Organisatie | Breda |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels aanpak voetbalvandalisme en ernstige overlast Breda 2011 |
Citeertitel | Beleidsregels aanpak voetbalvandalisme en ernstige overlast Breda 2011 |
Vastgesteld door | burgemeester |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Deze regeling is vervangen door de Beleidsregel aanpak voetbalvandalisme en ernstige overlast Breda 2015.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-01-2016 | 15-01-2016 | intrekking | 02-11-2015 | 43912 | |
13-01-2011 | 15-01-2016 | Nieuwe regeling | 05-01-2011 Het Stadsblad Breda, 12-01-2011 | Onbekend |
Overwegende dat voor de toepassing van artikel 172a en artikel 172b Gemeentewet een beleidsregel noodzakelijk is wat betreft de bevoegdheden bij herhaaldelijke groepsgerelateerde enlof individuele overlast;
Gelet op de art. 172a en 172b van de Gemeentewet;
Op 1 september 2010 is de “Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast” (Wet MBVEO of Voetbalwet) in werking getreden. Doel van de wet is het voorkomen van een herhaling van ernstig overlastgevend gedrag. Op grond van deze wet kan de burgemeester een gebieds- of groepsverbod opleggen voor een periode van drie maanden. Daarnaast kan een meldingsplicht worden opgelegd, al dan niet in combinatie met het gebieds- of groepsverbod. Ook is in de wet een bevoegdheid voor de officier van justitie opgenomen tot het geven van een gedragsaanwijzing voorafgaand aan strafrechtelijke vervolging. In afwachting van de strafrechtelijke afdoening van het strafbare feit door de rechter kan hij de verdachte een gebiedsverbod, contactverbod of een meldingsplicht opleggen. Ook is het mogelijk om de verdachte te verplichten zich te doen begeleiden bij hulpverlening ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Indien de OvJ een gebiedsverbod heeft opgelegd dan kan de burgemeester aan de verdachte niet voor hetzelfde gebied een gebieds- of groepsverbod opleggen.
De wet is van toepassing op structurele ernstige overlast en is bedoeld ter aanvulling op de reeds bestaande bevoegdheden van de burgemeester en de officier van justitie. Alleen als andere maatregelen niet toereikend zijn dan kan naar de nieuwe bevoegdheden worden gegrepen. Het is dus een uiterst middel en alleen bedoeld voor de “zware” gevallen (hardnekkige overlast, ordeverstorende jeugdgroepen, harde kern voetbalhooligans etc.). De nieuwe bevoegdheden zien niet op dreigende, acute ordeverstoringen of ongeregeldheden. Bij acute, onverwachte situaties waar geen of weinig voorbereidingstijd is, kan de burgemeester gebruik maken van zijn noodbevoegdheden.
Met de invoering van de Wet MBVEO wordt ook het opzettelijk verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van geweld tegen personen of goederen strafbaar gesteld. Afspraken die hooligans maken via bijvoorbeeld internet of SMS worden daarmee als een zelfstandige en strafwaardige handeling aangemerkt.
De nieuwe bevoegdheden voor de burgemeester worden opgenomen in de Gemeentewet (art. 172a en b) en de bevoegdheden voor de officier van justitie in het Wetboek van Strafvordering (art. 509hh). De strafbaarstelling voor voorbereidingshandelingen staat in een nieuw artikel 141a in het Wetboek van Strafrecht.
Nieuwe bevoegdheden burgemeester
Gebiedsverbod (art. 172a Gemw)
Meldingsplicht (art. 172a Gemw)
Overlast door jeugdigen onder de twaalf jaar (art. 172b Gemw)
De nieuwe bevoegdheden kunnen worden ingezet bij diverse vormen van groepsgerelateerde en individuele herhaaldelijke overlast. Hieronder worden de meest relevante vormen benoemd. Deze opsomming is bedoeld om een beeld te schetsen van de diverse vormen waarin overlast zich kan manifesteren, niet om harde grenzen te bepalen. Notoire overlastgevers veroorzaken vaak in verschillende settings overlast bijvoorbeeld rondom voetbalwedstrijden maar ook buiten de wedstrijden om in het uitgaanscentrum van Breda.
De ervaring leert dat confrontaties tussen supportersgroepen en/of de politie voornamelijk worden aangegaan voorafgaand aan en na afloop van wedstrijden. Supporters komen daartoe ruim voor aanvang van de wedstrijd richting het stadion. Sommigen onder invloed van drank en drugs. Ook na de wedstrijd blijven ze rondhangen bij het stadion. Bij ordeverstoringen is er onder andere sprake van intimiderend gedrag, bedreigingen, vernielingen en openlijke geweldpleging.
Uit observaties van de politie en camerabeelden blijken leden van de harde kern anderen tot ordeverstoringen aan te zetten. Vooral (zeer) jonge supporters willen zich doen gelden en indruk maken op de harde kern.
Het kunnen weren van supporters die zich schuldig maken aan openbare ordeverstorend gedrag om herhaling te voorkomen is een nuttig en effectief instrument. Dit kan bijvoorbeeld door een civielrechtelijk of strafrechtelijk stadionverbod op te leggen. Supporters aan wie een stadionverbod is opgelegd mogen zich echter nog wel ophouden rondom het stadion en kunnen daardoor nog steeds deelnemen aan ordeverstoringen in de directe omgeving. Een voorbeeld hiervan zijn de rellen rondom NAC – Go Ahead Eagles. De burgemeester kan vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de openbare orde en veiligheid aan deze personen een stadionomgevingsverbod opleggen. Het opleggen van een stadionomgevingsverbod is geregeld in de Beleidsregels stadionomgevingsverboden Breda 2010 die op 25 november 2010 in werking zijn getreden.
Indien het stadionomgevingsverbod niet het gewenste effect heeft (het verbod wordt overtreden, na het aflopen van het verbod vinden opnieuw ernstige openbare ordeverstoringen plaats of de overlast verplaatst zich) dan kan de burgemeester zijn bevoegdheden op grond van art. 172a Gemeentewet aanwenden. Hij kan daarbij een (zo nodig langdurig) gebiedsverbod of een groepsverbod opleggen aan personen, deel uitmakend van een groep, die door hun gedragingen de openbare orde herhaaldelijk verstoren of die daarbij een leidende rol hebben. Daarnaast of in aanvulling daarop kan een meldingsplicht worden opgelegd.
Het komt steeds vaker voor dat er in wijken sprake is van escalerende overlast en criminaliteit door (jeugd)groepen. Het betreft vaak aanhoudende ordeverstorende gedragingen in de publieke ruimte, die een directe aantasting vormen van de veiligheid en leefbaarheid. De gevolgen hiervan kunnen voor de omgeving ingrijpend zijn: mensen die zich in hun eigen woonomgeving bedreigd of onveilig voelen, bewoners die weggepest worden en verhuizen of winkeliers die hun zaak sluiten met als gevolg verloederde buurten.
Het betreft doorgaans een beperkt aantal duidelijk aanwijsbare personen. Het gaat vaak om een kleine kern die het initiatief neemt en een leidende rol heeft. Als bestaande instrumenten zoals een gebiedsverbod op basis van de APV of eerdere hulpverlening/begeleiding (zoals via Bureau Jeugdzorg of buurtvaders) niet het gewenste effect hebben dan kan de burgemeester naar zijn bevoegdheden uit art. 172a Gemeentewet grijpen. De overlastgevers kunnen dan een langdurig gebiedsverbod of groepsverbod krijgen opgelegd. Het gebiedsverbod kan nog extra kracht worden bijgezet in de vorm van een meldingsplicht.
Daarnaast kunnen drugsrunners, straatdealers, zwervers en alcoholisten individueel of in groepsverband de openbare orde verstoren. Denk bijvoorbeeld aan overlast in het Valkenbergpark of rondom het NS Station Breda. Bij herhaaldelijke overlast en ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde kunnen ook deze groepen overlastveroorzakers worden aangepakt op basis van art. 172a Gemeentewet.
Ernstige overlast in het uitgaanscentrum en bij evenementen
De afgelopen jaren zijn er in het kader van het convenant “Veilig Uitgaan” diverse maatregelen genomen om de veiligheid in het uitgaansgebied te vergroten. Voorbeelden hiervan zijn de inzet van professionele portiers door de horeca, cameratoezicht, veiligheidsverlichting, een hoog niveau van het onderhoud van de buitenruimte, de plaatsing van openbare toiletten, een strikt handhavingsbeleid en afspraken omtrent de inzet van het aantal agenten. Ook zijn aanvullende maatregelen genomen in het kader van jeugd en alcohol en het deurbeleid. Breda heeft een goede naam als gezellige uitgaansstad en met de komst van de nachttreinen trekt Breda steeds meer bezoekers die uitgaan in Breda.
Ondanks alle inspanningen blijven zich regelmatig (ernstige) ordeverstoringen voordoen. Dit in de vorm van vechtpartijen, bedreigingen, wederspannigheid tegenover de politie, vernielingen van straatmeubilair, schelden en agressie tegen portiers. Het gaat vaak om personen die zich bij herhaling schuldig maken aan verstoringen van de openbare orde en die binnen een groep als initiator of katalysator optreden. Het betreft veelal delicten die worden gepleegd onder invloed van alcohol en/of drugs. Dit lokt weer tegenreacties uit met alle gevolgen van dien. Al met al leidt dit alles ertoe dat de sfeer in het uitgaanscentrum verhardt.
Breda is een bruisende (evenementen)stad. Een feestelijke en gastvrije sfeer staan daarbij voorop. Om te voorkomen dat relschoppers herhaaldelijk bij evenementen de openbare orde verstoren, kunnen de instrumenten uit deze beleidsregels ook bij evenementen worden ingezet. Een evenement wordt in deze beleidsregel gedefinieerd overeenkomstig de definitie in de APV van de gemeente Breda.
Ernstige overlast door jeugdigen onder de twaalf jaar
Soms worden herhaaldelijke en groepsgewijze openbare ordeverstoringen gepleegd door kinderen jonger dan twaalf jaar (12 minners). Bij deze groep is het nog meer van belang om in te zetten op preventie en hulpverlening. Investeren in zorg blijft de enige juiste lange termijnoplossing waarbij een persoonsgerichte aanpak voorop staat. De burgemeester zal derhalve terughoudend omgaan met het opleggen van bevelen aan twaalfminners.
Het bevel uit artikel 172b Gemeentewet is bedoeld voor die situaties waarbij het jonge kind zich herhaaldelijk in groepen misdraagt met verstoringen van de openbare orde tot gevolg en waarbij eerder ingezette (vrijwillige) hulpverlening, ook richting ouders, onvoldoende soelaas biedt. Dit laatste kan ook het geval zijn indien de ouders zich niet of onvoldoende blijvend committeren aan een zorgtraject. Voordat gegrepen wordt naar zorg in gedwongen kader kan dan allereerst getracht worden via het burgemeestersbevel de situatie om te buigen. Ook als al wel gedwongen zorg is ingezet kan de burgemeester zijn bevoegdheid gebruiken maar dan met het doel om de ordeverstoringen op korte termijn te kunnen stoppen.
Op grond van de bevelsbevoegdheid van artikel 172b Gemw kan aan de ouders het bevel worden gegeven ervoor zorg te dragen dat hun kind zich niet zonder begeleiding van een meerderjarige begeeft in bepaalde gebieden. Ook kan de begeleidingsplicht worden opgelegd voor de openbare ruimte tussen 20.00u ’s avonds en 06.00u ‘s ochtends.
Vast te stellen de navolgende “Beleidsregels aanpak voetbalvandalisme en ernstige overlast Breda 2011”;
De burgemeester kan gebruik maken van zijn bevoegdheden op grond van art. 172a en b Gemeentewet als voldaan is aan de volgende voorwaarden:
Hieronder wordt aangegeven hoe deze begrippen in de beleidsregels worden gehanteerd. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de bevoegdheden genoemd in art. 172a Gemw (gebiedsverbod, groepsverbod en meldingsplicht) en 172b Gemw (12 minners).
A. Bevoegdheden artikel 172a Gemeentewet
Ordeverstorende gedragingen in het kader van deze beleidsregel zijn in ieder geval de hierna opgenomen gedragingen in de feitentabel. Daarnaast kunnen ook structurele ordeverstorende gedragingen die niet direct strafbaar zijn gesteld onder deze begripsbepaling vallen. Vaak gaat het om gedragingen die op zichzelf, als ze eenmalig zouden worden tentoongespreid, niet als ernstig worden opgevat maar als ze persistent worden wel. Denk bijvoorbeeld aan:
*Met dien verstande dat als het gaat om het aanwezig hebben van een middel als bedoeld in art. 2 of 3 van de Opiumwet alleen een bevel kan worden opgelegd als de aangetroffen hoeveelheid groter is dan de gebruikershoeveelheid als bedoeld in de richtlijnen van het college van procureurs-generaal
Wanneer er sprake is van herhaaldelijke overlast hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de ernst van de verstoring van de openbare orde. Om te kunnen spreken van herhaaldelijk moet het gaan om meerdere gedragingen die de openbare orde verstoren binnen een afzienbare tijd.
Door de burgemeester wordt ordeverstoring in ieder geval als herhaaldelijk aangemerkt indien er binnen een periode van 12 maanden twee ordeverstorende gedragingen als bedoeld in de feitentabel hebben plaatsgehad. Dit hoeven niet twee dezelfde feiten te zijn maar kunnen ook verschillende feiten betreffen. Bij herhaaldelijke overlast hoeft er nog geen sprake te zijn van ernstige vrees voor verdere verstoring (zie hierna). Dit betekent dat bij herhaaldelijke overlast in beginsel de reguliere instrumenten worden ingezet zoals het gebiedsverbod op grond van de APV (zie “Beleidsregels gebiedsverboden Breda 2011”) of een stadionomgevingsverbod (zie “Beleidsregels stadionomgevingsverboden Breda 2010).
In ieder geval zijn ordeverstorende gedragingen van langer dan 12 maanden geleden niet te kwalificeren als herhaaldelijk.
Om te kunnen spreken van ernstige vrees moeten er duidelijke aanwijzingen zijn dat de ordeverstoorder zijn ordeverstorend gedrag zal voortzetten als niet wordt ingegrepen. Hiervan is in ieder geval sprake als er binnen een periode van 12 maanden minimaal drie ordeverstorende gedragingen als bedoeld in de feitentabel hebben plaatsgehad. Er zijn dan voldoende aanwijzingen dat de overlastgever opnieuw de fout in zal gaan en andere maatregelen geen effect hebben. Dergelijke aanwijzingen kunnen daarnaast worden afgeleid uit het gedrag van de ordeverstoorder in de afgelopen periode zoals het feit dat een persoon reeds in het verleden betrokken is geweest bij ernstige ordeverstoringen (blijkend uit bijvoorbeeld sfeerbeelden, mutaties, rapportages, meldingen, aangiften etc.). Daarnaast kunnen worden meegenomen: verklaringen van betrokkenen, signalen of verwachtingen en overige voorzienbare omstandigheden.
Bij de aanwezigheid van minimaal drie ordeverstorende gedragingen uit de feitentabel binnen 12 maanden is er dus zowel sprake van herhaaldelijke overlast als een ernstige vrees voor verdere ordeverstoringen. In dat geval kan de burgemeester gebruik maken van zijn bevoegdheden uit art. 172a en 172b Gemeentewet. Hierbij wordt opgemerkt dat het niet per se noodzakelijk is dat de eerdere openbare ordeverstoringen telkens in dezelfde gemeente hebben plaatsgehad. Ordeverstorend gedrag in meerdere gemeenten kan ook wijzen op een patroon van herhaling, bijvoorbeeld als dit plaatsvindt tijdens of rondom voetbalwedstrijden en evenementen.
In bijzondere situaties kan de burgemeester al eerder overgaan tot het toepassen van zijn bevoegdheden zoals bedoeld in art. 172a Gemeentewet. Dit dient in het besluit uitdrukkelijk te worden gemotiveerd. Denk bijvoorbeeld aan iemand die een stadionomgevingsverbod heeft gekregen en een tweede (zware) overtreding pleegt (zoals bijvoorbeeld zware mishandeling, brandstichting met ernstige gevaarzetting, vernieling met ernstige gevolgen). Voor deze persoon zou een meldplicht aan het (bestaande) stadionomgevingsverbod kunnen worden gekoppeld. Een uitzondering kan ook worden gemaakt als voor de betrokkene op basis van eerdere openbare ordeverstoringen dan wel strafbare feiten een integrale persoonsgerichte aanpak is ingezet maar deze door de betrokkene wordt geweigerd dan wel de betrokkene afspraken daaruit niet nakomt. Dit moet onderbouwd worden door sfeerbeelden, mutaties, rapportages van zorginstellingen etc.
Groepsgerelateerde gedragingen en leidende rol
Er is sprake van een groep bij drie of meer personen, waar de overlastgever onderdeel van uitmaakt. Van een leidende rol is sprake als de betreffende persoon anderen aanzet tot ongewenst gedrag dat de openbare orde verstoort. Dit kan zich uiten in concrete gedragingen zoals het benaderen van anderen, het leggen van contact tussen leden van de groep, initiatief nemen, een vertrouwensrelatie en/of gezag hebben. Ook kan de leidinggevende rol worden afgeleid uit verklaringen van getuigen of leden van de groep. Aantonen van een leidende rol is afhankelijk van de concrete casus. Een persoon met een leidende rol hoeft niet per se zelf rechtstreeks deel te nemen aan de ordeverstorende gedragingen maar neemt wel het initiatief en zet anderen aan tot het plegen van handelingen waardoor de orde wordt verstoord.
B. Bevoegdheden artikel 172b Gemeentewet
Bij het inzetten van de bevoegdheden uit art. 172b Gemw worden de wettelijke termen (zoals ordeverstorende gedraging, herhaaldelijk, ernstige vrees en groepsgewijs) op dezelfde manier gedefinieerd als bij art. 172a Gemw. Zie voor deze definities de voorgaande paragraaf van deze beleidsregels.
Bij ernstige overlast in groepsverband door jeugdigen onder de twaalf jaar legt de burgemeester in de volgende gevallen de bevelen van art. 172b Gemeentewet op:
Het bevel van de burgemeester kan alleen worden ingezet bij groepsgebonden verstoringen van de openbare orde door twaalfminners. Hierbij hoeft het niet te gaan om een groep die uitsluitend uit twaalfminners bestaat. De maatregel kan ook worden toegepast voor een of enkele twaalfminner(s) binnen een groep die verder bestaat uit personen van twaalf jaar of ouder.
Indien aan bovenstaande voorwaarden is voldaan dan wordt de volgende werkwijze gehanteerd:
Indien in de voorgaande zes maanden nog geen bevel is gegeven op grond van art. 172b dan wordt aan het ouderlijk gezag van de minderjarige een bevel opgelegd waarbij de minderjarige zich gedurende een periode van drie maanden niet tussen 20.00 uur en 06.00 uur mag begeven op voor het publiek toegankelijke plaatsen zonder begeleiding van het ouderlijk gezag.
De bevelen van art. 172a en 172b Gemeentewet worden in principe opgelegd voor de duur van drie maanden. Deze termijn wordt gerechtvaardigd door het feit dat de betrokkene al de nodige openbare orde incidenten op zijn naam heeft staan voordat de bevoegdheden uit art. 172a en b worden aangewend. Op basis van specifieke feiten of omstandigheden kan de burgemeester besluiten om een bevel voor een kortere duur op te leggen.
Met uitzondering van de bevelen voor 12 minners, kan het bevel driemaal met een periode van ten hoogste drie maanden worden verlengd indien dat uit een oogpunt van handhaving van de openbare orde noodzakelijk is. Dit betekent dat er na afloop van het verbod nog steeds een aanwijsbare ernstige vrees bestaat voor verdere verstoring van de openbare orde. Een bevel mag inclusief verlengingen niet langer duren dan twaalf maanden.
In het besluit van de burgemeester wordt duidelijk aangegeven voor welk gebied een verbod wordt opgelegd. Indien de overtreder kan aantonen dat hij een zwaarwegend belang heeft om zich in het gebied op te houden, wordt het gebied waarop het verbod van toepassing is dienovereenkomstig aangepast zodat de betreffende persoon een aanlooproute heeft. Of iemand een zwaarwegend belang heeft om zich in het gebied op te houden, zal door de betrokkene zelf moeten worden aangetoond. Het zal in het algemeen gaan om belangen in de persoonlijke sfeer zoals wonen, werken, bezoek aan een huisarts, advocaat of hulpverleningsinstanties.
Een gebiedsverbod of groepsverbod wordt in beginsel opgelegd voor het gebied waar de overlast heeft plaatsgevonden. Als het voor de handhaving van de openbare orde noodzakelijk is dat de betrokkene ook uit een ander gebied wordt geweerd dan kan tevens dat andere gebied worden aangewezen. Dit wordt in het besluit gemotiveerd.
Bij het opleggen van een meldingsplicht wordt er zoveel mogelijk naar gestreefd om de betrokkene de gelegenheid te geven zich te melden in de eigen woonplaats. Dit betekent dat in sommige gevallen de burgemeester een meldingsplicht zal willen opleggen voor een andere gemeente. In dat geval is overeenstemming vereist met de burgemeester van die andere gemeente.
De burgemeester baseert een bevel in de zin van art. 172a of 172b Gemeentewet op een gedocumenteerd dossier. Het dossier beargumenteert de noodzaak van het opleggen van het bevel boven andere interventiemogelijkheden.
Dossiervorming vindt plaats onder regie van de burgemeester. Het Veiligheidshuis speelt daarbij een sleutelrol aangezien dit een informatieknooppunt vormt voor diverse partners op het gebied van veiligheid zoals de gemeente, politie, Openbaar Ministerie, reclassering en Bureau Jeugdzorg.
Het dossier dat ten grondslag ligt aan de bevelen van art. 172a en 172b Gemw dient onder andere te bevatten:
B. Verzoek aan de burgemeester
Indien de partners in het Veiligheidshuis van mening zijn dat aan een bepaalde persoon een bevel als bedoeld in deze beleidsregel moet worden opgelegd, dan doen zij daartoe een verzoek aan de burgemeester. Bij dit verzoek voegen zij bovengenoemd dossier. Daarnaast wordt in het verzoek in ieder geval aangegeven:
C. Uitreiken voornemen tot opleggen bevel
Op basis van het aangeleverde dossier beslist de burgemeester of hij van mening is dat de betrokkene in aanmerking komt voor één van de bevelen genoemd in art. 172a of 172b van de Gemeentewet. Zo ja, dan wordt in principe allereerst een voornemen tot het opleggen van het bevel uitgereikt.
Het voornemen wordt door de politie in persoon aan de geadresseerde van het besluit uitgereikt en wordt (indien mogelijk) tevens aangetekend per post naar het huisadres gezonden. Bij uitreiking door de politie moet degene aan wie het voornemen wordt uitgereikt, tekenen voor ontvangst. In het voornemen wordt vermeld:
Indien de betrokkene op het moment van het plegen van het strafbare feit in de voorgaande zes maanden ook al een bevel op grond van art. 172 a en/of b heeft gehad dan wordt geen voornemen meer opgelegd maar direct overgegaan tot het opleggen van een nieuw bevel. In dat geval wordt de betrokkene niet meer gehoord. Dit wordt gerechtvaardigd door het feit dat de betrokkene in deze situatie al de nodige waarschuwingen en kansen heeft gehad maar desondanks zijn gedrag niet heeft aangepast. Er is derhalve een gerechtvaardigde vrees voor hernieuwde openbare ordeverstoring.
Betrokkene kan binnen vijf werkdagen na het uitreiken van het voornemen zijn zienswijze aan de burgemeester kenbaar maken. Dit kan schriftelijk of mondeling. Indien de betrokkene zijn zienswijze mondeling kenbaar wil maken dan dient diegene daarvoor een afspraak te maken via het kabinet van de burgemeester. Van het zienswijzegesprek wordt door de gemeente een verslag gemaakt.
Van de mogelijkheid om een zienswijze te geven kan op grond van art. 4:11 Awb worden afgezien indien de vereiste spoed zich tegen horen verzet. Daarnaast kan het horen achterwege worden gelaten indien ordeverstoringen door de betrokkene alleen kunnen worden voorkomen als de betrokkene niet van tevoren in kennis wordt gesteld van de op te leggen maatregel.
Een bevel als bedoeld in art. 172a en b Gemw wordt opgelegd uiterlijk 14 dagen na:
Het bevel wordt door de politie in persoon uitgereikt en (indien mogelijk) per aangetekende post verstuurd. Bij uitreiking door de politie moet degene aan wie het voornemen wordt uitgereikt, tekenen voor ontvangst. De geadresseerde van het besluit wordt gewezen op de mogelijkheid om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen het definitieve besluit. Ook als de burgemeester besluit om uiteindelijk geen gebieds- of groepsverbod op te leggen, ontvangt de betreffende persoon daarvan schriftelijk bericht.
In de definitieve beschikking is opgenomen:
Een afschrift van het besluit van de burgemeester wordt gezonden aan de betreffende teamchef van de politie, de officier van justitie en het Veiligheidshuis.
F. Specifieke bepalingen voor bevelen met betrekking tot 12 minners
De hierboven genoemde regels omtrent de werkwijze bij het opleggen van bevelen gelden ook voor bevelen met betrekking tot 12 minners, met dien verstande dat deze bevelen worden opgelegd aan de personen die het gezag uitoefenen over de minderjarige (hierna gemakshalve ouders/voogden genoemd). Dit betekent dat:
In de lokale driehoek vindt afstemming plaats tussen politie, officier van justitie en de burgemeester over de inzet van de bevoegdheden op grond van de Voetbalwet. Daarnaast worden concrete gevallen via het Veiligheidshuis en andere casusoverleggen besproken.
In art. 172a, derde lid, Gemeentewet is een samenloopregeling opgenomen. Deze houdt in dat indien de officier van justitie een gedragsaanwijzing heeft gegeven in de vorm van een gebiedsverbod, de burgemeester aan dezelfde persoon geen gebieds- of groepsverbod mag opleggen voor hetzelfde gebied. Het is dus van belang dat de burgemeester en officier over en weer van elkaar weten welke bevelen zij opleggen. De burgemeester neemt daarom contact op met de officier van justitie voordat hij een bevel in de zin van art. 172a Gemeentewet geeft. De officier van justitie informeert de burgemeester indien hij een gedragsaanwijzing geeft of intrekt.
In principe houdt de politie toezicht op de naleving van de in art. 172a en 172b Gemeentewet genoemde burgemeestersbevelen. Ook kunnen buitengewoon opsporingsambtenaren van de afdeling Stadstoezicht, directie Publiekszaken van de gemeente Breda toezien op de naleving. Het niet naleven van een burgemeestersbevel als bedoeld in artikel 172a en 172b van de Gemeentewet is strafbaar op grond van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (WSr).