Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Breda

Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige en/of WOZ-belanghebbende in een keuzesituatie 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBreda
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige en/of WOZ-belanghebbende in een keuzesituatie 2010
CiteertitelBeleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige en/of WOZ-belanghebbende in een keuzesituatie 2010
Vastgesteld doorgeattribueerde functionaris
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpbelastingen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige en/of WOZ-belanghebbende in een keuzesituatie 2009.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Verordening onroerende-zaakbelastingen Breda 2010, art. 1
  2. Verordening baatbelasting binnenstad 1996, art. 3
  3. Verordening rioolrechten Breda 2010, art. 3
  4. Verordening afvalstoffenheffing Breda 2010, art. 3
  5. Verordening hondenbelasting Breda 2010, art. 2
  6. Wet waardering onroerende zaken, Hoofdstuk IV
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

25-02-201001-01-2010Nieuwe regeling

19-02-2010

Het Stadsblad Breda, 24-02-2010

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige en/of WOZ-belanghebbende in een keuzesituatie 2010

Het hoofd van de afdeling Belastingen en het hoofd van de afdeling Registratie & Beheer van de gemeente Breda:

 

gelet op het bepaalde in:

  • artikel 1 van de "Verordening onroerende-zaakbelastingen Breda 2010";

  • artikel 3 van de "Verordening baatbelasting binnenstad 1996";

  • artikel 3 van de "Verordening rioolheffing Breda 2010";

  • artikel 3 van de "Verordening afvalstoffenheffing Breda 2010";

  • artikel 2 van de "Verordening hondenbelasting Breda 2010";

  • het bepaalde in Hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken;

 

besluiten:

 

vast te stellen de volgende:

 

'Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige en/of WOZ-belanghebbende in een keuzesituatie 2010'.

Algemeen

In sommige gevallen brengen de wettelijke regels met zich mee dat meer personen belastingplichtig kunnen zijn voor één belastingobject (onroerende zaak, perceel, hond). In de gevallen waarin dat voorkomt mag de gemeente de aanslag ten name van één van de belastingplichtigen stellen. In deze gevallen hanteert de gemeente Breda een voorkeursvolgorde bij de aanwijzing van de belastingplichtige die de aanslag op zijn of haar naam krijgt. Bij de vaststelling van deze beleidsregels heeft een belangenafweging plaatsgevonden. Enerzijds is rekening gehouden met de belangen in het kader van de belastingheffing. De voorkeursvolgorde is gebaseerd op de veronderstelde betaalcapaciteit en doelmatige c.q. doeltreffende heffing en invordering en wordt toegepast voor zover de gegevens voorhanden of te achterhalen zijn. Anderzijds is rekening gehouden met de belangen van de belastingplichtigen, waarbij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur uiteraard in acht zijn genomen.

 

Ook bij de aanwijzing van een belanghebbende aan wie de bekendmaking van de WOZ-beschikking zal worden verzonden, kan zich een keuzesituatie voordoen. In een dergelijk geval hanteert de gemeente Breda een voorkeursvolgorde, waarbij wordt beoogd de ontvanger van de WOZ-beschikking gelijk te laten zijn aan de belastingplichtige voor de onroerende-zaakbelastingen die de aanslag op zijn of haar naam krijgt.

 

De in de voorkeursvolgorde neergelegde criteria voor de hierna genoemde belastingen bevatten geen limitatieve opsomming. Zij moeten worden beschouwd als richtlijnen voor de meest voorkomende gevallen.

Voorkeursvolgorde
Onroerende-zaakbelastingen (eigenarenbelasting) en baatbelasting binnenstad
Onderdeel 1

Met betrekking tot de onroerende-zaakbelastingen en de baatbelasting binnenstad die worden geheven van de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt, indien er met betrekking tot één onroerende zaak verschillende categorieën genothebbenden zijn, de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

  • 1.

    de beperkt gerechtigde, waarbij de volgende voorkeursvolgorde geldt:

    • a.

      de vruchtgebruiker c.q. gerechtigde krachtens recht van gebruik en bewoning;

    • b.

      de opstaller, met uitzondering van degene die een afhankelijk opstalrecht, dan wel een opstalrecht ten behoeve van de aanleg en het onderhoud van onder- of bovengrondse leidingen heeft;

    • c.

      de erfpachter.

  • 2.

    de eigenaar of de appartementsgerechtigde;

  • 3.

    degene die op andere wijze als genothebbende naar voren komt, daaronder begrepen de bezitter.

Onderdeel 2

Met betrekking tot de onroerende-zaakbelastingen en de baatbelasting binnenstad die worden geheven van de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt binnen één categorie genothebbenden de aanslag gesteld ten name van:

de eerstgerechtigde in de volgorde die door het kadaster wordt aangehouden.

Onroerende-zaakbelastingen (gebruikersbelasting niet-woningen)
Onderdeel 3

Met betrekking tot de onroerende-zaakbelastingen die worden geheven van de gebruikers van een onroerende zaak, zijnde een niet-woning, wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

  • a.

    degene die ook als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt aangemerkt;

  • b.

    degene die op andere wijze als gebruiker naar voren komt.

WOZ-belanghebbende in een keuzesituatie
Onderdeel 4

Met betrekking tot de tenaamstelling van een beschikking ingevolge hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken, is hetgeen in deze beleidsregels is bepaald voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie, voor zover zij betrekking hebben op de onroerende-zaakbelastingen, van overeenkomstige toepassing.

Rioolheffing
Onderdeel 5

Met betrekking tot de rioolheffing wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

  • a.

    degene die ingevolge onderdeel 3 als belastingplichtige voor de onroerende-zaakbelastingen ter zake van het gebruik van de onroerende zaak, zijnde een niet-woning, kan worden aangewezen;

  • b.

    degene die in het bevolkingsregister als bewoner van de onroerende zaak het langst staat ingeschreven, mits deze bewoner 18 jaar of ouder is. Indien dit laatste niet het geval is, dan de bewoner die op een na het langst in het bevolkingsregister staat ingeschreven, mits 18 jaar of ouder;

  • c.

    voor zover meerdere gebruikers op dezelfde datum als bewoner van de onroerende zaak in het bevolkingsregister zijn ingeschreven:

    • 1.

      de oudste van deze gebruikers (minimaal 18 jaar), tenzij op verzoek van één van deze gebruikers door de afdeling Burgerzaken een ander als hoofdgebruiker is aangewezen;

    • 2.

      indien de geboortedatum van de gebruikers gelijk is, de gebruiker met het laagste PMO-nummer;

  • d.

    degene die op andere wijze als gebruiker van de onroerende zaak naar voren komt.

Afvalstoffenheffing
Onderdeel 6

Met betrekking tot de afvalstoffenheffing wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

  • a.

    degene die ingevolge onderdeel 3 als belastingplichtige voor de onroerende-zaakbelastingen ter zake van het gebruik van de onroerende zaak, zijnde een niet-woning voor zover een woongedeelte aanwezig is, kan worden aangewezen;

  • b.

    degene die in het bevolkingsregister als bewoner van de onroerende zaak het langst staat ingeschreven, mits deze bewoner 18 jaar of ouder is. Indien dit laatste niet het geval is, dan de bewoner die op een na het langst in het bevolkingsregister staat ingeschreven, mits 18 jaar of ouder;

  • c.

    voor zover meerdere gebruikers op dezelfde datum als bewoner van de onroerende zaak in het bevolkingsregister zijn ingeschreven:

    • 1.

      de oudste van deze gebruikers (minimaal 18 jaar), tenzij op verzoek van één van deze gebruikers door de afdeling Burgerzaken een ander als hoofdgebruiker is aangewezen;

    • 2.

      indien de geboortedatum van de gebruikers gelijk is, de gebruiker met het laagste PMO-nummer;

  • d.

    degene die op andere wijze als gebruiker van de onroerende zaak naar voren komt.

Hondenbelasting
Onderdeel 7

Met betrekking tot de hondenbelasting wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

  • a.

    degene die ingevolge onderdeel 6 voor de afvalstoffenheffing ter zake van het gebruik van de onroerende zaak waar de hond wordt gehouden als belastingplichtige kan worden aangewezen;

  • b.

    degene die ingevolge onderdeel 5 voor de rioolheffing ter zake van het gebruik van de onroerende zaak waar de hond wordt gehouden als belastingplichtige kan worden aangewezen;

  • c.

    degene die op andere wijze als houder van de hond naar voren komt.

Overige bepalingen
Onderdeel 8

De onderdelen 1, 2, 3, 5 en 6 vinden geen toepassing indien:

  • a.

    de aanslag kan worden opgelegd aan degene die met betrekking tot het voorgaande belastingtijdvak of kalenderjaar de aanslag heeft gekregen, gezorgd heeft dat de aanslag betaald is en nog steeds belastingplichtig is;

  • b.

    bij de afdeling Belastingen bekend is dat één van de potentiële belastingplichtigen de desbetreffende aanslag op zijn/haar naam wil hebben, althans voor zover dit niet leidt tot een mogelijke situatie dat de belasting niet kan worden betaald dan wel ingevorderd.

Onderdeel 9

Voor zover de belasting wordt geheven over een belastingtijdvak, is de bij de toepassing van de voorkeursvolgorde beslissend de situatie bij de aanvang van dat tijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

Onderdeel 10

Aangezien de voorkeursvolgorde erop is gericht de aanslag op te leggen aan een belastingplichtige die in staat geacht mag worden om de belasting te betalen, kan ook tot een andere keuze gekomen worden dan uit de voorkeursvolgorde zou volgen.

Onderdeel 11

Wijzigingen kunnen - indien reeds een aanslag aan een belastingplichtige is opgelegd - pas plaatsvinden met ingang van het eerstvolgende belastingtijdvak.

Onderdeel 12

Indien in uitzonderingsgevallen, door welke oorzaak dan ook, een aanslag wordt opgelegd in afwijking van het in de voorgaande onderdelen bepaalde, is die aanslag alleen ongeldig als er sprake is van willekeur. Beroep bij de rechter is mogelijk.

Onderdeel 13

Indien een belasting niet wordt geheven bij wege van aanslag, maar op een andere wijze, is het bepaalde in de onderdelen 1 tot en met 12 van overeenkomstige toepassing.

Inwerkingtreding
  • 1.

    De ‘Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige en/of WOZ-belanghebbende in een keuzesituatie Breda 2010’ treden in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking en vinden toepassing op belastingen en WOZ-beschikkingen over de belastingjaren vanaf 2010.

  • 2.

    De 'Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige en/of WOZ-belanghebbende in een keuzesituatie 2009' van 17 december 2008 worden ingetrokken met ingang van het belastingjaar 2010, met dien verstande dat zij van toepassing blijven voor belastingen en WOZ-beschikkingen over de belastingjaren tot en met 2009.

  • 3.

    Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als 'Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige en/of WOZ-belanghebbende in een keuzesituatie Breda 2010'.

Breda, 19 februari 2010,

Het hoofd van de afdeling Belastingen van de gemeente Breda.

Het hoofd van de afdeling Registratie & Beheer van de gemeente Breda

Toelichting op de beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige en/of WOZ-belanghebbende in een keuzesituatie 

 

Considerans

Op grond van artikel 231 van de Gemeentewet in samenhang met het bepaalde in de Algemene wet inzake rijksbelastingen ligt de heffingsbevoegdheid bij de gemeenteambtenaar belast met de heffing en invordering. De artikelen uit de verschillende belastingenverordeningen waarin de belastingplicht is geregeld zijn hier opgenomen. Verder is met betrekking tot de aanwijzing van een WOZ-belanghebbende in een keuzesituatie verwezen naar Hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.

 

Algemeen

In dit onderdeel wordt in korte algemene bewoordingen weergegeven waarom en tot welk doel de beleidsregels worden vastgesteld. Tevens is hier aangegeven dat bij de vaststelling van de beleidsregels, en daarmee de gekozen voorkeursvolgorde, een belangenafweging heeft plaatsgevonden waarbij enerzijds rekening is gehouden met de belangen van de belastingplichtige en anderzijds met de belangen in het kader van de belastingheffing.

 

Voorkeursvolgorde

Onderdeel 1: voorkeursvolgorde bij verschillende categorieën genothebbenden bij de eigenarenbelasting OZB en de baatbelasting binnenstad

Met betrekking tot een onroerende zaak kan sprake zijn van verschillende genothebbenden: de eigenaar, de bezitter of de beperkt gerechtigde. Indien één van dezen in de eigenarenbelasting onroerende-zaakbelastingen (hierna: OZB) of in de baatbelasting binnenstad moeten worden betrokken, kunnen zich met betrekking tot het aanwijzen van de belastingplichtige twee keuzemogelijkheden voordoen te weten:

 

a. een keuze tussen de hier genoemde categorieën genothebbenden;

b. een keuze binnen één categorie genothebbenden.

 

In onderdeel 1 is een voorkeursvolgorde bepaald indien sprake is van verschillende categorieën genothebbenden.

 

Indien met betrekking tot onroerende zaken in de kadastrale legger naast de eigenaar tevens een andere "zakelijk gerechtigde" is vermeld, wordt degene die het afgeleide zakelijke recht heeft als genothebbende krachtens "zakelijk recht" voor de OZB aangemerkt. Bij meer dan één beperkt recht ten aanzien van één onroerende zaak is de algemene regel dat degene die een beperkt recht heeft dat is afgeleid van het recht van iemand die bij afwezigheid van het tweede beperkte recht als genothebbende krachtens beperkt recht zou worden aangemerkt, als belastingplichtige wordt aangemerkt.

 

Is er sprake van een afhankelijk opstalrecht, dan zijn opstal en ondergrond twee afzonderlijke objecten. De opstaller is genothebbende van de opstal, de eigenaar is genothebbende van de ondergrond. De Hoge Raad verstaat onder een afhankelijk opstalrecht, het recht dat wordt gevestigd als aanvulling op en verbonden aan een eerder, dan wel terzelfder tijd aangegane overeenkomst met betrekking tot de onroerende zaak (Hoge Raad 7 maart 1979, nr. 20.860, BNB 1979/126). Bij een zelfstandig opstalrecht worden ondergrond en opstal als één object aangemerkt. De opstaller is belastingplichtig voor het geheel (Hoge Raad 21 oktober 1992, nr. 28.641, BNB 1993/9, belastingblad 1992, blz. 840).

 

De vraag is of degene die het genot van de vruchten heeft eenduidig en eenvoudig is aan te wijzen. Bij bloot-eigendom en een beperkt recht met betrekking tot een onroerende zaak kan dit inderdaad. Moeilijker wordt het indien op een onroerende zaak meer dan één beperkt recht is gevestigd. Welk beperkt recht gaat dan voor? Het bepaalde in de Waterschapswet is mede van belang voor de OZB in verband met de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). In onderdeel 1 is daarom de voorkeursvolgorde afgestemd op de regeling in artikel 24 van de Waterschapswet.

 

Onderdeel 2: voorkeursvolgorde binnen één categorie genothebbenden bij de eigenarenbelasting OZB en de baatbelasting binnenstad

Indien er met betrekking tot één onroerende zaak meer dan één genothebbende krachtens bijvoorbeeld eigendom kan worden aangewezen, kan de aanslag worden opgelegd aan één van hen (Hof Amsterdam 4 juni 1984, nr. 279/82, E VII, Belastingblad 1984, blz. 629; Hoge Raad 19 maart 1986, nr. 23.620, Belastingblad 1986, blz. 349; Hoge Raad 3 juni 1987, nr. 24.617, Belastingblad 1987, blz. 627); sinds de inwerkingtreding van de Invorderingswet 1990 geregeld in artikel 253 Gemeentewet.

 

Beleidsregels dienen duidelijkheid te verschaffen wie door de gemeente als belastingplichtige wordt aangewezen. In onderdeel 2 is aangegeven dat de aanslag OZB of baatbelasting binnenstad, die wordt geheven van de genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht ten name wordt gesteld van de eerstgerechtigde die door het kadaster wordt aangehouden.

 

Onderdeel 3: voorkeursvolgorde bij de gebruikersbelasting OZB

In onderdeel 3 is de voorkeursvolgorde aangegeven die bij de aanwijzing van de belastingplichtigen voor de gebruikersbelasting OZB wordt gehanteerd. Nu het gebruikersgedeelte van de OZB voor woningen met ingang van 1 januari 2006 is afgeschaft, geldt hetgeen in dit onderdeel is opgenomen ten aanzien van de gebruikersbelasting OZB voor niet-woningen.

 

Indien er verschillende gebruikers zijn met betrekking tot één onroerende zaak kan de aanslag worden opgelegd aan één van hen (Hoge Raad 3 februari 1988, nr. 25.017, BNB 1988/213).

 

Onderdeel 4: voorkeursvolgorde bij de aanwijzing van een WOZ-belanghebbende

In sommige gevallen brengen de wettelijke regels met zich mee dat voor één eigendom meer personen als belanghebbende kunnen worden aangemerkt. In deze gevallen mag de gemeente op grond van artikel 24 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de bekendmaking van de WOZ-beschikking aan één van de belanghebbenden verzenden. Voor de voorkeursvolgorde bij de aanwijzing van de belanghebbende die de WOZ-beschikking op zijn of haar naam krijgt, wordt aangesloten bij de voorkeursvolgorde voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie met betrekking tot de OZB. Hiermede wordt beoogd de ontvanger van de WOZ-beschikking gelijk te laten zijn aan de belastingplichtige voor de OZB die de aanslag op zijn of haar naam krijgt.

 

Onderdeel 5: voorkeursvolgorde bij de rioolheffing

Bij de aanwijzing van de belastingplichtigen voor de rioolheffing is in beginsel aangesloten bij de voorkeursvolgorde zoals die in onderdeel 3 voor de OZB geldt.

 

Voor gevallen waarbij met toepassing van artikel 220b, eerste lid, Gemeentewet de toepassingsregels gelden ten aanzien van het feitelijk genot ingeval van gedeeld gebruik van een onroerende zaak is in sub b, c en d van onderdeel 5 de voorkeursvolgorde aangegeven.

 

Onderdeel 6: voorkeursvolgorde bij de afvalstoffenheffing

Bij de aanwijzing van de belastingplichtigen voor de afvalstoffenheffing is aangesloten bij de voorkeursvolgorde zoals die voor de OZB geldt. Voor gevallen waarbij met toepassing van artikel 220b, eerste lid, Gemeentewet de toepassingsregels gelden ten aanzien van het feitelijk genot ingeval van gedeeld gebruik van een onroerende zaak is in sub b, c en d van onderdeel 6 de voorkeursvolgorde aangegeven.

 

Onderdeel 7: voorkeursvolgorde bij de hondenbelasting

Bij de hondenbelasting is met betrekking tot de aanwijzing van de belastingplichtigen aansluiting gezocht bij de voorkeursvolgorde zoals die voor de afvalstoffenheffing volgens onderdeel 6 dan wel voor het rioolrecht volgens onderdeel 5 geldt.

 

Vanaf 2006 is de gebruikersbelasting OZB voor woningen afgeschaft. De voorkeursvolgorde voor de hondenbelasting kan derhalve niet meer zoals vόόr 2006 daarbij aansluiten.

 

Onderdeel 8: uitzondering op de voorkeursvolgorde

In dit onderdeel is een tweetal uitzonderingen op de voorkeursvolgorde in de voorgaande onderdelen opgenomen. De voorkeursvolgorde volgens de onderdelen 1, 2, 3, 5 en 6 geldt, tenzij onderdeel 8 van toepassing is. Ook in dit onderdeel komen de doelstellingen tot uitdrukking, te weten een doelmatige uitvoeringspraktijk en invordering. Voorts wordt op deze wijze de continuïteit van bestuurlijk handelen bevorderd, alsmede recht gedaan aan het vertrouwen dat belastingplichtigen hebben in de handelwijze van de gemeente.

 

Onderdeel 9: situatie bij aanvang belastingtijdvak beslissend

Voor de gemeentelijke belastingen die worden geheven naar een bepaald tijdstip is zonder meer duidelijk welk moment voor het beoordelen van de belastingplicht beslissend is. Voor de tijdvakbelastingen is dit anders. In verband hiermede is in onderdeel 9 een tijdstip aangegeven voor de toepassing van de voorkeursvolgorde.

 

Onderdeel 10: doel van de voorkeursvolgorde rechtvaardigt afwijking daarvan

Het doel dat met de voorkeursvolgorde wordt beoogd, is een eenvoudige uitvoeringspraktijk alsmede een doelmatige en doeltreffende heffing en invordering. Deze doelstellingen kunnen ertoe nopen in voorkomende gevallen te moeten afwijken van de in voorgaande onderdelen opgenomen volgorde. Het bepaalde in onderdeel 10 geeft daartoe de bevoegdheid. Daarmee wordt naar belanghebbende toe duidelijkheid geschapen omtrent het karakter van de voorkeursvolgorde.

 

Onderdeel 11: wijzigingen in voorkeursvolgorde

In onderdeel 11 wordt tot uitdrukking gebracht dat indien belastingplichtige een andere tenaamstelling wenst, daarmee eerst voor een volgend belastingjaar rekening kan worden gehouden. Het opleggen van een tweede primitieve aanslag is immers niet mogelijk.

 

Onderdeel 12: afwijkingen van voorkeursvolgorde

Indien er sprake is van verschillende belastingplichtigen met betrekking tot hetzelfde belastbare feit en dezen elk hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de belastingschuld, kan een aan één van de belastingplichtigen opgelegde aanslag niet worden vernietigd en een andere (tweede) aanslag aan een andere belastingplichtige worden opgelegd. Dit betekent dat indien door omstandigheden een aanslag is opgelegd in afwijking van de in de voorgaande onderdelen gestelde regels, die aanslag niet zonder meer ongeldig is. Van geval tot geval moet worden bezien of de belastingheffende instantie gebonden is aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur of dat er verschonende omstandigheden zijn. In verband hiermede is in onderdeel 12 een "vrijwaringsclausule" opgenomen.

 

Onderdeel 13: overeenkomstige toepassing bij heffing op andere wijze

In de voorgaande onderdelen wordt steeds gesproken over ‘aanslag’. Op grond van onderdeel 13 is de voorkeursvolgorde ook van toepassing indien een belasting niet bij wege van aanslag, maar op andere wijze wordt geheven.

 

Inwerkingtreding

In dit onderdeel wordt weergegeven wanneer de onderhavige beleidsregels inwerking treden en hoe deze dienen te worden aangehaald