Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Montferland

Maatregelverordening Ioaw en Ioaz 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMontferland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingMaatregelverordening Ioaw en Ioaz 2010
CiteertitelMaatregelverordening Ioaw en Ioaz 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpgeen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147, eerste lid en art. 108, tweede lid
  2. Ioaw, art. 35, eerste lid, onderdeel b en art. 20, tweede lid
  3. Ioaz, art. 35, eerste lid, onderdeel b en art. 20, eerste lid

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-201001-01-2012Nieuwe regeling

24-06-2010

Montferland Journaal, 6 juli 2010

Geen.

Tekst van de regeling

Intitulé

Maatregelverordening Ioaw en Ioaz 2010

De raad van de gemeente Montferland,

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

gelet op artikel 147, eerste lid en artikel 108, tweede lid Gemeentewet, artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, tweede lid Ioaw, alsmede artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, eerste lid Ioaz;

besluit vast te stellen de “Maatregelverordening Ioaw en Ioaz 2010”.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Ioaw: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • b.

    Ioaz: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • c.

    De Ioaw/Ioaz: de Ioaw alsmede de Ioaz, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;

  • d.

    Uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid Ioaw/Ioaz;

  • e.

    Uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid Ioaw/Ioaz;

  • f.

    Maatregel: het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid Ioaw en artikel 20, eerste lid Ioaz alsmede het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid Ioaw en artikel 20, tweede lid Ioaz;

  • g.

    Inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 Ioaw/Ioaz;

  • h.

    Benadelingbedrag: bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de Ioaw/Ioaz;

  • i.

    Belanghebbende: hij die recht heeft op een uitkering op grond van de Ioaw, voor zover hij is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, alsmede hij die recht heeft op een uitkering op grond van de Ioaz;

  • j.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

  • 1

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13 Ioaw/Ioaz of een op grond van hoofdstuk III Ioaw/Ioaz aan de uitkering verbonden verplichting – anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c Ioaz - schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de Ioaw/Ioaz zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2

    Het eerste lid is gelijkelijk van toepassing op de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de Ioaw, wanneer hij de op basis van artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op hem rustende verplichtingen schendt.

  • 3

    De opgelegde maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin belanghebbende kan worden verweten en de omstandigheden waarin betrokkene verkeert

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

  • 1

    De maatregel wordt toegepast op de uitkeringsnorm.

  • 2

    Indien het benadelingsbedrag niet op objectieve wijze kan worden vastgesteld, zal de maatregel worden afgestemd op de ernst van de gedraging. Dit ter beoordeling aan het college.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

  • 1.

    In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:

    • a.

      de reden van de maatregel;

    • b.

      de duur van de maatregel;

    • c.

      het percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd;

    • d.

      het bedrag waarmee de uitkering wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm; en

    • e.

      indien van toepassing, de reden om af te wijken van een maatregel zoals opgenomen in deze verordening;

    • f.

      dat de opgelegde maatregel is afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waarin belanghebbende verkeert.

  • 2.

    Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6 lid 2 van deze verordening.

Artikel 5. Het horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan; of

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of een door haar ingeschakelde derde, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13 van Ioaw/Ioaz; of

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte een uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 1

    Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 2

    Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7. Samenloop en gedragingen

  • 1

    Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 2

    Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 2, derde lid, niet verantwoord is.

Artikel 8. Ingangsdatum en tijdvak maatregel

  • 1

    De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de eerst volgende kalendermaand (en) volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand(en) geldende uitkeringsnorm.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald en voor zover de ingangsdatum daardoor niet voor de datum van de gesanctioneerde gedraging komt te liggen.

  • 3

    Wanneer de uitkering met ingang van de eerst volgende kalendermaand wordt beëindigd, wordt het recht op uitkering over de voorgaande kalendermaand(en) herzien en wordt het als gevolg daarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering teruggevorderd.

  • 4

    In het geval dat er zeer sterke vermoedens bestaan dat belanghebbende verwijtbaar verplichtingen die aan de uitkering zijn verbonden niet of niet volledig nakomt of is nagekomen, kan in afwachting van nader onderzoek, uitbetaling van de uitkering worden opgeschort.

Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 9. Indeling in categorieën

1.Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 van de Ioaw/Ioaz, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c Ioaw/Ioaz, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

Eerste categorie:

Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering gedurende één maand, met 10% van de uitkeringsnorm verlaagd:

a.het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.

Tweede categorie:

Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering gedurende één maand, met 30% van de uitkeringsnorm verlaagd:

  • a.

    het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

  • b.

    het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen; of

  • c.

    het niet, of niet voldoende, meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding.

Derde categorie

Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering, gedurende één maand, met 50% van de uitkeringsnorm verlaagd:

  • a.

    gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

  • b.

    het niet of in onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering.

  • c.

    Als de in a en b genoemde gedragingen dusdanige vormen aannemen dat gesproken moet worden van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, dan kan het college voor onbepaalde duur een maatregel opleggen ter hoogte van het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid.

    • 2.

      De duur van de maatregel, als omschreven in dit artikel, wordt verdubbeld indien de belanghebbende zich binnen vierentwintig maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging.

Hoofdstuk 3. Het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, alsmede het nalaten algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden

Artikel 10. Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, lid 3, legt het college, met in achtneming van artikel 20, vierde lid Ioaw/Ioaz, blijvend een maatregel op indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en:

    • a.

      aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel

    • b.

      de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

  • 2.

    De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door dit gedrag verloren netto inkomen.

Artikel 11. Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1

    Onverminderd artikel 2, lid 3, legt het college voor onbepaalde duur een maatregel op indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de Ioaw en hij weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

  • 2

    De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid.

  • 3

    Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het eerste lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.

Hoofdstuk 4. Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 12. Niet tijdig verstrekken van gegevens

  • 1

    Indien een belanghebbende de verplichting op grond van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van uitkering of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt eenmalig een schriftelijke waarschuwing gegeven.

  • 2

    Wanneer het niet tijdig verstrekken van gegevens opnieuw plaatsvindt binnen een periode van vierentwintig maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing voor deze gedraging is gegeven, wordt een maatregel opgelegd van 10% van de uitkeringsnorm gedurende één maand, onverminderd artikel 2 lid 2 van deze verordening.

  • 3

    De hoogte van de maatregel wordt verdubbeld indien de belanghebbende zich binnen vierentwintig maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging zoals bedoeld in dit artikel.

Artikel 13. Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

  • 1

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in de Ioaw/Ioaz niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, wordt in principe eenmalig een schriftelijke waarschuwing gegeven. In uitzonderlijke gevallen kan direct een maatregel van 10% worden gegeven (in deze gevallen vervalt artikel 13 lid 2 van deze verordening).

  • 2

    Wanneer het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, zonder gevolgen voor de uitkering, plaatsvindt binnen een periode van vierentwintig maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing voor deze gedraging is gegeven op basis van lid 1 van dit artikel, wordt een maatregel opgelegd van 10% van de uitkeringsnorm gedurende één maand, onverminderd artikel 2 lid 2 van deze verordening.

  • 3

    De hoogte van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen vierentwintig maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging zoals bedoeld in dit artikel.

Artikel 14. Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Ioaw/Ioaz, heeft geleid tot het ten onrechte verstrekken van uitkering, dan wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    De maatregel bedoeld in het eerste lid wordt op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1000,-: 10 procent van de uitkeringsnorm;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 20 procent van de uitkeringsnorm;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 40 procent van de uitkeringsnorm;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4000,- of meer: 100 procent van de uitkeringsnorm.

  • 3.

    De duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

  • 4.

    Van een maatregel wordt afgezien:

    • a.

      zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    • b.

      zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

  • 5.

    De hoogte van de maatregel wordt verdubbeld indien de belanghebbende zich binnen vierentwintig maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging zoals bedoeld in dit artikel.

Hoofdstuk 5. Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 15. Zeer ernstige misdragingen

  • 1

    Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de Ioaw/Ioaz, wordt onverminderd artikel 2 lid 3, een maatregel opgelegd van maximaal 100% van de uitkeringsnorm gedurende één maand.

  • 2

    De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen vierentwintig maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging zoals bedoeld in dit artikel.

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 16. Nadere regels

Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vaststellen.

Artikel 17. Uitvoering van de verordening

De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

Artikel 18. De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2010.

Artikel 19. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelverordening Ioaw en Ioaz 2010.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van Montferland op 24 juni 2010.

De griffier, D.Berends

De voorzitter , C.C. Leppink-Schuitema

 

 

ALGEMENE TOELICHTING

Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet Buig). Met de inwerkingtreding van de Wet Buig per 1 januari 2010 krijgt de gemeente een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid rond de uitvoering van de Ioaw, Ioaz, WWIK en Bbz2004.

De Ioaw, Ioaz en het Bbz 2004 kenden tot 1 januari 2010 een financieringsystematiek waarbij 75% bij het Rijk kon worden gedeclareerd en 25% drukte op het gemeentelijke budget; de WWIK kende daarnaast een financieringssystematiek waarbij 100% kon worden gedeclareerd. Per 1 januari 2010 is een systeem van volledige budgetfinanciering ingevoerd, zoals dit nu van toepassing is op het WWB-inkomensdeel. Met de Wet Buig worden de financiële middelen van de ‘kleine inkomensregelingen’ gebundeld in het volledig gebudgetteerde I-deel dat de gemeente ontvangt voor de bijstandsverstrekking op grond van de WWB. Gemeenten krijgen door de wet aldus een grotere verantwoordelijkheid en lopen ook meer financieel risico.

Opmerking:

Niet gebundeld met het I-deel wordt de financiering van de kosten van levensonderhoud van

gevestigde, oudere en beëindigende zelfstandigen en voor van bedrijfskapitaal vanuit het Bbz

2004. Hiervoor blijft aparte financiering bestaan.

Door de Wet Buig wordt het aantal landelijke regels verder sterk teruggedrongen. In de plaats komt een grotere beleidsruimte voor de gemeente. Daardoor wordt de gemeente ook gevorderd om op een aantal punten zelf beleid te ontwikkelen.

Deze verordening voorziet in het maatregelenbeleid voor de Ioaw en Ioaz. Dit beleid was geregeld bij AMvB. Deze landelijke regelingen, alsmede de nog bestaande boetebepalingen, zijn echter met de Wet Buig komen te vervallen. Op basis van het inwerkingtredingbesluit is het aan de gemeente om per 1 juli 2010 in een bij verordening vastgelegd beleid te voorzien.

In deze verordening is er daarbij voor gekozen om met betrekking tot de Ioaw en Ioaz te komen tot een zo veel mogelijk analoog aan het WWB-regime toe te passen maatregelbeleid. Daarbij zij opgemerkt dat in afwijking van de WWB, de Ioaw en Ioaz in een aantal situaties de mogelijkheid biedt om de uitkering (gedeeltelijk) blijvend of voor onbepaalde duur te weigeren. Bij een maatregel van onbepaalde duur heeft het college de bevoegdheid om, indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, de maatregel te herzien.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsomschrijving

Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht.

Onder c. de Ioaw/Ioaz

Gekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst nu een groot deel van de bepalingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud en aldus voorkomen wordt dat steeds specifiek naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden.

Onder e. uitkeringsnorm

De WWB werkt met verlagingen op de netto bijstand. Om een identiek systeem in de Ioaw en Ioaz te creëren is het wenselijk om een begrip te introduceren dat verwijst naar een netto norm.

Onder f. maatregel

In afwijking van de WWB wordt ook het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening als maatregel aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkheden binnen de Ioaw en Ioaz op dit vlak.

Onder g. inkomen

Qua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de Ioaw en Ioaz. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.

Onder i. belanghebbende

Daar de in artikel 20, tweede lid Ioaw opgenomen bevoegdheden tot het opleggen van een maatregel, blijkens dat artikel, daar enkel gelden voor de persoon die is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, is ook het begrip belanghebbende begrip in die zin ingeperkt.

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

Dit artikel bundelt het bepaalde in artikel 20, eerste lid Ioaz en artikel 20, tweede lid Ioaw.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

Zoals reeds aangegeven wordt de maatregel toegepast op de netto norm.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

Het opleggen van een maatregel vindt plaats door middel van een besluit. Wanneer een maatregel bij een lopende uitkering wordt opgelegd, wordt een besluit tot vaststelling van de uitkering genomen (op grond van artikel 21 van de Ioaw/Ioaz). Wanneer een maatregel met terugwerkende kracht wordt opgelegd, dan moet een besluit tot herziening van uitkering worden genomen (op grond van artikel 17 Ioaw/Ioaz) Tegen beide besluiten kan door de belanghebbende bezwaar en beroep worden aangetekend.

Eerste lid In dit artikel wordt aangegeven uit welke elementen een besluit moet bestaan. Deze eisen komen rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en wel het motiveringsbeginsel. Dit beginsel vereist dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien.

Tweede lid In geval van dringende reden(en) kan het college afzien van het opleggen van een maatregel.

Artikel 5. Het horen van belanghebbende

Op grond van afdeling 4.1.2 van de Awb is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van het besluit. In dit artikel wordt het horen van belanghebbende voordat een maatregel wordt opgelegd, in principe voorgeschreven. Er wordt hiervoor ook een aantal uitzonderingen genoemd, waarvan onderdelen a en b ook staan genoemd in artikel 4:11 van de Awb.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel

Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel.

Eerste lid Het afzien van het opleggen van een maatregel ‘indien elke vorm van verwijtbaarheid’ ontbreekt, is geregeld in artikel 20 lid 4 van de Ioaw/Ioaz.

Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.

Voor gedragingen die een schending van de inlichtingenplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte een uitkering is verleend of een te hoog bedrag aan uitkering is verstrekt, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar.

Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand wanneer wordt gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.

Tweede lid Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand geheel worden vastgelegd.

Een voorbeeld van een dringende reden kan zijn de persoonlijke omstandigheden zoals:

  • Bijzondere financiële omstandigheden van de belanghebbende, zoals extreem hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard;

  • Sociale omstandigheden, bijvoorbeeld gezinnen met (veel) kinderen;

  • Opeenstapeling van maatregelen waardoor de zwaarte van het geheel aan maatregelen niet evenredig is aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

Derde lid Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive. Voor cliënten moet duidelijk zijn dat dit slechts eenmalig is en dat bij recidive zal worden overgegaan tot het opleggen van een maatregel.

Artikel 7. Samenloop van gedragingen

De regeling voor de samenloop heeft betrekking op de schending van de verplichtingen genoemd in de wet (artikelen 13 en 37 Ioaw/Ioaz). Indien sprake is van één gedraging die als een schending van meerdere verplichtingen kan worden aangemerkt, dan dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de verplichting waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.

Is sprake van verschillende gedragingen (meerdaadse samenloop) dan dient voor iedere gedraging afzonderlijk het maatregelpercentage te worden berekend en gelijktijdig te worden opgelegd, tenzij dit niet verantwoord is.

Artikel 8. Ingangsdatum en tijdvak maatregel

Eerste lid Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Verlaging van de uitkering kan in beginsel op twee manieren:

  • met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering; of

  • door middel van verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende maand(en).

Het verlagen van de uitkering die nog moet worden verstrekt, is de gemakkelijkste methode. In dat geval hoeft niet te worden overgegaan tot herziening van de verstrekte uitkering en het terugvorderen van netto te veel betaalde uitkering. Daarom is vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de eerstvolgende kalendermaand(en), waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand(en) geldende uitkeringsnorm.

Tweede lid Wanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de belanghebbende is uitbetaald, kan het praktisch zijn om de verlaging van de uitkering te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet de uitkering wel worden herzien.

Derde lid In dit artikel wordt geregeld dat een maatregel ook inbaar is als de uitkering is beëindigd. Dit gebeurt door herziening van de toegekende uitkering. De herziening leidt tot een terugvordering van teveel verstrekte uitkering.

Vierde lid Bij sterke vermoedens van fraude kan de uitkering worden opgeschort, in afwachting van nader onderzoek. Dit voorkomt betalingen waarvan het grote vermoeden bestaat dat ze ten onrechte worden gedaan. Het terug te vorderen bedrag wordt hiermee beperkt.

Artikel 9. Indeling in categorieën

Ten opzichte van de WWB-maatregelverordening zijn in deze bepaling geen gedragingen opgenomen die verband houden met het niet aanvaarden dan wel het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid. Dit houdt verband met het feit dat juist bij deze gedragingen de Ioaw en Ioaz de mogelijkheid biedt tot tijdelijke of blijvende (gedeeltelijke) weigering van de uitkering. De sanctie bij deze vorm van gedragingen is daarom in een apart hoofdstuk opgenomen.

Artikel 10. Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid

Als het college bij het “door eigen toedoen (gedeeltelijk) verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid uit of in verband met arbeid ” de uitkering blijvend weigert, kan betrokkene in het kader van de WWB een (aanvullende) uitkering aanvragen. Binnen het kader van de WWB zal dan moeten worden beoordeeld of belanghebbende recht heeft op WWB (geen in aanmerking te nemen vermogen). In afwijking van de Ioaw en Ioaz kent de WWB een beperkte vermogensvrijlating en een ruimer inkomensbegrip)

Artikel 11. Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

Bij het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid legt het college een maatregel op van “onbepaalde duur”. Binnen maximaal drie maanden heroverweegt het college de maatregel.

Artikel 12. Niet tijdig verstrekken van gegevens

Indien een belanghebbende de voor de verlening van de uitkering gegevens die van belang zijn of gevorderde bewijsstukken niet tijdig verstrekt, kan het college het recht op uitkering opschorten (artikel 17, eerste lid, Ioaw/Ioaz). Het college geeft de belanghebbende vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn).

Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college de uitkering stopzetten (intrekken van het besluit tot toekenning van de uitkering). Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt, dan wordt de uitkering voortgezet. Eerst wordt dus een waarschuwing gegeven. Wanneer binnen vierentwintig maanden na het geven van deze maatregel de belanghebbende opnieuw dezelfde gedraging vertoont wordt zonder waarschuwing een maatregel opgelegd. Lid twee regelt de hoogte van de maatregel. Bij recidive wordt de maatregel verhoogd, zoals wordt beschreven in lid drie.

Indien belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging opnieuw hetzelfde verwijtbaar gedrag vertoont, zullen de hoogte en duur van de maatregel individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 13. Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

In dit artikel wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de uitkering. Een voorbeelden van nulfraude is het niet melden van vrijwilligerswerk.

In deze gevallen wordt in principe allereerst een schriftelijke waarschuwing gegeven door het college. Bij recidive binnen een periode van vierentwintig maanden, wordt een maatregel van 10% van de uitkeringsnorm opgelegd, gedurende een maand. Een hernieuwde herhaling betekent een verdubbeling van dit percentage naar 20%. In uitzonderlijke gevallen kan afgeweken worden van het principe om allereerst een waarschuwing te geven. In deze gevallen wordt direct een maatregel van 10% gegeven. Deze wordt bij herhaling van het feit verdubbeld naar 20%.

Indien belanghebbende hierna opnieuw hetzelfde verwijtbaar gedrag vertoont, zullen de hoogte en duur van de maatregel individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 14. Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

Eerste lid In artikel 13, eerste lid, Ioaw/Ioaz is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering. Het college zal moeten vaststellen wat het onder 'onverwijld' verstaat.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan uitkering.

Tweede lid De maatregel wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van de uitkering dat als gevolg van de schending van de verplichting ten onrechte of te veel is betaald. De maatregel wordt in de regel toegepast op de toekomstige uitkering maar kan ook met terugwerkende kracht worden opgelegd, zie artikel 8, tweede lid.

Vierde lid Het opleggen van een sanctie in reactie op schending van de inlichtingenplicht is in beginsel een verantwoordelijkheid van de gemeente zelf. In de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude hebben de Procureurs- generaal echter richtlijnen gegeven onder welke omstandigheden ter zake van de aan de schending klevende strafrechtelijke delicten (veelal oplichting en valsheid in geschrifte) vervolging door het OM moet plaatsvinden. Per 1 januari 2009 is de bestaande Aanwijzing sociale zekerheidsfraude gewijzigd (zie Stcrt. 2008/187). Uitgangspunt is het zogenaamde ‘una via’beginsel. De belanghebbende wordt hetzij door de gemeente, hetzij door de strafrechter gesanctioneerd. Niet door beide.

In grote lijnen komt het erop neer dat als er een redelijk vermoeden bestaat dat het benadelingsbedrag (bruto) € 10.000 of hoger is, er aangifte en vervolging door het OM dient plaats te vinden. Is er echter sprake van ‘witte’ fraude (door koppeling van bestanden etc. aan het licht gebracht), dan is de gemeente primair verantwoordelijk tot een benadelingsbedrag van € 35.000. Is de benadeling groter dan is altijd het OM aan zet. Dat geldt ook voor gevallen waarin er met belanghebbende geen uitkeringsrelatie meer bestaat en dus geen maatregel meer kan worden toegepast.

Van een maatregel wordt afgezien als inmiddels vervolging is ingesteld door het OM of als een schikking is getroffen. In dergelijke situaties is een maatregel niet meer opportuun.

Artikel 15. Zeer ernstige misdragingen

Eerste lid Dit artikel geeft het college de mogelijkheid een maatregel op te leggen indien er sprake is van een zeer ernstige misdraging tegenover het college of zijn ambtenaren. Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering.

Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

In artikel 18, tweede lid van de WWB wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en zijn ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel. Er kan dus geen maatregel worden opgelegd als de belanghebbende zich agressief gedragen heeft tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WWB (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf). Het is in dat geval wellicht wel mogelijk om een maatregel op te leggen wegens het niet of onvoldoende gebruik maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat de belanghebbende zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende.

Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:

  • verbaal geweld (schelden);

  • discriminatie;

  • intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

  • zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • mensgericht fysiek geweld;

  • combinatie van agressievormen.

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgevonden. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als belanghebbende het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld. Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie. Het verlagen van de uitkering wegens ernstig wangedrag laat de bevoegdheid van het college om de dader gedurende een periode de toegang tot het stadhuis dan te ontzeggen onverlet. Aansluiting kan daarbij worden gezocht bij het gemeentelijk agressieprotocol.

Tweede lid Indien binnen vierentwintig maanden na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare handeling, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot de maatregel van dit artikel.

Artikel 16: Nadere regels

Voor de juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere uitvoeringsregels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke beleidsregels vast te stellen.

Artikel 17: Uitvoering van de verordening

Evenals de uitvoering van de Ioaw-ioaz ligt de uitvoering van deze verordening bij het college.

Artikel 18. De inwerkingtreding

Deze bepaling spreekt voor zich. Bij inwerkingtreding na 1 juli 2010 is vanwege het sanctiekarakter van deze regelgeving geen terugwerkende kracht mogelijk.

Artikel 19. Citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van Montferland op 24 juni 2010.

De griffier, D.Berends

De voorzitter, C.C. Leppink-Schuitema