Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Losser

Beleidsregels Planologische Afwijkingsmogelijkheden Gemeente Losser

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLosser
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Planologische Afwijkingsmogelijkheden Gemeente Losser
CiteertitelBeleidsregels Planologische Afwijkingsmogelijkheden gemeente Losser
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpRuimtelijke ordening en infrastructuur

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Artikel 3.3 bevat een hardheidsclausule.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Besluit omgevingsrecht, art.4, bijlage II
  2. Wet administratieve bepalingen omgevingsrecht, art. 2.12

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-10-201121-04-2018nieuwe regeling

11-10-2011

Nieuwe Dinkellander 18-10-2011

11-10-2011, 6

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Planologische Afwijkingsmogelijkheden Gemeente Losser

Artikel 2.12 Wet administratieve bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met bijlage II, artikel 4 Besluit omgevingsrecht (Bor)

Hoofdstuk 1 Inleiding

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Hierdoor is artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vervallen.

In dit artikel was de mogelijkheid gegeven om in nader aangewezen gevallen (de zogenaamde kruimelgevallen) die in strijd zijn met het bestemmingsplan ontheffing te verlenen.

In deze notitie zijn beleidsregels geformuleerd voor de planologische afwijkingsmogelijkheden zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor). Hiermee wordt het eerder vastgestelde beleid voor de zogenaamde kruimelgevallen bestendigd.

De vaststelling van beleidsregels voor de toepassing van de ontheffingsmogelijkheden heeft zijn voordelen voor zowel de burgers als voor de gemeente zelf. De burgers zijn immers gebaat bij duidelijkheid.

Ook voor de gemeente brengt het vaststellen van beleidregels het voordeel met zich mee dat snel kan worden geconcludeerd of een verzoek zich leent voor ontheffing. Daarnaast bieden de beleidsregels  een kapstok waardoor het eenvoudiger is om de beslissing op een ontheffing te motiveren en uit te leggen, indien deze zal leiden tot een bezwaarschrift, dan wel beroepschrift. Voor de motivering kan dan worden volstaan met een verwijzing naar het vastgestelde beleid.

Tenslotte zorgt het vastleggen van deze beleidsregels voor een consequente besluitvorming.

Artikel 1.1 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 wordt een uiteenzetting gegeven van de werking van de nieuwe regels zoals opgenomen in de Wabo en het Bor met, waar nodig, een vergelijking naar de huidige regels.

In hoofdstuk 2 wordt het gemeentelijke beleid ter zake de uitvoering van de planologische afwijkingsmogelijkheden beschreven.

Artikel 1.2 Planologische afwijkingsmogelijkheden in de Wabo

Van oudsher is het afwijken van de voorschriften uit een bestemmingsplan geregeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) of Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Met de komst van de Wabo, verandert dit: de planologische afwijkingsmogelijkheden staan voortaan in de Wabo, en dus niet meer in de Wro.

Artikel 1.3 Voormalige projectbesluit wordt omgevingsvergunning

Artikel 2.1 lid 1 sub c Wabo geeft aan dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Artikel 2.10 lid 1 sub c Wabo bepaalt dat een omgevingsvergunning wordt geweigerd als de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan. Artikel 2.10 lid 2 Wabo geeft aan dat wanneer een aanvraag om een omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, deze aanvraag tevens moet worden gezien als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c Wabo.

Met andere woorden: een dergelijke aanvraag moet worden gezien als een aanvraag om omgevingsvergunning om te mogen afwijken van het bestemmingsplan. De mogelijkheid van een afwijking door middel van een projectbesluit (Wro), is onder de Wabo dus een omgevingsvergunning. Als het gaat om een activiteit (als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c Wabo) in strijd met het bestemmingsplan, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend:

• met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels betreffende afwijking. Het betreft hier de zogenaamde ‘binnenplanse’ ontheffing (3.6 lid 1 sub c Wro);

• in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. Hier betreft het de 'kruimellijst'. Deze is verplaatst van artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening naar artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), of;

• als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. De afwijkingsmogelijkheid als bedoeld in artikel 2.10 Wabo, is momenteel beter bekend als het projectbesluit in de Wro (artikel 3.10), voor velen nog steeds bekend als de oude artikel 19 lid 1 en 2 WRO procedures.

Artikel 1.4 Reguliere of uitgebreide voorbereidingsprocedure

De Wabo onderscheidt twee voorbereidingsprocedures: de reguliere en de uitgebreide. Regel bij het bepalen van de te volgen procedure (regulier of uitgebreid) is dat de reguliere voorbereidingsprocedure wordt gevolgd, tenzij anders is bepaald. In artikel 3.10 Wabo staat expliciet aangegeven wanneer de uitgebreide voorbereidingsprocedure moet worden gevolgd. Uit artikel 3.10 Wabo is op te maken dat een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, en waarbij slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van art. 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wabo (dus het huidige projectbesluit), de uitgebreide voorbereidingsprocedure moet worden gevolgd.

Omdat artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 en 2 Wabo (de binnenplanse ontheffingen en de kruimellijst gevallen) niet in artikel 3.10 Wabo wordt genoemd, betekent dit simpelweg dat deze planologische afwijkingsmogelijkheden onder de reguliere voorbereidingsprocedure vallen. Tijdelijke ontheffingen komen overigens ook terug in de Wabo. Tijdelijke afwijkingen van het bestemmingsplan vallen weer onder de uitgebreide procedure.

Artikel 1.5 Voorbereidingsprocedure

Een groot verschil tussen de reguliere en de uitgebreide voorbereidingsprocedure is dat bij de uitgebreide, de 'uniforme openbare voorbereidingsprocedure' (afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht) moet worden gevolgd.

Omdat de aloude bekende binnenplanse ontheffingen en de kruimelgevallen met de komst van de Wabo onder de reguliere voorbereidingsprocedure vallen, volgen deze dus niet meer de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, waarbij een ontwerpbesluit ter inzage werd gelegd waartegen zienswijzen konden worden ingediend. Daarnaast is het zo dat een reguliere procedure voor een omgevingsvergunning binnen 8 weken (eventueel plus een verlenging van 6 weken) moet worden doorlopen. Als de wettelijke termijn wordt overschreden, dan ontstaat er een van rechtswege verleende vergunning.

Het is in die zin dan ook van belang om zo spoedig mogelijk te bepalen of een zaak  al dan niet een “kruimelgeval” is.

De reikwijdte of een zaak een “kruimelgeval” betreft, en daarmee indirect of voor deze zaak een van rechtswege verleende vergunning kan ontstaan, wordt begrensd door maximale mogelijkheden die de kruimellijst biedt (artikel 4 bijlage II van de Bor).

Artikel 1.7 Beleid Planologische Afwijkingsmogelijkheden

Zoals al aangegeven staat in artikel 2.10 lid 2 Wabo dat slechts wordt geweigerd als de vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 Wabo niet mogelijk is. Het is duidelijk dat er met de komst van de Wabo heel wat veranderd is op het gebied van afwijken van het bestemmingsplan. De inwerkingtreding van de Wabo geeft dan ook aanleiding om een goed ‘ontheffingenbeleid’ (artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 en 2 Wabo) te hebben. Op grond van dit beleid kan het meewerken aan of het weigeren van een afwijking van het bestemmingsplan worden gemotiveerd. In overeenstemming met artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan het beleid door burgemeester en wethouders worden vastgesteld omdat dit bestuursorgaan volgens de Wabo bevoegd is om omtrent de bedoelde afwijkingen te beslissen.

Hoofdstuk 2 Beleidsregels

Bij de beoordeling van verzoeken om af te wijken van het bestemmingsplan zullen voor wat betreft de afwijkingsmogelijkheden, als genoemd in artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 en 2 Wabo, de hiernavolgende beleidsregels worden toegepast.

Artikel 2.1 Begrippen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:   Aan- en uitbouw: een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een woning dat door haar indeling en inrichting bestemd is hoofdzakelijk te worden gebruikt ten behoeve van de woning;   Achtererfgebied: erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw;   Achtergevel: het meest achterwaarts gelegen deel van een hoofdgebouw;   Antennedrager: antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;   Antenne-installatie: Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;   Bebouwde kom: de op grond van de gemeentelijke bouwverordening vastgestelde bebouwde komgrenzen;   Beroepsmatig gebruik van een woning: het gebruik van (een beperkt gedeelte van) een woning en/of daarbij behorende aan- of uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen voor een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten door de hoofdbewoner op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende aan- of uitbouw en aangebouwd bijgebouw met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend   Bestaand gebruik: het gebruik, incl. overgangsrecht, dat op grond van het bestemmingsplan is toegelaten;   Bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of andere bouwwerk met een dak;   Bijgebouw: een al dan niet vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, vorm, constructie of afmetingen onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw;   Bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond dat een eenheid vormt in gebruik, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegestaan;   Bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten; Daknok: hoogste punt van een schuin dak;   Dakvoet: laagste punt van een schuin dak;   Erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;   Erker: een kleine grondgebonden uitbreiding van één bouwlaag aan de voor- of zijgevel van een woning;   Gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;   GGD: Gemeenschappelijke Gezondheid Dienst   Hoofdgebouw: een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming de belangrijkste is;   Kleinschalig bedrijfsmatig gebruik van een woning: het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of daarbij behorende aan- of uitbouw en aangebouwd bijgebouw voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten cq het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door de hoofdbewoner, in tegenstelling tot een beroepsmatig gebruik van een woning, gericht op consumentenverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is dat de woonfunctie behouden blijft en waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van de Wabo geldt;   Mantelzorg: alle vormen van langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Bij de mogelijk hiervoor benodigde extra woonruimte dient er op het perceel in totaliteit sprake te zijn van bewoning door één huishouden;   Openbaar toegankelijk gebied: weg als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder b van de Wegenverkeerswet 1994, evenals pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;   Openbare weg: weg als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder b van de Wegenverkeerswet

1994;   Overkapping: een bouwwerk, voorzien van een dak, met maximaal 1 wand;   Peil: voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan een weg: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang. Bij ligging in het water: de gemiddelde hoogte van de aangrenzende oevers. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;   Permanente bewoning: bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;   Recreatiewoning: een gebouw bestemd voor recreatief nachtverblijf voor personen die hun hoofdverblijf elders hebben;   Roaming: het gezamenlijk gebruik van een (telefonie)netwerk;   SCIO: Indicatie adviesbureau te Deventer;   Site-sharing: een (antenne-)installatie die door meerdere providers kan worden gebruikt;   Uitbreiding: een aan- of uitbouw aan een hoofdgebouw;   Voorerfgebied: het erf dat buiten het achtererfgebied is gelegen;   Voorgevel van een hoofdgebouw: het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw;   Voorgevelrooilijn: voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, de beheersverordening dan wel de gemeentelijke bouwverordening;   WC: Welstandscommissie;   WMO: Wet Maatschappelijke Ondersteuning;   Woning: een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvestiging van één afzonderlijk huishouden;   Woonwagen: voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst;   Zijgevel: een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is;   Zijgevellijn: denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een bouwwerk tot aan de perceelsgrenzen.

Artikel 2.2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze beleidsregels wordt als volgt gemeten en berekend:   afstanden: afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erf afscheidingen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;   de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde: Tussen de bovenkant van het bouwwerk en het peil;   de bouwhoogte van een gebouw: tussen de bovenkant van het gebouw, met uitzondering van antennes, schoorstenen en andere ondergeschikte bouwdelen, en het peil;   de bruto- vloeroppervlakte: de totale binnen een gebouw beschikbare vloeroppervlakte inclusief die van eventuele verdiepingen;   de goothoogte van een gebouw: de hoogte gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;   de inhoud van een gebouw: tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van de daken, uitgezonderd dakkapellen en van het betrokken gebouw deel uitmakende kelders en andere ondergrondse ruimten.   de oppervlakte van een gebouw: tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren; indien een gebouw voorzien is van een niet geheel door wanden omsloten overkapping, wordt het gedeelte van het gebouw onder deze overkapping mede als oppervlakte berekend, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op dakoverstekken en luifels met een diepte van minder dan 0,50 m;

Artikel 2.3 Een bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom

Een afwijking van het bestemmingsplan is mogelijk voor: a. een erker aan een woning op het voorerfgebied, mits het profiel van de straat respectievelijk het straatbeeld dit toelaat en de erker voorts voldoet aan de volgende kenmerken:

1.   de breedte van de erker mag maximaal 2/3 van de breedte van de voorgevel van de woning bedragen;

2.   de voorzijde van de erker ligt maximaal 1,50 m vóór de voorgevel van de woning;

3.   de hoogte van de erker mag niet meer bedragen dan de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag + 0.3 m en niet hoger zijn dan 4 m en de woning, gemeten vanaf het aansluitend terrein. b.  een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning op achtererfgebied, een bijgebouw of een overkapping op achtererfgebied, dat voldoet aan de volgende kenmerken:

1.   de overkapping mag niet beschikken over tot het bouwwerk zelf behorende wanden;

2.   de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m2 en

3.   het bebouwingsoppervlak op het bij het oorspronkelijke hoofdgebouw behorende achtererfgebied mag niet meer dan 50% van de oppervlakte van dit gebied bedragen;

4.   een uitbreiding mag geen grotere hoogte hebben dan de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag + 0.3 meter en niet hoger zijn dan 5 meter en het hoofdgebouw, gemeten vanaf het aansluitend terrein;

5.   de afstand tot de grens met het openbaar toegankelijk gebied mag niet minder dan 1 meter bedragen;

6.   bij vrijstaande woningen bedraagt de afstand van alle gebouwen op het perceel tot de zijdelingse perceelsgrens aan ten minste één zijde minimaal 3 meter;

7.   de afstand tussen een vrijstaand bijgebouw en het hoofdgebouw mag niet minder dan 3 m bedragen;

8.   de hoogte van het vrijstaande bijgebouw mag maximaal bedragen:

• 5 meter, gemeten vanaf het aansluitende terrein, met dien verstande dat de dakvoet niet hoger is dan 3.0 meter (hellend dak);

• 3.30 meter (plat dak), gemeten vanaf het aansluitende terrein; c.  een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning ten behoeve van bouwplannen die verband houden met uitbreidingen die als doel hebben het mogelijk maken van het verlenen van niet-professionele zorg aan mensen met een beperking en waarvoor op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning een noodzaak aanwezig is, bestaat de mogelijkheid om op grond hiervan ontheffing te verlenen, voor zover de noodzaak aangetoond is:

Per geval zal een afweging gemaakt worden. Hiervoor zal gebruik worden gemaakt van het algemeen afwegingskader en de nadere beleidsregels die op grond van de WMO voor mantelzorgwoningen en bijzondere woonvormen zijn opgesteld. d. een uitbreiding van en een bijgebouw bij andere gebouwen:

Een afwijking van het bestemmingsplan is alleen mogelijk voor bouwwerken die voldoen aan de kenmerken van artikel 4 lid 1 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht en de overwegingen om af te wijken zorgvuldig zijn onderbouwd. Daarbij geldt dat het bebouwingsoppervlak op het bij het oorspronkelijke hoofdgebouw behorende achtererfgebied op niet meer dan 50% van oppervlakte van dit gebied mag uitkomen.

Voor alle bovengenoemde categorieën (a t/m d) gelden de volgende voorwaarden:

• het aantal parkeerplekken op het eigen erf mag niet worden verminderd en dient afgestemd te zijn op de gebruiksmogelijkheden na ontheffing;

• de uitbreiding of het bijgebouw is in overeenstemming met de uitgangspunten, zoals verwoord in de welstandsnota en naar het oordeel van de welstandscommissie;

• het aantal woningen gelijk blijft;

• de genoemde beleidsregels gelden niet voor gronden buiten het bouwvlak of voor gebieden met de aanduiding ‘zonder gebouwen’ of gebieden met de bestemming ‘tuin’, tenzij op grond van het bestemmingsplan op de bestemming ‘tuin’ gebouwen mogen worden gebouwd;

• het beoogde gebruik van de uitbreiding of het bijgebouw mag niet afwijken van het bestaand gebruik van het hoofdgebouw.

Artikel 2.4 Een bijbehorend bouwwerk buiten de bebouwde kom

Een afwijking van het bestemmingsplan is mogelijk voor: a.  een erker aan een woning op het voorerfgebied, mits het profiel van de straat respectievelijk het straatbeeld dit toelaat en de erker voorts voldoet aan de volgende kenmerken:

1.   de breedte van de erker mag maximaal 2/3 van de breedte van de voorgevel van de woning bedragen;

2.   de voorzijde van de erker ligt maximaal 1,50 meter vóór de voorgevel van de woning;

3.   de hoogte van de erker mag niet meer bedragen dan de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag + 0.3 meter en niet hoger zijn dan 4 meter en de woning, gemeten vanaf het aansluitend terrein. b. een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning op achtererfgebied, een bijgebouw of een overkapping op achtererfgebied, dat voldoet aan de volgende kenmerken:

1.   de overkapping mag niet beschikken over tot het bouwwerk zelf behorende wanden;

2.   de op grond van het bestemmingsplan toelaatbare inhoud van de gebouwen

(inclusief binnenplanse ontheffing) mag met niet meer dan 10% wordt overschreden;

3.   de oppervlakte niet meer dan 75 m² bedraagt en;

4.   het bouwen niet tot gevolg heeft dat het achtererf voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden;

5.   een uitbreiding mag geen grotere hoogte hebben dan de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag + 0.3 meter en niet hoger zijn dan 5 meter en het hoofdgebouw, gemeten vanaf het aansluitend terrein;

6.   de afstand tot de grens met het openbaar toegankelijk gebied mag niet minder dan 1 meter bedragen;

7.   bij vrijstaande woningen bedraagt de afstand van alle gebouwen op het perceel tot de zijdelingse perceelsgrens aan ten minste één zijde minimaal 3 meter;

8.   de afstand tussen een vrijstaand bijgebouw en het hoofdgebouw mag niet minder dan 3 m bedragen;

9.   de hoogte van het vrijstaande bijgebouw mag maximaal bedragen:

• 5 meter, gemeten vanaf het aansluitende terrein,  met dien verstande dat de dakvoet niet hoger is dan 3 meter (hellend dak);

• 3.30 meter (plat dak), gemeten vanaf het aansluitende terrein. c. een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning ten behoeve van bouwplannen die verband houden met uitbreidingen die als doel hebben het mogelijk maken van het verlenen van niet-professionele zorg aan mensen met een beperking en waarvoor op grond van de

Wet Maatschappelijke Ondersteuning een noodzaak aanwezig is, bestaat de mogelijkheid om op grond hiervan ontheffing te verlenen, voor zover de noodzaak aangetoond is:

Per geval zal een afweging gemaakt worden. Hiervoor zal gebruik worden gemaakt van het algemeen afwegingskader en de nadere beleidsregels die op grond van de WMO voor mantelzorgwoningen en bijzondere woonvormen zijn/worden opgesteld. d.  een uitbreiding van en een bijgebouw bij andere gebouwen

Een afwijking van het bestemmingsplan is alleen mogelijk voor bouwwerken die voldoen aan de kenmerken van artikel 4 lid 1 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht mits de noodzaak is aangetoond en de overwegingen om af te wijken zorgvuldig zijn onderbouwd. Daarbij geldt dat het bebouwingsoppervlak op het bij het oorspronkelijke hoofdgebouw behorende achtererfgebied op niet meer dan 50% van oppervlakte van dit gebied mag uitkomen. Voor alle bovengenoemde categorieën (a t/m d) gelden de volgende voorwaarden:

• het aantal parkeerplekken op het eigen erf mag niet worden verminderd en dient afgestemd te zijn op de gebruiksmogelijkheden na ontheffing;

• het aantal woningen gelijk blijft;

• de uitbreiding of het bijgebouw is in overeenstemming met de uitgangspunten, zoals verwoord in de welstandsnota en naar het oordeel van de welstands/ monumentencommissie;

• de genoemde beleidsregels gelden niet voor gronden buiten het bouwvlak of voor gebieden met de aanduiding ‘zonder gebouwen’ of gebieden met de bestemming

• ‘tuin’, tenzij op grond van het bestemmingsplan op de bestemming ‘tuin’ gebouwen mogen worden gebouwd;

• het beoogde gebruik van de uitbreiding of het bijgebouw mag niet afwijken van het bestaand gebruik van het hoofdgebouw.

Artikel 2.5 Gebouw ten behoeve van infrastructurele of openbare voorzieningen

Een afwijking van het bestemmingsplan is alleen mogelijk voor een gebouw ten behoeve van infrastructurele of openbare voorzieningen, als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, die voldoen aan de kenmerken van artikel 4 lid 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, mits de noodzaak is aangetoond en de overwegingen om af te wijken zorgvuldig zijn onderbouwd.

Afwijking is mogelijk als de desbetreffende bouwwerken niet hoger zijn dan 5 meter en de oppervlakte niet groter is dan 50 m2. Gestreefd dient te worden naar een integratie van nutsvoorzieningen in bestaande bebouwing. Wanneer door initiatiefnemer beargumenteerd wordt aangetoond dat dit niet tot de mogelijkheden behoort, dan kan vrijstaande bebouwing onder voorwaarden worden toegestaan.

Artikel 2.6 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Een afwijking van het bestemmingsplan is alleen mogelijk voor bouwwerken die voldoen aan de kenmerken van artikel 4 lid 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht mits de noodzaak is aangetoond en de overwegingen om af te wijken zorgvuldig zijn onderbouwd.

Op basis van de buitenplanse afwijkingsbevoegdheid mag de bruto-oppervlakte niet groter zijn dan 50 m2 en de hoogte van het bouwwerk mag, gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger zijn dan 10 meter.

Een groot deel van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is al vergunningvrij (bijlage II, artikel 2 en artikel 3 Bor). Dit geldt onder meer voor erfafscheidingen tot 2 m hoogte en tuinmeubilair (zoals pergola’s) tot 2,5 m hoogte.

Artikel 2.7 Dakopbouwen

Een afwijking van het bestemmingsplan wordt verleend voor een dakopbouw ten behoeve van een woning of ander gebouw met in achtneming van de uitgangspunten verwoord in de welstandsnota en voldoet aan redelijke eisen van welstand naar het oordeel van de welstands/monumentencommissie, waarbij in geval van eerdere precedenten op naburige gebouwen, hiermee zorgvuldig rekening wordt gehouden met het doel een nieuwe eenheid in visuele beleving te verkrijgen. Een dakopbouw is uitsluitend mogelijk op het hoofdgebouw.

Artikel 2.8 Antenne-installatie

Er wordt (buiten de vergunningvrije antenne-installaties) alleen van het bestemmingsplan afgeweken, als de antenne-installatie:

• zoveel mogelijk in de omgeving wordt ingepast;

• de mogelijkheid biedt tot site-sharing;

• de mogelijkheid biedt tot roaming;

• niet wordt gebouwd op en bij monumenten;

• een hoogte heeft van niet meer dan 40 meter;

• past binnen het door de gemeente Losser vastgestelde antennebeleid. De plaatsing in de directe nabijheid van bestaande bebouwing (geen woonbebouwing)

verdient te voorkeur.

Artikel 2.9 Installatie voor duurzame energie bij een agrarisch bedrijf

Er wordt alleen van het bestemmingsplan afgeweken voor een installatie, als bedoeld in artikel 4 lid 7 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, mits de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond en de overwegingen om af te wijken zorgvuldig zijn onderbouwd.

Levering van energie aan derden is toegestaan.

Artikel 2.10 Gebruik gronden voor evenementen

In sommige gevallen is een evenement dusdanig van omvang (intensiteit) en duur dat niet volstaan kan worden met een evenementenvergunning alleen. De activiteit kan dan ook omgevingsvergunningplichtig zijn en moet worden getoetst aan de bestemmingsplanbepalingen. Als er sprake is van strijdigheid dan zal er een afwijkingsbesluit moeten worden genomen.

De gemeente Losser heeft een afzonderlijk evenementenbeleid, maar daarin is geen koppeling gelegd met het bestemmingsplan. Ontheffing blijft dus noodzakelijk. De weigeringsgronden voor het afgeven van een evenementenvergunning staan in de Algemene Plaatselijke Verordening.

Artikel 2.11 Wijzigen gebruik bouwwerken binnen en buiten de bebouwde kom

Het gaat hier om het gebruik van bouwwerken binnen en buiten de bebouwde kom, al dan niet in samenhang met bouwactiviteiten.

Het beleid geldt voor een vijftal te onderscheiden categorieën bouwwerken. a.   Gebouw, een woning of woongebouw zijnde:

Er wordt geen afwijking van het bestemmingsplan verleend voor het omzetten van een woning of woongebouw in een andere functie. b.  Gebouw, een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw aan een woning voor mantelzorg zijnde:

Voor het gebruik van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg:

• ontheffing wordt uitsluitend verleend voor percelen waarop een (dienst) woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

• per bouwperceel is maximaal 1 aan- of uitbouw of aan de woning gebouwd bijgebouw als mantelzorgvoorziening toegestaan;

• er is sprake van mantelzorg. Dit kan worden aangetoond door middel van een indicatie van het SCIO of een beschikking van de Gemeenschappelijke Gezondheid Dienst (GGD.

• de specifieke beleidsregels voor aan- of uitbouwen of bijgebouwen, zoals opgenomen onder 2.3 en 2.4, worden in acht genomen;

• de ontheffing heeft niet tot gevolg dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

• er is aangetoond dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de betreffende aan- of uitbouw of aan de woning gebouwd bijgebouw (gezondheid, veiligheid, milieuhinder);

• er dient voldaan te worden aan de nieuwbouweisen zoals opgenomen in het bouwbesluit voor woonfuncties tenzij aan deze eisen in de specifieke omstandigheden in redelijkheid niet voldaan kan worden. In die situatie kan ontheffing verleend worden tot het nivo van de eisen bestaande bouw voor woonfuncties. c. Gebouw, een woning,een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw voor de uitoefening van een aan- huis gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijnde:

Voor het gebruik van een woning, een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw voor de uitoefening van een aan- huis gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

• ontheffing wordt uitsluitend verleend voor percelen waarop een (dienst) woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

• de activiteiten worden uitsluitend uitgeoefend door de hoofdbewoner;

• het vloeroppervlak ten behoeve van kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van de woning inclusief aan- en uitbouwen met een maximum van 50m²;

• ten behoeve van de kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;

• de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten gen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte detailhandel die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;

• op de bij de betreffende woning behorende gronden vindt geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de beroeps of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten plaats;

• de ontheffing heeft niet tot gevolg dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

• er is aangetoond dat er geen sprake is van een verslechtering van het woon- en leefklimaat

• de specifieke beleidsregels voor aan- of uitbouwen of bijgebouwen, zoals opgenomen onder 2.3 en 2.4, worden in acht genomen;

• er dient voldaan te worden aan de nieuwbouweisen zoals opgenomen in het bouwbesluit voor de betreffende gebruiksfuncties tenzij aan deze eisen in de specifieke omstandigheden in redelijkheid niet voldaan kan worden. In die situatie kan ontheffing verleend worden tot het nivo van de eisen bestaande bouw voor de betreffende gebruiksfuncties. d. Gebouw, geen woning of woongebouw zijnde:

Slechts bij hoge uitzondering wordt een afwijking van het bestemmingsplan verleend. De dringende noodzaak dient te zijn aangetoond en de overwegingen om van het bestemmingsplan af te wijken dienen zorgvuldig te zijn onderbouwd. In de onderbouwing dient in ieder geval aangegeven te worden waarom:

• de nieuwe functie past binnen de omgeving;

• er geen onevenredige toename van de verkeersbelasting en de parkeerdruk in de omgeving ontstaat;

• de nieuwe functie geen onevenredige negatieve milieueffecten veroorzaakt voor de omgeving. e.  Bouwwerken geen gebouwen zijnde:

Er wordt geen afwijking van het bestemmingsplan verleend voor het veranderen van de bestaande functie van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 2.12 Gebruik van een recreatiewoning voor bewoning

Er wordt geen afwijking van het bestemmingsplan verleend voor het veranderen van de gebruiksfunctie, recreatief woongebruik, naar een woongebruik voor permanente bewoning.

Artikel 2.13 Gebruik van bouwwerken voor sexinrichting

Er wordt geen afwijking van het bestemmingsplan verleend voor het gebruik van bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf, seksinrichting, escortbedrijf en/of sekswinkel.

Hoofdstuk 3 Algemene bepalingen

Artikel 3.1 Cumulerende werking

Artikel 4.1.1. Bro en artikel 4 van bijlage II van het Bor dienen als volgt te worden toegepast:

1. Indien er in een onderdeel van artikelen een maximum is gesteld (voor wat betreft oppervlakte), is toepassing van dit onderdeel in zijn geheel of in delen mogelijk tot éénmaal het maximum;

2. Indien er in een beleidsregel een maximum is gesteld, is toepassing van het betreffende onderdeel in zijn geheel of in delen mogelijk tot éénmaal het maximum.

Artikel 3.2 Planschade overeenkomst

Bij het verlenen van toestemming voor het afwijken van het bestemmingsplan, overeenkomstig de artikelen 2.3 t/m 2.14 van deze beleidsregel, dient overeenkomstig de geldende gemeentelijke procedureverordening planschades een planschadeovereenkomst te worden afgesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente.

Artikel 3.3 Hardheidsclausule

Er wordt alleen een afwijking van het bestemmingsplan verleend in de te onderscheiden categorieën indien strikte toepassing van de onder 2.3 tot en met 2.14 genoemde beleidsregels leidt tot een bijzondere hardheid, die niet door dringende redenen wordt, gerechtvaardigd. De dringende noodzaak om van deze hardheidsclausule gebruik te kunnen maken, dient te zijn aangetoond.

Hoofdstuk 4 Inspraak

Op de beleidsregels behoeft geen inspraak te worden verleend, omdat sprake is van een hogere regeling (artikel 2.12 lid 1 onder a, juncto artikel 4 van bijlage II van de Bor), waarbij het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid heeft. Het beleid is dus al vastgelegd in regelgeving.

Ook in de gemeentelijke inspraakverordening is deze bepaling opgenomen.

Hoofdstuk 5 Titel

Deze notitie kan worden aangehaald als: Beleidsregels Planologische Afwijkingsmogelijkheden gemeente Losser

Aldus vastgesteld op 11 oktober 2011

Het college van burgemeester en wethouders van Losser;

secretaris,     burgemeester, drs. J. van Dam    mr. drs. M. Sijbom