Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Dordrecht

Subsidieverordening Gemeentelijk Restauratiefonds Dordrecht (GRD) 2003

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDordrecht
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingSubsidieverordening Gemeentelijk Restauratiefonds Dordrecht (GRD) 2003
CiteertitelSubsidieverordening Gemeentelijk Restauratiefonds Dordrecht (GRD) 2003
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpsubsidie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 149
  2. Algemene wet bestuursrecht, titel 4.2
  3. Algemene subsidieverordening 1998, art. 3

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

13-03-200801-03-200401-01-2018nieuwe regeling

09-12-2003

Gemeentenieuws, 2008-03-12

2003, SO/03/7341

Tekst van de regeling

Intitulé

Subsidieverordening Gemeentelijk Restauratiefonds Dordrecht (GRD) 2003

De RAAD van de gemeente Dordrecht;

  • ·

    gezien het voorstel van het College van Burgemeester en Wethouders van 4 november 2003, nr. SO/03/7341;

  • ·

    gelet op titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 3 van de Algemene subsidieverordening 1998 van de gemeente Dordrecht en artikel 149 van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de

Subsidieverordening Gemeentelijk

Restauratiefonds Dordrecht

Restauratiefonds Dordrecht

(GRD) 2003

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

Artikel 1 Doelstelling

Deze verordening heeft tot doel door middel van doelmatig beheer en het plegen van restauratie en onderhoud te bevorderen dat het monumentenbestand binnen de grenzen van de gemeente Dordrecht, middels stelselmatige inspanning van eigenaren en gemeente, in een cultuurhistorisch verantwoorde staat en op een kwalitatief goed bouwtechnisch peil wordt gebracht en gehouden.

Artikel 2 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a)

Pand en/of object, verder te noemen Monument:

 

1. Gemeentelijk monument:

pand / object dat overeenkomstig de van toepassing zijnde gemeentelijke monumentenverordening op de gemeentelijke monumentenlijst is geplaatst;

 

2. Beeldbepalend object:

Pand/object dat naar het oordeel van burgemeester en wethouders een kenmerkend onderdeel vormt van het stadsgezicht van Dordrecht, welk stadsgezicht krachtens artikel 35 van de Monumentenwet 1988 is aangewezen;

b)

Restaureren / het plegen van onderhoud:

het treffen van voorzieningen tot opheffen van (bouwtechnische) gebreken, waar onder begrepen het normale onderhoud, noodzakelijk voor de instandhouding van de cultuurhistorische waarde van het monument;

c)

Eigenaar:

 

1) de natuurlijke of rechtspersoon die het monument waaraan de in deze verordening genoemde voorzieningen worden getroffen in eigendom heeft;

 

2) onder eigenaar wordt mede verstaan:

 

 

a) degene die het recht van erfpacht op het monument bezit;

 

 

b) de houder van een recht van opstal;

 

 

c) de toekomstige eigenaar, erfpachter van het monument, of houder van een recht van opstal, die in het bezit is van een voorlopig koop- of erfpachtcontract inzake het monument;

 

 

d) de houder van een appartementsrecht als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek;

 

 

e) de vereniging van eigenaren als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek.

d)

Restaurerende instelling:

een privaatrechtelijk persoon die op grond van haar statuten het zonder winstoogmerk instandhouden van één of meer monumenten ten doel heeft en die is gerangschikt onder de instellingen, bedoeld in artikel 24, lid 4, van de Successiewet 1956;

e)

Verleningsbeschikking:

het besluit van burgemeester en wethouders waarin, voorafgaand aan het treffen van de voorzieningen, voorlopig de hoogte van de subsidiabele kosten is vastgelegd en waarmee de eigenaar van een monument een aanspraak kan doen op een financiering in de vorm van een Gemeentelijk Restauratiefonds Dordrecht (GRD)-hypotheek of subsidie in de vorm van een bijdrage-ineens, mits aan alle aan de verlening van een financiering of subsidie verbonden voorwaarden is voldaan;

f)

Vaststellingsbeschikking:

het besluit van burgemeester en wethouders waarin, nadat de voorzieningen zijn getroffen, definitief de hoogte van de subsidiabele kosten is vastgelegd en de financiering of de subsidie definitief wordt vastgesteld;

g)

Voorzieningen:

maatregelen waarvoor op basis van deze verordening een financiering of subsidie kan worden verleend;

h)

Subsidiabele kosten:

 

1. de som van de geraamde en door burgemeester en wethouders goedgekeurde bedragen van:

 

 

a) de aanneemsom voor het verrichten van de voorzieningen;

 

 

b) de risicoverrekening van loon- en materiaalprijsstijgingen;

 

 

c) het naar rato van de verhouding tussen subsidiabel en niet subsidiabel geachte kosten, aan de subsidiabele kosten toe te rekenen gedeelte van

 

 

 

• het honorarium van de architect, tot het maximum als is bepaald in de Standaard Rechtsverhouding Opdrachtgever – Architect 1988 (SR-1988)

 

 

 

• het honorarium van de constructeur en/of adviseurs voor zover inschakeling hiervan noodzakelijk is voor de instandhouding van het monument;

 

 

 

• het toezicht op de uitvoering;

 

 

 

• de bestedingskosten;

 

 

 

• de leges voor de bouw- en monumentenvergunning en voor enig andere vergunning die nodig is voor het treffen van de voorzieningen;

 

 

d) de verschuldigde en niet verrekenbare omzetbelasting;

 

 

e) een reservering tot een maximum van 5% van de aanneemsom voor het meerwerk, dat ten tijde van het opstellen van het plan tot het verrichten van de voorzieningen redelijkerwijs niet was te voorzien;

 

 

f) de kosten voor het redelijkerwijs niet te vermijden en onvoorziene meerwerk, de reservering genoemd in artikel 2, lid 1-e. te boven gaand, voor zover deze kosten

 

 

 

• gemeld aan burgemeester en wethouders direct na constatering lopende de uitvoering van het werk en

 

 

 

• voor zover deze kosten door burgemeester en wethouders zijn goedgekeurd;

 

 

g) de kosten van een bouwhistorische opname en/of bouwhistorisch onderzoek gericht op het treffen van de voorzieningen, tot een maximum van 0,5% van de goedgekeurde subsidiabele kosten.

 

2. niet tot de subsidiabele kosten behoren de kosten van in zelfwerkzaamheid uitgevoerde voorzieningen

 

3. bij het bepalen van de subsidiabele kosten wordt uitgegaan van de door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg op grond van het Besluit Rijkssubsidiëring Restauratie Monumenten 1997 vastgestelde Beleidsregels Onderhoud en Restauratie Monumenten;

i)

Onderhoudsplicht:

de door burgemeester en wethouders na het treffen van de voorzieningen op te leggen onderhoudsplicht volgens de in artikel 16 van deze verordening opgenomen voorwaarden.

j)

Gemeentelijk Restauratiefonds Dordrecht (GRD) - hypotheek (de financiering):

een laagrentende hypothecaire lening in de vorm van een Gemeentelijke Restauratiefonds Dordrecht (GRD) - hypotheek, kortweg GRD-hypotheek, te verlenen uit het Gemeentelijk Restauratiefonds Dordrecht (GRD);

k)

Gemeentelijk Restauratiefonds Dordrecht (GRD) - bijdrage-ineens (de subsidie):

een subsidie in de vorm van een éénmalige bijdrage die rechtstreeks aan de eigenaar wordt uitbetaald uit het GRD;

l)

Fiscaal relevante eigenaar:

de eigenaar van een monument die belastingplichtig is ingevolge de Wet op de Inkomstenbelasting dan wel de Wet op de Vennootschapsbelasting;

m)

Niet-fiscaal relevante eigenaar:

de eigenaar van een monument die niet valt onder de begripsomschrijving in artikel 2, lid l.

n)

Het Bemiddelend Orgaan:

een onafhankelijke instelling (N.V. Bemiddelend Orgaan) van de N.V. Bouwfonds Nederlandse Gemeenten, die op basis van vastgestelde normen toetst of de financiële draagkracht van de eigenaar van het monument voldoende is om een GRD-hypotheek af te sluiten en in deze Burgemeester en wethouders adviseert;

o)

Gemeentelijk Restauratiefonds Dordrecht (GRD)

een fonds met revolverend karakter, waaruit Gemeentelijk Restauratiefonds Dordrecht (GRD) – hypotheek (de financiering) en de bijdrage-ineens (de subsidie) worden verleend;

p)

Stichting Nationaal Restauratiefonds (NRF)

een stichting die door burgemeester en wethouders belast is met de financiële afwikkeling binnen het Gemeentelijk Restauratiefonds Dordrecht (GRD), waar onder begrepen het afsluiten van de GRD-hypotheek en de verstrekking van de bijdragen-ineens

HOOFDSTUK 2. GEMEENTELIJK RESTAURATIEFONDS DORDRECHT (GRD)

Artikel 3 Gemeentelijk Restauratiefonds Dordrecht (GRD)

  • 1.

    Uit het Gemeentelijk Restauratiefonds Dordrecht (GRD) kunnen worden verstrekt

    • a.

      financieringen in de vorm van een GRD-hypotheek als bedoeld in artikel 6 en 7

      of

    • b.

      subsidies in de vorm van bijdragen-ineens als bedoeld in artikel 6 en 8.

  • 2.

    Rente en aflossing op GRD-hypotheken vallen toe aan het GRD en worden hernieuwd ingezet om de doelstelling van deze verordening te realiseren.

Artikel 4 Financiële middelen, (deel)budgetten

  • 1.

    De gemeenteraad stelt vast in welke omvang het GRD van financiële middelen wordt voorzien.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks deelbudgetten vaststellen voor de uitvoering van het GRD, gebaseerd op

    • a.

      de in artikel 6, lid 4 en 5 genoemde fiscale relevantie van eigenaren van monumenten;

    • b.

      door Burgemeester en wethouders vast te stellen nadere prioriteiten, gebieden of bepaalde categorieën monumenten.

  • 3.

    Het besluit van burgemeester en wethouders tot vaststelling van deelbudgetten wordt bekend gemaakt op de in de gemeente gebruikelijke wijze.

  • 4.

    Indien een door burgemeester en wethouders vastgesteld deelbudget dreigt te worden overschreden, geven burgemeester en wethouders bij de verdeling van de nog ter verdeling resterende middelen binnen een deelbudget, die aanvragen voorrang, waarvan de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen van meer belang is voor de bescherming en instandhouding van het monumentenbestand binnen Dordrecht.

  • 5.

    Indien een deelbudget niet volledig wordt besteed, kunnen burgemeester en wethouders dit budget geheel of gedeeltelijk aan een ander deelbudget toevoegen.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de uitvoering en het beheer van het Gemeentelijk Restauratiefonds Dordrecht te mandateren aan derden.

Artikel 5 Prioriteiten

  • 1.

    De toepassing van artikel 3, lid 1 kan per jaar beperkt worden tot monumenten en / of gebieden welke voorkomen op een door burgemeester en wethouders vast te stellen prioriteitenlijst.

  • 2.

    Indien burgemeester en wethouders toepassing geven aan lid 1 van dit artikel, wordt dat besluit bekend gemaakt op de in de gemeente gebruikelijke wijze.

HOOFDSTUK 3. VERLENINGSGRONDSLAG

Artikel 6 Grondslag en werkingssfeer

  • 1.

    Op grond van deze verordening kunnen burgemeester en wethouders een financiering of een bijdrage-ineens toekennen voor het treffen van:

    • a.

      voorzieningen tot opheffing van bouwtechnische gebreken aan het monument;

    • b.

      overige voorzieningen die voor de instandhouding van het monument noodzakelijk zijn.

  • 2.

    De financieringsgrondslag of de hoogte van de bijdrage-ineens wordt berekend over de kosten van voorzieningen, met uitzondering van de kosten waarvoor op grond van enig andere regeling een financiering of subsidie kan worden verkregen. De stapeling van regelingen is toegestaan, mits de regelingen aanvullend werken.

  • 3.

    De financiering of bijdrage-ineens wordt verleend aan de eigenaar van het monument waaraan de voorzieningen worden getroffen.

  • 4.

    Fiscaal relevante eigenaren komen in aanmerking voor een GRD-hypotheek.

  • 5.

    Niet-fiscaal relevante eigenaren komen in aanmerking voor een subsidie in de vorm van een bijdrage-ineens. De bewijslast van de fiscale status ligt bij de eigenaar.

  • 6.

    Om voor een financiering of een bijdrage-ineens in aanmerking te komen dienen de totale subsidiabele kosten ten minste te bedragen 2% van de op basis van de taxatie voor Wet Onroerend Zaakbelasting (WOZ) voor het monument vastgestelde waarde. Het aantonen van de taxatiewaarde ligt bij de eigenaar.

  • 7.

    De subsidiabele kosten boven € 500.000,- (inclusief BTW) komen niet voor een financiering of bijdrage-ineens in aanmerking.

  • 8.

    In geval van schade door brand of calamiteit worden de goedgekeurde subsidiabele kosten berekend uit de kosten van de te treffen voorzieningen minus de dekking van de uit te keren verzekeringsgelden.

  • 9.

    Voor een bijdrage in het meerwerk kan door de eigenaar uiterlijk bij indiening van de financiële eindverantwoording een aanvullend financierings - of subsidieverzoek worden ingediend.

    • a.

      een verzoek voor een aanvullende financiering of subsidie kan slechts worden gehonoreerd, als voldaan is aan lid 7 van dit artikel en de in artikel 2, lid h., onder 1.-f. opgenomen voorwaarden;

    • b.

      aan de verlening van de oorspronkelijke aanvraag kan de eigenaar geen enkel recht op een aanvullende financiering of subsidie ontlenen.

  • 10.

    Een GRD-hypotheek of bijdrage-ineens wordt slechts verleend:

    • a.

      voor zover de deelbudgetten van het fonds als bedoeld in artikel 4, lid 2 toereikend zijn;

    • b.

      voor monumenten dan wel gebieden die een onderdeel vormen van de op grond van artikel 5, lid 1 vastgestelde prioriteiten.

  • 11.

    Burgemeester en wethouders kunnen in geval een fiscaal relevante eigenaar aantoonbaar geen of nauwelijks fiscale aftrekmogelijkheden bezit, een uitzondering maken op het gestelde in artikel 6, lid 4 en de eigenaar beschouwen als een niet fiscaal relevante eigenaar en handelen volgens artikel 6, lid 5.

Artikel 7 Financiering – de GRD-hypotheek

  • 1.

    Een GRD-hypotheek is een laagrentende hypothecaire lening met een looptijd van 20 jaar, waarbij de betaling van rente en aflossing volgens een annuïteitensysteem plaatsvindt.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders stellen de hoogte van de subsidiabele kosten vast.

  • 3.

    Het leningsbedrag bij een GRD-hypotheek bedraagt maximaal 100% van de goedgekeurde subsidiabele kosten.

  • 4.

    De leningsvoorwaarden waaronder GRD-hypotheken worden verleend, worden vastgesteld aan de hand van de door burgemeester en wethouders en de Stichting Nationaal Restauratiefonds afgesloten samenwerkingsovereenkomst.

  • 5.

    Een GRD-hypotheek wordt slechts verleend, indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de eigenaar van het monument waarvoor de financiering wordt aangevraagd in staat is de hieraan verbonden financiële lasten te dragen, hetgeen wordt getoetst door Het Bemiddelend Orgaan.

  • 6.

    Het kredietplafond voor de GRD-hypotheek wordt voor aanvang van het aanbrengen van de voorzieningen berekend op basis van de uit de begroting berekende subsidiabele kosten en vastgelegd in een verleningsbeschikking.

  • 7.

    Na de uitvoering van de werkzaamheden worden de uiteindelijke subsidiabele kosten berekend op basis van door de aanvrager te overleggen originele nota’s en betaalbewijzen en vastgelegd in een vaststellingsbeschikking.

  • 8.

    Een niet gebruikt restant van de financiering moet terstond na afgifte van de vaststellingsbeschikking worden aangewend als extra aflossing.

Artikel 8 Subsidie - de bijdrage-ineens

  • 1.

    De hoogte van de in artikel 3, lid 1 – b. genoemde bijdrage-ineens bedraagt 30% van de goedgekeurde subsidiabele kosten.

  • 2.

    Indien er sprake is van een restaurerende instelling, als eigenaar van het monument, wordt de bijdrage-ineens verhoogd met 10%.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders stellen de hoogte van de subsidiabele kosten vast.

  • 4.

    De maximale hoogte van de bijdrage-ineens wordt voor aanvang van het aanbrengen van de voorzieningen berekend op basis van de uit de begroting berekende subsidiabele kosten en vastgelegd in een verleningsbeschikking.

  • 5.

    Na de uitvoering van de werkzaamheden worden de uiteindelijke subsidiabele kosten berekend op basis van door de aanvrager te overleggen nota’s en betaalbewijzen en vastgelegd in een vaststellingsbeschikking.

HOOFDSTUK 4. VAN BESCHIKKING TOT VASTSTELLING

Artikel 9 Uitvoering

De procedure van aanvraag, verlening en afhandeling is vastgelegd in een door het college van B&W vastgesteld uitvoeringsreglement.

Artikel 10 Beschikkingsprocedure

  • 1.

    Burgemeester en wethouders beslissen omtrent een aanvraag om verlenen van een GRD-hypotheek of een bijdrage-ineens

    • a)

      binnen drie maanden na de dag waarop de aanvraag is ingediend.

    • b)

      zij kunnen hun beslissing voor ten hoogste drie maanden verdagen; hiervan doen zij de aanvrager binnen de genoemde periode van 3 maanden schriftelijk mededeling.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders delen een besluit als bedoeld in dit artikel schriftelijk en met redenen omkleed aan de aanvrager mee.

  • 3.

    Een verleningsbeschikking van een GRD-hypotheek of bijdrage-ineens omvat de vastgestelde subsidiabele kosten van de voorzieningen alsmede de berekening die hieraan ten grondslag ligt.

Artikel 11 Weigeringsgronden

Burgemeester en wethouders verlenen geen GRD-hypotheek of een bijdrage-ineens indien:

  • a)

    met het treffen van de voorzieningen de doelstelling zoals genoemd in artikel 1 niet of in onvoldoende mate wordt gediend;

  • b)

    de kosten van de voorzieningen niet geacht kunnen worden te staan in een redelijke verhouding tot het te verkrijgen resultaat;

  • c)

    met het treffen van de voorzieningen is begonnen voordat de aanvrager een verleningsbeschikking heeft ontvangen;

  • d)

    voor de betreffende voorzieningen binnen een termijn van 15 jaar voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag wordt ingediend subsidie is verleend;

  • e)

    voor het treffen van voorzieningen een monumentenvergunning en/of bouwvergunning is vereist en deze nog niet is verleend;

  • f)

    op het moment van aanvraag te voorzien is dat het monument waaraan de voorzieningen worden getroffen binnen een periode van tien jaar wordt afgebroken;

  • g)

    het monument in geval van een ingrijpende verbetering, na het treffen van de voorzieningen, in zijn geheel beschouwd, niet voldoet aan de eisen die hieraan op grond van wettelijke voorschriften moeten worden gesteld;

  • h)

    na toetsing door Het Bemiddelend Orgaan blijkt dat de aanvrager de lasten van de lening niet kan dragen.

Artikel 12 Uitbetaling

  • 1)

    Indien burgemeester en wethouders gebruikmaken van de mogelijkheid de grondslag van de GRD-hypotheek of de bijdrage-ineens aan te passen, vindt

    • a)

      in geval van de GRD-hypotheek de definitieve vaststelling binnen 8 weken na indiening van de geldelijke eindverantwoording plaats;

    • b)

      in geval van de bijdrage-ineens de definitieve uitbetaling binnen 8 weken na indiening van de geldelijke eindverantwoording plaats;

  • 2)

    De bijdrage-ineens zal desgewenst bij wijze van voorschot tijdens de uitvoering van het werk aan de eigenaar worden uitbetaald

    • a)

      na opgave per kalenderkwartaal naar rato van de verhouding tussen de tot op dan werkelijk gemaakte kosten en de totale kosten gemoeid met het treffen van de voorzieningen;

    • b)

      tot ten hoogste 85% van de in de verleningsbeschikking toezegde subsidie.

Artikel 13 Intrekking van een verleende financiering of bijdrage-ineens

Ingeval de eigenaar onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, dan wel de eigenaar één of meer van de voorwaarden als bedoeld in deze verordening niet naleeft, besluiten burgemeester en wethouders al naar gelang de ernst van de overtreding:

  • a)

    een besluit tot toekennen en/of vaststelling van een financiering of bijdrage-ineens geheel of gedeeltelijk in te trekken;

  • b)

    een reeds van kracht geworden financiering op te eisen;

  • c)

    een reeds uitbetaalde bijdrage-ineens, waaronder mede begrepen een eventueel uitbetaald voorschot, geheel of gedeeltelijk terug te vorderen.

Artikel 14 Onderhoudsverplichting

  • 1)

    Burgemeester en wethouders leggen een onderhoudsverplichting op aan eigenaren die gebruik hebben gemaakt van de GRD-hypotheek of een bijdrage-ineens.

  • 2)

    Na het treffen van de voorzieningen en aansluitend aan het verstrekken van de verleningsbeschikking wordt door een daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen instantie een bouwtechnisch rapport (de nul-meting) opgemaakt.

  • 3)

    De eigenaar wordt geacht voor een periode van 15 jaar gerekend vanaf de datum van afgifte van de vaststellingsbeschikking het monument ten minste in de technische staat te houden zoals vastgelegd in de nul-meting.

  • 4)

    Elke vijf jaar, voor het eerst vijf jaar na vastlegging van de nul-meting, wordt in opdracht van burgemeester en wethouders een bouwtechnisch rapport opgemaakt

  • 5)

    Indien uit de bouwtechnische rapportages, zoals bedoeld in het vierde lid, blijkt dat niet aan de in lid 3 van dit artikel bedoelde onderhoudsverplichting wordt voldaan, zullen burgemeester en wethouders, al naar gelang de ernst van de overtreding kunnen besluiten te eisen dat:

    • a)

      de technische staat binnen acht weken op kosten van de eigenaar op het niveau van de nul-meting wordt gebracht;

    • b)

      de GRD-hypotheek (de laagrentende lening) zal worden omgezet in een hypotheek met een gewijzigd rentepercentage (marktconform);

    • c)

      de bijdrage-ineens geheel of gedeeltelijk moet worden terug betaald.

  • 6)

    De onderhoudsverplichting dient in de vorm van een kettingbeding bij vervreemding van het monument te worden overgedragen aan de opvolgende eigenaar.

Artikel 15 Tussentijdse vervreemding

Indien de eigenaar na het afsluiten van een GRD-hypotheek het monument tussentijds vervreemdt:

  • a)

    wordt de vaststellingsbeschikking ingetrokken en dient de eigenaar het restant aan financieringsverplichting volledig af te lossen of;

  • b)

    wordt de vaststellingsbeschikking op naam van de koper gesteld en kan deze het restant van de GRD-hypotheek tegen gelijke condities wederom aangaan, waarbij het gestelde in artikel 7, vierde en vijfde lid, onverkort van toepassing is.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 16 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders beslissen naar eigen, redelijk oordeel in gevallen waarin de toepassing van deze verordening niet of onvoldoende voorziet en in gevallen waarin het toepassen van deze verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 17 Overgangsbepaling

Een eigenaar die in de periode van 1 januari 2003 tot de dag waarop deze verordening in werking treedt op eigen verzoek daartoe de subsidiabele kosten door burgemeester en wethouders heeft laten vaststellen, kan na inwerkingtreding van deze verordening alsnog een aanvraag voor de verstrekking van een bijdrage-ineens respectievelijk een GRD-hypotheek indienen. In dit geval is het gestelde in artikel 11 – lid c niet van toepassing.

Artikel 18 Citeertitel, inwerkingtreding en tijdvak werking verordening

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als de Subsidieverordening Gemeentelijk Restauratiefonds Dordrecht (GRD) 2003.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2004.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 9 december 2003,

de griffier

de voorzitter

Toelichting artikelsgewijs

Artikel 1

In de doelstelling wordt beknopt weergegeven hoe in gezamenlijke inspanning van de gemeente en eigenaren van monumenten een situatie bereikt kan worden waarin het monumentenbestand op een kwalitatief goed bouwtechnisch peil kan worden gebracht en gehouden.

Artikel 2

Sub a

Bij de omschrijving van het begrip ‘monument’ is onderscheid gemaakt in twee categorieën, die van belang zijn in het kader van de subsidieverordening.

  • 1.

    Gemeentelijk monument

    Bij de begripsomschrijving verwezen naar de status, die door aanwijzing op grond van de monumentenverordening 1995, aan een object is gegeven. Door het niet noemen van criteria waaraan een gemeentelijk monument dient te voldoen, wordt de discussie vermeden dat ook niet aangewezen objecten, die in principe kunnen voldoen aan de criteria in het kader van de subsidieverordening voor een bijdrage in aanmerking komen.

  • 2.

    Beeldbepalend object

    Ter voorbereiding van de aanwijzing in 1975/76 van de binnenstad tot beschermd stadsgezicht is een lijst opgesteld van beeldbepalende panden, die cultuurhistorisch waardevol zijn en zich voegen in de historische structuur van het gebied van het beschermd gezicht.

Ondanks dat er in formele zin geen register van beeldbepalende objecten bestaat, wordt de in 1975/76 opgestelde lijst sedertdien binnen de gemeente gehanteerd als lijst van beeldbepalende objecten. Er is voor gekozen burgemeester en wethouders in voorkomende gevallen te laten beoordelen of een object als beeldbepalend object is aan te merken. Beperkend in deze is de toevoeging dat het beeldbepalend pand een kenmerkend onderdeel moet uitmaken van een op basis van artikel 35 van de Monumentenwet 1988 aangewezen beschermd gezicht.

Voor het begrip wordt verwezen naar de Memorie van Toelichting op de Monumentenwet 1988, waarin cultuurhistorische waarde wordt beschreven als de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Het begrip cultuurhistorische waarde is dermate ruim dat het ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige waarde.

Gesproken wordt van onroerende monumenten. Roerende monumenten vallen derhalve niet onder de werking van de subsidieverordening. Reden hiervoor is dat roerende monumenten meestal eenvoudig kunnen worden verplaatst en daardoor ongemerkt over de gemeentegrens en daarmee niet meer van belang voor de gemeente kunnen zijn. Roerende zaken zijn bijvoorbeeld voertuigen, schilderijen, kerkschatten en gebruiksvoorwerpen.

Goederen die naar hun aard onroerend zijn, zoals een kerkorgel, kunnen wel, op basis van de beschermde status, onder de subsidieverordening vallen.

Sub b

Analoog aan de trend op landelijk niveau ten aanzien van rijksmonumenten, waarbij de vrij ondefinieerbare grens tussen het plegen van (regulier) onderhoud en restauratie vervaagt en de financieele regelingen er steeds meer uitgaan van onderhouds- én restauratiewerkzaamheden, is ook in de subsidieverordening er voor gekozen deze van toepassing te verklaren voor zowel onderhouds- als restauratiewerkzaamheden.

De in artikel 6, zesde lid, genoemde ondergrens aan investering in het treffen van voorzieningen, maakt dat klein regulier onderhoud, dat ook eigenaren van niet-monumenten jaarlijks moeten uitvoeren, automatisch niet voor een bijdrage in aanmerking komt.

Om te vermijden dat eigenaren ook dit klein regulier onderhoud gaan “opzamelen”, is in artikel 16 een onderhoudsverplichting ingevoerd. Uit de daaraan gekoppelde verplichte periodieke bouwtechnische opname zal blijken wanneer van “opzamelen” sprake is, waarna de eigenaar verplicht zal worden achterstallig onderhoud (zonder bijdrage) alsnog te verhelpen.

Sub c

In de begripsbepaling is uitgebreid opgesomd wie als eigenaar in het kader van de subsidieverordening wordt aangemerkt.

In geval van een erfpachter dient in het erfpachtcontract uitdrukkelijk vermeld te zijn dat de erfpachter verantwoordelijk is voor het onderhoud en restauratie van het monument. Hierbij wordt aangesloten bij het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten (Brrm ’97), waarbij naast eigenaren alleen die erfpachter voor subsidiëring in aanmerking komen, waar in het contract de erfpachter op zijn kosten verantwoordelijk is voor de kosten voortvloeiend uit onderhoud en restauratie.

Sub d

Bij de begripsomschrijving ‘restaurerende instelling’ is aansluiting gezocht bij de definitie in het Brrm ’97.

Sub e

Bij de begripsomschrijving ‘verleningsbeschikking’ is nadrukkelijk gesteld, dat het besluit waarin de hoogte van de subsidiabele kosten voorlopig wordt vastgesteld, de eigenaar de mogelijkheid geeft een aanspraak in het kader van de subsidieverordening te doen, echter dat voor feitelijke verlening moet zijn voldaan aan alle in de verordening gestelde voorwaarden. Een verleningsbeschikking betekent derhalve nog niet dat een aanspraak op financiering of subsidie ook daadwerkelijk wordt gehonoreerd.

Sub f

Door na het treffen van de voorzieningen, op basis van de feitelijk gemaakte kosten, in de ‘vaststellingsbeschikking’ de definitieve subsidiabele kosten vast te stellen, bestaat de mogelijkheid tot financiële controle alsmede bijstelling van de subsidiabele kosten op basis van in artikel 13 genoemde criteria.

Sub g

Door het begrip ‘voorzieningen’ te hanteren wordt het brede scala van activiteiten die vallen onder de regeling eenduidig aangemerkt. In artikel 2, lid h, worden de voorzieningen nader beschreven.

Sub h

Lid 1. In dit lid worden de onderdelen opgesomd, die de basis vormen voor de berekening van de subsidiabele kosten. Daarbij wordt uitgegaan van de goedgekeurde subsidiabele kosten op basis van de in artikel 2, lid h – 3 genoemde beleidsregels.

  • -

    ad. a. onder de aannemingsom wordt verstaan het totaal van kosten van manuur, materiaal, materieel, stelposten en onderaanneming, te vermeerderen met een opslag van algemene kosten en winst en risico;

  • -

    ad. b. voor de verrekening van loon- en materiaalprijsstijgingen wordt uitgegaan van de stijging van bouwkostenindex, zoals die jaarlijks wordt vastgesteld voor het Centraal Bureau voor de Statistiek;

  • -

    ad. c. de in dit lid genoemde kosten hebben betrekking op zowel de goedgekeurde als de niet goedgekeurde subsidiabele kosten en worden derhalve slechts meegewogen voor zover ze betrekking hebben op de goedgekeurde subsidiabele kosten. Merendeels zal deze toerekening geschieden op basis van de verhouding tussen de goedgekeurde als de niet goedgekeurde subsidiabele kosten, maar in voorkomende gevallen zullen de kosten evident betrekking hebben op slechts niet goedgekeurde subsidiabele kosten en daardoor niet worden toegerekend aan de goedgekeurde subsidiabele kosten;

  • -

    ad. d. voor zover de omzetbelasting niet door de aanvrager kan worden verrekend, wordt deze toegerekend aan de goedgekeurde subsidiabele kosten. De aanvrager zal daartoe in het aanvraagformulier moeten aangeven of van verrekening van omzetbelasting sprake is;

  • -

    ad. e. de reservering ten behoeve van meerwerk is slechts van toepassing in de fase vóór het treffen van de voorzieningen;

  • -

    ad. f. dit lid betreft de verrekening van de reservering ten behoeve van meerwerk nadat de voorzieningen zijn aangebracht en er sprake is van een overschrijding van de reservering. Daarbij is het van belang dat het onvoorziene meerwerk lopende de uitvoering is gemeld aan burgemeester en wethouders, opdat deze in de gelegenheid worden gesteld zich er van te vergewissen, dat het daadwerkelijk onvoorzien meerwerk betreft. In het laatste geval dienen burgemeester en wethouders schriftelijk aan de aanvrager te melden dat zij de onvoorzien werkzaamheden daadwerkelijk als meerwerk aanmerken;

  • -

    ad. g. het verrichten van bouwhistorisch onderzoek dient in het kader van de subsidieverordening ten dienste te staan van de optimalisering van de planvorming. Derhalve is wat betreft de kosten voor bouwhistorisch onderzoek een relatie gezocht met de hoogte van de daaruit berekende goedgekeurde subsidiabele kosten.

Lid 2. omdat ervaring uit het verleden leert dat zelfwerkzaamheid in de meeste gevallen niet leidt tot een kwaliteitsniveau dat inzake monumenten verlangd wordt, is er voor gekozen - om geen stimulering van zelfwerkzaamheid te bewerkstelligen - dit niet onder de subsidieverordening te laten vallen.

Lid 3. voor de berekening en definitieve vaststelling van de goedgekeurde subsidiabele kosten is aansluiting gezocht bij de door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg in het kader van het Brrm ’97 opgestelde Beleidsregels Onderhoud en Restauratie Monumenten. Aangezien de subsidieverordening geen onderscheid maakt tussen onderhoud en restauratie, is zowel het gedeelte uit de Beleidsregels dat betrekking heeft op restauratie als dat wat betrekking heeft op onderhoud van toepassing.

Sub i

De onderhoudsplicht is een wezenlijk onderdeel van het streven te komen tot in lengte van jaren goed onderhouden monumenten. Door het opleggen van een onderhoudsplicht in het verlengde van het gebruik maken van de faciliteiten (subsidie of lening) van de subsidieregeling, wordt bewerkstelligd dat door het regulier plegen van kwalitatief onderhoud, kostbare restauratieve werkzaamheden worden vermeden.

Sub j en k

De beide vormen van financiële faciliteit binnen het GRD worden hier benoemd

Sub l en m

Om te bepalen welke financiële faciliteit binnen het GRD van toepassing is voor een specifieke eigenaar is aansluiting gezocht bij de nieuwe financiële regeling voor rijksmonumenten, waarmee sedert 1 september 2002 een proef wordt gehouden. In de rijksregeling en dus ook in het GRD wordt onderscheid gemaakt tussen eigenaren die belastingplichtig zijn ingevolge de Wet op de Inkomstenbelasting dan wel de Wet op de Vennootschapsbelasting en eigenaren die niet belastingplichtig zijn ingevolge genoemde wetten.

De eerste categorie – fiscaal relevante eigenaren – kunnen slechts een beroep doen op de GRD-hypotheek.

De splitsing tussen beide categorieën eigenaren berust op het feit dat de GRD-hypotheek alleen dan interessant is voor een eigenaar, indien deze de mogelijkheid heeft de te betalen rente als fiscaal aftrekbare kosten te kunnen opvoeren.

Gerealiseerd wordt dat een specifieke groep eigenaren – de projectontwikkelaar – in het verleden een duidelijke voorkeur heeft gehad voor een bijdrage-ineens, aangezien de fiscaal aftrekbaarheid voor deze eigenaren maar een marginaal voordeel oplevert. Overwogen is deze groep eigenaren ook de mogelijkheid van een bijdrage-ineens te bieden. Echter het is niet ondenkbaar, dat ook andere – niet projectontwikkelaars – zich voor een project als dusdanig willen laten aanmerken, waardoor een juridisch onduidelijke situatie kan ontstaan.

Echter doordat de mogelijkheid bestaat de GRD-hypotheek op basis van artikel 14 na realisatie van het project over te dragen aan de nieuwe eigena(a)r(en), wordt de GRD-hypotheek ook voor deze groep eigenaren aantrekkelijk.

Artikel 3

Het artikel benoemt de financiële faciliteiten die binnen het GRD van toepassing zijn. Het revolverend karakter van het GRD blijkt uit het tweede lid, waarin vastgelegd is dat de rente en aflossing op de hypotheek-faciliteit ten gunste van de reserves van het GRD komen en wederom worden ingezet voor het verlenen van de in het eerste lid genoemde financiële faciliteiten.

Artikel 4

Sub 1

Op voorstel van het College van Burgemeester en Wethouders (B&W) stelt de gemeenteraad vast welke middelen uit het gemeentelijk budget worden aangewend ten gunste van de reserves van het GRD.

Sub 2

B&W hebben op basis van dit lid de mogelijkheid deelbudgetten binnen de reserves van het GRD aan te wijzen. Zij zullen jaarlijks een deelbudget vaststellen als plafond om te voorkomen dat de reserves van het GRD, als gevolg van een te groot toegezegd bedrag in een bepaald budgetjaar, niet toereikend zijn om aan de gestelde doelstelling van jaarlijkse investering te voldoen. B&W zullen zich bij de vaststelling van het jaarlijkse plafond baseren op de actuele stand van de reserves van het GRD, de nog lopende maar niet in een toekenningsbeschikking vastgelegde aanvragen en het bij opzet van het GRD opgestelde rekenmodel waaruit het jaarlijks maximaal te beleggen deel van de reserves van het GRD blijkt.

Daarnaast kunnen B&W besluiten binnen het jaarlijkse deelbudget een onderverdeling te maken. Hierdoor kunnen nader te bepalen prioriteiten binnen de doelstelling van de subsidieverordening in financiële zin worden gestimuleerd.

Sub 3

De wijze van bekendmaking is vastgelegd in artikel 139, lid 2, van de Gemeentewet (12 maart 2003). Hierin wordt de bekendmaking van verordeningen geregeld. (“De bekendmaking geschiedt door plaatsing in het gemeenteblad, dan wel, bij gebreke daarvan, door opneming in een andere door de gemeente algemeen verkrijgbaar gestelde uitgave.”).

Sub 4 en 5

In deze leden wordt geregeld hoe B&W dienen te handelen in gevallen van overvraag of onderuitputting in relatie tot het jaarlijks vastgestelde deelbudget en/of de onderverdeling daarin.

Indien in geval van overvraag voorrang wordt gegeven aan een bepaalde aanvraag, zal B&W dit motiveren op basis van het belang voor de bescherming en de instandhouding van het monumentenbestand binnen Dordrecht.

Sub 6

Dit lid geeft B&W de bevoegdheid de dagelijkse uitvoering van het GRD te laten aan het ambtelijk apparaat en het beheer van de reserves van het GRD in handen van het Nationaal Restauratiefonds te leggen.

Artikel 5

Sub 1

Dit lid geeft B&W de mogelijkheid middels prioriteitstelling in een bepaald jaar voorrang te geven aan de uitvoering van restauratiewerken binnen een bepaald gebied of gericht op een bepaalde categorie monumenten.

Sub 2

zie de toelichting op artikel 4, sub 3.

Artikel 6

Sub 1

Dit lid noemt de grondslag waarop gebruik kan worden gemaakt van de financiële faciliteiten van het GRD.

Sub 2

Door het treffen van voorzieningen die in het kader van de subsidieverordening als goedgekeurde subsidiabele kosten kunnen worden aangemerkt, maar gedekt worden in het kader van een andere regeling, niet als goedgekeurde subsidiabele kosten aan te merken, wordt een dubbele financiële bijdrage voorkomen.

Sub 3

De financiële faciliteiten van het GRD zijn alleen bedoeld voor eigenaren. Hiervoor is gekozen omdat in geval van anderen dan de eigenaar de onderhoudsverplichting niet effectief te hanteren valt. In deze heeft alleen de eigenaar (en allen die daarmee in artikel 2, lid c, gelijk zijn gesteld) een evident belang bij het gebruik maken van de financiële faciliteiten van het GRD en het daarna in goede staat houden van zijn kapitaalgoed.

Sub 4 en 5

Aangegeven is welke categorie eigenaar in aanmerking komt voor welke financiële faciliteit van het GRD. Een eigenaar wordt beschouwd als fiscaal relevant totdat de eigenaar middels het overleggen van een verklaring van de Belastingdienst aantoont dat hij een niet fiscaal relevante eigenaar is.

Sub 6 en 7

Er zijn aan het gebruik maken van de financiële faciliteiten van het GRD limieten gesteld in de vorm van een onder- en bovengrens in de goedgekeurde subsidiabele kosten.

De ondergrens is gesteld om het normale regulier uit te voeren onderhoudswerk uit te sluiten van de regeling. Elke eigenaar van een pand met al dan niet een monumentale status wordt geacht dit regulier uit te voeren onderhoudswerk zelf te moeten dragen. De regeling is bedoeld voor de extra kosten die gemaakt worden om het monument in goede technische staat te krijgen en te houden. Voor de ondergrens is aansluiting gezocht met de WOZ-waarde, waardoor de ondergrens zich beter verhoudt tot de omvang van het monument, dan in het geval van het hanteren van een vaste ondergrens. De WOZ-waarde dient door de aanvrager te worden gestaafd middels het overleggen van een kopie van de meest recente aanslag WOZ.

De bovengrens is ingesteld om te voorkomen dat de claim op de reserves van het GRD met betrekking tot een enkele monument in een specifiek jaar dusdanig groot wordt, dat geen financiële ruimte voor andere claims resteert. De hoogte van het bedrag is gestoeld op ervaringscijfers van restauraties uit het verleden.

Sub 8

Analoog aan het gestelde in het tweede lid van dit artikel wordt een uitkering uit hoofde van een verzekering, voor zover deze betrekking heeft op te treffen voorzieningen waarvan de kosten als goedgekeurde subsidiabele kosten zijn aan te merken, in mindering gebracht op het totale bedrag goedgekeurde subsidiabele kosten.

Sub 9

In dit lid is de mogelijkheid tot verrekening van meerwerk vastgelegd. Verwezen wordt naar het gestelde in artikel 2, lid h., onder 1.-f., waarin is vastgelegd dat meerwerk pas kan worden gehonoreerd indien het door B&W lopende de uitvoering is goedgekeurd.

Nadrukkelijk is aangegeven dat het verkrijgen van een verleningsbeschikking in geval van meerwerk niet automatisch leidt tot een aanpassing van de vaststellingsbeschikking.

B&W zal een eventueel niet aanpassen van de verleningsbeschikking moeten motiveren, waarbij de voorwaarden zoals gesteld in dit lid naast de toereikendheid van de financiële middelen basis moeten vormen voor de motivatie.

Sub 11

Bij toepassing van de rijksregeling is in de praktijk gebleken dat in specifieke gevallen eigenaren weliswaar als fiscaal relevant zijn aan te merken, maar als gevolg van de inkomenspositie hoegenaamd geen mogelijkheden hebben ook daadwerkelijk tot fiscale verrekening te komen. In voorkomende gevallen kunnen B&W na gemotiveerd verzoek daartoe van de aanvrager besluiten de aanvrager als niet fiscaal relevante eigenaar aan te merken.

Artikel 7

Dit artikel beschrijft de GRD-hypotheek als onderdeel van één van de twee financiële faciliteiten die het GRD biedt.

Sub 6

Het daadwerkelijk verlenen van de GRD-hypotheek is afhankelijk van de financiële positie van de aanvrager, zulks ter beoordeling van het Bemiddelend Orgaan te Hoevelaken, dat B&W in deze adviseert na toetsing van de financiële gegevens van de aanvrager.

Sub 7

Wat betreft de financiële afwikkeling is in dit lid vastgelegd dat de financiële eindverantwoording door de aanvrager moet worden opgemaakt en onderbouwd door originele nota’s en betaalbewijzen. Met name de eis dat het originele stukken moeten zijn, is gesteld om te voorkomen dat onduidelijkheden over de opmaak van de nota dan wel de betaling kunnen ontstaan. De originele stukken zullen na opmaak van de vaststellingsbeschikking worden geretourneerd aan de aanvrager.

Sub 8

Door het opnemen van de verplichting het verschil tussen het bedrag in de verleningsbeschikking en de vaststellingsbeschikking – het feitelijk niet gebruikte deel van de GRD-hypotheek – terstond na afgifte van de vaststellingsbeschikking moet worden aangewend als extra aflossing, wordt voorkomen dat oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de beschikbare financiële middelen uit het GRD.

Artikel 8

Dit artikel beschrijft de bijdrage-ineens als onderdeel van één van de twee financiële faciliteiten die het GRD biedt.

Sub 1

Voor de hoogte van het percentage van 30 van de goedgekeurde subsidiabele kosten is aansluiting gezocht bij de oude subsidieregeling, waar een gelijk percentage werd gehanteerd.

Sub 2

Voor restaurerende instellingen is het percentage verhoogd vastgesteld op 40 omdat deze instellingen zonder winstoogmerk de doelstellingen van de subsidieregeling nastreven.

Sub 5

Wat betreft de financiële afwikkeling is in dit lid vastgelegd dat de financiële eindverantwoording door de aanvrager moet worden opgemaakt en onderbouwd door originele nota’s en betaalbewijzen. Met na de eis dat het originele stukken moeten zijn, is gesteld om te voorkomen dat onduidelijkheden over de opmaak van de nota dan wel de betaling kunnen ontstaan. De originele stukken zullen na opmaak van de vaststellingsbeschikking worden geretourneerd aan de aanvrager.

Artikel 9

Verwezen wordt naar het uitvoeringsreglement, waarin de procedure van aanvraag, verlening en afhandeling is vastgelegd. Er is voor gekozen om de zaken rond de uitvoering vast te leggen in een apart reglement om bij wijziging in procedurestappen het reglement ambtelijk te kunnen aanpassen en niet de gehele verordening via B&W en de raad voor wijziging voor te hoeven dragen.

Artikel 10

In het artikel worden de termijnen genoemd, waar binnen B&W moeten besluiten over het verlenen van een GRD-hypotheek of een bijdrage-ineens.

Als burgemeester en wethouders niet tijdig beslissen, is op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) sprake van een fictieve weigering.

Ingevolge artikel 6:2 staat voor de aanvrager de mogelijkheid van bezwaar of administratief beroep open tegen een reëel besluit zowel als een fictieve weigering .

Door de verplichting aan Burgemeester en wethouders een besluit met redenen omkleed aan de aanvrager mee te delen en de berekening van de vastgestelde subsidiabele kosten van de voorzieningen hieraan toe te voegen, ontstaat voor de aanvrager een helder beeld over de grondslagen tot het besluit.

Artikel 11

De in dit artikel genoemde weigeringsgronden vormen de basis voor de motivering van een negatief besluit zoals bedoeld in artikel 10.

Sub c

Indien aanvang is gemaakt met het treffen van de voorzieningen voordat de toekenningsbeschikking is opgesteld, bestaat de mogelijkheid dat Burgemeester en wethouders niet of niet voldoende in de gelegenheid zijn geweest zich te vergewissen van de bestaande toestand en daardoor de berekening van de goedgekeurde subsidiabele kosten niet adequaat kan geschieden.

Sub d

Er mag van uit worden gegaan dat indien binnen 15 jaar nadat voor het treffen van een bepaalde voorziening wederom een financiële bijdrage wordt gevraagd, de destijds uitgevoerde werkzaamheden niet deskundig zijn aangebracht, geen kwalitatief goede materialen zijn toegepast of geen adequaat onderhoud is gepleegd. In alle gevallen is dit de aanvrager te verwijten

Artikel 12

In het eerste lid van dit artikel worden de termijnen genoemd, waar binnen B&W moeten besluiten over het wijzigen van de grondslag van een GRD-hypotheek of een bijdrage-ineens in geval van meerwerk.

Als burgemeester en wethouders niet tijdig beslissen, is op grond van de Awb sprake van een fictieve weigering.

Ingevolge artikel 6:2 staat voor de aanvrager de mogelijkheid van bezwaar of administratief beroep open tegen een reëel besluit zowel als een fictieve weigering .

In het tweede lid is in geval van een bijdrage-ineens aangegeven tot welke hoogte per kwartaal een voorschot kan worden verstrekt. Door het hanteren van een maximum van bevoorschotting van 85% wordt voorkomen dat in voorschot meer subsidie wordt verstrekt dan op basis van de geldelijke eindverantwoording gewettigd is.

Artikel 13

In dit artikel is aangegeven tot welke gevolgen het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens kan leiden.

Tegen het besluit tot het treffen van sancties staat ingevolge artikel 6:2 Awb voor de aanvrager de mogelijkheid van bezwaar of administratief beroep open.

Artikel 14

De onderhoudsplicht is een wezenlijk onderdeel van het streven te komen tot in lengte van jaren goed onderhouden monumenten. Door het opleggen van een onderhoudsplicht in het verlengde van het gebruik maken van de faciliteiten (subsidie of lening) van de subsidieregeling, wordt bewerkstelligd dat door het regulier plegen van kwalitatief onderhoud, kostbare restauratieve werkzaamheden worden vermeden.

De onderhoudsplicht gaat uit van het ten minste in een technische staat behouden van het monument gelijk aan die, zoals die is vastgelegd in de na afgifte van de verleningsbeschikking op te maken 0-meting. Door met een interval van telkens 5 jaar een bouwtechnische opname te verrichten, kan bepaald worden of de eigenaar zich houdt aan de onderhoudsverplichting.

In lijn van de in artikel 11, lid d, genoemde termijn wordt aan de onderhoudsplicht een maximale termijn van 15 jaar verbonden.

In het vijfde lid worden de sancties op het niet voldoen aan de onderhoudsverplichting aangegeven. Tegen het besluit tot het treffen van sancties staat ingevolge artikel 6:2 Awb voor de eigenaar de mogelijkheid van bezwaar of administratief beroep open.

De in het vijfde lid onder a genoemde termijn van acht weken is gerekend vanaf het moment van kennisgeving aan de eigenaar van het monument van de geconstateerde overtreding.

Door de onderhoudsverplichting in de vorm van een kettingbeding bij vervreemding van het monument over te dragen aan de opvolgende eigenaar, wordt een continuïteit in het plegen van onderhoud bewerkstelligd.

In dit geval zijn de sancties, zoals genoemd in lid 5 onder b van toepassing voor zover sprake is van het hernieuwd afsluiten van de GRD-hypotheek op naam van de nieuwe eigenaar. De sanctie genoemd in lid 5 onder c kan logischerwijs niet meer worden genomen, aangezien er geen directe relatie tussen de nieuwe eigenaar en de verstrekte bijdrage-ineens meer bestaat.

Artikel 15

Indien de eigenaar na het afsluiten van een GRD-hypotheek het monument tussentijds vervreemd, bestaat de verplichting tot volledige aflossing van de GRD-hypotheek voor de oorspronkelijke eigenaar, terwijl de nieuwe eigenaar het hypotheek-restant onder voorwaarden en op gelijkwaardige condities in de vorm van een nieuw af te sluiten GRD-hypotheek kan overnemen.

Artikel 16

In gevallen waarin de toepassing van deze verordening niet of onvoldoende voorziet of het toepassen leidt tot onbillijkheden van overwegende aard, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het gestelde in de verordening. Vanzelfsprekend dient voorkomen te worden dat afwijkingen leiden tot precedentwerking en daardoor tot ongewenste wijzigingen in de opzet van de verordening.

Artikel 17

Om voor eigenaren in de periode tussen het aflopen van de voorgaande subsidieregeling en deze verordening niet uit te sluiten van enige vorm van financiële bijdrage, is in deze periode de mogelijkheid gegeven de subsidiabele kosten te laten vaststellen.

Op basis van de in een vaststellingsbrief verwoorde som goedgekeurde subsidiabele kosten kunnen deze eigenaren na inwerkingtreding van deze verordening alsnog een aanvraag voor een financiële bijdrage indienen.

Vanzelfsprekend is daarbij de voorwaarde niet van toepassing dat niet met het treffen van de voorzieningen mag zijn begonnen voordat de aanvrager een verleningsbeschikking heeft ontvangen.

Artikel 18

Het eerste lid noemt de naam van de verordening.

De datum van inwerkingtreding zoals genoemd in het tweede lid is gesteld op 1 maart 2004, rekening houdend met de datum raadsbesluit en de ter visie legging.