Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Leeuwarden

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Leeuwarden
Officiële naam regelingMaatregelenverordening Wet werk en bijstand, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
CiteertitelMaatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp-

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

-

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8, eerste lid, onderdeel b
  2. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art. 35, eerste lid, onderdeel b
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, art. 35, eerste lid 1, onderdeel b

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

-

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201209-02-2012Wijziging

20-12-2012

Huis aan Huis; 28 december 2011

-
06-10-201101-01-2012-

26-09-2011

Huis aan Huis; 5 oktober 2011

-

Tekst van de regeling

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ Leeuwarden

De raad van de gemeente Leeuwarden;

gelezen het voorstel van het college burgemeester en wethouders van 19 juli 2011,

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b van de Wet werk en bijstand,

gelet op artikel 35, eerste lid, onderdeel b van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers,

gelet op artikel 35, eerste lid 1, onderdeel b van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen,

gezien het advies aan het college van burgemeester en wethouders van de Cliëntenraad Werk en Inkomen Leeuwarden van 8 juli 2011,

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a. algemene bijstand: de bijstand als bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de WWB;

  • b. belanghebbende: de persoon die bijstand of een uitkering ontvangt dan wel heeft ontvangen;

  • c. bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

  • d. bijstandsnorm: de op grond van hoofdstuk 3 van de WWB van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

  • e. bijzondere bijstand: de bijstand als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB;

  • f. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden;

  • g. grondslag: de grondslag als bedoeld in artikel 5, derde, vierde en vijfde lid van de IOAW of artikel 5, vierde lid van de IOAZ;

  • h. IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • i. IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • j. langdurigheidstoeslag: de langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de WWB;

  • k. maatregel: het verlagen van de bijstand als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB, het verlagen van de uitkering als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de IOAW en artikel 20, eerste  lid van de IOAZ, alsmede het blijvend weigeren van een uitkering in de zin van artikel 20, eerste lid, van de IOAW en artikel 20, tweede lid, van de IOAZ;

  • l. uitkering: de bijstand ingevolge de WWB, de uitkering ingevolge de IOAW en de IOAZ;

  • m. waarschuwing: een schriftelijke waarschuwing van het college bij  schending van een verplichting op grond van artikel 12,eerste lid, artikel 13, eerste lid, artikel 15, eerste lid of artikel 17, eerste lid van deze verordening;

  • n. WWB: de Wet werk en bijstand;

  • o. zelfstandige: de zelfstandige als bedoeld in artikel 1, onderdeel b van het Besluit bijstandsverlening aan zelfstandigen 2004.

  • 2.

    Voor zover niet anders is bepaald, worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 2. OPLEGGEN EN WIJZE VAN VASTSTELLEN VAN DE MAATREGEL

Artikel 2. Opleggen van een maatregel

  • 1. Het college legt een maatregel op indien:

    a. de belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de WWB;

    b. de belanghebbende de verplichtingen voortvloeiende uit de WWB, IOAW of IOAZ dan wel artikel 30c tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen.

  • 2. De maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    b. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg daarvan ten onrechte een uitkering is verleend; of

    c. de schending van de inlichtingenplicht tenminste vijf jaren geleden heeft plaatsgevonden; of

    d. het signaal tot de beoordeling van een maatregelwaardige gedraging door toedoen van de gemeente niet binnen 6 maanden tot een besluit heeft geleid.

  • 2. Er wordt geen maatregel in de zin van artikel 20, eerste lid van de IOAW of artikel 20, tweede lid van de IOAZ opgelegd indien de belanghebbende geen verweer voert tegen dan wel instemt met een beëindiging van het dienstverband door of op verzoek van de werkgever.

  • 3. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 4. Indien het college, op grond van dringende redenen, afziet van het opleggen van een maatregel wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk, in de vorm van een beschikking, mededeling gedaan.

Artikel 4. Berekeningsgrondslag van de maatregel

  • 1. De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag.

  • 2. De maatregel wordt toegepast op de bijzondere bijstand indien aan de belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de WWB, betreffende bijzondere bijstand aan 18, 19, 20 jarigen voor kosten levensonderhoud.

  • 3. De maatregel wordt niet toegepast op de langdurigheidstoeslag.

Artikel 5. Besluit tot opleggen van een maatregel

  • 1. Het besluit tot opleggen van een maatregel wordt in de vorm van een beschikking bekend gemaakt aan de belanghebbende.

  • 2. In de beschikking worden in ieder geval vermeld:

    a. de reden van de maatregel (met daarbij de mate van verwijtbaarheid);

    b. de duur van de maatregel;

    c. het bedrag waarmee de  uitkering wordt verlaagd uitgaande van de van toepassing zijnde uitkeringsnorm;

    d. indien van toepassing de reden om af te wijken van de standaardmaatregel;

    e. de voor de belanghebbende van toepassing zijnde rechten en plichten

Artikel 6 Horen van de belanghebbende

    • 1.

      Voordat het college een maatregel oplegt, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen.

    • 2.

      Het horen van de belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b. de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c. het college het horen niet nodig acht voor het kunnen vaststellen van de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid, de individuele omstandigheden van belanghebbende of het bestaan van dringende redenen.

Artikel 7. Wijze van opleggen: ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd.

  • 2. Het college heroverweegt de maatregel waarvan de werking zich uitstrekt over een periode langer dan drie maanden, in de derde maand waarin de maatregel voor het eerst is toegepast, en vervolgens voor zolang nodig telkens in de derde maand nadien.

  • 3. De maatregel wordt zo spoedig mogelijk na de datum van verzending van het besluit tot het opleggen van de maatregel uitgevoerd. Daarbij wordt uitgegaan van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag welke van toepassing is in de maand waarin de maatregel daadwerkelijk wordt uitgevoerd.

  • 4. In afwijking van het eerste, tweede en derde lid wordt de maatregel ingevolge artikel 20, eerste lid van de IOAW en art. 20, tweede lid van de IOAZ blijvend opgelegd.

  • 5. De maatregel kan met terugwerkende kracht worden opgelegd.

Artikel 8. Samenloop van gedragingen

Indien er in een kalendermaand sprake is van een samenloop van maatregelwaardige gedragingen worden de hoogte en de duur van de maatregel op basis van de individuele situatie van de belanghebbende beoordeeld.

HOOFDSTUK 3 GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT HET BLIJVEND OPLEGGEN VAN EEN MAATREGEL INGEVOLGE DE IOAW EN IOAZ

Artikel 9. Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid, van deze verordening weigert het college als  maatregel de uitkering blijvend indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en:

    a. aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel

    b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

  • 2. De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door dit gedrag verloren netto inkomen.

Artikel 10. Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid, van deze verordening weigert het college als maatregel de uitkering blijvend indien de belanghebbende weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

  • 2. De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid.

Artikel 11. Door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgen

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid van deze verordening weigert het college als maatregel de uitkering blijvend indien de belanghebbende door zijn eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.

  • 2. De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid.

HOOFDSTUK 4 GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN MAATREGEL: DE PLICHT TOT ARBEIDSINSCHAKELING

Artikel 12. Schending van lichte, middelzware en zware verplichtingen op grond van de WWB

De schending van verplichtingen ingevolge de artikelen 9 en 18, tweede lid, van de WWB, met betrekking tot arbeidsinschakeling wordt als volgt ingedeeld:

  • 1.

    Schending van lichte verplichtingen: a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen; b. het niet tijdig laten verlengen van de registratie als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.

  • 2.

    Schending van middelzware verplichtingen: a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden; b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling; c. het niet verschijnen op een oproep in verband met arbeidsinschakeling; d. gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren; e. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een door het college aangeboden op arbeidsinschakeling gerichte voorziening, waaronder begrepen sociale activering; f. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een inburgeringstraject, voor zover bedoeld  inburgeringstraject is gelijkgesteld met of onderdeel uitmaakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de WWB.

  • 3.

    Schending van zware verplichtingen: a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid; b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 4.

    Ten aanzien van de zelfstandige in de zin van het Besluit bijstandsverlening aan zelfstandigen 2004 zijn de voorgaande leden niet van toepassing, tenzij bedoelde zelfstandige zijn bedrijf of zelfstandig beroep gedurende ten minste een half jaar niet of nagenoeg niet uitoefent.

Artikel 13. Schending van lichte, middelzware en zware verplichtingen op grond van de IOAW en IOAZ

De schending van verplichtingen ingevolge artikel 37 van de IOAW of artikel 37 van de IOAZ wordt als volgt ingedeeld:

  • 1.

    Schending van lichte verplichtingen: a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen; b. het niet tijdig laten verlengen van de registratie als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.

  • 2.

    Schending van middelzware verplichtingen: a. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling; b. het niet verschijnen op een oproep in verband met arbeidsinschakeling; c. gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren; d. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een door het college aangeboden op arbeidsinschakeling gerichte voorziening, waaronder begrepen sociale activering.

Artikel 14. Sanctionering bij schending van lichte verplichtingen genoemd in artikel 12, eerste lid en artikel 13, eerste lid

  • 1. Bij schending van een lichte verplichting wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing.

  • 2. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na het geven van een schriftelijke waarschuwing opnieuw schuldig maakt aan schending van een lichte verplichting wordt een maatregel opgelegd van maximaal 30% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.

  • 3. Wanneer de belanghebbende nogmaals recidiveert binnen twaalf maanden na het opleggen van een maatregel op grond van het tweede lid wordt een maatregel opgelegd van maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.

  • 4. Bij een nieuwe schending van een lichte verplichting binnen twaalf maanden na de tweede recidive blijft het percentage van de op te leggen maatregel maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag, maar kan deze steeds met een maand extra worden verlengd.

  • 5. Voor de toepassing van het tweede, derde en vierde lid wordt  het besluit waarbij een maatregel is opgelegd gelijkgesteld aan het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 3, tweede lid van deze verordening.

Artikel 14a Sanctionering bij schending van middelzware verplichtingen genoemd in artikel 12, tweede lid en artikel 13, tweede lid

  • 1.

    Bij schending van een middelzware verplichting wordt een maatregel opgelegd van maximaal 30% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.

  • 2.

    Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na opleggen van een maatregel op grond van het vierde lid opnieuw schuldig maakt aan schending van een middelzware verplichting wordt een maatregel opgelegd van maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.

  • 3.

    Wanneer de belanghebbende nogmaals recidiveert binnen twaalf maanden na het opleggen van een maatregel op grond van het tweede lid wordt een maatregel opgelegd van maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende twee maanden.

  • 4.

    Bij een nieuwe schending van een middelzware verplichting binnen twaalf maanden na de tweede recidive blijft het percentage van de op te leggen maatregel maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag, maar kan deze steeds met een maand extra worden verlengd.

  • 5.

    Voor de toepassing van het tweede, derde en vierde lid wordt  het besluit waarbij een maatregel is opgelegd gelijkgesteld aan het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 3, tweede lid van deze verordening.

Artikel 14b Sanctionering bij schending van zware verplichtingen genoemd in artikel 12, derde lid en artikel 13, derde lid

  • 1.

    Bij schending van een zware verplichting wordt een maatregel opgelegd van maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.

  • 2.

    Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na opleggen van een maatregel op grond van het tweede lid opnieuw schuldig maakt aan schending van een zware verplichting wordt een maatregel opgelegd van maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende twee maanden.

  • 3.

    Wanneer de belanghebbende nogmaals recidiveert binnen twaalf maanden na het opleggen van een maatregel op grond van het tweede lid wordt een maatregel opgelegd van maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende drie maanden.

  • 4.

    Bij een nieuwe schending van een zware verplichting binnen twaalf maanden na de tweede recidive blijft het percentage van de op te leggen maatregel maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag, maar kan deze steeds met een maand extra worden verlengd.

  • 5.

    Voor de toepassing van het derde en vierde lid wordt het besluit waarbij een maatregel is opgelegd gelijkgesteld aan het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 3, tweede lid van deze verordening.

Artikel 15 Te laat verstrekken van gegevens

  • 1.

    Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de WWB, artikel 13 van de IOAW of artikel 13 van de IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van een uitkering dan wel de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, doch pas tijdens de hersteltermijn, wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing.

  • 2.

    Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na het geven van een schriftelijke waarschuwing nogmaals schuldig maakt aan eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging wordt een maatregel opgelegd van maximaal 30% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.

  • 3.

    Wanneer de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit waarbij reeds sprake was van recidive, wederom schuldig maakt aan eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging wordt een maatregel opgelegd van maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.

  • 4.

    Bij een nieuwe schending van de in het eerste lid bedoelde verplichting binnen twaalf maanden na de tweede recidive blijft het percentage van de op te leggen maatregel maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag, maar kan deze steeds met een maand extra worden verlengd.

  • 5.

    Voor de toepassing van het derde en vierde lid wordt  het besluit waarbij een maatregel is opgelegd gelijkgesteld aan het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 3, tweede lid van deze verordening.

Artikel 16 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand of de uitkering

  • 1.

    Indien het niet of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de WWB, artikel 13 van de IOAW of artikel 13 van de IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of  tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag en bedraagt maximaal 30% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand bij een benadelingsbedrag tot €4000,- of maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand bij een benadelingsbedrag van €4000,- of meer.

  • 2.

    Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na het opleggen van een maatregel op grond van het tweede lid nogmaals schuldig maakt aan eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging wordt een maatregel opgelegd van maximaal 100% van de toepasselijke bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand bij een benadelingsbedrag tot €4000,- of  een maatregel van maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende twee maanden bij een benadelingsbedrag van €4000,- of meer.

  • 3.

    Wanneer de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit waarbij reeds sprake was van recidive, wederom schuldig maakt aan eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging wordt een maatregel opgelegd van maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende twee maanden bij een benadelingsbedrag tot €4000,- of een maatregel van maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende drie maanden bij een benadelingsbedrag van €4000,- of meer.

  • 4.

    Bij een nieuwe schending van de in het eerste lid bedoelde verplichting binnen twaalf maanden na de tweede of hogere recidive blijft het op te leggen percentage van de maatregel maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag, maar kan deze steeds met een maand extra worden verlengd.

  • 5.

    Voor de toepassing van het tweede, derde en vierde lid wordt  het besluit waarbij een maatregel is opgelegd gelijkgesteld aan het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 3, tweede lid van deze verordening.

  • 6.

    Indien er sprake is van het niet of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de WWB, artikel 13 van de IOAW of artikel 13 van de IOAZ, maar het ten onrechte verstrekte bedrag uitsluitend het gevolg is van door het college gehanteerde stelsel van betaalbaarstelling van de uitkering wordt een maatregel opgelegd met inachtneming van het eerste, tweede, derde, vierde lid. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 7.

    Er wordt geen maatregel opgelegd zolang het Openbaar Ministerie een aangifte ter zake van een strafbaar feit onderzoekt, verband houdende met het niet nakomen van de verplichting van artikel 17 van de WWB, artikel 13 van de IOAW of artikel 13 van de IOAZ door de belanghebbende.

  • 8.

    Een maatregel blijft definitief achterwege als ter zake van de aangifte tegen de belanghebbende een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 17 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand of de uitkering

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de WWB, artikel 13 van de IOAW of artikel 13 van de IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen een uitkering, en de situatie onder artikel 16, negende lid van deze verordening zich niet voor doet, wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing.

  • 2.

    Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na het geven van een schriftelijke waarschuwing nogmaals schuldig maakt aan eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging wordt een maatregel opgelegd van maximaal 30% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.

  • 3.

    Wanneer de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit waarbij reeds sprake was van recidive, wederom schuldig maakt aan eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging wordt een maatregel opgelegd van maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.

  • 4.

    Bij een nieuwe schending van de in het eerste lid bedoelde verplichting binnen twaalf maanden na de tweede recidive blijft het percentage van de op te leggen maatregel maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag, maar kan deze steeds met een maand extra worden verlengd.

  • 5.

    Voor de toepassing van het derde en vierde lid wordt  het besluit waarbij een maatregel is opgelegd gelijkgesteld aan het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 3, tweede lid van deze verordening.

Artikel 18 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Indien een belanghebbende, anders dan door gedragingen als bedoeld in artikel 12, een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag. Dit is het bedrag aan bijstand dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging onnodig eerder of langer nodig heeft.

  • 2.

    Tot de in het eerste lid bedoelde gedragingen behoort in ieder geval het te snel interen van een vermogen, waaronder het doen van schenkingen, dat meer bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrens. 

  • 3.

    De in het eerste lid bedoelde maatregel bedraagt maximaal 30% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand bij een benadelingsbedrag tot €4000,- of maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand bij een benadelingsbedrag van €4000,- of meer.

  • 4.

    Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na het opleggen van een maatregel op grond van het tweede lid nogmaals een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan betoont wordt een maatregel opgelegd van maximaal 100% van de toepasselijke bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand bij een benadelingsbedrag tot €4000,- of  een maatregel van maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende twee maanden bij een benadelingsbedrag van €4000,- of meer.

  • 5.

    Wanneer de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit waarbij reeds sprake was van recidive, wederom een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan betoont wordt een maatregel opgelegd van maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende twee maanden bij een benadelingsbedrag tot €4000,- of een maatregel van maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende drie maanden bij een benadelingsbedrag van €4000,- of meer.

  • 6.

    Bij het opnieuw betonen van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan binnen twaalf maanden na de tweede recidive blijft het op te leggen percentage van de maatregel maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag, maar kan deze steeds met een maand extra worden verlengd.

  • 7.

    Voor de toepassing van het vierde, vijfde en zesde lid wordt het besluit waarbij een maatregel is opgelegd gelijkgesteld aan het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 3, tweede lid van deze verordening.

Artikel 19 Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Indien de belanghebbende zich tegenover het college of zijn ambtenaren onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWB, de IOAW of de IOAZ zeer ernstig misdraagt wordt de maatregel afgestemd op de ernst van de gedraging.

  • 2.

    De maatregel wordt op de volgende wijze vastgesteld:

  • a. bij verbaal geweld: maximaal 30% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand;

  • b. bij discriminatie: maximaal 30% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand;

  • c. bij zaakgericht fysiek geweld: maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand;

  • d. bij intimidatie: maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand;

  • e. bij mensgericht fysiek geweld: maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.

  • 3.

    Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na het opleggen van een maatregel op grond van het tweede lid zich nogmaals zeer ernstig misdraagt wordt de maatregel als volgt bepaald:

  • a. bij verbaal geweld: maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand;

  • b. bij discriminatie: maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand;

  • c. bij zaakgericht fysiek geweld: maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende twee maanden;

  • d. bij intimidatie: maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende twee maanden;

  • e. bij mensgericht fysiek geweld: maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende twee maanden.

  • 4.

    Wanneer de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit waarbij reeds sprake was van recidive, zich wederom zeer ernstig misdraagt wordt de maatregel vastgesteld op de volgende wijze:

  • a. bij verbaal geweld: maximaal 30% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende twee maanden;

  • b. bij discriminatie: maximaal 30% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende twee maanden;

  • c. bij zaakgericht fysiek geweld: maximaal 30% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende drie maanden;

  • d. bij intimidatie: maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende drie maanden;

  • e. bij mensgericht fysiek geweld: maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende drie maanden.

  • 5.

    Bij het zich opnieuw zeer ernstig misdragen binnen twaalf maanden na de tweede recidive blijft het op te leggen percentage van de maatregel maximaal 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag, maar kan deze steeds met een maand extra worden verlengd.

  • 6.

    Voor de toepassing van het derde, vierde en vijfde lid wordt  het besluit waarbij een maatregel is opgelegd gelijkgesteld aan het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 3, tweede lid van deze verordening.

HOOFDSTUK 7 UITKERINGSGERECHTIGDEN VAN 65 JAAR EN OUDER

Artikel 20. Uitkeringsgerechtigden van 65 jaar en ouder

In afwijking van de vorige artikelen is op de belanghebbenden die op grond van de Regeling mandaatverstrekking, machtiging en volmachtverlening aan de Sociale Verzekeringsbank een uitkering ingevolge de WWB ontvangen, het maatregelenbeleid van de SVB (Staatscourant 2006, 121) van toepassing.

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 21. Uitvoering

  • 1. Het college draagt zorg voor de uitvoering van deze verordening.

  • 2. Het college kan voor de uitvoering van deze verordening nadere regels vaststellen.

Artikel 22. Hardheidsclausule

Het college kan, indien de toepassing van bepalingen in deze verordening

in de individuele situatie tot onbillijkheden van overwegende aard leidt

voor zover het de bevoegdheid betreft die voortvloeit uit deze

verordening, afwijken van deze verordening.

Artikel 23. Rapportage

Het college rapporteert jaarlijks aan de raad over de uitvoering van deze verordening.

Artikel 24. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: “Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2011”.

Artikel 25. Intrekken oude regeling

De Maatregelenverordening Wet werk en bijstand, zoals vastgesteld bij besluit van 23 november 2009, wordt ingetrokken.

Artikel 26. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na de bekendmaking ervan.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 20 december 2011.

voorzitter,

griffier.

Algemene toelichting

De Wet werk en bijstand is een samenstel van rechten en verplichtingen. De gemeente heeft in het ‘visiedocument dienstverlening Werkplein’ gekozen voor een duidelijke prioritering in klantgroepen. In dit kader wordt volledig ingezet op het verwerven van betaalde algemeen geaccepteerde arbeid of onbetaald maatschappelijk nuttig werk met behoud van uitkering, waarmee wordt beoogd het zelf organiserend vermogen van de werkzoekende te verhogen. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn het actuele perspectief op werk en de mate van motivatie. De daaromtrent in het visiedocument geformuleerde doelstellingen zijn niet haalbaar zonder het opleggen van passende maatregelen.

Gemotiveerde personen worden positief benaderd. In geval van personen die zich niet maximaal inspannen om werk te vinden en/of zich niet houden aan afspraken wordt echter een maatregel opgelegd.

Vanuit het Werkplein zijn in de nazomer van 2011 belacties ondernomen om onze werkzoekenden te kunnen koppelen aan re-integratie- en/of werkactiviteiten. Een opvallend resultaat is dat een groot aantal van de mensen met wie contact is opgenomen niet onder de indruk is van het opleggen van een maatregel.

Gelet op het bovenstaande is het gewenste effect van de thans geldende gedragingscategorieën en maatregelenpercentages op de houding en/of het gedrag van de betrokken belanghebbenden onvoldoende. Met het oog hierop is   een meer effectief maatregelenbeleid wenselijk en wordt ervoor gekozen om het sanctiestelsel van de Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ te vereenvoudigen en voor recidivisten in het bijzonder op een aantal punten ernstig te verzwaren. Voor belanghebbenden die voor het eerst een maatregelwaardige gedraging begaan houdt het nieuwe sanctiestelsel echter in de meeste gevallen een versoepeling in ten opzichte van het huidige maatregelenregime. Op deze manier wordt tot uitdrukking gebracht dat het voorgestelde maatregelenregime met name beoogd onverbeterlijke recidivisten te treffen en niet de normaliter aan zijn verplichtingen voldoende uitkeringsgerechtigde die eenmalig de fout ingaat. Op deze manier is handhaving beter toe te passen als activerend instrument.

Vooropgesteld dient te worden dat het opleggen van een maatregel maatwerk is. De maatregel dient namelijk te worden afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert. Daarnaast kan het college onder meer vanwege dringende redenen afzien van het opleggen van een maatregel. Om het voorgaande duidelijk tot uitdrukking te brengen is ervoor gekozen om bij ieder maatregelpercentage aan te geven dat het een maximumpercentage betreft.

Het kader van het nieuwe sanctiestelsel bestaat uit:

  • -

    Een schriftelijke waarschuwing;

  • -

    een maatregel van 30% gedurende een maand;

  • -

    een maatregel van 100% gedurende een maand.

Bedoeld sanctiestelsel heeft drie soorten verplichtingen als uitgangspunt: lichte, middelzware en zware verplichtingen.

De sanctionering hiervan is weergegeven in het volgende schema voor zover het gaat om het verlagen van de uitkering als maatregel:

 

gedraging    gevolg       recidive    2e recidive
Overtreding van een lichte verplichting  Schriftelijke waarschuwingMaatregel max. 30%, 1 maandMaatregel max. 100%, 1 maand
Overtreding van een middelzware verplichtingMaatregel max. 30%, 1 maandMaatregel max. 100%, 1 maandMaatregel max. 100%, 2 maanden
Overtreding van een zware verplichtingMaatregel max. 100%, 1 maandMaatregel max. 100%, 2 maandenMaatregel max. 100%, 3 maanden

 

Bij een nieuwe overtreding binnen twaalf maanden na de 2e recidive blijft het maximale percentage van de op te leggen maatregel 100%, maar kan de duur daarvan steeds met een maand extra worden verlengd.

In een standaardgeval wordt een maatregel van het maximale percentage opgelegd.

Het bovenstaande schema is van toepassing in geval van het verlagen van de uitkering als maatregel ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), De wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ). Beide laatstgenoemde wetten kennen daarnaast bij schending van bepaalde verplichtingen ook het weigeren van de uitkering als maatregel. Het college weigert in voorkomende gevallen in beginsel de uitkering blijvend. Er is geen aanleiding om het bestaande beleid op dit punt aan te passen. Wel zijn in verband met de leesbaarheid enige technische wijzigingen opgenomen.

Hiernaast is op 1 juli 2011 de het maatregelenregime van de WWB in beginsel van toepassing geworden op zelfstandigen in de zin van het Besluit bijstandverlening aan zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). In dit kader dient de Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ te worden aangepast.

Tenslotte is een kleine technische correctie vereist.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht.

Onderdeel g. grondslag

De WWB werkt met verlagingen op de netto bijstand. In geval van de IOAW en de IOAZ wordt een bruto benadering gehanteerd. Het uitkeringssysteem van deze wetten is hier ook op ingericht. De verlagingen kunnen daarom alleen worden toegepast op de grondslag. Dit neemt niet weg dat bij het bepalen van de hoogte van de maatregelen in het kader van de IOAW en IOAZ zo veel mogelijk aansluiting is gezocht bij de percentages en verlagingen met betrekking op de netto bijstand op grond van de WWB.

Onderdeel k. maatregel

In afwijking van de WWB wordt ook het blijvend (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening als maatregel aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkheden binnen de IOAW en IOAZ op dit vlak. Het verlagen van de uitkering is in beginsel een  reparatoire sanctie, gericht op het (weer) in overeenstemming brengen van de hoogte van de uitkering met de mate waarin de uitkeringsgerechtigde de aan de uitkering verbonden verplichtingen nakomt. Indien de uitkering echter verlaagd wordt als sanctie na een zeer ernstige misdraging, dan is er, gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), sprake van een punitieve sanctie, gericht op leedtoevoeging. Hetzelfde kan, in uitzonderlijke omstandigheden, gelden voor het verlagen van de uitkering wegens schending van de inlichtingenplicht. Bij het opleggen van een punitieve maatregel dient met bepaalde rechtswaarborgen rekening te worden gehouden (waaronder de cautie, dat wil zeggen de mededeling aan belanghebbende dat deze het recht heeft om te zwijgen, alsmede het nemo tenetur beginsel, hetgeen inhoudt dat niemand aan het tot stand brengen van bewijs tegen zichzelf hoeft mee te werken).

Artikel 2. Opleggen van een maatregel

Eerste lid

Dit lid bevat geeft globaal aan wanneer een maatregel dient te worden opgelegd, hetgeen in het vervolg van de verordening nader wordt uitgewerkt.

Tweede lid

In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de belanghebbende afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.

Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:

  • -

    Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.

  • -

    Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.

  • -

    Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de belanghebbende.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de bijstand wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 3.

Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:

  • -

    bijzondere financiële omstandigheden van de belanghebbende, zoals hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële tegemoetkoming mogelijk is;

  • -

    sociale omstandigheden, gezinnen met kinderen bijvoorbeeld;

  • -

    bij een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van maatregelen is niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan ook plaats vinden als dit in het belang van het welslagen van het participatietraject van de belanghebbende is. De belanghebbende dient in dit geval eerst in te stemmen met bepaalde concrete afspraken over het actief deelnemen aan het vervolg van het traject. Indien de belanghebbende deze afspraken niet nakomt, zal opnieuw een maatregel worden opgelegd waarbij geen rekening wordt gehouden met de in deze alinea bedoelde persoonlijke omstandigheden. De recidivebepaling als genoemd in artikel 14 van deze verordening kan dan ook van toepassing zijn.

Artikel 3. Afzien van het opleggen van een maatregel

Eerste lid

Het afzien van het opleggen van een maatregel ‘indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt’, is geregeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB, artikel 20, derde lid van de IOAW en artikel 20, derde lid van de IOAZ.

Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt in onderdeel b van dit lid geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.

Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verleend of een te hoog bedrag aan bijstand is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Deze termijn werd ook toegepast in de Algemene bijstandswet in verband met het opleggen van een boete wegens niet-nakoming van de informatieplicht. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.

 

In deze verordening wordt grote waarde gehecht aan een lik op stuk beleid. Dit lid beoogt een vlotte afwerking van signalen welke dwingen tot een maatregelonderzoek. Indien door toedoen van de gemeente het signaal binnen een periode van 6 maanden niet heeft geleid tot een besluit zal worden afgezien van een maatregel.

Tweede lid

Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Bij dringende redenen gaat altijd om in de persoon gelegen factoren of persoonlijke omstandigheden. Wat deze dringende redenen zijn daardoor afhankelijk van de concrete situatie en kunnen dus niet op voorhand worden vastgelegd.

Derde lid

Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

Artikel 4. Berekeningsgrondslag van de maatregel

Eerste lid

In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de bijstandsnorm, waaronder wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag, of de toepasselijke grondslag. Er wordt in dit lid ook aangegeven dat een maatregel niet wordt toegepast op de langdurigheidstoeslag.

Tweede lid

De 18 tot 21-jarigen ontvangen een lage jongerennorm, die indien noodzakelijk wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Indien de maatregel alleen op de lage jongerennorm wordt opgelegd, leidt dit tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de 21-jarigen.

Derde lid

De langdurigheidstoeslag blijft in het kader van het opleggen van een maatregel ongemoeid.

Artikel 5. Besluit tot opleggen van een maatregel

Het opleggen van een maatregel vindt plaats middels een beschikking. Tegen deze beschikking kan door de belanghebbende bezwaar en beroep worden aangetekend.

In dit artikel wordt aangegeven wat er in de beschikking in elk geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (AWB) en dan met name uit het motiveringsvereiste. Bedoeld motiveringsvereiste breng onder meer met zich mee dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien.

Artikel 6. Horen van de belanghebbende

Eerste lid

Alvorens het college een besluit neemt tot het opleggen van een maatregel wordt de kunstenaar of de echtgenoot in de gelegenheid gesteld om binnen een redelijke termijn schriftelijk of mondeling zijn of haar zienswijze naar voren te brengen. Op grond van afdeling 4.1.2. van de AWB is in een aantal gevallen het horen van belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële verplichting of aanspraak (artikel 4:12 AWB), behalve in geval van subsidies. Het kan de zorgvuldigheid van het besluit wel ten goede komen als de belanghebbende wordt gehoord.

Tweede lid

In het eerste lid is aangegeven dat als onderdeel van de voorbereiding van het besluit tot het opleggen van een maatregel de belanghebbende in beginsel wordt gehoord, maar dat het college hiertoe niet verplicht is op grond van artikel 4:12 van de AWB. In dit lid wordt aangegeven wanneer het horen in elk geval achterwege blijft.

Het toepassen van dit artikel zal op zorgvuldige wijze dienen te gebeuren en moeten voldoen aan de eisen die de AWB stelt. Daarom is het ook van belang om in werkinstructies nader in te gaan op de wijze waarop dit artikel zorgvuldig kan worden toegepast.

Artikel 7. Wijze van opleggen: ingangsdatum en tijdvak

Eerste lid

Dit lid regelt dat een maatregel voor bepaalde tijd wordt opgelegd. Door een maatregel voor een bepaalde periode op te leggen, weet de belanghebbende die met een maatregel wordt geconfronteerd waar hij aan toe is. Het college kan na afloop van de periode waarvoor de maatregel is getroffen opnieuw een maatregel opleggen. Hiervoor is dan wel weer een apart besluit nodig.

Tweede lid

Wordt een maatregel voor een langere duur dan drie maanden opgelegd, dan zal het college de maatregel aan een herbeoordeling moeten onderwerpen. Dit is geregeld in artikel 18, derde lid, van de WWB en wordt in het kader van deze verordening in beginsel overeenkomstig toegepast in geval een uitkering op grond van de IOAW en IOAZ.

Gemeenten mogen zelf bepalen wanneer die herbeoordeling plaatsvindt, als dat maar gebeurt binnen drie maanden nadat het besluit is genomen. Bij zo’n herbeoordeling hoeft niet opnieuw een besluit te worden genomen, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden opnieuw tegen het licht worden gehouden. Een marginale beoordeling volstaat: het college moet beoordelen of het redelijk is dat de opgelegde maatregel wordt gecontinueerd. Daarbij kan worden gekeken naar de omstandigheden waarin belanghebbende verkeert, maar bijvoorbeeld ook of de belanghebbende nu wel aan zijn verplichtingen voldoet.

Derde lid

Het opleggen van een maatregel als bedoeld in de leden vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Verlaging kan in beginsel op twee manieren:

  • -

    met terugwerkende kracht, door middel van herziening van de uitkering; of

  • -

    door middel van verlaging van het bedrag van de uitkering in de eerstvolgende maand(en).

Het verlagen van de uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode. De gemeente hoeft in dat geval niet over te gaan tot herziening van de uitkering en het te veel betaalde bedrag aan uitkering terug te vorderen.

Omdat grote waarde wordt gehecht aan een lik op stuk beleid wordt de maatregel zo spoedig mogelijk opgelegd, maar nooit eerder dan na verzending van het besluit tot het opleggen van de maatregel. Dit lid maakt het mogelijk om nog in dezelfde maand als waarin de gedraging plaats heeft gevonden een maatregel op te leggen.

Om misverstanden te voorkomen is hier geregeld dat de maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag zoals die geldt in de maand waarin de maatregel wordt uitgevoerd.

Vierde lid

Dit lid geeft de uitzondering weer op de eerste twee leden in geval van de maatregel van blijvende weigering in de zin van de IOAW en IOAZ.

Vijfde lid

In sommige situaties is het opleggen van een maatregel met terugwerkende kracht een betere optie. Hierbij kan gedacht worden aan situaties waarbij sprake is van een beëindiging van de uitkering. In dat geval moet de uitkering wel worden herzien en teruggevorderd.

Artikel 8. Samenloop van gedragingen

Indien er binnen een kalendermaand meerdere maatregelwaardige gedragingen plaatsvinden wordt, gelet op de vele mogelijke combinaties van gedragingen, gekozen voor een werkwijze waarbij de individuele situatie bepalend is voor de hoogte van de maatregel.

Artikel 9. Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid

In dit artikel is de mogelijkheid die de IOAW en IOAZ bieden om bij verwijtbare werkloosheid de uitkering blijvend of tijdelijk (geheel of gedeeltelijk) te weigeren, volledig uitgewerkt.

Vanwege het specifieke uitkeringsregime van de IOAW en IOAZ is geopteerd voor het blijvend (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering. Verwijtbare werkloosheid wordt de belanghebbende zwaar aangerekend.

Bij blijvende weigering van de uitkering kan de belanghebbende een, eventueel aanvullende, bijstandsuitkering op grond van de WWB aanvragen. Binnen het kader van de WWB zal dan moeten worden beoordeeld of de belanghebbende recht heeft op een WWB-uitkering en in hoeverre de maatregelwaardige gedraging ingevolge de WWB tot een verlaging zou hebben kunnen leiden. Hierbij dient te worden aangetekend dat in vergelijking met de IOAW en IOAZ de WWB een meer beperkte vermogensvrijlating en een ruimer inkomensbegrip kent. Hoewel alle besluiten zorgvuldig moeten worden genomen geldt dit hier, het betreft immers een ingrijpende sanctie,  in het bijzonder. Daarbij dient met name aandacht uit te gaan naar het beginsel van hoor en wederhoor. Dit geldt overigens evenzeer bij toepassing van artikel 10 en 11.

Artikel 10. Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

In afwijking van de WWB kan in het kader van de IOAW en IOAZ in geval van het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid de uitkering blijvend of tijdelijk (geheel of gedeeltelijk) worden geweigerd.

Net als bij het voorgaande artikel is ook hier vanwege het specifieke uitkeringsregime van de IOAW en IOAZ gekozen voor het blijvend (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering. Het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid weegt dus eveneens zwaar.

Bij het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid gaat het concreet om het weigeren van een aangeboden dienstverband. Hierbij kan sprake zijn van allerlei soorten arbeid: gesubsidieerd of regulier, fulltime of parttime, voor bepaalde of onbepaalde tijd. Doorslaggevend is dat de belanghebbende door de weigering van het werk afziet van een concrete kans om geheel of gedeeltelijk uit de IOAW of IOAZ te blijven.

In geval van blijvende weigering van de uitkering kan ook in casu een, al dan niet aanvullende, bijstandsuitkering op grond van de WWB worden aangevraagd.

Artikel 11. Door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgen

De IOAW en IOAZ bieden tevens, in tegenstelling tot de WWB, wanneer er sprake is van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid de mogelijkheid de uitkering blijvend of tijdelijk (geheel of gedeeltelijk) te weigeren.

Geheel in lijn met de twee voorgaande artikelen wordt ook hier de uitkering blijvend  (gedeeltelijk) geweigerd.

Het betreft een meer ernstige variant van de gedraging bedoeld in artikel 13, derde lid, onderdeel a van deze verordening. De belanghebbende moet blijk geven van dusdanig belemmerend gedrag dat kan worden gesproken van het ‘door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid.

Een blijvende weigering van de uitkering geeft weer de mogelijkheid van het aanvragen van een, eventueel aanvullende, bijstandsuitkering ingevolge de WWB.

Artikelen 12 tot en met 18

Deze artikelen vormen de kern van het nieuwe sanctiestelsel.

Artikel 18. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt reeds voordat een bijstandsuitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een bijstandsuitkering aanvraagt, de gemeente bij de toekenning van de bijstand hiermee rekening kan houden door het opleggen van een maatregel.

Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals:

  • -

    een onverantwoorde besteding van vermogen;

  • -

    geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening;

  • -

    het niet nakomen van de verplichting tot instellen alimentatievordering.

Artikel 19. Zeer ernstige misdragingen

In artikel 18, tweede lid van de WWB, artikel 20, tweede lid van de IOAW en artikel 20, eerste lid van de IOAZ wordt gesteld dat het college de uitkering verlaagt onder meer indien er sprake is van ‘zeer ernstige misdragingen’. Het college is gelet op de het gebruik van de gebiedende wijs in beginsel gehouden om in een dergelijk geval een maatregel op te leggen.

Eerste lid

Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer doorgaans als onacceptabel wordt beschouwd.

Het college kan alleen een maatregel opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWB, IOAW of IOAZ. ‘Het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’ betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en zijn ambtenaren aanleiding is voor het opleggen van een maatregel.

Artikel 20. Uitkeringsgerechtigden van 65 jaar en ouder

Sinds 1 januari 2009 ligt de uitvoering van de aanvullende bijstand van uitkeringsgerechtigden van 65 jaar en ouder bij de SVB. Voor deze belanghebbenden is het maatregelenbeleid van de SVB van toepassing.

Artikel 21. Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college. Indien noodzakelijk kunnen daarvoor nadere regels worden opgesteld.

Artikel 22. Hardheidsclausule

De hardheidsclausule is in de verordening opgenomen om het college enige vrijheid te geven bij het toepassen van de bepalingen. Of een dergelijke bepaling daadwerkelijk van toepassing zal zijn, is mede gelet op het individualiseringsbeginsel in de wet nog onduidelijk. Immers het college is verplicht om op basis van dit beginsel de toepassing van de wet te allen tijde op de belanghebbende af te stemmen. Ondanks voorgaande constatering wordt de clausule toch in de verordening opgenomen. De eventuele toepassing van deze hardheidsclausule dient echter wel tot het uiterste beperkt te worden. Bij het regelmatig toepassen van deze clausule dient aanpassing van de verordening te worden overwogen.

Artikel 23. Rapportage

De raad kan zijn controlerende functie alleen goed vormgeven als beschikt wordt over de van belang zijnde gegevens. Het college zal de raad jaarlijks voorzien van informatie over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van deze verordening en dus het opleggen van maatregelen. Tevens zal, indien noodzakelijk, worden gerapporteerd of het college gebruik heeft gemaakt van de zogenaamde “hardheidsclausule”.

Artikel 24. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 25. Intrekking

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 26. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

BIJLAGE 1: Tabel maatregelwaardige gedragingen met bijbehorende maatregelpercentages.

Maatregelwaardige gedragingHuidig maatregelpercentage bij eerste misdragingVoorgesteld maatregelpercentage bij eerste misdraging
Het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut WerknemersverzekeringenMax. 10% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.0% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag, want een schriftelijke waarschuwing.
Het niet tijdig laten verlengen van de registratie bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.Max. 10% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand0% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag, want een schriftelijke waarschuwing.
Het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaardenMax. 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand.Max. 30% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Het in niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakelingMax. 20% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.Max. 30% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.
Het niet verschijnen op een oproep in verband met arbeidsinschakeling.Max. 20% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.Max. 30% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.
Gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmerenMax. 40% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.Max. 30% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.
Het in niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.Max. 40% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.Max. 30% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.
Het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een inburgeringstraject, voor zover bedoeld  inburgeringstraject is gelijkgesteld met of onderdeel uitmaakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.Max. 40% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.Max. 30% van de bijstandsnorm  gedurende een maand.
Het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.Max. 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.Max. 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand
Het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.Max. 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.Max. 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Te laat verstrekken van gegevens.In beginsel 0% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag, want een schriftelijke waarschuwing; onder omstandigheden max. 5% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.0% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag, want een schriftelijke waarschuwing.
Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met een benadelingsbedrag tot € 1000,-.Max. 10% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.Max. 30% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.
Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met een benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 2000,-.Max. 20% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.Max. 30% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.
Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,-.Max. 40% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.Max. 30% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.
Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met een benadelingsbedrag van € 4000,- of meer.Max. 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.Max. 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.
Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder benadelingsbedrag.Max. 5% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.0% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag, want een schriftelijke waarschuwing.
Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid met een benadelingsbedrag tot € 1000,-.Max. 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand.Max. 30% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid met een benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 2000,-.Max. 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand.Max. 30% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid met een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,-.Max. 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand.Max. 30% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid met een benadelingsbedrag van € 4000,- of meer.Max. 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.Max. 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Zeer ernstige misdragingen: verbaal geweld.Max. 20% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.Max. 30% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.
Zeer ernstige misdragingen: discriminatie.Max. 50% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.Max. 30% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.
Zeer ernstige misdragingen: zaakgericht fysiek geweld.Max. 50% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.Max. 30% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.
Zeer ernstige misdragingen: intimidatie.Max. 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.Max. 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.
Zeer ernstige misdragingen: mensgericht fysiek geweld.Max. 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.Max. 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.

 

In het thans geldende sanctiestelsel wordt de duur van de maatregel bij elke recidive verdubbeld. In het voorgestelde sanctiestelsel geldt het volgende schema:

Maatregelwaardige gedragingEerste misdragingRecidiveTweede recidive
Schending van een lichte verplichting.Schriftelijke waarschuwing.Max. 30% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.Max. 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.
Schending van een middelzware verplichting.Max. 30% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.Max. 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.Max. 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende twee maanden.
Schending van een zware verplichting.Max. 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende een maand.Max. 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende twee maanden.Max. 100% van de bijstandsnorm of de toepasselijke grondslag gedurende drie maanden.

 

Bij elke volgende recidive kan de duur van de maatregel telkens met een maand worden verlengd.