Organisatie | Breda |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels voor het toekennen van ambtshalve verminderingen van gemeentelijke belastingen 2009 |
Citeertitel | Beleidsregels ambtshalve vermindering gemeentelijke belastingen gemeente Breda 2009 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | belastingen |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels ambtshalve vermindering gemeentelijke belastingen Breda 2008.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2009 | Nieuwe regeling | 16-12-2008 Het Stadsblad Breda, 23-12-2008 | Onbekend |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda,
gelet op artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 231, 242 en 244 van de Gemeentewet juncto artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,
Beleidsregels voor het toekennen van ambtshalve verminderingen van gemeentelijke belastingen in de gemeente Breda 2009.
Van deze beleidsregels zijn belastingaanslagen uitgezonderd, waaraan ingevolge een wettelijk voorschrift een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken gegeven beschikking tot vaststelling van de waarde ten grondslag heeft gelegen, voor zover op deze aanslagen artikel 18a, eerste lid, onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van (overeenkomstige) toepassing is.
Voor de toepassing van deze beleidsregels wordt verstaan onder:
het bedrag van de vermindering: de vermindering van het belastingbedrag vermeerderd met (het daaraan toe te rekenen gedeelte van) de bestuurlijke boete of de kostenopslag, indien een bestuurlijke boete of een kostenopslag is toegepast. Het bedrag van de vermindering wordt berekend per belastingaanslag;
Ingeval het bedrag van de belasting had behoren te zijn vastgesteld op een bedrag dat tenminste € 1,00 per aanslag lager is dan het te hoog vastgestelde bedrag van die belasting, verleent de heffingsambtenaar ambtshalve de vermindering waarvoor de belanghebbende redelijkerwijs in aanmerking komt, indien:
Een uitspraak van de Hoge Raad, van een gerechtshof of van een rechtbank, waarin een toepassing van de belastingwet besloten ligt die voor de belanghebbende gunstiger is dan de bij de heffing van de belasting gevolgde toepassing, leidt niet tot het ambtshalve verlenen van vermindering van belasting indien de belastingaanslag of de voldoening op aangifte onherroepelijk is komen vast te staan voor de dag, waarop de uitspraak door de Hoge Raad, het hof of de rechtbank is gewezen, tenzij het college van burgemeester en wethouders op dit punt een afwijkende regeling heeft getroffen.
Hetgeen in het eerste lid is bepaald met betrekking tot een uitspraak van de Hoge Raad, van het gerechtshof of van de rechtbank is in daartoe leidende gevallen van overeenkomstige toepassing op prejudiciële beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen alsmede op rechterlijke uitspraken van het Hof en andere supranationale colleges.
Indien geen termen aanwezig zijn om ambtshalve een vermindering te verlenen, wordt daarvan gemotiveerd mededeling gedaan in de uitspraak waarin de niet-ontvankelijkheid wordt uitgesproken van een bezwaarschrift of een verzoekschrift, bedoeld in artikel 2, onder a.
Toelichting op de beleidsregels ambtshalve vermindering van gemeentelijke belastingen
In de aanhef wordt verwezen naar de relevante artikelen in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 65 AWR geeft de inspecteur de mogelijkheid tot het verlenen van ambtshalve vermindering.
Artikel 231 van de Gemeentewet bepaalt (onder meer) dat artikel 65 AWR ook voor de gemeentelijke situatie van toepassing is en ‘vertaalt’ de inspecteur naar de heffingsambtenaar. De heffingsbevoegdheid van de ambtenaar wordt uitgeoefend onder verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders; het vaststellen van deze beleidsregels komt daarom toe aan het college. Dit is ook in overeenstemming met artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 244 van de Gemeentewet bepaalt dat de heffingsambtenaar naast een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing en teruggaaf ook een in de belastingverordening voorziene vrijstelling ambtshalve kan verlenen.
Artikel 1 Reikwijdte en definities
De ‘Beleidsregels ambtshalve vermindering gemeentelijke belastingen gemeente Breda’ gelden voor alle gemeentelijke belastingen (inclusief rechten).
In de definities wordt onder ambtshalve vermindering elke vorm van vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belastingen begrepen die de AWR en de Gemeentewet kennen. Op deze wijze is de regeling op elke vorm van ambtshalve ‘tegemoetkoming’ van toepassing.
Onder belanghebbende wordt ook degene begrepen die (als hoofdelijk mede-aansprakelijke) de belasting reeds heeft voldaan. Dit is om te voorkomen dat een echtgenoot van degene die de aanslag op naam gesteld heeft gekregen, die de aanslag uit zijn of haar (door huwelijkse voorwaarden afgescheiden) vermogen heeft voldaan, geen ambtshalve vermindering zou kunnen worden verleend.
In het bedrag van de vermindering wordt tevens een bestuurlijke boete of kostenopslag (bijvoorbeeld bij de parkeerbelastingen) verrekend.
Onder ‘de aanslag’ wordt elke wijze van heffing begrepen. De regeling beperkt zich dus niet tot belastingen die bij wege van aanslag worden geheven, maar is van toepassing op alle gemeentelijke belastingen.
De belastingwet ten slotte wordt gehanteerd in de zin van elk algemeen verbindend voorschrift en elke beleidsregel die regels geeft op het gebied van (gemeentelijke) belastingen. Daarmee is zeker gesteld dat ook de gemeentelijke belastingverordening in dit verband als wettelijk voorschrift wordt aangemerkt.
Als termijn waarbinnen ambtshalve vermindering wordt verleend, is gekozen voor drie jaar na het ontstaan van de materiële belastingschuld. Deze termijn sluit aan bij artikel 11, derde en vierde lid, AWR. Artikel 11, derde lid, AWR bepaalt dat de bevoegdheid tot het vaststellen van aanslagen vervalt door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.
Artikel 11, vierde lid, AWR bepaalt dat bij tijdvakbelastingen de grootte van de belastingschuld geacht wordt te zijn ontstaan op het tijdstip waarop het tijdvak eindigt. De aan het voornoemde artikel ten grondslag liggende gedachte is dat voor degene die meent onjuist of onterecht aangeslagen te zijn, en die de termijnen voor bezwaar en beroep ongebruikt heeft laten verlopen, de aanslag in principe vaststaat.
Artikel 2 Gevallen waarin ambtshalve vermindering wordt verleend
In de ‘Beleidsregels ambtshalve vermindering gemeentelijke belastingen gemeente Breda’ bestaan twee aanleidingen om over te gaan tot ambtshalve vermindering van teveel betaalde belastingen. In de eerste plaats kan een bezwaarschrift of verzoekschrift dat op formele gronden (te laat, niet gemotiveerd, geen machtiging, et cetera) niet-ontvankelijk verklaard wordt, aanleiding geven toch tot vermindering over te gaan. In de tweede plaats is het mogelijk dat het de heffingsambtenaar uit welke bron dan ook blijkt dat de belasting op een te hoog bedrag is vastgesteld. Dit laatste geval kan leiden tot ambtshalve vermindering op basis van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Voor het toekennen van ambtshalve vermindering van belastingen geldt een zware bewijslast. Artikel 65 AWR spreekt van ‘onjuiste belastingaanslag of beschikking’. Derhalve dient vast te staan dat sprake is van een dergelijke onjuistheid: de gestelde onjuistheid moet blijken. Het moet volkomen duidelijk zijn dat de aanslag niet correct of niet terecht is opgelegd.
Om doelmatigheids- en systeemtechnische redenen is een drempelbedrag van € 1,00 opgenomen voor ambtshalve vermindering van gemeentelijke belastingen. Teveel geheven belasting boven dit drempelbedrag wordt verrekend met nog openstaande bedragen en/of terugbetaald.
Een eventuele rentevergoeding uit hoofde van artikel 28 van de Invorderingswet maakt geen deel uit van het bedrag van de belasting en is dus niet relevant voor de bepaling van het drempelbedrag. In de onderhavige beleidsregel is geen regeling van rentevergoeding opgenomen, omdat artikel 28 van de Invorderingswet hier onverkort van toepassing is.
In de ‘Beleidsregels ambtshalve vermindering gemeentelijke belastingen gemeente Breda’ wordt een nadrukkelijke uitzondering gemaakt voor twee gevallen. In de eerste plaats voor het geval de driejaarstermijn is verstreken. Dan is het niet meer mogelijk ambtshalve vermindering te verlenen. In de tweede plaats voor het geval belanghebbende door opzet of grove schuld de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift of een verzoekschrift ongebruikt heeft laten verstrijken.
Bij de beoordeling van rechtspraak die wordt gewezen na de heffing van belasting, geldt als regel dat deze jurisprudentie geen invloed meer kan hebben op de vastgestelde belasting. Hierin wordt het rijksbeleid gevolgd. Uitzondering op deze regel bestaat als het college van burgemeester en wethouders besluit een afwijkende regeling te treffen.
Overigens is het ook mogelijk om met belastingplichtige af te spreken dat zijn bezwaar ambtshalve wordt herzien na afloop van een gerechtelijke procedure in een vergelijkbaar geval (proefprocedure).
Artikel 5 Mededeling van afwijzing
Indien, naar aanleiding van een door belanghebbende ingediend bezwaar- of verzoekschrift waarin de niet-ontvankelijkheid wordt uitgesproken, uit onderzoek blijkt dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor een ambtshalve vermindering, wordt hem dat schriftelijk in de uitspraak op bezwaar of in de beslissing op zijn verzoekschrift medegedeeld.
De slotbepaling bepaalt de inwerkingtreding en de manier waarop de onderhavige beleidsregels dienen te worden aangehaald.