreft zitopvang en ondersteuning.

    Ook bij kinderen die qua leeftijd eigenlijk niet meer toe zijn aan een wandelwagen kan tot verstrekking van een wandelwagen of een duwrolstoel overgegaan worden op grondvan de criteria die genoemd zijn bij het hoofdstuk duwrolstoelen en wandelwagens. De keuze hangt dan weer af van gebruiksdoel, gebruiksgebied en de eisen die gesteld worden aan zitopbouw en meeneembaarheid.

    Handbewogen rolstoelen.

    Kinderen met een redelijke handfunctie zijn al op zeer jonge leeftijd in staat zich per rolstoel voort te bewegen. In grote lijnen kan men zeggen dat vanaf het moment dat kinderen kunnen lopen gehandicapte kinderen zich zelfstandig per rolstoel kunnen verplaatsen. Het gebruik van een rolstoel kan een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het kind. Zelf kunnen rondrijden in een rolstoel biedt het kind uitdagingen en stimuleert het om zelfstandig te worden en zoveel mogelijk mee te doen met leeftijdsgenootjes.

    De criteria voor verstrekking van een handbewogen rolstoel aan kinderen komen overeen met de criteria die genoemd zijn in het hoofdstuk handbewogen rolstoelen. Er wordt van uitgegaan dat de rolstoel bij verstrekking de vervanging vormt van een eerder verstrekte wandelwagen.

    Bij de keuze van een handbewogen rolstoel aan kinderen zijn naast de gebruikelijke factoren als gebruiksdoel en gebruiksgebied een aantal specifieke factoren van belang:

  • 1.

    de rolstoel dient een alternatief te zijn voor het zelfstandig verplaatsen op het ontwikkelingsniveau van het kind. Er wordt b.v. van uitgegaan dat het kind, zittend in de rolstoel op ooghoogte van leeftijdsgenootjes zit;

  • 2.

    de rolstoel moet licht te bedienen zijn, goed wendbaar en tegen een stootje kunnen; immers de rolstoel is voor een kind naast een verplaatsingsvoorziening ook een middel om spelend de wereld te verkennen;

  • 3.

    de rolstoel moet goed passend zijn en tegelijkertijd de mogelijkheid in zich hebben om in eniger mate te kunnen meegroeien met het kind;

  • 4.

    de rolstoel moet meeneembaar zijn binnen de vervoersmogelijkheden van het gezin.

  • Elektrische rolstoelen

    Kinderen die een zo beperkte arm-/handfunctie hebben dat het zelfstandig voortbewegen met een handbewogen rolstoel niet of slechts in geringe mate mogelijk is, kunnen in aanmerking komen voor een elektrische rolstoel. In tegenstelling tot wat soms wordt beweerd zijn kinderen soms op heel jonge leeftijd al in staat om veilig met een elektrische rolstoel om te gaan. In de meeste gevallen zal dit in een behandelsituatie uitgeprobeerd zijn. Ook hierbij gelden de criteria zoals deze vermeld staan in het hoofdstuk elektrische rolstoelen.

     

    Artikel 7.7. Sportvoorzieningen

    Sportvoorzieningen zijn voorzieningen die speciaal ontwikkeld zijn voor het uitoefenen van een sportactiviteit.

    Criteria om in aanmerking te komen voor een sportvoorziening zijn:

  • 1.

    iemand is op basis van aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat tot sportbeoefening zonder rolstoel en;

  • 2.

    er is een duidelijk aantoonbare behoefte aan regelmatige sportbeoefening.

  • Een voorwaarde voor het verkrijgen van een sportvoorziening is dat men aannemelijk kan maken dat men de sportvoorziening voor een langere periode zal gebruiken. Bij de verstrekking van sportvoorzieningen gaat de gemeente uit van het niveau van recreatiesport. Cliënten die een speciale voorziening nodig hebben voor het beoefenen van een sport op topniveau zullen het aanvullende bedrag zelf (evt. via sponsoring) moeten regelen.

    In de verordening van de gemeente Zwolle is wel vastgelegd dat de keuze voor een bepaalde sport ligt bij de cliënt. Dit houdt in dat een verzoek om een sportvoorziening niet kan worden afgewezen op grond van het feit dat er alternatieve sporten zijn waar de cliënt geen voorziening voor nodig heeft.

    In de regel wordt voor het verstrekken van een sportvoorziening geen medisch advies ingewonnen, omdat meestal vanuit dossiergegevens reeds voldoende gegevens bij de gemeente aanwezig zijn om tot verstrekking over te gaan.

     

    Artikel 7.8. Aanpassingen

    De meeste rolstoelen worden in een standaard uitvoering geleverd. Bij de keuze van de rolstoel zal zoveel mogelijk gezocht worden naar een rolstoel die in de standaard uitvoering zoveel mogelijk tegemoetkomt aan de eisen van de gebruiker.Toch zal het in een aantal gevallen nodig zijn aanpassingen aan te brengen om de rolstoel tot een adequaat middel te maken. Aanpassingen zijn onder te verdelen in:

    Aanpassingen ten behoeve van de zithouding

    Specifieke zitproblematiek kan aanleiding zijn tot aanpassen van het zitgedeelte in de vorm van:

    ·speciale zitkussens, b.v. de zgn. anti-decubituskussens;

    In principe wordt er één anti-decubitus kussen verstrekt. Met de leverancier is afgesproken dat op moment van kapot gaan de leverancier garant staat voor directe vervanging en/ of reparatie.

    • ·

      speciale rugondersteuning;

    • ·

      zitorthesen;

    • ·

      fixatiegordels;

    • ·

      speciale hoofd-, arm- en beenondersteuningen;

    • ·

      werkbladen.

    Aanpassingen aan bediening/ besturing van de rolstoel

    Zowel bij handbewogen als bij elektrische rolstoelen kan het nodig zijn de bediening van de rolstoel aan te passen. Men kan hierbij denken aan:

    • ·

      aanpassingen aan de hoepels van een handbewogen rolstoel in de vorm van extra tussenruimte tussen hoepel en wiel, rubber hoepelovertrekken, hoepels met knoppen of staafjes;

    • ·

      aanpassing van de bediening van een elektrische rolstoel. Naast de standaard joystickbesturing zijn er vele mogelijkheden om een elektrische rolstoel aan te sturen.

    Afhankelijk van de restfuncties die iemand heeft kan gekozen worden voor hoofd-/ voetbesturing, kinbesturing, besturing via een scanfunctie etc. Wanneer er sprake is van complexe aanpassingen van of het zitgedeelte of de bediening van een rolstoel is nauwkeurig onderzoek nodig. Vaak zal in samenwerking met de behandelsector uitgezocht moeten worden welke aanpassingen het beste voldoen.

    Afleveraanpassingen.

    Het kan voorkomen dat na aflevering van een rolstoel blijkt dat er nog kleine aanpassingen of wijzigingen aan de rolstoel nodig zijn. Om dit vlot te laten verlopen is er een afspraak gemaakt tussen gemeente, leverancier en medisch adviseur aangaande afleveraanpassingen. Binnen de periode van 6 maanden na aflevering van een voorziening worden aanpassingen onder de € 250,-. door de leverancier direct uitgevoerd. Gemeente en medisch adviseur worden door de leverancier op de hoogte gesteld. Voor aanpassingen boven de € 250,- vindt er eerst overleg plaats met de medisch adviseur. Deze bekijkt of hij op basis van dossieronderzoek akkoord kan gaan of dat het noodzakelijk is een nieuwe aanvraag voor aanpassing van de rolstoel op te starten.

     

    Artikel 7.9. Accessoires

    Accessoires aan rolstoelen worden alleen vergoed wanneer deze medisch noodzakelijk zijn en ze niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd.

    Voorbeelden van accessoires die als algemeen gebruikelijk worden beschouwd zijn:

    • ·

      (rolstoel) handschoenen;

    • ·

      Schootskleden/voetenzakken;

    • ·

      regenkleding;

    • ·

      boodschappenmandjes/ tassen;

    • ·

      bandenpompjes;

    • ·

      spiegels.

    Accessoires die op medische indicatie verstrekt kunnen worden zijn:

    Orthese-jassen

    Bij de beoordeling of er een medische noodzaak bestaat, wordt er gekeken naar de volgende factoren. Een combinatie van deze factoren kan aanleiding geven tot verstrekking.

    er is sprake van ernstige doorbloedingsstoornissen aan onderlichaam of benen;

    men heeft onvoldoende ‘rilfunctie’, wat inhoudt dat men onvoldoende in staat is zichzelf bij stilzitten te verwarmen;

    er is sprake van ernstige sensibiliteitsstoornissen van met name het temperatuurgevoel;

    er is sprake van een aandoening, waarbij koude een ernstige toename van de klachten veroorzaakt;

    er is sprake van een dermate gestoorde handfunctie dat het aan-en uittrekken van standaard in de handel zijnde warme kleding niet mogelijk is.

    Spaakbeschermers

    De criteria voor verstrekking zijn:

    er is sprake van een dermate gestoorde handfunctie dat bij het aandrijven van de rolstoel (een deel van) de hand tegen of in de spaken van het wiel komt;

    de omstandigheden zijn van dien aard dat zonder spaakbeschermers er gesproken kan worden van een onveilige situatie;

    Stokhouders

    Voor de montage van een stokhouder is een indicatie aanwezig wanneer er naast de rolstoel ter overbrugging van loopafstanden gebruik gemaakt wordt van een stok of elleboogkruk.

    Zuurstoffleshouders

    Wanneer iemand aangewezen is op het gebruik van zuurstof en de zuurstoffles dient meegenomen te worden op de rolstoel, dan kan een aparte houder op de rolstoel gemonteerd worden voor een veilig vervoer van de zuurstoffles.

     

    Artikel 7.10. Onderhoud

    Rolstoelen worden door de gemeente gekocht van de leverancier en vervolgens in bruikleen verstrekt aan de cliënt. In de bruikleenovereenkomst, die men bij aflevering van een rolstoel ondertekent is opgenomen dat de gebruiker verantwoordelijk is voor klein onderhoud en de normale verzorging van de rolstoel, zoals het schoonhouden, het op spanning houden van de banden en het bijvullen van accu's. Met de leverancier is een onderhoudscontract afgesloten voor groot onderhoud. In grote lijnen houdt dit in dat men voor het onderhoud dat buiten de eigen mogelijkheden van de gebruiker ligt een beroep kan doen op de leverancier.

    Uit praktische overwegingen worden de standaard onderhoudsbeurten meestal gecombineerd met de noodzakelijke reparaties aan een rolstoel. Kosten van reparatie en vervanging van onderdelen zijn over het algemeen voor rekening van de gemeente. Als reparaties het gevolg zijn van (opzettelijk) onzorgvuldig gebruik kan de gemeente de kosten van reparatie in rekening brengen bij de cliënt.

    Indien de aanvrager bij de verstrekking van een rolstoel kiest voor een persoonsgebonden budget dan zijn in het budget de kosten van onderhoud (klein en groot) al meegenomen.

     

    Artikel 7.11. Verzekering

    Voor alle elektrisch voortbewogen rolstoelen, die deelnemen aan het verkeer geldt een verplichting tot verzekeren. Deze zogenaamde “bromfietsverzekering” wordt door de gemeente betaald. De elektrische rolstoel wordt door de leverancier aangemeld bij de verzekeringsmaatschappij. Alle schademeldingen worden door de leverancier afgehandeld. De verzekering omvat een WA en Casco dekking.

    Indien de aanvrager bij de verstrekking van een rolstoel kiest voor een persoonsgebonden budget dan zijn in het budget de kosten van onderhoud (klein en groot) al meegenomen.

     

    Artikel 7.12. Training

    Binnen het kader van de Wmo zijn 2 soorten trainingen mogelijk in het leren omgaan met een rolstoel:

    • ·

      trainingen tijdens het adviestraject;

    • ·

      trainingen na aflevering van een voorziening.

    Hierbij wordt uitgegaan van gemiddeld 3 trainingen per cliënt.

    Training tijdens het adviestraject

    De training tijdens het adviestraject is bedoeld om te kunnen komen tot een goed inzicht in de motorische en cognitieve vaardigheden van een cliënt om zich met een (elektrische) rolstoel te verplaatsen. Na deze training wordt besloten of er tot verstrekking van een rolstoel kan worden overgegaan.

    Training na aflevering van een voorziening

    Deze training is bedoeld om iemand vertrouwd te maken met een reeds verstrekte voorziening.

 

Bijlage 1 Richtlijnen tijden Hulp bij het huishouden

Bijlage 2 Persoonsgebonden budget