Organisatie | Montferland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening 2010 |
Citeertitel | Re-integratieverordening 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | geen |
Geen
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2010 | 01-01-2012 | Onbekend | 24-06-2010 Montferland Journaal, 6 juli 2010 | geen |
De raad van de gemeente Montferland,
gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7, 8 en 10, tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers,
vast te stellen de hierna volgende “Re-integratieverordening 2010”.
Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen
Artikel 1 - Begripsomschrijving
Deze verordening verstaat onder:
a. de wet: de Wet werk en bijstand;
b. Ioaw: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
c. Ioaz: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
d. uitkeringsgerechtigde: persoon die een periodieke uitkering voor levensonderhoud
ontvangt op grond van de wet, de Ioaw of de Ioaz;
e. Anw-er: persoon die een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet
f. niet-uitkeringsgerechtigde (nugger): een persoon als bedoeld in artikel 6 onder a.
g. doelgroep: de personen aan wie op grond van artikel 7, lid 1 onder a. van de wet, artikel 34 van de Ioaw of artikel 34 van de Ioaz door het college ondersteuning kan worden geboden, alsmede personen die tot de doelgroep als bedoeld in artikel 1 Wet participatiebudget behoren en die naar oordeel van het college ondersteuning nodig hebben;
h. voorzieningen: voorzieningen bedoeld in artikel 7, lid 1 onder a van de wet, artikel 34 van de Ioaw en artikel 34 van de Ioaz; een instrument binnen een traject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding dan wel behoud van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder mede wordt verstaan zelfstandig ondernemersschap,
i. arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Met een arbeidsovereenkomst wordt gelijkgesteld een aanstelling op grond van het ambtenarenrecht;
j. vrijwilligerswerk: het verrichten van onbetaalde maatschappelijk nuttige activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie;
k. traject: een met de belanghebbende overeengekomen, dan wel door het college aan hem opgelegd geheel van activiteiten gericht op arbeidsinschakeling, waaronder mede wordt verstaan zelfstandig ondernemersschap, dan wel zelfstandige maatschappelijke
Artikel 2 - Opdracht aan het college
Het college stemt het traject af op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de uitkeringsgerechtigde. Bij de invulling van het trajectplan onderzoekt het college de mogelijkheden en omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde. Zij beziet daarbij tevens in hoeverre de wensen van de uitkeringsgerechtigde bij de invulling van het traject kunnen worden betrokken.
Hoofdstuk 2 - Doel en doelgroep
Artikel 4 - Doel van de ondersteuning
Het college kan aan een belanghebbende ondersteuning bieden bij het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of als dat doel niet bereikbaar is, bij zelfstandige maatschappelijke participatie. Onder algemeen geaccepteerde arbeid wordt mede verstaan zelfstandig ondernemersschap.
Artikel 5 - Aanspraak op ondersteuning
Uitkeringsgerechtigden, werknemers in gesubsidieerde arbeid, Anw-ers en nuggers hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
Artikel 6 - Vorm van de ondersteuning
De in het eerste lid bedoelde voorzieningen kunnen in ieder geval bestaan uit:
a. ondersteuning bij het verwerven en behouden van arbeid;
b. ondersteuning bij het verbeteren of behouden van de positie op de arbeidsmarkt of binnen de maatschappij;
c. ondersteuning bij het wegnemen van belemmeringen voor de arbeidsinschakeling, waaronder mede wordt verstaan schuldhulpverlening;
d. ondersteuning bij de verwerving van een dienstverband als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet sociale werkvoorziening;
Het college kan, voordat besloten wordt tot een traject en/of tot de inzet van voorzieningen, een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid van voorzieningen of andere vormen van begeleiding voor de belanghebbende.
Onverminderd de verplichtingen die gelden op grond van de WWB, de Ioaw en de Ioaz gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen:
Artikel 9 - Criteria ontheffing arbeidsplicht
Het college kan met inachtneming van artikel 9 WWB (tweede lid), dan wel artikel 37a van de Ioaw of de Ioaz (eerste lid), bepalen dat aan een gerechtigde tot een uitkering krachtens één van deze wetten tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9 WWB (eerste lid) of artikel 37a van de Ioaz en Ioaz (eerste lid).
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in artikel 9 eerste lid WWB of artikel 37a, eerste lid van de Ioaw en de Ioaz. Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt, voor zover hiermee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening als bedoeld in artikel 7 WWB (eerste lid, onderdeel a) of artikel 34 Ioaw en Ioaz (eerste lid, onderdeel a).
De verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden geldt voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar slechts nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de betrokkene.
Onverminderd artikel 9 WWB ( tweede lid) of artikel 37a van de Ioaw of Ioaz (eerste lid), verleent het college aan een alleenstaande ouder die de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot vijf jaar op diens verzoek ontheffing van de verplichting, bedoeld in artikel 9, eerste lid onderdeel a met inachtneming van het gestelde in artikel 9a WWB of zoals bedoeld in artikel 37, eerste lid onderdeel a met het inachtneming van het gestelde in artikel 38 van de Ioaw en Ioaz.
Voor Anw-ers en nuggers vervalt het recht op ondersteuning als het gezinsinkomen meer bedraagt dan 105% van het wettelijk minimumloon. Hiervan kan alleen afgeweken worden, indien de persoon kan aantonen dat deze binnen 6 maanden met werkloosheid bedreigd wordt en/of binnen 6 maanden na aanvraagdatum in de bijstand zal geraken.
3. Lid 2 vervalt indien er sprake is van een problematische schuld. Het college kan, indien zij dit wenselijk acht, aan belanghebbende (en/of partner) ondersteuning bieden bij het zoeken naar, of het vinden van, algemeen geaccepteerde arbeid. Artikel 15 van deze verordening vervalt voor degenen die op basis van dit lid ondersteuning ontvangen bij het zoeken naar, of het vinden van, algemeen geaccepteerde arbeid.
Hoofdstuk 3 - Werken als instrument voor re-integratie
Artikel 11 - Sociale activering
Het college kan aan een persoon die behoort tot de doelgroep, als onderdeel van een traject, activiteiten in het kader van sociale activering aanbieden.
Artikel 12 – Premie vrijwilligerswerk
Het college kan aan mensen voor wie vrijwilligerswerk het hoogst haalbare is een premie verstrekken. De hoogte van de premie bedraagt € 125,- en kan per zes maanden worden verstrekt.
Artikel 13 – Inkomstenvrijlating
Het college kan ter uitvoering van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder o van de wet op aanvraag een vrijlating van inkomsten verlenen ter hoogte van het in die bepaling genoemde bedrag gedurende ten hoogste zes maanden.
Artikel 15 – Loonkostensubsidie
De duur en hoogte van de loonkostensubsidie wordt met inachtneming van het bepaalde in dit artikel door het college vastgesteld op basis van een individuele afweging ten aanzien van de betreffende belanghebbende (omstandigheden, krachten en bekwaamheden), de geleverde productiviteit, en de gevraagde extra begeleiding van een werkgever.
onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringen plaats vindt
Hoofdstuk 4 – Scholing en schuldhulpverlening
Artikel 17 – Scholing of opleiding
Het college kan, indien dit naar het oordeel van het college kan bijdragen aan de arbeidsinschakeling van belanghebbende, scholing of opleiding aanbieden.
Artikel 18 – Specifieke kosten in verband met scholing/opleiding of werkaanvaarding
Voor de scholing of opleiding die met toepassing van artikel 15 wordt gevolgd komen in ieder geval de volgende kosten voor vergoeding in aanmerking:
a. opleidingskosten en cursusbijdragen van de scholing of opleiding;
b. een naar het oordeel van het college vast te stellen bedrag dat voldoende is om de indirecte kosten in verband met scholing of opleiding te voldoen;
c. boeken en leermiddelen die door het opleidings- of scholingsinstituut verplicht zijn gesteld, dan wel die naar het oordeel van het college nodig zijn voor het volgen van de scholing of opleiding;
Artikel 22 - Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Toelichting bij de verordening
Deze verordening regelt de ondersteuning die het college biedt bij de arbeidsinschakeling van burgers die horen tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de WWB en artikel 34 van de Ioaw en Ioaz. Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit artikel 8 WWB en artikel 35 Ioaw en Ioaz.
Artikel 1 - Begripsomschrijving
De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de WWB en de Awb.
Artikel 2 - Opdracht aan het college
De WWB, Ioaw, Ioaz en het participatiebudget geeft aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Het college biedt maatwerk en houdt net zoals in de Wet investeren in jongeren (WIJ) rekening met de wens van de uitkeringsgerechtigde. Het college bepaalt wel de inhoud van het traject. Door rekeningen te houden met de wensen van de uitkeringsgerechtigde beoogt het college de slagingskans van het traject te vergroten.
Het is aan het college om zorg te dragen voor een voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken hebben met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren. De wet verplicht tot een evenwichtige aanpak van de diverse doelgroepen. Ook de Anw-ers en niet uitkeringsgerechtigden (nuggers) hebben recht op een evenredig aandeel.
Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening elke twee jaar een uitvoeringsplan re-integratie vast. In dit plan geeft het college haar visie en prioriteiten met betrekking tot re-integratie voor twee jaar weer. Dit uitvoeringsplan wordt in principe binnen de kaders van deze verordening geformuleerd.
Artikel 4 - Doel van de ondersteuning
Het doel van de ondersteuning, zoals in allerlei vormen is vastgelegd in deze verordening, is het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of als dat doel niet bereikbaar is, zelfstandige maatschappelijke participatie. Bij dit laatste valt te denken aan vrijwilligerswerk, mantelzorg of deelname aan activiteiten in wijk of buurt. Het college vindt ondersteuning naar zelfstandig ondernemerschap ook een belangrijk re-integratiemiddel. Bij de ondersteuning naar zelfstandig ondernemerschap overweegt het college of zelfstandig onderschap de kortste weg is naar duurzame uitstroom.
Artikel 5 - Aanspraak op ondersteuning
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van categorieën die beroep kunnen doen op ondersteuning van de gemeente.
Artikel 6 - Vorm van de ondersteuning
In principe biedt het college elke uitkeringsgerechtigde een traject aan. Dit traject richt zich, indien dit mogelijk is, op arbeidsinschakeling. Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie (o.a. vrijwilligerswerk, mantelzorg of deelname aan activiteiten in wijk of buurt) een doel van de inzet van voorzieningen zijn. Ook in dat geval geldt dat de voorziening beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, die immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt in beginsel conform de Wet investeren in jongeren rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van belanghebbende essentieel.
Ook vergoeding van noodzakelijke reiskosten (kosten volgens het goedkoopste openbaar vervoer tarief); en, kosten van kinderopvang, nazorg en de kosten van schuldhulpverlening worden in elk geval aangemerkt als voorziening. De opsomming is geen limitatieve lijst. Naast de genoemde voorzieningen kunnen ook andere soorten voorzieningen worden ingezet, voor zover deze naar het oordeel van het college bijdragen aan het doel van het met de belanghebbende overeengekomen traject.
Afhankelijk van de vraag van de belanghebbende kan voordat tot de inzet van voorzieningen wordt besloten een advies worden gevraagd van een bedrijf dat gespecialiseerd is in diagnoses met betrekking tot re-integratie, dan wel kan het onderzoek namens het college worden verricht door een medewerker van de afdeling Sociale zaken.
Deelname aan een traject is niet vrijblijvend. Uitkeringsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan de plicht tot arbeidsinschakeling gehouden. Voor niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers worden ook verplichtingen aan het traject verbonden. Deze verplichtingen gelden vanzelfsprekend ook voor de uitkeringsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten van de belanghebbende worden teruggevorderd (artikel 17), als door verwijt- baar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. Om die mogelijkheid open te houden is het wenselijk dat de belangrijkste voorwaarden voor het behalen van succes als verplichting zijn opgenomen. Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten. Deze rechten zijn elders in wet- of regelgeving ondergebracht.
Artikel 9 – criteria ontheffing arbeidsplicht
De genoemde criteria voor ontheffing zijn overgenomen uit de wetgeving.
Indien gebruik gemaakt kan worden van een voorliggende voorziening (bijvoorbeeld Studiefinanciering) vindt geen ondersteuning op basis van deze verordening plaats. Voor Anw-ers en Nuggers vervalt het recht als het inkomen hoger is dan 105% van het sociaal minimum. Hiervan kan worden afgeweken, indien de persoon kan aantonen dat deze binnen 6 maanden met werkloosheid wordt bedreigd en/of binnen 6 maanden na aanvraagdatum in de bijstand zal geraken.
Lid 3 Door belangenhebbende (en een eventuele partner) ondersteuning te bieden bij het zoeken naar, of het vinden van, algemeen geaccepteerde arbeid kan de inkomenssituatie van belanghebbende(n) worden verbeterd. Een verbeterde inkomenssituatie, vergroot de slagingskans van het schuldhulpverleningstraject. De Stadsbank Oost Nederland stelt vast of de schuld problematisch is. Als re-integratieondersteuning wenselijk is, dan zullen zij de gemeente adviseren de re-integratie instrumenten in te zetten. Deze integrale wijze van werken bij problematische schulden sluit aan bij de Wet maatschappelijke ondersteuning en de visie achter de wet gemeentelijke schuldhulpverlening. Het is de verwachting dat de laatst genoemde wet in juni 2010 wordt vastgesteld.
Artikel 11 - Sociale activering
Activiteiten in het kader van sociale activering, waaronder vrijwilligerswerk (met behoud van uitkering), kunnen een nuttig instrument zijn om werkritme op te doen of te laten behouden. Zij kun- nen worden ingezet als arbeidsinschakeling pas op middellange of lange termijn te realiseren is, of als nog onduidelijk is of er perspectief is op arbeidsinschakeling. Er is bewust voor gekozen om geen exacte termijnen te noemen voor dit arbeidsperspectief. Niet alleen zou dat ten onrechte de suggestie wekken dat dit altijd vooraf exact vast te stellen is, het arbeidsperspectief is ook niet alleen afhankelijk van in de persoon gelegen omstandigheden. Ook een veranderende arbeidsmarkt maakt dat het arbeidsperspectief wijzigt.
Onbetaald werk/vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties die geen winstoogmerk hebben. Uit de definitie van vrijwilligerswerk in artikel 1 onder j volgt bovendien dat het moet gaan om maatschappelijk nuttige activiteiten.
Er is van afgezien om voor sociale activering een maximale duur vast te stellen, om ervoor te zorgen dat de voorziening ingezet kan worden voor degenen voor wie arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, en voor wie de onbetaalde arbeid of het vrijwilligerswerk zelfstandige maatschappelijke participatie als doel heeft. Als onbetaalde arbeid/vrijwilligerswerk een onderdeel van een traject gericht op arbeidsinschakeling is zal dit een voorziening zijn die in beginsel kortdurend wordt ingezet. Dergelijke werkzaamheden vallen overigens onder de werking van artikel 14 (onbeloonde additionele werkzaamheden) van de verordening.
Artikel 12 – Premie vrijwilligerswerk
Het college kan aan mensen voor wie vrijwilligerswerk het hoogst haalbare is een premie verstrekken. De hoogte van de premie bedraagt € 125,- en kan per zes maanden worden verstrekt.
Artikel 13 – Inkomsten vrijlating
Het college kan ter uitvoering van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder o van de wet op aan- vraag een vrijlating van inkomsten verlenen ter hoogte van het in die bepaling genoemde bedrag gedurende ten hoogste zes maanden. De hoogte van het bedrag van de maximale vrijlating varieert. Per 1 januari 2010 bedraagt het bedrag maximaal € 187,- per maand. Voor de hoogte van de actuele maximale inkomstenvrijlating wordt verwezen naar artikel 31 lid 2 onder o van de WWB.
Artikel 14 – Onbeloonde additionele werkzaamheden (stage- werkervaringsplaatsen, participatieplaatsen)
De onbeloonde additionele werkzaamheden hebben als belangrijkste doel het opdoen van vaardigheden in een instelling of bedrijf, waardoor uitstroom naar betaald werk (op termijn) mogelijk wordt gemaakt.
De Wet stimulering arbeidsparticipatie maakt het nodig om hierover regels te stellen.
Het gaat hierbij om het stellen van regels met betrekking tot het verlenen van een premie en over het aanbieden van scholing of opleiding aan die belanghebbende die niet beschikt over een start- kwalificatie. De hoogte van de premie wordt vastgesteld op € 300,00 en wordt op basis van dwingende wettelijke voorschriften iedere 6 maanden verstrekt.
Artikel 15 – Loonkostensubsidie (opstapbanen)
Doel van de inzet van de voorziening “loonkostensubsidie” is om belanghebbenden die door de grotere afstand tot de arbeidsmarkt minder productief zijn, of waarvoor werkgevers door een gebrek aan werkervaring huiverig zijn deze in dienst te nemen vanwege de extra financiële risico's die daaraan verbonden zijn, sneller en makkelijker aan werk te helpen. Door deze voorziening worden die financiële risico’s tijdelijk (maximaal 2 jaar) gecompenseerd. Uitgangspunt is, dat belanghebbende gedurende de periode dat de loonkostensubsidie wordt verstrekt, aanvullende vaardigheden en werkervaring kan opdoen, zodat arbeidsinschakeling aan het eind van de periode waarover de voorziening wordt verstrekt mogelijk is.
Dit artikel beoogt dubbele vergoeding van dezelfde kosten uit verschillende bronnen te voorkomen.
Artikel 17 – Scholing of opleiding
Met dit artikel wordt de mogelijkheid geboden om personen die behoren tot de doelgroep scholing of opleiding aan te bieden voor zover dit naar het oordeel van het college bij kan dragen aan de arbeidsinschakeling. Ook scholing of opleiding die gericht is op zelfstandig ondernemerschap kan als voorziening worden ingezet. Dit artikel legt een link met de Wet investeren in jongeren. In de Wet investeren in jongeren wordt een grote waarde gehecht aan scholing en opleiding. Het Rijk stelt dat voor een duurzame participatie op de arbeidsmarkt een startkwalificatie (minimaal mbo-2) een vereiste is.
Artikel 18 - Specifieke kosten in verband met scholing of opleiding
Met dit artikel worden regels gesteld ten aanzien van kostensoorten in verband met scholing/ opleiding of werkaanvaarding die in ieder geval voor vergoeding in aanmerking komen. Dit is echter geen limitatieve opsomming. Aan de hand van de individuele situatie zal het college beoordelen welke specifieke kosten in verband met de scholing/ opleiding of werkaanvaarding voor vergoeding in aanmerking komen.
Artikel 19 – Schuldhulpverlening
Het tegengaan van schuldenproblematiek is één van de belangrijkste peilers van een goed re- integratiebeleid. Daarom is er voor gekozen om expliciet in de verordening de voorziening schuldhulpverlening te benoemen. In het eerste lid is aangegeven welke kostensoorten onder het begrip schuldhulpverlening kunnen vallen. Dit is echter geen uitputtende of limitatieve opsomming.
In dit artikel is de mogelijkheid tot (gehele of gedeeltelijke) terugvordering van kosten van een voorziening opgenomen. Tot (civielrechtelijke) terugvordering kan alleen worden overgegaan indien de belanghebbende niet voldoet aan de verplichtingen op grond van de WWB, de Ioaw, de Ioaz, de verordening of de verplichtingen die aan de toekenning van de voorziening zijn verbonden.
In deze verordening zijn de belangrijkste regels en voorwaarden voor re-integratie van personen die behoren tot de doelgroep opgenomen. Desondanks kan het wenselijk zijn dat het college bepaalde regels of voorwaarden aanvult, specificeert of aanscherpt. Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om binnen het kader van deze verordening nadere uitvoeringsregels op te stellen.
Artikel 22 - Hardheidsclausule
Indien de toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, kan het college ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient zeer terughoudend gebruik gemaakt te worden, om precedentwerking tegen te gaan.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Deze verordening treedt met ingang van 1 juli 2010 in werking. Onderdelen die betrekking hebben op de Wet stimulering arbeidsparticipatie (artikel 9 van deze verordening) treden met terugwerkende kracht, per 1 april 2009, in werking.
Artikel 25 - Intrekking bestaande verordening
De re- integratieverordening die op 21 september 2006 door de gemeenteraad is vastgesteld komt hierbij te vervallen.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van Montferland op 24 juni 2010.