Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Borsele

Beleidsregels terugvordering en verhaal gemeente Borsele 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBorsele
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels terugvordering en verhaal gemeente Borsele 2011
CiteertitelBeleidsregels terugvordering en verhaal gemeente Borsele 2011
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

08-04-201101-01-2015nieuwe regeling

15-03-2011

Borselse Bode 07-04-2011

geen

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels terugvordering en verhaal gemeente Borsele 2011

 

 

Hoofdstuk 1 Beleidsregels terug- en invordering

Paragraaf 1.1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Wet investeren in jongeren, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2

    In deze regeling wordt verstaan onder: a. Abw: de Algemene bijstandswet;b. WWB: de Wet werk en bijstand; c. WIJ: Wet investeren in jongeren;d. IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; e. IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; f. IOAW/IOAZ: de IOAW evenals de IOAZ, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;g. Wmo: de Wet maatschappelijke ondersteuning;h. Re-integratietraject: Het proces dat leidt tot realisatie of herstel van (een optimale) arbeidsparticipatie van cliënten met een afstand tot werk;i. Wet Suwi: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;j. Rv: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; k. Inlichtingenverplichting: de verplichting als bedoeld in artikel 65, eerste lid van de Abw, artikel 17, eerste lid van de WWB, artikel 44 eerste lid van de WIJ, artikel 13 eerste lid van de IOAW/IOAZ of artikelen 30c, tweede en derde lid, van de Wet Suwi; l. Bbz 2004: Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;m. Kosten van bijstand: de verstrekte bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, sub c van de WWB en de daarover afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen en de vergoeding als bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet; n. Kosten van de inkomensvoorziening: de verstrekte inkomensvoorziening als bedoeld in artikel 5, eerste lid van de WIJ en de daarover afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen en de vergoeding als bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet; o. Uitkering: de uitkering als bedoeld in artikel 5 eerste lid van de IOAW/IOAZ; p. Signaal: relevante informatie van de belanghebbende die bijstand ontvangt waaruit kan worden afgeleid dat op grond daarvan terstond actie moet worden ondernomen om de hoogte van de bijstand aan te passen;q. Aflossingscapaciteit: de financiële ruimte voor de aflossing van een vordering; r. Verhaalsbijdrage: kosten van bijstand die worden verhaald op een onderhoudsplichtige, zoals bedoeld in artikel 62 e.v. van de WWB en artikel 57 van de WIJ;s. WIJ-norm: de inkomensvoorzieningsnorm als bedoeld in artikel 5 van de WIJ;t. Uitkeringsnorm: de bijstandsnorm op grond van de WWB inclusief eventuele gemeentelijke toeslag / verlaging; de inkomensvoorziening op grond van de WIJ inclusief eventuele gemeentelijke toeslag / verlaging; of de grondslag IOAW / IOAZ, inclusief vakantie- uitkering. u. Belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken; indien het een gehuwde betreft, wordt onder belanghebbende elk van de echtgenoten verstaan;v. College: het college van burgemeester en wethouders van Borsele;w. Regeling: de Beleidsregels terugvordering en verhaal gemeente Borsele 2011. 

Artikel 2 Gebruik maken van diverse bevoegdheden

  • 1

    Het college maakt gebruik van haar bevoegdheid tot:a. het opschorten van het recht op bijstand en de intrekking van het besluit tot toekenning overeenkomstig het bepaalde in artikel 54, eerste lid van de WWB, artikel 40, eerste lid van de WIJ en artikel 17 eerste lid van de IOAW/ IOAZ;b. het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge de Abw, WWB, WIJ, IOAW of IOAZ zoals bepaald in artikel 54 derde lid van de WWB, artikel 40 derde lid van de WIJ en artikel 17 derde lid van de IOAW/ IOAZ;c. het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand zoals neergelegd in artikel 58 en 59 van de WWB, van ten onrechte verleende inkomensvoorziening zoals is neergelegd in artikel 54 en 55 van de WIJ, en van ten onrechte verleende uitkering zoals is neergelegd in artikel 25 en 26 van de IOAW/ IOAZ;d. het bruteren van de vordering als bedoeld in artikel 58, vierde lid van de WWB, artikel 54, vierde lid van de WIJ en artikel 25, vierde lid van de IOAW/ IOAZ;e. verrekening als bedoeld in artikel 52, vierde lid, artikel 58, derde lid en artikel 60, derde lid en vijfde lid onderdeel a van de WWB, artikel 54, derde lid en artikel 56 derde lid en vijfde lid onderdeel a van de WIJ en artikel 25, derde lid en artikel 28 vijfde lid onderdeel a van de IOAW/IOAZ;f. invordering bij dwangbevel als bedoeld in artikel 60, tweede lid van de WWB, artikel 56, tweede lid van de WIJ en artikel 28, eerste lid van de IOAW/ IOAZ. 

  • 2

    Het college maakt gebruik van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden in de in deze regeling genoemde gevallen en op grond van de bepalingen in deze regeling.

Artikel 3 Terugvordering wegens onverschuldigde betaling

Deze regeling is van overeenkomstige toepassing op de onverschuldigde betaling krachtens het Burgerlijk Wetboek, tenzij daarvan in deze regeling, of de genoemde wetten of verordening, wordt afgeweken.

Artikel 4 Terugvordering kosten van re-integratie

  • 1

    Indien door eigen toedoen van belanghebbende het re-integratietraject mislukt met het gevolg dat het college ten onrechte een voorziening gericht op arbeidsinschakeling heeft verstrekt, kan tot terugvordering van de gemaakte kosten worden overgegaan op grond van artikel 6:162 BW in samenhang met de artikelen 6:203 BW en 6:212 BW.

  • 2

    De terug- en invordering van de in het eerste lid van dit artikel genoemde kosten vinden plaats in overeenstemming met deze regeling.

Artikel 5 Terugvordering op grond van de Wmo

  • 1

    Indien een voorziening, die verstrekt is op grond van de Wmo, wordt ingetrokken kan op basis daarvan de reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd op grond van artikel 36 van de Wmo verordening gemeente Borsele 2007.

  • 2

    De terug- en invordering van de in het eerste lid van dit artikel genoemde voorzieningen vinden plaats in overeenstemming met deze regeling.

Artikel 6 Beperking

  • 1

    Bijstand aan zelfstandig ondernemers, verstrekt krachtens het Bbz 2004, wordt teruggevorderd krachtens de daarvoor geldende wettelijke bepalingen.

  • 2

    De krachtens de Wet Inburgering opgelegde eigen bijdrage en de boete worden ingevorderd krachtens de daarvoor geldende wettelijke en gemeentelijke bepalingen.

Paragraaf 1.2 Opschorting, herziening en intrekking

Artikel 7 Opschorting recht en intrekking

  • 1

    In de situaties beschreven in artikel 54, eerste lid van de WWB, artikel 40, eerste lid van de WIJ en artikel 17, eerste lid van de IOAW / IOAZ schort het college het recht op bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering voor de duur van maximaal acht weken op en geeft de belanghebbende een hersteltermijn om het verzuim te herstellen.

  • 2

    Indien de belanghebbende niet in staat is om de gevraagde stukken te verstrekken of medewerking te verlenen binnen de hersteltermijn, doet hij hiervan schriftelijk mededeling.

  • 3

    Indien belanghebbende het verzuim niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft hersteld, trekt het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering in met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering is opgeschort.

  • 4

    Het besluit tot intrekking wordt door het college binnen acht weken, gerekend vanaf de ingangsdatum van de opschorting, aan belanghebbende bekend gemaakt.

Artikel 8 Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

  • 1

    Een besluit tot toekenning van bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering wordt herzien of ingetrokken als:a. het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 65, eerste lid van de Abw, artikel 17, eerste lid van de WWB, artikel 44 eerste lid van de WIJ, artikel 13, eerste lid van de IOAW/ IOAZ of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet Suwi, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering;b. anderszins de bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. 

  • 2

    Van het nemen van een herzienings- en/of intrekkingsbesluit kan op grond van dringende redenen gemotiveerd worden afgezien.

Paragraaf 1.3 Terugvordering

Artikel 9 Terugvordering na herziening en bij onverschuldigde betaling

  • 1

    Kosten van bijstand die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 18, tweede lid of artikel 54 derde lid WWB, kosten van inkomensvoorziening die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 41, eerste lid of artikel 40, derde lid van de WIJ en de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 20, eerste lid of artikel 17, derde lid van de IOAW/ IOAZ ten onrechte of tot een te hoog bedrag zijn verleend, worden van de belanghebbende teruggevorderd.

  • 2

    Hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald wordt teruggevorderd voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen.

  • 3

    Terugvordering als bedoeld in het tweede lid vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt, meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

Artikel 10 Terugvordering bij later verkregen middelen

  • 1

    Kosten van bijstand worden van de belanghebbende teruggevorderd voor zover:a. hij naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.4 van de WWB, beschikt of kan beschikken;b. bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door hem vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming. 

  • 2

    Kosten van de inkomensvoorziening worden van de belanghebbende teruggevorderd voor zover deze anderszins onverschuldigd is betaald, omdat de jongere naderhand met betrekking tot de periode waarover de inkomensvoorziening is verleend, over in aanmerking te nemen vermogen of inkomen als bedoeld in artikel 7 van de WIJ beschikt of kan beschikken.

  • 3

    De uitkering wordt van de belanghebbende teruggevorderd indien blijkt dat deze over dezelfde periode waarover een uitkering op grond van de IOAW/IOAZ is verleend, later inkomsten als bedoeld in artikel 8 van de IOAW/IOAZ ontvangt waarmee bij de vaststelling van de uitkering rekening zou zijn gehouden.

Artikel 11 Terugvordering lening en borgstelling

  • 1

    Kosten van bijstand, verleend in de vorm van een geldlening, als bedoeld in de artikelen 48 t/m 51 van de WWB en kosten van de inkomensvoorziening, als bedoeld in artikel 42a van de WIJ, worden van de belanghebbende teruggevorderd, indien hij de hieruit voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk nakomt.

  • 2

    Kosten van bijstand voortvloeiende uit gestelde borg als bedoeld in de artikelen 48 en 49 van de WWB worden van de belanghebbende teruggevorderd.

Artikel 12 Terugvordering voorschot

Een ingevolge artikel 52 van de WWB en artikel 37 van de WIJ, verleend voorschot wordt van de belanghebbende teruggevorderd voor zover het college na onderzoek vaststelt dat over de betreffende periode geen recht op bijstand of inkomensvoorziening bestaat.

Artikel 13 Terugvordering van gezinsbijstand

Indien de bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering volgens de gehuwdennorm aan gehuwden had moeten worden verleend, maar dit achterwege is gebleven, omdat de belanghebbende de verplichtingen bedoeld in artikel 65 van de Abw, artikel 17 van de WWB, artikel 44 van de WIJ, artikel 13 van de IOAW/IOAZ of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet Suwi, niet of niet behoorlijk is nagekomen, worden de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand, kosten van de inkomensvoorziening en/of de uitkering als bedoeld in artikel 59 lid 2 WWB, mede teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bij de verlening van bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering rekening had moeten worden gehouden.

Artikel 14 Afzien van terugvordering

  • 1

    Het college kan geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering indien:a. het de bijstand, de inkomensvoorziening en/of de uitkering betreft welke zes maanden na de ontvangst van een signaal waaruit het college had moeten afleiden dat ten onrechte of te veel is betaald, nog is uitbetaald;b. terugvordering van bijstand, de inkomensvoorziening en/of uitkering tot absoluut onaanvaardbare financiële of sociale consequenties zou leiden bij belanghebbende en diens gezin. 

Artikel 15 Gedeeltelijk afzien van terugvordering bij verzwegen vermogen.

  • 1

    Indien een belanghebbende niet of niet tijdig heeft meegedeeld dat hij beschikt over een vermogen dat meer bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, wordt het terug te vorderen bedrag beperkt tot de kosten van bijstand en/of kosten van inkomensvoorziening die verstrekt zou zijn als de belanghebbende wel (tijdig) zou hebben meegedeeld dat hij beschikt over een vermogen dat meer bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens.

  • 2

    In het geval het college gegevens met betrekking tot vermogen niet op de juiste wijze heeft verwerkt wordt het terug te vorderen bedrag beperkt tot de kosten van bijstand en/of kosten van inkomensvoorziening die verstrekt zou zijn als de gegevens wel op juiste wijze door het college zouden zijn verwerkt, en de belanghebbende aannemelijk maakt dat er aanleiding is tot de hiervoor bedoelde beperking.

Artikel 16 Verhoging vordering

  • 1

    Bij gebreke van tijdige en correcte betaling wordt de vordering slechts verhoogd met wettelijke rente en op de invordering betrekking hebbende kosten indien de vordering is overgedragen aan een deurwaarder.

  • 2

    Loonbelasting waarvoor de gemeente die de bijstand, de inkomensvoorziening en/of de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is worden teruggevorderd, voor zover deze belasting niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV).

Artikel 17 Afzien van bruteren

Het college ziet af van brutering van de vordering indien de bijstand, de inkomensvoorziening en/ of de uitkering die ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt, dit buiten toedoen van de belanghebbende is gebeurd en hem niet verweten kan worden dat de schuld niet reeds in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft, is voldaan.

Paragraaf 1.4 Invordering

Artikel 18 Verplichtingen met betrekking tot de invordering

  • 1

    De volledige vordering dient in principe binnen de betalingstermijn van zes weken als bedoeld in artikel 4:87 Awb worden terugbetaald.

  • 2

    Als dit niet mogelijk is, kan binnen veertien dagen na dagtekening van het terugvorderingsbesluit een gemotiveerd verzoek om een betalingsregeling worden ingediend bij het college.

  • 3

    Het college verricht onderzoek naar de aflossingscapaciteit en stelt binnen acht weken na ontvangst van een verzoek als bedoeld in het tweede lid de betalingsverplichting vast.

  • 4

    Indien de belanghebbende geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, is de vordering dan wel het restant van de vordering direct opeisbaar.

Artikel 19 Afbetaling in 12 maanden

  • 1

    Een onderzoek naar de aflossingscapaciteit van belanghebbende kan achterwege blijven indien de belanghebbende: a. een betalingsvoorstel heeft gedaan aan het college op basis waarvan de vordering zal zijn voldaan binnen een periode van 12 maanden te rekenen vanaf het moment van ingang van de aflossingsverplichting; en b. het aflossingsbedrag per maand minimaal gelijk is aan 6% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm, de WIJ-norm of de grondslag IOAW/IOAZ inclusief vakantiegeld.  

  • 2

    Het bepaalde in het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing indien de vordering het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht of fraude, of indien de belanghebbende in het verleden herhaaldelijk zijn betalingsverplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen.

  • 3

    Het verzoek tot een betalingsregeling of een betalingsvoorstel kan, voor wat betreft een vordering op grond van de WWB, de WIJ of de IOAW/IOAZ door het college worden afgewezen indien de belanghebbende beschikt over vermogen dat, gelet op de omstandigheden van belanghebbende, redelijkerwijs te gelde gemaakt kan worden.

  • 4

    Het aanwezige vermogen, voor zover dit minder bedraagt dan de geldende vermogensgrens zoals genoemd in artikel 34, derde lid van de WWB, wordt niet als vermogen als bedoeld in het tweede lid aangemerkt.

Artikel 20 Besluit met betrekking tot terugvordering en/of vaststelling aflossingsverplichting

  • 1

    Een besluit tot terugvordering vermeldt: a. de hoogte van de netto vordering en indien van toepassing ook de bruto vordering;b. de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;c. de wijze van terugbetaling;d. de termijn van zes weken waarbinnen de vordering moet zijn voldaan;e. de mogelijkheid voor de belanghebbende om binnen veertien dagen na verzenddatum van de beschikking een betalingsregeling te treffen;f. de wijze waarop het besluit, bij gebreke van tijdige betaling, ten uitvoer wordt gelegd;g. de aankondiging dat wettelijke rente en de kosten van dwangbevel zijn verschuldigd en dat eventuele executiekosten vanwege inschakeling van derden voor rekening van belanghebbende zijn. 

  • 2

    Een besluit tot vaststelling van de aflossingsverplichting vermeldt: a. de maandelijks te betalen aflossingsverplichting; b. de ingangsdatum van de aflossingsverplichting; c. de wijze van terugbetaling; d. de wijze waarop het terugvorderingsbesluit, bij het niet nakomen van de aflossingsverplichting, ten uitvoer wordt gelegd; 

Artikel 21 Herziening van het aflossingsbedrag

  • 1

    Op schriftelijk verzoek van de belanghebbende kan het college het aflossingsbedrag herzien.

  • 2

    Bij het verzoek zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel dienen financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken te worden overgelegd.

  • 3

    Het college neemt binnen acht weken na ontvangst van het verzoek tot herziening van het aflossingsbedrag een besluit en deelt dit besluit mee in een beschikking.

  • 4

    Het verzoek tot herziening van het aflossingsbedrag schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

  • 5

    Het college verricht, conform het debiteuren heronderzoeksplan, periodiek onderzoek naar de aflossingscapaciteit van de debiteur.

  • 6

    Indien het inkomen daartoe aanleiding geeft, wordt het aflossingsbedrag herzien met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het besluit tot herziening van het aflossingsbedrag aan de belanghebbende kenbaar is gemaakt.

  • 7

    Het aflossingsbedrag wordt zonder onderzoek herzien als de belanghebbende het aflossingsbedrag verzoekt te verlagen en het verzoek voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 19 van deze beleidsregels.

Artikel 22 Uitstel van betaling

Het college kan aan de belanghebbende, op verzoek, uitstel van betaling geven voor de duur van maximaal één jaar, indien de (financiële) omstandigheden daartoe aanleiding geven.

Artikel 23 Verrekening

  • 1

    Bij de beëindiging van de bijstand, de inkomensvoorziening en/of de uitkering wordt het gereserveerde vakantiegeld, op grond van artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek, verrekend met de openstaande vordering.

  • 2

    Het college verrekent de in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand of de inkomensvoorziening.

  • 3

    Wanneer de belanghebbende een bijstandsuitkering, een inkomensvoorziening of een uitkering op grond van de IOAW/IOAZ of een uitkering levensonderhoud op grond van het Bbz 2004 ontvangt, kan het college de openstaande vorderingen met de bijstand, de inkomensvoorziening of de uitkering verrekenen.

  • 4

    Wanneer een vordering is ontstaan wegens het niet of niet volledig verantwoorden van een persoonsgebonden budget op grond van de WMO, verrekent het college de openstaande vordering met het toekomstig te verstrekken persoonsgebonden budget.

  • 5

    Wanneer de bijstand wordt verleend over een periode waarover met toepassing van artikel 52, eerste lid van de WWB een voorschot is verleend, wordt deze bijstand zonder machtiging van de belanghebbende verrekend met dit voorschot.

Artikel 24 Aanmaning

  • 1

    Indien de belanghebbende niet tot terugbetaling van de vordering overgaat, dan wel niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een opgelegde betalingsverplichting niet of niet meer nakomt, ontvangt hij een aanmaning tot nakoming van zijn betalingsverplichting.

  • 2

    De termijn van betaling wordt in de aanmaning gesteld op 14 dagen, te rekenen vanaf de datum van verzending daarvan.

Artikel 25 Dwangbevel

  • 1

    Wanneer de belanghebbende na te zijn aangemaand weigerachtig blijft om zijn betalingsverplichting na te komen en/of de achterstand in betaling ineens te voldoen, vordert het college de vordering bij dwangbevel in, wanneer het een terugvorderingsbesluit betreft van na 1 juli 2009.

  • 2

    In de situatie als bedoeld in het eerste lid, ontvangt de belanghebbende geen dwangbevel, maar een ingebrekestelling, wanneer het een terugvorderingsbesluit betreft van voor 1 juli 2009.

  • 3

    Het dwangbevel bevat een bevel tot betaling binnen 7 dagen na het uitvaardigen van het dwangbevel.

Artikel 26 Beslaglegging

  • 1

    Wanneer de belanghebbende na het ontvangen van de ingebrekestelling of het dwangbevel weigerachtig blijft om zijn betalingsverplichting na te komen en/of de achterstand in betaling ineens te voldoen wordt het terugvorderingsbesluit/dwangbevel tenuitvoergelegd door middel van: a. Een vereenvoudigd derden beslag overeenkomstig artikel 60 lid 4 WWB en/of artikel 56 lid 4 WIJ.b. een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; of c. een executoriaal of conservatoir beslag op roerende of onroerende goederen conform het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering; of d. uitwinnen van zekerheden als pand of hypotheek. 

  • 2

    De in lid 1 sub b en sub c genoemde vorm van invorderingen worden in handen gegeven van de gerechtsdeurwaarder.

  • 3

    Indien het college de vordering ter executie overdraagt aan een derde die beroepsmatig belast is met de invordering, worden de door de derde gemaakte kosten volledig doorberekend aan de debiteur.

  • 4

    Het college ziet af van dwanginvordering indien de vordering niet hoger is dan € 125,- en deze niet het gevolg is van een schending van de inlichtingenplicht of fraude.

Artikel 27 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit

  • 1

    De aflossingscapaciteit voor een WWB, WIJ, IOAW of IOAZ- uitkeringsgerechtigde bedraagt:a. 10% van de toepassing zijnde uitkeringsnorm inclusief VT indien de vordering het gevolg is van een schending van de inlichtingenplicht of fraude;b. in overige gevallen 6% van de van toepassing zijnde uitkeringsnorm inclusief VT. 

  • 2

    Bij beëindiging of intrekking van de bijstand of inkomensvoorziening en/of uitkering wordt direct een draagkrachtonderzoek ingesteld en wordt de aflossingscapaciteit voor een periode van twee maanden gesteld op het bedrag dat de belanghebbende op grond van het eerste lid van dit artikel diende af te lossen. Na afloop van deze twee maanden wordt de aflossingscapaciteit conform het bepaalde in het derde lid van dit artikel vastgesteld.

  • 3

    De aflossingscapaciteit voor belanghebbenden met een inkomen boven het sociaal minimum bedraagt 10% van de van toepassing zijnde uitkeringsnorm vermeerderd met 30% van het inkomen boven de uitkeringsnorm.

  • 4

    De aflossingshoogte zoals vermeldt in lid 1 aanhef en sub b wordt in geval van beslaglegging door een derde verhoogd naar 10% van de van toepassing zijnde uitkeringsnorm.

Artikel 28 Volgorde aflossing

Als op meerdere vorderingen moet worden afgelost en er is geen sprake van in rekening gebrachte rente en kosten, dan is de volgorde, tenzij de belanghebbende een andere vordering aanwijst, als volgt:1. boeten; 2. vordering in verband met afstemming (maatregel);3. fraudevorderingen;4. vorderingen op grond van de WWB en/of, de WIJ als gevolg van terugvordering, in volgorde van ouderdom, tenzij sprake is van een netto vordering die binnen het kalenderjaar kan worden afgelost;5. vorderingen op grond van de de IOAW/IOAZ als gevolg van terugvordering, in volgorde van ouderdom, tenzij sprake is van een netto vordering die binnen het kalenderjaar kan worden afgelost;6. alle overige vorderingen op grond van de WWB in volgorde van ouderdom, tenzij sprake is van een netto vordering die binnen het kalenderjaar kan worden afgelost;7. overige vorderingen. 

Artikel 29 Afzien van invordering

  • 1

    Het college ziet in individuele situaties af van (verdere) invordering wanneer de (rest) vordering een bedrag van € 125,-- niet te boven gaat en het treffen van (verdere) invorderingsmaatregelen, naar het oordeel van het college, niet (langer) doelmatig is.

  • 2

    Bij een (restant)vordering van € 125,-- en meer, kan het college ook omwille van doelmatigheidsredenen besluiten om van (verdere) invordering van ten onrechte of teveel verstrekte uitkering en/of inkomensvoorziening af te zien, indien incasso van de vordering gedurende vijf jaar onmogelijk is gebleken en het niet aannemelijk is dat belanghebbende op enig moment betalingen zal gaan verrichten.

  • 3

    Onverminderd het tweede lid kan het college afzien van verdere invordering bij een (restant)vordering van € 5.000,-- en meer, die het gevolg is van fraude en/of schending van de inlichtingenverplichting, indien incasso van de vordering gedurende tien jaar onmogelijk is gebleken en het niet aannemelijk is dat belanghebbende op enig moment betalingen zal gaan verrichten.

Paragraaf 1.5 Kwijtschelding

Artikel 30 Kwijtschelding

  • 1

    Het college kan – al dan niet op schriftelijk verzoek van de belanghebbende - besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand of uitkering.

  • 2

    Niet onder kwijtschelding in deze paragraaf vallen: vordering die het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht of fraude of een opgelegde boete, vorderingen in verband met afstemming (maatregel), onverschuldigde betalingen krachtens het Burgerlijk Wetboek en bijstandsvorderingen die door pand of hypotheek zijn gedekt.

Artikel 31 Gedeeltelijke kwijtschelding bij schuldregeling

  • 1

    In afwijking van de paragrafen 1.3 tot en met 1.4 wordt op verzoek van belanghebbende besloten geheel of gedeeltelijk van (verdere) invordering van bijstand af te zien, indien:a. redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en c. de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang, en d. het verzoek tot medewerking aan een schuldsanering /-bemiddeling wordt ingediend door een bij het NVVK aangesloten schuldbemiddelingsorganisatie, of een Nederlandse gemeente.  

  • 2

    Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling overeenkomstig het eerste lid tot stand is gekomen.

Artikel 32 Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van (verdere) invordering van bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering als bedoeld in artikel 30 wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in artikel 31 eerste lid; ofb. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; ofc. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid. 

Artikel 33 Gedeeltelijke kwijtschelding van leenbijstand

  • 1

    In afwijking van de paragrafen 1.3 tot en met 1.4 wordt besloten van invordering of van verdere invordering af te zien, indien de belanghebbende:a. gedurende drie jaar (36 maandtermijnen) volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;b. gedurende drie jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten alsnog heeft betaald; 

  • 2

    Het door het college verleende uitstel van aflossing telt mee voor de bepaling van de termijn.

Hoofdstuk 2 Beleidsregels verhaal van bijstand

Artikel 34 Bevoegdheid tot verhaal

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot verhaal van kosten van bijstand en kosten van inkomensvoorziening: a. tot de grens van de onderhoudsplicht, als bedoeld in Boek 1 BW, op degene die bij het ontbreken van gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot en/of minderjarig(e) kind(eren) niet of niet behoorlijk nakomt en op het minderjarige kind dat zijn onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet of niet behoorlijk nakomt;b. tot de grens van de onderhoudsplicht, als bedoeld in Boek 1 BW, op degene die zijn onderhoudsplicht jegens zijn ex-echtgenoot en/of minderjarig(e) kind(eren) na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed niet of niet behoorlijk nakomt;c. tot de grens van de onderhoudsplicht, als bedoeld in Boek 1 BW, op degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 1:395a BW niet of niet behoorlijk nakomt jegens zijn meerderjarig kind(eren) aan wie bijzondere bijstand is verleend; d. op degene aan wie de persoon die bijstand of inkomensvoorziening ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan voor zover bij het besluit op de aanvraag met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden indien de schenking niet had plaatsgevonden, tenzij gelet op alle omstandigheden aannemelijk is dat de schenker ten tijde van de schenking de noodzaak van bijstandsverlening of inkomensvoorziening redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien; e. op de nalatenschap van de persoon indien:1° aan die persoon ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand of inkomensvoorziening is verleend of anderszins onverschuldigd is betaald voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen en voor zover voor het overlijden nog geen terugvordering heeft plaatsgevonden;2° bijstand is verleend in de vorm van een geldlening of als gevolg van borgtocht.f. Behoudens in de gevallen als bedoeld in sub e onder 2 van dit artikel, worden kosten van bijstand en inkomensvoorziening die meer dan vijf jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot verhaal zijn gemaakt, niet verhaald. 

Artikel 35 Ingangsdatum verhaalsbijdrage

De verhaalsbijdrage als gevolg van artikel 34 wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving.

Artikel 36 Limitering

  • 1

    Op grond van de verhaalsnovelle is aansluiting gevonden bij de Wet limitering die bepaalt dat de onderhoudsverplichting ten behoeve van de ex-echtgenoot beperkt is tot 12 jaar, te rekenen vanaf de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;

  • 2

    Indien de duur van het huwelijk niet meer bedraagt dan vijf jaren en uit dit huwelijk geen kinderen zijn geboren, eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de duur van het huwelijk en die aanvangt op de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.

Artikel 37 Geheel of gedeeltelijke afzien van een verhaalsbesluit

  • 1

    Er wordt in het geheel niet aangeschreven indien er niet op een effectieve en efficiënte manier kan worden verhaald. Hiervan is sprake wanneer de onderhoudsplichtige een inkomen geniet op of onder het voor hem van toepassing zijnde sociaal minimum.

  • 2

    Onderhoudsplichtigen in het buitenland worden niet aangeschreven voor een verhaalsbijdrage, tenzij er een inkomen uit Nederlandse bron bekend is.

  • 3

    Verhaal op de onderhoudsplichtige van minderjarige kinderen wordt slechts toegepast in de gevallen dat het kind is erkend of in het geval dat het ouderschap door de rechter is vastgesteld.

  • 4

    Er wordt afgezien van het opleggen van een verhaalsbijdrage indien de bijdrage lager is dan € 50,00 per maand en/of daarvoor gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

  • 5

    Indien er na beëindiging van de verhaalsbijdrage sprake is van een restantvordering beneden € 125,00 en er is nog geen executoriale titel aanwezig, dan wordt de vordering buiten invordering gesteld, nadat is vastgesteld dat ondanks betalingsverzoeken niet wordt betaald en op voorwaarde dat er geen andere vorderingen meer openstaan.

Artikel 38 Kwijtschelding

  • 1

    Op verzoek van erkende schuldsanerende instanties kan gedeeltelijk of volledig van verdere invordering worden afgezien indien dit noodzakelijk is voor het tot stand komen van een schuldsanering op voorwaarde dat: a redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; b de schuldenregeling tot stand wordt gebracht door een erkend schuldhulpverleningsbureau en het verzoek tot kwijtschelding namens de onderhoudsplichtige door dit bureau wordt gedaan; c de vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand of inkomensvoorziening ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang. 

  • 2

    Het onder 1 gestelde is enkel van toepassing op de achterstallige verhaalsbijdrage. De opgelegde maandelijkse verplichtingen blijven hierdoor onverminderd van kracht. Voor aanpassing van de lopende verhaalsbijdrage dient de onderhoudsplichtige een verzoek tot herziening in te dienen bij het college.

  • 3

    Het besluit tot het (gedeeltelijk) afzien van verhaal treedt niet in werking voordat een schuldregeling als bedoeld in lid 1 sub b van dit artikel tot stand is gekomen.

  • 4

    Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:a niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de in lid 1 van dit artikel genoemde voorwaarden;b de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of c onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid. 

Artikel 39 Ambtshalve kwijtschelding

  • 1

    Het college kan besluiten ambtshalve kwijtschelding te verlenen van een vordering aan onderhoudsbijdrage indien:a de belanghebbende gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment in de toekomst zal gaan verrichten;b de ingestelde incassomaatregelen gedurende vijf jaar niet hebben geleid tot het ontvangen van aflossingen en het niet aannemelijk is dat de incassomaatregelen op enig moment in de toekomst wel tot ontvangsten zullen leiden. 

  • 2

    Bij een onderzoek naar de aflossingscapaciteit blijkt dat er op dat moment geen aflossingscapaciteit is én dat het niet aannemelijk is dat er op enig moment in de toekomst wel een aflossing kan worden gevraagd.

Artikel 40 Beoordeling van onderhoudsplicht

  • 1

    De bijdrage wordt vastgesteld aan de hand van de Trema-normen en op basis van de bij de gemeente bekende gegevens betreffende de inkomsten en uitgaven van de onderhoudsplichtige.

  • 2

    De bijdrage wordt ambtshalve vastgesteld op de bruto bijstand of inkomensvoorziening die aan de onderhoudsgerechtigde wordt verstrekt indien de onderhoudsplichtige verzuimt gegevens te verstrekken omtrent zijn financiële situatie.

Artikel 41 Verhaal op grond van een rechterlijke uitspraak

  • 1

    Indien een onderhoudsplichtige een krachtens boek 1 BW door de rechtbank vastgestelde alimentatieplicht niet nakomt, kan het college besluiten te verhalen in overeenstemming met deze uitspraak.

  • 2

    Het besluit tot verhaal wordt in dat geval bij brief medegedeeld aan degene op wie wordt verhaald, met de aanmaning het verschuldigde binnen 42 dagen na verzending van de brief te voldoen.

  • 3

    Indien aan de aanmaning geen gevolg wordt gegeven vordert de gemeente het verschuldigde met uitsluiting van degene die de bijstand of inkomensvoorziening ontvangt.

  • 4

    Het verhaalsbesluit neemt de bevoegdheid (executoriale titel) van de alimentatiebeschikking over. De beschikking wordt op kosten van de schuldenaar betekend en met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer gelegd.

Artikel 42 Wijziging door de rechter vastgestelde onderhoudsbijdrage

De gemeente verzoekt de rechter het verhaalsbedrag in afwijking van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 BW vast te stellen, indien de rechter:a) deze uitspraak zou kunnen wijzigen op grond van artikel 1:157 BW en artikel 1:401 BW;b) geen rekening heeft kunnen houden met alle voor de betrokken beslissing in aanmerking komende gegevens en omstandigheden betreffende beide partijen. 

Artikel 43 Indexering verhaalsbijdrage

  • 1

    De bij rechterlijke uitspraak vastgestelde verhaalsbijdrage wordt jaarlijks met ingang van 1 januari van rechtswege gewijzigd met op grond van artikel 402a BW vast te stellen percentage, tenzij de bijdrage wordt opgelegd na 30 september van het voorgaande jaar. In dat geval wordt de verhaalsbijdrage pas na het verstrijken van een volledig kalenderjaar per 1 januari van het jaar daarop aangepast.

  • 2

    De toepassing van het eerste lid blijft achterwege indien de wijziging van rechtswege bij rechterlijke uitspraak is uitgesloten.

Artikel 44 Het verhaalsbesluit

  • 1

    Een besluit tot verhaal op grond van artikel 34 van deze beleidsregels wordt door het college aan degene op wie verhaal wordt gezocht medegedeeld. Het besluit vermeldt de ingangsdatum, het bedrag of de bedragen waarvan, evenals de termijn of termijnen waarbinnen, betaling wordt verlangd.

  • 2

    De ingangsdatum van de verhaalsbijdrage wordt in beginsel gesteld op de 1e dag van de maand volgend op de verzending van de 1e aanschrijving;

  • 3

    Bij overname van incasso van door de rechter vastgestelde alimentatievorderingen, zoals gesteld in artikel 41 van deze beleidsregels, kan met terugwerkende kracht verhaald worden tot de datum waarop de alimentatiebeschikking van kracht is gegaan, met inachtneming van het feit dat slechts kan worden verhaald vanaf de begindatum van de bijstandsverlening.

  • 4

    Bij verhaal op de nalatenschap kan de mededeling worden gericht tot de langstlevende echtgenoot of een der erfgenamen die geacht kan worden bij de afwikkeling van de nalatenschap te zijn betrokken.

Artikel 45 Verhaal in rechte

Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan de gemeente te betalen, dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluiten burgemeester en wethouders tot verhaal in rechte op grond van artikel 62g lid 2 WWB.

Artikel 46 Heronderzoek

  • 1

    Tenminste één keer per 36 maanden – of, indien nodig eerder - verrichten burgemeester en wethouders onderzoek naar de draagkracht van de onderhoudsplichtige voor het voldoen van een verhaalsbijdrage. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geeft wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

  • 2

    Er wordt niet overgegaan tot het gewijzigd vaststellen van een betalingsverplichting, indien de draagkracht ten opzichte van het vorige onderzoek niet meer blijkt te zijn toegenomen dan met € 45,-- per maand, of blijkt te zijn verminderd met niet meer dan een bedrag van minimaal € 5,-- per maand.

Artikel 47 Invordering en vereenvoudigd derden-beslag

Indien de onderhoudsplichtige niet bereid blijkt de door de rechter vastgestelde bijdrage voor levensonderhoud of de op verzoek van de gemeente vastgestelde bijdrage te voldoen dan wordt die uitspraak ten uitvoer gelegd door middel van executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g Rv, behoudens artikel 479e lid 2 Rv.

Artikel 48 Aflossing achterstand verschuldigde verhaalsbijdrage

Voor de berekening van de aflossingscapaciteit van een onderhoudsplichtige wordt gebruik gemaakt van de berekeningsmethode voor aflossingsbedragen bij terugvordering van bijstandsuitkeringen.

Artikel 49 Kosten

Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 47 van deze beleidsregels dan wordt de vordering slechts verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten indien de invordering is overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 50 Preferentie

  • 1

    Vorderingen van de gemeente wegens verstrekte bijstand en/of inkomensvoorziening zijn preferent en volgen onmiddellijk na de vorderingen zoals gesteld in artikel 3:288 BW.

  • 2

    De gemeente ziet af van haar preferentie als de betalingsruimte van de belanghebbende geheel in beslag wordt genomen door een aflossingsverplichting in het kader van schuldhulpverlening terwijl de gemeente een garantstelling voor die lening heeft afgegeven op grond van de Abw of WWB.

Artikel 51 Dringende redenen

Indien in zeer bijzondere omstandigheden een dringende reden wordt vastgesteld om af te zien van terugvordering en/of verhaal kan het college besluiten af te wijken van de gestelde beleidsregels terugvordering en verhaal.

Artikel 52 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidregels terugvordering en verhaal gemeente Borsele 2011”.

Artikel 53 Inwerktreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 7 april 2011.Het Uitwerkingsplan Terug- en invordering en Verhaal gemeente Borsele 2007 wordt per 7 april 2011 ingetrokken. 

Vastgesteld in de vergadering van 15 maart 2011,Burgemeester en wethouders van Borsele,De secretaris,                           De burgemeester, 

Toelichting 1 Toelichting op de beleidsregels Terugvordering en Verhaal.

Hoofdstuk 1 Beleidsregels terugvordering

§ 1 - ALGEMENE BEPALINGEN

Sinds de invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) per 1 januari 2004 is terugvordering van bijstand een bevoegdheid van het college, neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 WWB. In overeenstemming hiermee is ook de verplichting tot opschorting, intrekking en herziening van het recht op uitkering, als dit onjuist blijkt te zijn vastgesteld (artikel 69 Abw), een bevoegdheid (artikel 54 van de WWB) van het college. Ook is verhaal van bijstand (artikel 61 e.v. van de WWB) een bevoegdheid van het college geworden.Met ingang van 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking getreden. Terugvordering van inkomensvoorziening is neergelegd in de artikelen 54 tot en met 56 WIJ. Ook op grond van de WIJ is terugvordering van de inkomensvoorziening (artikel 54 van de WIJ) en de opschorting, intrekking en herziening van het recht op inkomensvoorziening een bevoegdheid (artikel 40 van de WIJ) van het college. In het kader van de WIJ heeft het college ook de bevoegdheid tot verhaal (artikel 57 van de WIJ).Op 1 juli 2009 is de vierde tranche van de Algmene wet bestuursrecht in werking getreden. De 4e tranche beslaat 3 onderwerpen: - algemene regels voor betaling en inning van schulden (bestuursrechtelijke geldschulden);- bestuurlijke handhaving, in het bijzonder de bestuurlijke boete;- attributie van bevoegdheden aan ambtenaren.Tegelijkertijd met de invoering van de 4e tranche Awb zijn bepalingen uit de WWB gewijzigd. Zo heeft een besluit tot terugvordering geen executoriale titel meer. Door de bevoegdheid tot invordering bij dwangbevel kan de gemeente nog steeds zonder tussenkomst van de rechtbank invorderen.

Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel Bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (BUIG). De BUIG is op 1 januari 2010 in werking getreden. Met de invoering van deze gebundelde uitkering krijgen gemeenten één budget voor de bekostiging van uitkeringen op grond van de WWB, de IOAW, de IOAZ, het Bbz 2004 en de WWIK.Deze bundeling houdt ook in dat de financieringssystematiek is gewijzigd. Deze wet heeft echter ook gevolgen voor de uitvoering van de bovengenoemde regelingen. Zo is terugvordering van de ten onrechte verstrekte uitkering (artikel 25 van de IOAW/IOAZ) en de opschorting, intrekking en herziening van het recht op uitkering een bevoegdheid (artikel 17 van de IOAW/IOAZ) van het college geworden.Vanuit het Ministerie wordt verwacht dat de gemeente van de bevoegdheid tot terugvordering gebruik maakt. Het is immers de bedoeling dat de bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering alleen terechtkomt bij personen die daar aanspraak op maken. Bovendien is, in het geval van fraude, de terugvordering van de ten onrechte opgestreken bijstandsgelden het sluitstuk van de handhaving.

Met betrekking tot terugvordering en verhaal van de bijstand in het kader van de WWB had het college al beleidsregels vastgesteld. Deze beleidsregels zijn ingegaan op 1 augustus 2007. Door de invoering van de WIJ en de wijzigingen als gevolg van de wet BUIG moeten deze beleidsregels worden aangepast.

De gemeente ontvangt van het Rijk één gebundeld budget voor uitkeringskosten waaraan één verantwoording aan het Rijk gekoppeld is. De ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering hebben hierdoor een gunstig effect op het beschikbare budget. Een eventueel overschot op dit budget kan vervolgens worden ingezet voor extra re-integratietrajecten ten behoeve van werkzoekenden.

Artikel 1 BegripsbepalingIn dit artikel is uitleg gegeven van de begrippen die gebuikt zijn in deze beleidsregels. Waar geen uitleg is gegeven, wordt verwezen naar de WWB, de WIJ, de IOAW/IOAZ, de Awb en het BW.

Artikel 2 AlgemeenHet college heeft besloten om gebruik te maken van de bevoegdheid tot opschorting, herziening, intrekking en terugvordering in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregels en uitvoeringsafspraken. Tevens maakt het college gebruik van haar wettelijke bevoegdheid tot brutering, verrekening en invordering bij dwangbevel. Door de invoering van de 4e tranche van de Awb heeft het college de bevoegdheid tot verrekening en invordering bij dwangbevel gekregen.Artikel 2 vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. Benadrukt wordt dat de bijstand, inkomensvoorziening en/of de uitkering uitsluitend wordt teruggevorderd in de gevallen waarin dit in deze regeling is vastgelegd.Terminologie:Het buiten invordering stellen van een schuld is van toepassing indien de gemeente geen actie meer kan ondernemen om de vordering veilig te stellen (bijv. op grond van juridische gebreken).De verplichting tot betaling blijft wel bestaan, deze is echter niet afdwingbaar. Een dergelijke vordering blijft in principe in de administratie staan. Wanneer de vordering buiten invordering is gesteld, is het raadzaam om deze ook af te boeken. Dit is een administratieve handeling. Het kwijtscheldingsbeleid (indien van toepassing) gaat vóór op het buiten invordering stellen.

Artikel 3 Terugvordering wegens onverschuldigde betalingOm situaties zo veel mogelijk gelijk te behandelen is deze regeling ook van toepassing op de onverschuldigde betaling krachtens het Burgerlijk Wetboek, tenzij daarvan in deze regeling, of in de genoemde wetten of verordening, wordt afgeweken.

Artikel 4 Terugvordering kosten re-integratie.Het komt voor dat een cliënt de verplichtingen die in het kader van een voorziening gericht op de arbeidsinschakeling zijn gemaakt niet nakomt, terwijl de gemeente wel kosten heeft gemaakt voor dat traject.De terugvorderingsbepalingen in de WWB, WIJ, IOAW en IOAZ hebben uitsluitend betrekking op de verleende bijstandsuitkering of inkomensvoorziening. Het terugvorderen van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling kan niet worden gebaseerd op deze regelingen.Op grond van de Afstemmingsverordening WWB gemeente Borsele 2009 kan in dat geval een maatregel worden opgelegd wegens het niet meewerken aan de arbeidsinschakeling. Het is echter wenselijk dat het college in dergelijke gevallen ook de kosten die zij voor het traject heeft gemaakt, kan terugvorderen. Dit is mogelijk door de toekenning van de re-integratievoorziening in te trekken. De consequentie is dat de voorziening "onverschuldigd" is verstrekt en dat deze kan worden teruggevorderd. Op die terugvordering zijn de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek van toepassing. In deze regeling is bepaald dat in dergelijke gevallen tot terugvordering van de gemaakte kosten kan worden overgegaan op grond van artikel 6:162 BW in samenhang met de artikelen 6:203 BW en 6:212 BW. Verder is bepaald dat de aflossingscapaciteit wordt vastgesteld in overeenstemming met het in deze regeling vastgestelde eleid t.a.v. terugvorderingen WWB, WIJ, IOAW en IOAZ.

Artikel 5 Terugvordering op grond van de WmoOp grond van de Wmo kan het college een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget ( Pgb) verstrekken. De cliënt dient de besteding van de middelen achteraf op een door het college voorgeschreven wijze te verantwoorden. Indien de cliënt de besteding van de financiële tegemoetkoming of het Pgb niet of niet voldoende verantwoordt, wordt overgegaan tot (gedeeltelijke) intrekking van de voorziening. In artikel 36 lid 1 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Borsele 2007 is bepaald dat in dat geval de reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget wordt teruggevorderd.In de nieuwe Beleidsregels terugvordering en verhaal gemeente Borsele 2011 is vastgelegd dat de aflossingscapaciteit in dat geval wordt vastgesteld in overeenstemming met het in deze regeling vastgelegde beleid t.a.v. terugvorderingen WWB, WIJ, IOAW en IOAZ.

Artikel 6 BeperkingLeningen die verstrekt worden aan zelfstandige ondernemers krachtens het Besluit bijstandverlening aan zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) worden op grond van de bepalingen in dat besluit teruggevorderd. Daarnaast worden vorderingen, die zijn ontstaan als gevolg van het opleggen van een eigen bijdrage of een boete in het kader van de Wet Inburgering (WI), ingevorderd op grond van regels die daarvoor zijn opgesteld in de Wet Inburgering (WI) en de Verordening WI. Deze regeling is niet van toepassing op deze vorderingen.

§ 1.2 – OPSCHORTING, HERZIENING EN INTREKKING

Artikel 7 Opschorting recht en intrekkingOnder de WWB, IOAW/IOAZ en de WIJ zijn ook de opschorting en de intrekking van het recht op bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering discretionaire bevoegdheden. In artikel 2 van deze beleidsregels is als hoofdregel opgenomen dat het college in alle gevallen gebruik maakt van die bevoegdheden. Van de opschorting moet aan de belanghebbende mededeling worden gedaan en moet de belanghebbende worden uitgenodigd om binnen een door het college te stellen termijn het verzuim te herstellen. De termijn die daarvoor wordt gehanteerd moet de belanghebbende redelijkerwijs in staat stellen om de relevante ontbrekende gegevens of bewijsstukken alsnog te verstrekken dan wel om alsnog de gevraagde medewerking te verlenen. Het verdient aanbeveling om ten aanzien van de eerste uitnodigingsbrief een termijn van minimaal 1 week te hanteren (datum verzending brief en bijv. datum gesprek). Wanneer op voorhand al duidelijk is dat de belanghebbende meer tijd nodig heeft om de gevraagde stukken te verstrekken (bijv.: indien kopieën van bankafschriften moeten worden opgevraagd bij de desbetreffende bank), wordt uiteraard een langere termijn gehanteerd. Wanneer de belanghebbende het verzuim niet binnen de gestelde termijn herstelt, hem of haar daarvan een verwijt kan worden gemaakt EN de periode waarover het recht op bijstand, de inkomensvoorziening en/of de uitkering is opgeschort niet meer bedraagt dan acht weken, wordt van de bevoegdheid tot intrekking van het recht op bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering gebruik gemaakt. De vorengenoemde verwijtbaarheid kan ontbreken wanneer gegevens of bewijsstukken worden gevraagd die niet (meer) van belang zijn voor de verlening van bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering of om gegevens waarover de belanghebbende niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken. Uit oogpunt van rechtszekerheid heeft de wetgever bepaald dat de periode waarover het recht op bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering wordt opgeschort, maximaal acht weken mag duren. De CRvB heeft in zijn uitspraak van 06-09-2007 (LJN BB3024) bepaald dat het recht op bijstand NIET met toepassing van artikel 54, vierde lid van de WWB kan worden ingetrokken, wanneer de termijn van opschorting van acht weken is overschreden (is strijdig met art. 3:4, tweede lid van de Awb). In die situatie moet het recht op bijstand worden ingetrokken met toepassing van artikel 54, derde lid, sub a van de WWB. De hantering van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB is voor een belanghebbende minder belastend, omdat volgens vaste rechtspraak in bezwaar, beroep of hoger beroep in beginsel dan wel rekening kan worden gehouden met na de hersteltermijn alsnog door de belanghebbende verstrekte gegevens bij de heroverweging in bezwaar of bij de beoordeling in rechte (zie onder meer de uitspraak van 3 juli 2007, LJN BA9391). Bij de hantering van artikel 54, vierde lid, van de WWB is dat volgens vaste rechtspraak niet het geval (zie onder meer de uitspraak van 16 januari 2007, LJN AZ7575).

Artikel 8 Herziening of intrekking van het toekenningsbesluitEerste lid:Evenals terugvordering van bijstand inkomensvoorziening en/of uitkering is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op bijstand inkomensvoorziening en/of uitkering door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit een bevoegdheid van het college. Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten maakt het college in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid.De bepalingen onder a. en b. zijn identiek aan de bepalingen van artikel 69 lid 3 Abw en 54 lid 3 WWB, artikel 40 derde lid WIJ en artikel 17 derde lid van de IOAW/IOAZ, doch zijn met een dwingend karakter geformuleerd.a. Indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering is verleend dan wordt in alle gevallen het recht met terugwerkende kracht gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het kan hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht naar zowel de gemeente als naar het UWV WERKbedrijf.b. In gevallen waarin er kennelijk in het verleden een niet correct toekenningsbesluit is genomen, maar dit niet is veroorzaakt door de belanghebbende, dan kan in voorkomende gevallen toch herziening of intrekking van het toekenningsbesluit aan de orde zijn.Dit zal zich vooral voordoen in gevallen waarin door het college onjuiste besluitvorming heeft plaatsgehad. Deze vorm van intrekking/herziening staat op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel. Op grond van dit beginsel kunnen rechten niet zonder meer met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Doorslaggevend moet zijn of belanghebbende enige blaam treft bij het niet melden van de onjuiste situatie. De belanghebbende zal daarom “op zijn klompen” hebben kunnen aanvoelen dat er iets mis was met de toekenning. Als dit niet het geval is dan gaat het college niet over tot herziening/intrekking met terugwerkende kracht. Het uitkeringsrecht zal in dat geval uiterlijk met ingang van de datum waarop de onjuistheid is geconstateerd worden gewijzigd, mits de belanghebbende hiervan tijdig op de hoogte wordt gebracht.Een andere overweging is dat het college als gevolg van nalatigheid een foutief besluit heeft genomen. Grove nalatigheid van het bestuursorgaan kan niet voor rekening komen van de belanghebbende, tenzij het bij de belanghebbende volkomen duidelijk kan zijn dat het hier een fout betreft.Tweede lid: dringende reden.Als daarvoor dringende redenen zijn, kan van herziening of intrekking worden afgezien. In het kader van het motiveringsbeginsel is het raadzaam om in een herziening- of intrekkingsbeschikking uitdrukkelijk te vermelden dat niet is gebleken van een dringende reden. Van dringende redenen om af te zien van herziening of intrekking zal vooral sprake zijn indien het nemen van een dergelijk besluit strijd oplevert met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Indien het college besluit om van herziening of intrekking af te zien, dan is het in beginsel niet nodig om de belanghebbende van dit besluit op de hoogte te stellen. Dit is uiteraard anders als de belanghebbende daarom heeft verzocht. Uit het dossier moet overigens altijd blijken dat van herziening of intrekking is afgezien.

§ 1.3 – TERUGVORDERING

Artikel 9 Terugvordering na herziening en bij onverschuldigde betalingEerste lid:Dit artikel volgt uit artikel 2: als er gebruik is gemaakt van de bevoegdheid om een besluit te herzien of in te trekken, wordt de verstrekte bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering teruggevorderd. Door de herziening of intrekking komt de grondslag onder het besluit te vervallen, waardoor de uitkering ten onrechte is verstrekt.

Tweede en derde lid:Er kunnen ook andere redenen zijn waarin de bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering bij nader inzien onverschuldigd is betaald. Het gaat hierbij met name om situaties waarin er geen reden is om te komen tot herziening of intrekking van het toekenningsbesluit, bijvoorbeeld wanneer als gevolg van een administratieve vergissing ten onrechte bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering is verleend. Als beperking geldt dat alleen kan worden teruggevorderd indien de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte een uitkering ontving. Voor de hier bedoelde vorm van terugvordering geldt een wettelijke vervaltermijn van twee jaar.

Artikel 10 Terugvordering bij later verkregen middelenHier wordt gedoeld op situaties waarin de uitkering is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen) uit bijv. een voorliggende voorziening, of wanneer achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor in een eerder stadium ook al (bijzondere) bijstand is ontvangen. Hiervoor geldt niet de vervaltermijn van twee jaar (zie vorige beleidsregel).

Artikel 11 Terugvordering lening en borgtochtAan de bijstand, die in de vorm van een geldlening is verleend, wordt een terugbetalingsverplichting verbonden. Deze verplichting wordt in het toekenningsbesluit vastgelegd. Wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen, wordt ten aanzien van het nog resterende bedrag van de lening een terugvorderingsbesluit genomen. Borgstelling is een vorm van bijstandsverlening. Dit betekent dat in het toekenningsbesluit vastgelegd moet zijn dat de gemeente bijstand heeft verleend in de vorm van een borgstelling. Deze bijstand komt echter pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) indien de belanghebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker verleende geldlening. Op het moment van uitbetaling van de bijstand ontstaat tevens een vordering die op grond van artikel 58 lid 1 aanhef en sub c WWB en deze regeling dient te worden teruggevorderd. In dat geval is, evenals bij de terugvordering van een geldlening, een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk.

Artikel 12 Terugvordering voorschotEen voorschot wordt op grond van artikel 52 WWB of artikel 37 WIJ van rechtswege verstrekt als een renteloze geldlening. Dit betekent dat belanghebbende deze lening moet terugbetalen. Artikel 52 lid 3 WWB regelt dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de toegekende uitkering over de periode waarop het voorschot betrekking had. Verrekening van het voorschot in het kader van de WIJ is geen bevoegdheid van het college, maar een verplichting. Daarom hoeft dit niet in de beleidsregels te worden opgenomen.Soms behoort verrekening van dit voorschot niet of niet volledig tot de mogelijkheden. Dat kan zijn omdat er geen toekenning van een uitkering tot stand komt, of dat de toegekende uitkering niet toereikend is om het totale bedrag van het voorschot ineens te verrekenen. Het openstaande bedrag van het voorschot wordt dan van belanghebbende teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 1 aanhef en sub d WWB en artikel 54 lid 1 aanhef en sub b van de WIJ. Wanneer deze omstandigheid zich voordoet dan is een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk ten aanzien van het bedrag dat niet (volledig) kan worden verrekend met de toegekende bijstand.

Artikel 13 Terugvordering van gezinsbijstandDe uitkering die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsbijstand is verleend, maar wel als gezinsbijstand verleend had moeten worden, moet tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: bijstand en/of inkomensvoorziening die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd.

Duidelijk moet zijn dat: de ontvanger van de uitkering het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner heeft verzwegen. de verzwegen partner van de uitkering op de hoogte was.

Alle debiteuren in deze situatie zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat is (of zijn) om (het volledige) bedrag terug te betalen kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen (regresrecht). Zie ook artikel 51 voor de mogelijke toepassing van de hardheidsclausule.

Artikel 14 Afzien van terugvorderingEr bestaan enkele mogelijkheden om af te zien van terugvordering. Het feit dat terugvordering in de WWB, de WIJ en de IOAW/IOAZ een bevoegdheid is en geen plicht, betekent dat bij de uitoefening van deze bevoegdheid rekening moet worden gehouden met algemene rechtsbeginselen. In dat kader heeft de Centrale Raad van Beroep de zogenaamde ‘zesmaanden-jurisprudentie’ geformuleerd, hetgeen nu ook van toepassing is op de WWB (zie uitspraak CRvB 05/2497 NABW, 05/2498 NABW en 05/6970 alsmede de uitspraak van 24-07-2007, 06/3899 WWB). Deze jurisprudentie houdt in dat een bestuursorgaan een bevoegdheid tot terugvordering niet kan uitoefenen voor zover het betalingen betreft die meer dan 6 maanden zijn betaald na de ontvangst van een signaal waaruit het bestuursorgaan had moeten afleiden, dat ten onrechte of teveel wordt betaald. Wat onder “signaal” wordt verstaan is beschreven in de begripsbepaling van deze regeling. De zesmaandenjurisprudentie is dus alleen van toepassing wanneer er GEEN sprake is van het schenden van de inlichtingenplicht door belanghebbende! Aangezien terugvordering in het kader van de WIJ en de IOAW/IOAZ ook een bevoegdheid is van het college, is de zesmaandjurisprudentie ook van toepassing op terugvordering op grond van deze wetten.

Verder kunnen er in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Indien terugvordering ernstige gevolgen voor de belanghebbende of de gezinssituatie zou kunnen hebben, kan de toepassing van dit artikellid worden overwogen. De vraag wat onder dringende redenen wordt verstaan, kan moeilijk in zijn algemeenheid worden beantwoord. Bij dringende redenen is niet primair of uitsluitend gedacht aan financiële redenen. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat het moet gaan om iets bijzonders of uitzonderlijks en wel zodanig dat terugvordering voor de betrokkenen tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties leidt. Bij de uitspraak van 26-02-2008 (06/6854 WWB) heeft de CRvB geoordeeld dat de gestelde verslechtering van de financiële situatie niet als een dringende reden kan worden aangemerkt. De Raad wees er daarbij op dat bij terugvordering de aflossingsbedragen zo worden vastgesteld dat de betrokkenen te allen tijde blijven beschikken over de beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Evenmin achtte de CRvB in de medische situatie van betrokkenen een dringende reden gelegen om van terugvordering af te zien. De terugvordering op zich leidde voor betrokkenen niet tot onaanvaardbare consequenties.Nadrukkelijk geldt dus dat steeds van geval tot geval aan de hand van de omstandigheden de situatie van de belanghebbende moet worden beoordeeld. Deze bepaling kan dus slechts in zeer uitzonderlijke situaties worden toegepast.

Artikel 15 Gedeeltelijk afzien van terugvordering bij verzwegen vermogenBij constatering van verzwegen vermogen wordt over gegaan tot beëindiging, intrekking en terugvordering van de verstrekte uitkering. Het moment dat aantoonbaar gemaakt worden dat er sprake is van verzwegen vermogen boven de vermogensgrens, is de begindatum van de intrekkingsperiode. Vervolgens zal de verstrekte bijstand van de klant worden teruggevorderd over de periode van intrekking.

Dat het simpelweg intrekken en terugvorderen van de verstrekte bijstand wegens verzwegen vermogen tot onevenredige gevolgen kan leiden, heeft de Centrale Raad van Beroep in de uitspraak van 21 april 2009 (LJN: BH9423) onderkend. Een voorbeeld: Een belanghebbende heeft gedurende een periode van één jaar verzwegen de beschikking te hebben over een vermogen, dat € 2.000,- boven het vrij te laten vermogen ligt. Na de constatering van het verzwegen vermogen, wordt het recht op bijstand over het gehele jaar ingetrokken wegens schending van de inlichtingenverplichting . Dit resulteert dit in een terugvordering van € 16.000,- bruto over een periode van één jaar. Een verzwegen vermogen van € 2.000,- resulteert in een terugvordering van € 16.000,- De CRvB heeft dan ook geconcludeerd dat in dergelijke situaties het vastgestelde terugvorderingsbedrag wegens strijd het evenredigheidsbeginsel geen stand kan houden. De CRvB zegt dat intrekking en terugvordering als gevolg van verzwegen vermogen geoorloofd zijn, maar dat de terugvordering eventueel gematigd zou kunnen worden. Dit is geregeld in artikel 15.

Artikel 16 Verhoging vorderingEerste lid:De schuldenaar is in verzuim wanneer hij niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald. Vanaf dat moment is de schuldenaar wettelijke rente verschuldigd. Om praktische overwegingen - het is weinig zinvol rente in rekening te brengen als het om een gering bedrag gaat – is besloten deze kosten alleen in rekening te brengen indien de vordering is overgerdragen aan een deurwaarder. Tweede lid:In het algemeen wordt een teveel dan wel ten onrechte verstrekte bijstand, inkomensvoorziening of uitkering bruto teruggevorderd (art. 58 vierde lid van de WWB of artikel 90 van de Abw of artikel 54 vierde lid van de WIJ of artikel 25 vierde lid van de IOAW/IOAZ). Dit geldt altijd voor afgesloten kalenderjaren. De debiteur wordt bij de eerste aanschrijving van de vordering mededeling gedaan van het bruto bedrag en (indien van toepassing) ook het netto bedrag.

Als de vordering ontstaat in het lopende kalenderjaar dan kan de vordering netto worden voldaan als het bedrag voor of op 31 december op de bankrekening van de afdeling Sociale Zaken is bijgeschreven. De debiteur wordt bij de eerste aanschrijving mededeling gedaan van de netto vordering. Tevens wordt mededeling gedaan van het voornemen tot bruteren wanneer de vordering op 31 december niet is voldaan.

Bij een samenloop van terugvordering over afgesloten kalenderjaren en het lopende kalenderjaar, worden ontvangsten in eerste instantie op de netto vordering afgeboekt.

Artikel 17 Afzien van bruteringAangezien de brutering van de vordering een discretionaire bevoegdheid is, dient van het uitoefenen van de bevoegdheid tot brutering te worden afgezien wanneer de vordering ontstaan is buiten toedoen van de belanghebbende EN hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft, is voldaan.

§ 1.4 - INVORDERING

Artikel 18 Verplichtingen met betrekking tot de invorderingDe hoofdregel is dat een vordering ineens binnen zes weken na verzenddatum van het terugvorderingsbesluit wordt terugbetaald. Deze termijn loopt parallel aan de bezwaartermijn. Wanneer niet binnen de gestelde termijn van zes weken tot betaling is overgegaan, volgt onmiddellijk een aanmaning om belanghebbende alsnog te bewegen om tot terugbetaling over te gaan.

Is betaling ineens niet mogelijk, vindt gespreide betaling plaats op basis van draagkracht. Indien een betalingsregeling tot stand komt en belanghebbende vervolgens op enig moment zijn betalingen staakt, is het van belang dat de gemeente verdere incassomaatregelen treft.

Artikel 19 Afbetaling in 12 maandenOm praktische redenen kan een onderzoek naar de aflossingscapaciteit van belanghebbende achterwege blijven indien de belanghebbende aan de gemeente een betalingsvoorstel doet waardoor de schuld binnen 12 maanden is afbetaald. Het minimaal te hanteren aflossingsbedrag is in dat geval gelijk aan 6% van de bijstandsnorm en/of WIJ-norm inclusief vakantietoeslag die voor belanghebbende zou gelden indien deze zou zijn aangewezen op een bijstandsuitkering en/of inkomensvoorziening.

Indien het gaat om een fraudevordering dan wel belanghebbende in het verleden herhaaldelijk zijn betalingsverplichting niet afdoende is nagekomen, kan de gemeente op grond van lid 2 besluiten om niet op het betalingsvoorstel van belanghebbende in te gaan en alsnog een aflossingsverplichting te hanteren in overeenstemming met artikel 27 van deze regeling.Als de belanghebbende beschikt over een vermogen boven het van toepassing zijnde vermogen dat naar het oordeel van het college redelijkerwijs te gelde kan worden gemaakt, wordt het verzoek tot een betalingsregeling afgewezen.

Artikel 20 Besluit met betrekking tot vaststelling aflossingsverplichtingEen besluit tot vaststelling van een aflossingsverplichting moet evenals een terugvorderingsbeschikking duidelijkheid scheppen. Daarom is het van belang om de in dit artikel genoemde zaken te vermelden in dit besluit. Hierbij is aansluiting gezocht bij artikel 60 WWB, artikel 56 WIJ en artikel 27 IOAW/IOAZ.

Artikel 21 Herziening van het aflossingsbedragDe belanghebbende kan altijd een verzoek indienen bij het college tot een wijziging van de vastgestelde aflossingsverplichting. Met inachtneming van de Awb neemt het college vervolgens tijdig een besluit.

Artikel 22 Uitstel van betalingIndien blijkt dat de financiële omstandigheden van de belanghebbende zodanig zijn dat deze niet geacht kan worden aan de verplichtingen te kunnen voldoen, kan uitstel van betaling van de vordering worden verleend voor de duur van een jaar. Belanghebbende moet met bewijsstukken aantonen dat hij tijdelijk niet in staat is om te voldoen aan zijn betalingsverplichting. Let wel: als iemand geen aflossingscapaciteit heeft, is er geen sprake van uitstel van betaling. Het gaat dus om de belanghebbende die wel aflossingscapaciteit heeft, maar desondanks niet aan zijn betalingsverplichting kan voldoen. Denk bijvoorbeeld aan iemand met dreigende niet-preferente schulden. Met niet preferente schulden houden wij immers geen rekening bij het bepalen van de aflossingscapaciteit. Uitstel van betaling is overigens ook niet van toepassing wanneer sprake is van schuldhulpverlening.

Artikel 23 VerrekeningZowel op grond van de WWB alsook de WIJ en de IOAW/IOAZ is het mogelijk om de vordering te verrekenen met een andere uitkering die de debiteur ontvangt. Deze bepalingen zijn opgenomen in artikel 60 derde lid van de WWB, artikel 56 derde lid van de WIJ en artikel 28 derde lid van de IOAW/IOAZ. De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de debiteur tevens bijstand wordt verleend), of door middel van het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag. Verrekening met de uitkering wordt gebaseerd op artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek. Voor deze vorm van verrekenen moet aan de navolgende vereisten worden voldaan:• De gemeente moet beschikken over een zgn. executoriale titel;• er moet een wederkerig schuldenaarschap bestaan. Het gaat hier om het over en weer voldoen van een schuld. De door de belanghebbende te ontvangen bijstand, en de ten onrechte verleende bijstand die moet worden terugbetaald, moet worden beschouwd als de hier bedoelde wederkerige schuld;• er moet gelijksoortigheid van schuld en prestatie zijn. Hieruit vloeit voort dat bijstand alleen met bijstand kan worden verrekend. Dit betekent dat een ten onrechte verleende bijstand niet met bijvoorbeeld een Wmo-vergoeding kan worden verrekend;• bij verrekening is de gemeente gehouden aan de beslagvrije voet;• verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzondere bijstand voor specifieke kosten).

Artikel 24 AanmaningAls de debiteur in verzuim is dan wordt deze door het college schriftelijk aangemaand. De termijn waarbinnen dan moet worden betaald is twee weken. Die twee weken worden gerekend vanaf de dag na verzending van de aanmaning (4:112 Awb). In deze aanmaning moet vermeld zijn dat bij niet tijdige betaling de betalingen worden afgedwongen via invorderingsmaatregelen en dat de kosten daarvan door de debiteur worden betaald. De aanmaning is niet als beschikking ingevolge de Algemene wetbestuursrecht (qua bezwaar en beroep) aan te merken.

Wanneer de debiteur na ontvangst van de aanmaning zijn betalingsverplichting niet nakomt, dan kan dwanginvordering worden ingesteld. In de artikelen 25 en 26 van deze beleidsregels is geregeld op welke wijze dat moet gebeuren.

Artikel 25 DwangbevelAlleen als binnen de aanmaningstermijn niet volledig is betaald kan een dwangbevel worden uitgevaardigd. Bovendien kan alleen een dwangbevel worden uitgevaardigd als de bevoegdheid daartoe bij wet is toegekend. In de WWB is dat opgenomen in artikel 60 lid 2 waarbij de invorderbaarheid bij dwangbevel als bevoegdheid is opgenomen als er sprake is van kosten van bijstand als bedoeld in de artikel 58 en 59 WWB. Terugvorderingen op basis van de artikelen 58 en 59 WWB zijn dus invorderbaar via dwangbevel. In de IOAW/IOAZ is in artikel 28 de invorderbaarheid van vorderingen op grond van 25 IOAW/IOAZ eerste en tweede lid bij dwangbevel opgenomen. In de WIJ is dit geregeld in artikel 56, lid 2.

In de WWB (artikel 60 lid 4), in de WIJ (artikel 56 lid 4) en in de IOAW/IOAZ (artikel 28 lid 4) is opgenomen dat, indien het college gebruik maakt van de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag (zoals die volgens artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering ook aan de Raad voor de Kinderbescherming toekomt) het dwangbevel bekend kan worden gemaakt door het via de post toe te zenden aan de debiteur. Hierbij wordt dus afgeweken van 4:123 Awb waarin is gesteld dat de bekendmaking geschiedt via betekening van een exploot door een deurwaarder. Met deze bepaling is voorkomen dat de executie door de gemeente uit handen gegeven moet worden aan een gerechtsdeurwaarder daar waar voor de inwerkingtreding van de 4e tranche Awb de terugvorderingsbeschikking zelf executoriale werking kende en dus geen inschakeling van een deurwaarder nodig was bij vereenvoudigd derdenbeslag.

Inhoud van het dwangbevelArtikel 4:122 Awb vermeldt dat het dwangbevel in ieder geval moet bevatten:•aan het hoofd: het woord “dwangbevel”•het bedrag van de invorderbare hoofdsom•de beschikking of het wettelijk voorschrift waaruit de vordering voortvloeit •de kosten van het dwangbevel (indien deze in rekening worden gebracht)•dat het op kosten van de debiteur ten uitvoer wordt gelegd•het bedrag van de aanmaningsvergoeding (indien van toepassing)•de ingangsdatum van de wettelijke rente (indien van toepassing)

Tweede lidTerugvorderingsbesluiten die voor 1 juli 2009 zijn genomen, hebben een executoriale titel. Na het verzenden van een aanmaning, is het daarom niet noodzakelijk om eerst een dwangbevel te versturen. In principe kan onmiddellijk worden overgegaan tot beslaglegging. Echter is ervoor gekozen om de debiteur eerst een ingebrekestelling te verzenden, waarin hem een laatste gelegenheid wordt geboden om zijn betalingsverplichting binnen 7 dagen na te komen. Derde lidHet dwangbevel levert een executoriale titel op die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden tenuitvoergelegd. Dit betekent dat normaliter de tenuitvoerlegging begint met een bevel tot betaling aan de debiteur door de gerechtsdeurwaarder. Dat bevel houdt dan in dat het bedrag dat in de dwangsom is vermeld binnen 7 dagen moet zijn betaald. Het bevel tot betaling wordt in de regel ooktegelijk gedaan met de betekening van het dwangbevel. Als niet binnen die 7 dagen is betaald, dan wordt de tenuitvoerlegging van het dwangbevel voortgezet en kan bijvoorbeeld over worden gegaan tot het leggen van beslag. Zie hiervoor artikel 26.

Artikel 26 beslagleggingBeslagvrije voet bij niet nakomen inlichtingenplicht:Het komt voor dat de belanghebbende weigert om de inlichtingen over het inkomen te verstrekken die de gemeente nodig heeft om beslag te kunnen leggen. Wanneer de belanghebbende weigert om inkomensgegevens van zijn partner, welke nodig zijn voor het leggen van beslag, aan de gemeente te verstrekken kan de beslagvrije voet op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden gehalveerd. Zie in dit verband ook de artikel 60, vijfde lid onder b van de WWB, artikel 56, vijfde lid onder b van de WIJ en artikel 28, vijfde lid onder b van de IOAW/IOAZ, waarin bepaald is dat de beslagvrije voet niet geldt bij invordering bij dwangbevel, wanneer de belanghebbende de inlichtingenplicht niet nakomt. Tenuitvoerlegging door middel van beslag vindt plaats overeenkomstig de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente heeft, de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering. De procedure is als volgt:• de gemeente stuurt met een kennisgeving een afschrift van het terugvorderingsbesluit naar degene van wie debiteur loon of een periodieke uitkering ontvangt;• hierin wordt de beslagvrije voet aangegeven;• de derdebeslagene moet de kennisgeving binnen 8 dagen voor gezien terugzenden aan de gemeente;• door de terugzending is het beslag gelegd. De derdebeslagene wordt hiermee verplicht het voor beslag vatbare bedrag uit te betalen aan de gemeente;• de gemeente moet binnen 7 dagen na retourontvangst van de kennisgeving een afschrift van die kennisgeving aangetekend toezenden aan de debiteur. (de zgn overbetekening) Als de gemeente dit nalaat kan debiteur de President van de rechtbank vragen het beslag op te heffen.

Beslag op roerende of onroerende goederen behoort ook tot de mogelijkheden (al naar gelang de situatie). In alle gevallen van beslaglegging (met uitzondering van het vereenvoudigd derdenbeslag) dient de gemeente zich tot een deurwaarder te wenden. De hiermee samenhangende kosten (alsmede de rente) kunnen van de belanghebbende worden teruggevorderd door de vordering met deze kosten te verhogen.

Ingeval er sprake is van een vordering waar pand of hypotheek op gevestigd is, is uitwinnen van deze rechten aan de orde. Denk hierbij aan krediethypotheek in verband met eigen woning.

Artikel 27 Vaststelling van de hoogte van de aflossingscapaciteitDe hoofdregel is dat een vordering ineens binnen zes weken wordt terugbetaald. Is dit niet mogelijk, dan vindt gespreide betaling plaats op basis van draagkracht. In dit artikel wordt vervolgens de hoogte van de aflossing voor de verschillende groepen aangegeven. De hoogte van de aflossing voor uitkeringsgerechtigden WWB, WIJ, IOAW/IOAZ bedraagt 6 procent van de uitkeringsnorm en/of WIJ-norm, indien geen sprake is van verwijtbare omstandigheden. Bij beëindiging van de bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering dient de aflossingscapaciteit te worden aangepast. In afwachting van het draagkrachtonderzoek wordt de lopende aflossingscapaciteit nog gedurende twee maanden gehandhaafd.

De eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende staat centraal om al datgene te doen wat nodig en mogelijk is om in het eigen bestaan te voorzien. In die situatie dat de belanghebbende in verzuim is, is sprake van "tekort schietend besef" van verantwoordelijkheid in de voorziening in het bestaan. Te denken valt aan het verspelen van een voorliggende voorziening, het niet betalen van huishuur of energielasten. Als die (verwijtbare) omstandigheden van toepassing zijn, wordt de aflossingsverplichting verhoogd tot 10 procent. Bij niet-uitkeringsgerechtigden wordt de aflossing verhoogd met 30 procent van de draagkracht (het verschil tussen het inkomen en de van toepassing zijnde norm) in het inkomen.

Om te voorkomen dat andere schuldeisers aanspraak maken op aflossing van hun vorderingen, wordt de hoogte van de aflossing voor aflossingsgerechtigden WWB, WIJ, IOAW of IOAZ verhoogd naar 10% in geval van beslaglegging door een derde.

Artikel 28 Volgorde aflossingWanneer de schuldenaar eerst na het verstrijken van de reguliere betalingstermijn betaalt, kan het verschuldigde bedrag inmiddels zijn opgelopen met eventuele invorderingskosten, alsmede wettelijke rente. In die situatie kan vervolgens onduidelijkheid ontstaan als de schuldenaar het verschuldigde bedrag niet volledig betaalt. Wanneer niet de volgorde vaststaat aan welke posten de betaling achtereenvolgens moet worden toegerekend, kan ook niet worden bepaald welk bestanddeel van de schuld al dan niet volledig is voldaan. Uit een oogpunt van rechtszekerheid is daarom uitdrukkelijk in de wet bepaald welke volgorde van toerekening geldt.

Artikel 4:92 Awb bepaalt in het eerste lid dat de volgorde waarin een betaling wordt voldaan dwingendrechtelijk is voorgeschreven. De betalingen worden als volgt geboekt: Ten eerste: in mindering op de in rekening gebrachte kosten;Ten tweede: in mindering op de al verschenen rente;Ten derde: in mindering op de hoofdsom en de lopende rente.

Zijn er verschillende geldschulden, dan bepaalt het tweede lid van 4:92 Awb dat de schuldenaar de schuld kan aanwijzen waaraan de betaling moet worden toegerekend. Het betreft hier dus een keuzevrijheid van de debiteur die theoretisch bij iedere maandelijkse betaling tot een andere keuze kan leiden.

Wanneer geen sprake is van in rekening gebrachte rente en kosten en de debiteur heeft niet aangewezen welke vordering eerst moet worden afgelost, dan dient de volgorde te worden gehanteerd, zoals in dit artikel is aangeven. De vorderingen in het kader van de WWB, de WIJ en de IOAW/IOAZ zijn preferent en volgen onmiddellijk na de vorderingen in artikel 288 boek 3 BW.

Artikel 29 Afzien van invorderingBinnen de debiteurenuitvoeringspraktijk doen zich regelmatig situaties voor waarbij de kosten van de uitvoering van invorderingsmaatregelen niet langer in verhouding staan tot de hoogte van een (restant-) vordering. De doelmatigheidstoets in het eerste lid beoogt in die zin nadrukkelijk aan de medewerker terugvordering en verhaal een grote beoordelingsvrijheid te geven om in individuele gevallen af te zien van (verdere) invordering van vorderingen < € 125--. Gaat het om (restant-) vorderingen van meer dan € 125,--, dan geldt ingevolge het tweede lid als aanvullende voorwaarde dat incasso gedurende 5 jaren onmogelijk is gebleken alsook niet aannemelijk is dat belanghebbende in de toekomst tot betaling zal overgaan. Gaat het om een verwijtbare (restant) vordering van meer dan 5.000,-- dan geldt een termijn van 10 jaar. Voorwaarde is uiteraard wel dat in de betreffende periode alles in het werk is gesteld om de belanghebbende te bewegen om tot betaling over te gaan en er debiteurenonderzoeken hebben plaatsgevonden.

§ 1.5 – KWIJTSCHELDING

Artikel 30 KwijtscheldingIn het algemeen geldt dat een vordering volledig moet worden terugbetaald. Dit geldt in ieder geval voor vorderingen die door pand of hypotheek zijn gedekt. Ook opgelegde boeten, vordering in verband met een afstemming, leningen krachtens de Verordening Sociale Kredietverlening en onverschuldigde betalingen op grond van het Burgerlijk Wetboek worden volledig geïnd. In een aantal gevallen kan een vordering worden kwijtgescholden. Uitgangspunten zijn: een debiteur heeft de zekerheid dat hij op een bepaald moment mag stoppen met betalen (“schone lei”). Efficiency: het niet eindeloos handhaven van vorderingen – die oninbaar zijn – in de administratie.

In de artikelen 31 t/m 33 zijn de verschillende mogelijkheden van kwijtschelding nader uitgewerkt.

Een verzoek tot kwijtschelding wordt in het algemeen schriftelijk ingediend. Het college neemt een besluit op dit verzoek, waarop eventueel bezwaar- en beroepsmogelijkheden open staan. Een schriftelijk verzoek is niet nodig als uit een hercontrole blijkt dat de debiteur voor kwijtschelding in aanmerking komt. De debiteur krijgt in dat geval een beslissing dat er aanleiding is voor kwijtschelding en de vordering wordt uit de administratie verwijderd (afgeboekt).

Artikel 31 Gedeeltelijk kwijtschelding bij schuldregelingWanneer een vordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om deze vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden.In dit artikel worden de voorwaarden aangegeven waaronder een vordering wordt kwijtgescholden als er sprake is van een schuldregeling. Fraudeschulden komen slechts in aanmerking voor kwijtschelding, indien ten minste de helft van de openstaande vordering wordt voldaan via de schuldregeling. Het restant kan vervolgens worden kwijtgescholden.

Artikel 32 Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiekIn artikel 30 is bepaald dat het college kan besluiten tot kwijtschelding van teruggevorderde bijstand, uitkering of inkomensvoorziening als er aan een aantal voorwaarden is voldaan. Wanneer achteraf blijkt dat er binnen 12 maanden geen schuldregeling tot stand is gekomen, of wanneer de belanghebbende de overeengekomen schuldsaneringsregeling niet correct nakomt of wanneer blijkt dat het besluit op basis van onjuiste of onvolledige gegevens is genomen, wordt het besluit ingetrokken of gewijzigd.

Artikel 33 Gedeeltelijke kwijtschelding van leenbijstandEerste lid:Indien op een verstrekte leenbijstand gedurende 3 jaar is afgelost, wordt het restant kwijtgescholden. Drie jaar aflossen is niet alleen drie jaar aaneengesloten, maar betreft ook het voldoen van 36 maandtermijnen in een afwijkende periode. Als de drie jaartermijn (nog) niet is voldaan, mag het achterstallige bedrag ook ineens worden betaald. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente (en eventueel invorderingskosten), omdat de debiteur niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan.

Tweede lid:Vrijstelling van aflossing telt ook mee voor het bepalen van de drie jaar termijn. Dit wordt in een beslissing vastgelegd. Er is geen sprake van vrijstelling, indien de debiteur niet meewerkt, of indien als gevolg van beslag door derde geen mogelijkheden zijn voor inning. Hoofdstuk 2: Beleidsregels verhaal

AlgemeenVanaf de inwerkingtreding van de WWB is verhaal geen verplichting meer voor het college maar een discretionaire bevoegdheid. Hieruit volgt dat het college de beleidsruimte heeft om zelf eigen afwegingen te maken over de wijze waarop zij hieraan invulling wil geven. Verhaal van kosten van de inkomensvoorziening in het kader van de WIJ is ook mogelijk. Dit is bepaald in artikel 57 van de WIJ. Op verhaal van kosten van de inkomensvoorziening is paragraaf 6.5 van de Wet werk en bijstand van overeenkomstige toepassing.

Bij verhaal van bijstand gaat het om het terugkrijgen van de kosten van bijstand van een andere persoon dan de uitkeringsgerechtigde, bijvoorbeeld in verband met: de onderhoudsplicht, verhaal op nalatenschappen en verhaal in verband met schenkingen. In artikel 61 e.v. van de WWB zijn de bepalingen met betrekking tot verhaal op derden geregeld.

In deze regeling zijn de verhaalsbevoegdheden van het college, die voortvloeien uit de wet nader uitgewerkt. De dwingendrechtelijke bepalingen zijn niet opgenomen in de regeling. Hiervoor wordt verwezen naar artikel 61 e.v. van de WWB.

Artikel 34 bevoegdheid tot verhaalHet college heeft ervoor gekozen om in de volgende gevallen te verhalen: op degene die zijn onderhoudsplicht niet of niet behoorlijk nakomt jegens zijn echtgenoot en/of minderjarige kinderen; op degene die zijn onderhoudsplicht niet nakomt jegens zijn jong meerderjarige kind (18 tot en met 20 jaar) die aanvullende bijzondere bijstand ontvangt, op degene die van de uitkeringsgerechtigde een schenking heeft ontvangen en op de nalatenschap.

Artikel 35 Ingangdatum verhaalIn het kader van de rechtszekerheid is bepaald om de (mogelijke) ingangsdatum van de verhaalsbijdrage te bepalen op de eerste van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving van belanghebbende. Let wel: indien de belanghebbende niet overgaat tot betalen en de gemeente een verhaalsprocedure start bij de rechtbank, dan zal de rechtbank de ingangsdatum van verhaal anders vaststellen indien het tijdvak groot is tussen de door de gemeente vastgestelde ingangsdatum van verhaal en het aanhangig maken van de procedure.

Artikel 36 LimiteringHierbij wordt benadrukt dat de bijstand of inkomensvoorziening uitsluitend wordt verhaald in de in artikel 34 vastgelegde gevallen.

Artikel 37 geheel of gedeeltelijk afzien van verhaalAls op voorhand duidelijk is dat er niet of een effectieve of efficiënte wijze kan worden verhaald, kan worden afgezien van verhaal. Daarnaast wordt ook afgezien van verhaal wanneer de verhaalsbijdrage lager is dan € 50,00 per maand, of € 600,00 per jaar. Voorts kan de gemeente geheel of gedeeltelijk van verhaal afzien indien daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn. In het algemeen kan er sprake zijn van dringende redenen indien bepaalde feiten ertoe aanleiding geven om af te zien van verhaal ter bescherming van lijf en geest van de belanghebbende. Uiteraard kan een dringende reden nimmer financieel van aard zijn. Indien de onderhoudsplichtige niet in staat is om bij te dragen in de bijstandskosten, is verhaal (tijdelijk) wegens het ontbreken van draagkracht niet mogelijk.

Artikel 38 KwijtscheldingZie hiervoor de toelichting op artikel 30 van deze regeling.

Artikel 39 Ambtshalve kwijtscheldingAls na een periode van vijf jaar blijkt dat alle pogingen een betaling af te dwingen tot niets hebben geleid, en het ook niet te verwachten valt dat de onderhoudsplichtige ook in de toekomst niet bereid zal zijn tot betaling, kan besloten worden de vordering af te boeken. Dit is ook mogelijk indien uit onderzoek blijkt dat de onderhoudsplichtige geen aflossingscapaciteit heeft om de opgelegde verhaalsbijdrage betalen en hij dat ook niet op enig moment in de toekomst zal krijgen.

Artikel 40 Beoordeling van onderhoudsplichtHet betreft hier de uitvoering van de zogeheten trema-normen. Dit zijn de normen die door de rechtbank worden gehanteerd bij de vaststelling van de alimentatie die voorzien in zowel een zgn. netto- als een brutoberekening.

Artikel 41 Verhaal op grond van een rechterlijke uitspraakAls de onderhoudsplichtige niet aan zijn verplichting voldoet is het college bevoegd de kosten van de bijstand op de onderhoudsplichtige te verhalen, in overeenstemming met de rechterlijke uitspraak. Dit is geregeld in artikel 62b WWB. Indien een rechterlijke uitspraak niet wordt nagekomen, kan het college conform de rechterlijke uitspraak verhalen. Dit besluit wordt schriftelijk aan de onderhoudsplichtige meegedeeld, met de aanmaning dat het achterstallige bedrag binnen 42 dagen moet zijn voldaan. Tegen dit besluit kan de onderhoudsplichtige geen bezwaar indienen. Wel kan hij binnen een periode van 30 dagen in verzet komen bij de rechtbank, waarbij hij zich niet kan verzetten tegen het opleggen van de onderhoudsbijdrage. Het verzet heeft een schorsende werking (artikel 62b lid 3 WWB). Pas als het verzet is ingetrokken of ongegrond is verklaard kan tot invordering worden overgegaan.

Artikel 42 Wijziging van door de rechter vastgestelde onderhoudsbijdrageOp grond van artikel 62e lid 1 WWB kan een door de rechter vastgestelde verhaalsbijdrage op verzoek van het college of van de onderhoudsplichtige worden gewijzigd wegens gewijzigde omstandigheden.

Artikel 43 IndexeringOp grond van artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek worden bedragen voor levensonderhoud jaarlijks per 1 januari van rechtswege geïndexeerd, voor zover het door de rechter vastgestelde bedragen zijn dan wel bedragen die partijen bij overeenkomst hebben vastgelegd, tenzij door de rechter anders is bepaald of bij overeenkomst anders is vastgelegd (artikel 1:402a BW). De Minister van Veiligheid en Justitie stelt het indexeringspercentage jaarlijks vast.

Artikel 44 Het verhaalsbesluitIn de WWB en WIJ zijn geen voorschriften voor het verhaalsbesluit opgenomen. Daarom is in dit artikel bepaald welke elementen een verhaalsbeschikking moet bevatten.

Artikel 45 verhaal in rechteIndien er geen uitvoerbare rechterlijke uitspraak is in de zin van artikel 62b WWB en de persoon op wie verhaal wordt gezocht, niet uit eigen beweging bereid is de vastgestelde verhaalsbijdrage aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluit het college tot verhaal in rechte (artikel 62g lid 2 WWB). Voor de behandeling van verzoekschriften met betrekking tot verhaal in rechte en verzoeken tot wijziging van een rechterlijke verhaalsuitspraak, is de rechtbank bevoegd. Het college neemt een apart besluit tot verhaal in rechte (artikel 62g lid 2 WWB).

Artikel 46 HeronderzoekTenminste één keer per 36 maanden – of, indien nodig eerder - verrichten burgemeester en wethouders onderzoek naar de draagkracht voor het voldoen van een verhaalsbijdrage. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geeft wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.Er wordt niet overgegaan tot het gewijzigd vaststellen van een betalingsverplichting indien de draagkracht niet meer blijkt te zijn vermeerderd ten opzichte van het vorige onderzoek dan met € 45,- per maand of blijkt te zijn verminderd met niet meer dan een bedrag van minimaal € 5,- per maand.

Artikel 47 Invordering en vereenvoudigd derdenbeslagAls de onderhoudsplichtige niet bereid is de bij de rechterlijke uitspraak of door de gemeente opgelegde verhaalsbijdrage te betalen , dan wordt tot invordering overgegaan conform de wettelijke mogelijkheden.

Artikel 48 Aflossing achterstand verschuldigde verhaalsbijdrageHet berekenen van de aflossingscapaciteit gebeurt op een andere wijze dan de berekening van de draagkracht van een onderhoudsplicht.

Artikel 49 KostenIndien moet worden overgegaan tot verrekening of beslaglegging als bedoeld in artikel 47, dan wordt de vordering verhoogd met incassokosten. Voor de berekening van de hoogte van deze kosten wordt gebruik gemaakt van de “Tarieven buitengerechtelijke kosten” conform het rapport Voorwerk II. Dit zijn de tarieven zoals deze door gerechtsdeurwaarders bij debiteuren in rekening worden gebracht.Hoofdstuk 3: Overige bepalingen

Artikel 50 Preferentie1. Vorderingen op grond van de Algemene bijstandswet en de Wet werk en bijstand zijn preferent. Bij de invordering heeft dat tot gevolg dat de aanwezige betalingsruimte voor concurrente vorderingen wordt ingenomen.2. Van praktische preferentie kan tijdelijk worden afgezien als daardoor onevenredig nadeel voor de belanghebbende ontstaat doordat hij niet in staat is gemaakte betalingsafspraken na te komen in het kader van een huur- of energieschuld.3. De preferentie van de vordering blijft overeind als een huur- of energieschuld ontstaat na de ingang van de betalingsverplichting op grond van de Abw of WWB.4. De gemeente ziet af van haar preferentie als de betalingsruimte van de belanghebbende geheel in beslag wordt genomen door een aflossingsverplichting in het kader van schuldhulpverlening terwijl de gemeente een garantstelling voor die lening heeft afgegeven op grond van de Abw of WWB.

Artikel 51 dringende redenenIn bijzondere gevallen, waarin deze beleidsregels niet voorzien, kan worden afgeweken. Er moet dan wel sprake zijn van bijzondere situaties die zich in de individuele omstandigheden voordoen.

Artikel 52 CiteertitelDit artikel behoeft geen toelichting

Artikel 53 InwerkingtredingDit artikel behoeft geen toelichting

Vastgesteld in de vergadering van 15 maart 2011,

Burgemeester en wethouders van Borsele,De secretaris, De burgemeester,