Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Breda

Beleidsregel handhaving bij overtredingen Opiumwet vanuit niet gedoogde verkooppunten (niet zijnde woningen)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBreda
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel handhaving bij overtredingen Opiumwet vanuit niet gedoogde verkooppunten (niet zijnde woningen)
CiteertitelBeleidsregel handhaving bij overtredingen Opiumwet vanuit niet gedoogde verkooppunten (niet zijnde woningen)
Vastgesteld doorburgemeester
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerpopenbare orde en veiligheid

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Opiumwet, art. 13b lid 1

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

20-05-201021-11-2019Nieuwe regeling

06-05-2010

Het Stadsblad Breda, 19-05-2010

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel handhaving bij overtredingen Opiumwet vanuit niet gedoogde verkooppunten (niet zijnde woningen)

 

 

1. Inleiding

Handel in drugs, alsmede het bezit van drugs is in Nederland verboden op grond van de Opiumwet. Bij aanwezigheid, danwel handel in drugs kan naast een strafrechtelijk optreden ook bestuursrechtelijk maatregelen worden genomen.

 

Artikel 13b Opiumwet (Wet Damocles)

Op grond van artikel 13b Opiumwet beschikt de burgemeester over een bestuursdwangbevoegd ten aanzien van voor het publiek toegankelijke lokalen (zoals winkels en cafés) en niet voor het publiek toegankelijke lokalen (zoals loodsen en bedrijfsruimten) bij handel in soft- danwel harddrugs in of vanuit deze lokalen of bijbehorend erf.

 

De handhaving van de Opiumwet verloopt sinds de inwerkingtreding van de Wet Damocles (artikel 13b) via het strafrecht en het bestuursrecht. Op basis van artikel 13b Opiumwet heeft de burgemeester rechtstreeks de bevoegdheid gekregen om bestuursdwang toe te passen indien in woningen of lokalen dan wel in of bij zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I en II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Het is de bedoeling van de wetgever geweest om de burgemeester de mogelijkheid te geven op te kunnen treden tegen drugshandel in of vanuit inrichtingen of woningen zonder dat daarbij steeds aangetoond moet worden dat sprake is van (geabstraheerde) overlast. Ook heeft de wetgever beleidselementen die niet rechtstreeks gerelateerd zijn aan het belang van bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat, zoals de bescherming van jongeren, hiermee een hechtere basis willen geven.

 

Bestuursdwang op grond van het eerste lid van artikel 13b Opiumwet is in de praktijk een sluiting van inrichtingen of de ruimten. Tot sluiting kan worden overgegaan indien er sprake is van verkoop, aflevering of verstrekking danwel het daartoe aanwezig zijn van harddrugs (middelen zoals bedoeld in lijst I) en softdrugs (middel als bedoeld in lijst II).

Met “voor het publiek toegankelijke lokalen” worden alle gelegenheden bedoeld die – al dan niet met enige beperking, zoals entreegeld – vrijelijk toegankelijk zijn. Hierbij kan gedacht worden aan coffeeshops, koffiehuizen, theehuizen, cafés, sappenbars, (afhaal-)restaurants en dergelijke, maar ook winkels en tijdelijke beurzen en tentoonstellingen. Ook dealpanden waar uitsluitend of hoofdzakelijk drugs worden verkocht vallen onder de werking van artikel 13b Opiumwet, mits deze panden voor publiek toegankelijk zijn.

Met “niet voor het publiek toegankelijke lokalen” worden bedrijfsruimten bedoeld die een besloten karakter hebben, dus niet vrijelijk toegankelijk zijn, zoals loodsen.

Het gaat hierbij in beide gevallen om inpandige gelegenheden en de daarbij behorende erven.

 

Tekst artikel 13b Opiumwet (geldend vanaf 1 november 2007):

  • 1.

    De burgemeester is bevoegd tot toepassen van bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien woningen, lokalen of erven als bedoeld in het eerste lid, gebruikt worden ter uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunst, de tandheelkunst of de diergeneeskunst door onderscheidenlijk apothekers, artsen, tandartsen of dierenartsen.

 

Voor een uitgebreide toelichting op artikel 13b Opiumwet en de uitvoering van de bestuursdwangbevoegdheid, zie de nota Coffeeshopbeleid Breda 2005 (herziene versie 2009).

 

De bevoegdheid van artikel 13b Opiumwet is in beginsel gericht op het pand en is niet gericht tegen op de exploitant c.q. eigenaar. Het betreft namelijk geen punitieve sanctie maar een herstelmaatregel. De bevoegdheid van artikel 13b Opiumwet strekt er toe de geconstateerde overtreding van de Opiumwet in het lokaal te beëindigen en te voorkomen. Hierbij is (ook ingevolge vaste jurisprudentie van de AbRS) de persoonlijke verwijtbaarheid van een exploitant geen bijzondere omstandigheid die er toe zou moeten leiden dat af moet worden gezien van sluiting. Volgens vaste jurisprudentie van de AbRS (waaronder de uitspraak van 4 juli 2001, LJN: AN6835, AB 2002/6) speelt de persoonlijke verwijtbaarheid van de exploitant geen rol bij de vraag of zich een situatie voordoet die tot sluiting van de inrichting noopt. Ook indien klanten – met of zonder medeweten van de exploitant – in of vanuit de inrichting drugs verkopen of verhandelen is sprake van drugshandel die aanleiding geeft c.q. kan geven voor de burgemeester tot een optreden op basis van artikel 13b Opiumwet.

 

Coffeeshopbeleid

In het kader van het landelijke cannabisbeleid, wordt de handel in en het bezit van softdrugs (hasjiesj en marihuana) onder strikte voorwaarden gedoogd. In de gemeente Breda zijn de voorwaarden waaronder handel in softdrugs mag plaatsvinden beschreven in de nota Coffeeshopbeleid Breda 2005 (herziene versie 2009). Deze herziene nota is vastgesteld op 20 oktober 2009 en in werking getreden op 29 oktober 2009. De nota Coffeeshopbeleid Breda 2005 (herziene versie 2009) ziet enkel op de handel in drugs vanuit de gedoogde coffeeshops. Bij overtredingen van de gedoogvoorwaarden wordt opgetreden op grond van artikel 13b Opiumwet.

 

Handel in drugs vanuit niet-gedoogde verkooppunten

Naast de handel in softdrugs vanuit de gedoogde coffeeshops is er in Breda ook herhaaldelijk sprake van handel in drugs vanuit niet-gedoogde verkooppunten, zoals horeca-inrichtingen, winkels (detailhandel en groothandel), loodsen en bedrijfsruimten. Op grond van artikel 13b Opiumwet is hier in het verleden succesvol tegen op getreden door de burgemeester van Breda. Hierbij werd aangesloten bij de sluitingstermijnen zoals beschreven in de nota Coffeeshopbeleid Breda 2005 (herziene versie 2009), vanwege het ontbreken van een afzonderlijk handhavingsbeleid ten aanzien van de handel in drugs vanuit deze niet-gedoogde verkooppunten.

 

Vanwege de aanhoudende handel in drugs vanuit niet-gedoogde verkooppunten (o.a. koffie- en theehuizen - voormalige coffeeshops -, smart-, grow- en cadeaushops en bedrijfsruimten), is het gewenst ook voor hiervoor een strikt handhavingsbeleid te formuleren.

Om gebruik te maken van de bevoegdheid van artikel 13b Opiumwet is het wenselijk dat er een beleidsregel is opgesteld, waarin wordt aangegeven hoe de burgemeester omgaat met deze bevoegdheid. Deze beleidsregel bevat dan ook het handhavingsbeleid ten aanzien van de niet-gedoogde verkooppunten.

 

Woningen

Dealpanden die in gebruik zijn als woning, vallen sinds 1 november 2007 binnen het toepassingsbereik van artikel 13b Opiumwet. De handhaving van ten aanzien van woningen is geregeld in een afzonderlijke beleidsregel (handhavingprotocol), gezien het extra zorgvuldige traject dat gevolgd dient te worden omdat het woningen betreft. Tegen openbare orde verstoringen vanuit woningen kan daarnaast worden opgetreden op grond van artikel 174a van de Gemeentewet (wet Victoria), ook dit wordt in het afzonderlijke handhavingprotocol geregeld.

2. Bestuurlijke handhaving overtredingen Opiumwet

Om de aanhoudende handel in drugs in Breda tegen te gaan, ter bescherming van de gezondheid en openbare orde en veiligheid, is een strikte handhaving bij overtredingen gewenst en noodzakelijk, zowel vanuit het strafrecht als het bestuursrecht.

 

Uitgangspunt hierbij is dat de handel in drugs (zowel soft- als harddrugs) in alle gevallen is verboden en hier handhavend tegen opgetreden wordt. Enkel onder de strikte voorwaarden zoals beschreven in de nota Coffeeshopbeleid Breda 2005 (herziene versie 2009), wordt de handel in softdrugs vanuit de gedoogde coffeeshops gedoogd. Een effectief coffeeshopbeleid staat of valt ook met de bestrijding van de illegale handel. Daarbij is de gemeente Breda een grensgemeente en wordt aldus geconfronteerd met drugstoerisme. Buitenlandse klanten willen vaak vooral grote(re) hoeveelheden drugs kopen. Een drugstoerist komt niet naar Breda voor 5 gram softdrugs. Het zijn vooral de illegale verkooppunten die een grote aantrekkingkracht hebben op buitenlandse drugsgebruikers en zich daar veelal ook op richten. Daarbij blijkt uit controles dat bij illegale verkooppunten naast softdrugs veelal ook harddrugs worden aangeboden. Het mag duidelijk zijn dat deze illegale drugshandel en het daarop afkomende publiek een grote negatieve invloed heeft op de openbare orde, het woon- en leefklimaat in de omgeving en de volksgezondheid.

 

Partners in handhaving

De partners van de lokale driehoek Breda (de burgemeester van Breda, de Officier van Justitie Parket Breda en de korpschef van de regiopolitie Breda) hebben voor de aanpak van de handel in drugs afspraken gemaakt over een goede afstemming en een geïntegreerde inzet van het strafrechtelijke en bestuursrechtelijke instrumentarium. Overigens met behoud van de eigen verantwoordelijkheden.

 

Politiecontrole

De afspraken zoals reeds bestonden in het kader van de algemene bestrijding van de handel in drugs alsmede het coffeeshopbeleid worden vervolgd. Tijdens reguliere diensten houdt de politie in het algemeen toezicht op overtredingen Opiumwet en treedt hier tegen op.

Indien er aanleiding toe bestaat, zoals klachten of signalen uit de buurt ten aanzien van de handel in drugs, wordt er intensiever toezicht uitgeoefend.

 

Handhavingmatrix

Om slagvaardiger op te treden in geval van overtreding van de Opiumwet is het wenselijk om de afspraken tussen de partners vast te leggen. Om het justitiële optreden en de bestuurlijke handhaving op elkaar af te stemmen is een handhavingmatrix vastgesteld. Hierin zijn de concrete acties benoemd bij constatering van een overtredingsituatie.

 

De handhavingmatrix heeft tot doel:

  • 1.

    de handhavingactiviteiten van de gemeente, politie en justitie op elkaar af te stemmen en zoveel mogelijk complementair te laten zijn;

  • 2.

    een geconstateerde overtreding te laten volgen door een maatregel die qua intensiteit zo goed mogelijk aansluit bij de ernst van de overtreding;

  • 3.

    duidelijkheid en kenbaarheid over welke maatregel deze van de overheid kan verwachten na een overtreding, waardoor er mogelijk een preventieve werking van uit gaat.

  • 4.

    Herstel door het beëindigen van danwel het voorkomen van herhaling van de overtreding in het lokaal;

  • 5.

    door onderliggend beleid de motivering van bestuurlijke maatregelen in een gerechtelijke procedure te versterken.

 

De handhavingmatrix volgt in paragraaf 3. Deze is opgesteld naar analogie van het coffeeshopbeleid en hierbij is waar mogelijk aansluiting gezocht bij de handhavingstrategie van de gemeente Breda.

3. Handhavingmatrix

In onderstaande handhaving\matrix wordt onderscheid gemaakt naar hard- en softdrugs. Reden daarvoor is dat van harddrugs algemeen bekend is dat het gebruik van en de handel in harddrugs leidt tot een ernstige verstoring van de openbare orde en veiligheid en een grote impact heeft op de directe omgeving van een pand waar harddrugs gebruikt worden en/of de handel in harddrugs plaats vindt. De handel in harddrugs vindt meestal plaats in een harder en crimineler milieu dan de handel in softdrugs en ook de gezondheidsrisico’s voor de gebruikers zijn groot. Het is ook niet voor niets dat de wetgever ook in de Opiumwet onderscheid maakt naar hard- (lijst I) en softdrugs (lijst II).

 

Mede daarom wordt ook in de handhavingmatrix in deze beleidsregel onderscheid gemaakt naar overtreding van lijst I (harddrugs) of II (softdrugs), waarbij voor overtredingen van lijst I langere sluitingstermijnen worden gehanteerd. Bij overtredingen van lijst I (harddrugs) worden deze langere sluitingstermijnen noodzakelijk geacht om een einde te maken aan de overtreding in of vanuit het pand, danwel om herhaling daarvan in of vanuit het pand te voorkomen. Zoals al aangegeven vindt de handel in harddrugs meestal plaats in een harder en crimineler milieu en wordt een langere sluitingstermijn noodzakelijk geacht om de situatie te normaliseren.

 

Het is daarbij niet nodig dat daadwerkelijk drugshandel of drugsverkoop in de inrichting wordt geconstateerd. Ingevolge vaste jurisprudentie is de aanwezigheid in een inrichting van een handelshoeveelheid drugs (zowel soft als harddrugs) al voldoende om de burgemeester op grond van artikel 13b Opiumwet bevoegd te maken een inrichting te sluiten. Uit het woord “daartoe” in artikel 13b, eerste lid, Opiumwet, volgt dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid ten behoeve van de verkoop, aflevering of verstrekking de bevoegdheid verschaft voor de burgemeester tot sluiting van een inrichting. Bij het bepalen wanneer sprake is van een handelshoeveelheid wordt aangesloten bij de justitiële gedoogregels. De toegestane (gedoogde) gebruikershoeveelheden daarbij zijn voor harddrugs 0,5 gram en voor softdrugs 5 gram. Aldus wordt in deze beleidsregel bij harddrugs van een handelshoeveelheid gesproken indien dit meer dan 0,5 gram is en bij softdrugs indien dit meer dan 5 gram is. Daarmee zijn het bestuurlijk en strafrechtelijk beleid met elkaar in overeenstemming. Deze normen voor het bepalen wanneer sprake is van een handelshoeveelheid sluit ook aan bij wat in de vaste jurisprudentie wordt geaccepteerd. Andere omstandigheden van het geval kunnen daarbij de constatering dat sprake is van handel ondersteunen.

 

Uit recente gevallen in Breda blijkt dat steeds vaker de drugsverkoop zo wordt georganiseerd dat de kans klein is dat daadwerkelijk drugs in een pand worden aangetroffen. Hiermee wordt getracht te voorkomen dat het pand wordt gesloten. Zo is een veel gebruikte methode het op bestelling van klanten – de exploitant belt daartoe een drugskoerier - laten afleveren van drugs door een drugskoerier die, na aflevering van de gevraagde hoeveelheid drugs, weer vertrekt met het geld van de transactie. Ook de klanten verlaten na de transactie de inrichting met de gekochte drugs. Zodoende wordt de kans verkleind dat bij een controle door de politie van de inrichting daadwerkelijk drugs worden aangetroffen en/of grote sommen geld.

Ook het leggen van het eerste contact in de inrichting, maar het vervolgens leveren van de drugs op een (parkeer)plaats buiten de inrichting, is een methode waarmee getracht wordt te bemoeilijken dat de drugshandel in een inrichting feitelijk kan worden geconstateerd of een handelshoeveelheid drugs in de inrichting worden aangetroffen. In deze gevallen zal de drugshandel moeten blijken uit andere feiten en omstandigheden dan het daadwerkelijk constateren van drugsverkoop in de inrichting of de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs. Ingevolge vaste jurisprudentie van de AbRS valt onder verkoop het totaal aan handelingen dat rechtstreeks tot de overdracht van het verkochte leidt. Ook het leggen van contacten valt onder de term verkoop. Zelfs als de levering of de betaling van de drugs niet plaatsvindt in de inrichting, kan toch sprake zijn van drugsverkoop vanuit een inrichting.

 

Drugshandel en –verkoop en daarmee de bevoegdheid voor de burgemeester om op basis van artikel 13b Opiumwet op te kunnen treden, kan dus ook blijken uit omstandigheden. Daarbij kan gedacht worden aan verklaringen van meerdere klanten die met drugs zijn onderschept en onafhankelijk van elkaar verklaren de drugs in een inrichting gekocht te hebben of, in combinatie daarmee, een onderschepte drugskoerier die verklaard regelmatig drugs af te leveren bij een inrichting voor de verkoop in of vanuit die inrichting.

 

Zoals ook in de inleiding bij deze beleidsregel is aangegeven kan ook sprake zijn van een situatie die noopt tot het toepassen van bestuursdwang op basis van artikel 13b Opiumwet indien de drugs in of vanuit de inrichting worden verhandeld door klanten en niet door de exploitant c.q. eigenaar. Dit kan blijken uit verklaringen van personen waarbij drugs zijn aangetroffen en die onafhankelijk van elkaar verklaren drugs in de inrichting te hebben gekocht, of uit het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs, verpakt in verschillende gebruikershoeveelheden, bij tenminste één klant in de inrichting. Het is niet van belang of een ondernemer (of leidinggevende medewerkers) zelf betrokken is bij de drugshandel in diens inrichting. Ingevolge vaste jurisprudentie van de AbRS speelt de persoonlijke verwijtbaarheid van de exploitant geen rol bij de vraag of zich een situatie voordoet die tot sluiting van de inrichting noopt. Op grond van artikel 13b Opiumwet is namelijk doorslaggevend waar de drugs zijn verkocht en niet door wie (LJN: BG9789, RvS, 200802857/1). Daarbij is een ondernemer altijd verantwoordelijk voor wat zich binnen het bedrijf afspeelt en voor datgene wat in de inrichting aanwezig is en dient afdoende maatregelen te nemen om drugshandel te voorkomen (LJN: AP0405, RvS, 200306552/1).

 

3.1 Harddrugs

Overtreding/Bedreiging openbare orde

Gemeente Breda

Politie/Voedsel en Waren Autoriteit

Openbaar Ministerie

Overtreding art. 2 Opiumwet jo art. 13b Opiumwet lid 1, handel in harddrugs, in of vanuit een voor het publiek toegankelijk lokaal, danwel niet voor het publiek toegankelijk lokaal, of daarbij behorende erven.

Na 1ste constatering: Sluiting op grond van artikel 13b Opiumwet voor een periode van 1 jaar.

Na 2de constatering:

Sluiting op grond van art. 13b Opiumwet voor een periode van 3 jaar.

Na 3de constatering:

Sluiting op grond van art. 13b Opiumwet voor onbepaalde tijd.

De politie controleert. De politie informeert het Kabinet van de Burgemeester z.s.m. en zorgt voor een politierapportage aan de Burgemeester.

De politie maakt PV op voor het OM.

Vervolgt (Opiumwet)

Deze overtreding ziet op de handel in harddrugs in of vanuit een voor het (niet) publiek toegankelijk lokaal en daarbij behorende erven, zoals een horeca-inrichting (zowel nat als droog), winkel, groothandel, loods of bedrijfsruimte.

 

Van deze overtreding is in ieder geval (niet limitatieve opsomming) sprake in de volgende gevallen:

  • 1.

    verkoop van harddrugs door eigenaar/exploitant, leidinggevende of ander personeel.

  • 2.

    aanwezigheid van harddrugs in het lokaal in een handelshoeveelheid (> 0,5 gram)

 

3.2 Softdrugs

Overtreding/Bedreiging openbare orde

Gemeente Breda

Politie/Voedsel en Waren Autoriteit

Openbaar Ministerie

Overtreding art. 3 Opiumwet jo art. 13b Opiumwet lid 1, handel in softdrugs, in of vanuit een voor het publiek toegankelijk lokaal, danwel een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, of daarbij behorende erven.

Na 1ste constatering: Sluiting op grond van artikel 13b Opiumwet voor een periode van 6 maanden.

Na 2de constatering:

Sluiting op grond van art. 13b Opiumwet voor een periode van 1 jaar.

Na 3de constatering:

Sluiting op grond van art. 13b Opiumwet voor 3 jaar.

Na 4de constatering:

Sluiting op grond van art. 13b Opiumwet voor onbepaalde tijd.

De politie controleert. De politie informeert het Kabinet van de Burgemeester z.s.m. en zorgt voor een politierapportage aan de Burgemeester.

De politie maakt PV op voor het OM.

Vervolgt (Opiumwet)

Deze overtreding ziet op de handel in softdrugs in of vanuit een voor het (niet) publiek toegankelijk lokaal en daarbij behorende erven, zoals een horeca-inrichting (zowel nat als droog), winkel, groothandel, loods of bedrijfsruimte.

 

Van deze overtreding is in ieder geval sprake (niet limitatieve opsomming) in de volgende gevallen:

  • 1.

    verkoop van softdrugs door eigenaar/exploitant, leidinggevende of ander personeel

  • 2.

    aanwezigheid van softdrugs in het lokaal in een handelshoeveelheid (> 5 gram)

 

Dit stappenplan is niet van toepassing op de gedoogde coffeeshops, hierop is de nota Coffeeshopbeleid Breda 2005 (herziene versie 2009) van toepassing.

4. Uitgangspunten optreden

Het belang van derdebelanghebbenden is erin gelegen dat deze erop moeten kunnen vertrouwen dat wettelijke voorschriften worden gehandhaafd en dat bij overtreding wordt opgetreden. Volgens vaste jurisprudentie is het, behoudens bijzondere omstandigheden, onjuist noch onredelijk te achten dat de gemeente in het geval waarin is gehandeld in strijd met een wettelijk voorschrift – in het belang van de handhaving van wettelijke voorschriften en het voorkomen van precedentwerking – besluit tot het opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel.

 

Bij wijze van uitzondering kan in concrete gevallen, waar het middel van sluiting niet adequaat of evenredig is, bekeken worden welke andere vorm van bestuursdwang dient te worden toegepast.

Deze handhavingmatrix is een beleidslijn. Mochten de omstandigheden daartoe aanleiding geven, dan kan de burgemeester in voorkomende gevallen gemotiveerd afwijken van het stappenplan en de daarin genoemde (zwaarte van de) maatregel. Het stappenplan geeft een richting aan voor de diversiteit van de gevallen waarin de beleidslijn niet heeft voorzien.

 

Verzwarende omstandigheden waarbij een verlenging van de sluitingstermijn noodzakelijk wordt geacht, kunnen o.a. zijn de aanwezigheid van een zeer grote handelsvoorraad (> kilo), de komst van drugstoeristen, danwel het bijzonder gericht zijn op drugstoeristen, de locatie van het lokaal in een gebied waar sprake is van aanhoudende ernstige drugsoverlast en daarmee samenhangend openbare orde verstoringen.

 

Sluiting

Als uitgangspunt bij optreden wordt bij handel in drugs of de aanwezigheid van drugs voor de handel als regel gekozen voor een sluiting (het toepassen van bestuursdwang) en niet voor het opleggen van een dwangsom. Een sluiting van het voor het publiek toegankelijke lokaal, danwel niet voor het publiek toegankelijke lokaal wordt gezien als het meest effectieve middel om de overtreding ongedaan te maken, een einde te maken aan de handel in drugs vanuit dat pand en de loop naar dat pand te ontnemen, zodat klanten en dealers geen gebruik meer maken van dat pand voor de handel in drugs.

Gezien het grote financiële gewin in het circuit van de drugshandel, mag van een dwangsom weinig effect worden verwacht, in de zin dat naar verwachting niet zal worden bereikt dat een overtreding ophoudt of niet meer wordt herhaald. Bestuursdwang is een directer middel.

 

Gelet op het algemene belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel gebruik van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Daarbij wordt aangetekend dat ingevolge vaste jurisprudentie het feit dat een exploitant een financieel belang heeft bij de exploitatie van een inrichting, niet als een bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt op grond waarvan van handhavend optreden dient te worden afgezien.

 

Bij het toepassen van een sluiting / bestuursdwang, wordt het (niet) voor het publiek toegankelijke lokaal gesloten. Op grond van art. 2.3.2. APV Breda 2004 is het verboden zich in een door de burgemeester op grond van art. 13b Opiumwet gesloten lokaal of ruimte te bevinden.

 

Sluiting zal in de regel gebeuren door het sluiten van de deuren van het pand en de verzegeling van deze toegangen. Hiermee wordt voorkomen dat het woon- en leefklimaat in de directe omgeving wordt zo min mogelijk negatief wordt aangetast. Dit zal bijvoorbeeld al snel het geval zijn als een pand met houten platen wordt dicht gemaakt. Indien blijkt dat de verzegeling niet werkt doordat deze twee keer is verbroken, dan wordt overgegaan tot een effectievere feitelijke uitvoering van de bestuursdwang. Gedacht moet worden aan het feitelijk dicht timmeren van de toegangen tot het pand (bijvoorbeeld met doorzichtige lexan platen).

 

Begunstigingstermijn

In de regel wordt bij toepassing van de bevoegdheid van artikel 13b Opiumwet een begunstigingstermijn geboden. Deze termijn verschaft de betrokken exploitant of eigenaar de gelegenheid zelf uitvoering te geven aan een bevel tot sluiting op basis van artikel 13b Opiumwet.

 

In geval van drugshandel in harddrugs (lijst I) wordt echter geen begunstigingstermijn gegeven. Ingevolge vaste jurisprudentie mag bij harddrugs als uitgangspunt worden genomen dat de vereiste spoed zich verzet tegen het gunnen van een begunstigingstermijn.

 

In het geval van softdrugs (lijst II) wordt degene die het in zijn macht heeft om uitvoering aan het gegeven sluitingsbevel te geven, wel een begunstigingstermijn gegeven. Dit zal in de regel vijf werkdagen zijn. Gedurende deze dagen kan betrokkene de nodige voorbereidingen treffen zoals het verwijderen van bederfelijke etenswaar en andere spullen en/of afsluiten van water en elektriciteit. Blijkt betrokkene na afloop van de begunstigingstermijn geen uitvoering te hebben gegeven aan het op grond van artikel 13b Opiumwet gegeven sluitingsbevel van de burgemeester, dan wordt dit door of namens de burgemeester uitgevoerd. Daarbij kunnen de eventuele kosten worden verhaald.

 

Herhaling overtreding

Er wordt uit gegaan van een herhaalde constateringen/overtredingen, indien deze heeft plaatsgevonden in het pand danwel onderneming, danwel door de eigenaar/exploitant, leidinggevende of ander personeel. De termijn waarbinnen er sprake is van een herhaalde overtreding is 5 jaar.

 

Met dit beleid wordt voorkomen dat telkens van een eerste overtreding moet worden uitgegaan wanneer een pand van eigenaar verwisselt of van exploitant. Het beleid is uitdrukkelijk gericht op het voorkomen van herhaling van de overtreding in dezelfde inrichting. Daarbij is het niet nodig dat de herhaling van de overtreding door dezelfde exploitant wordt gepleegd. Hiermee wordt voorkomen dat zich steeds een nieuwe ondernemer (stroman) in het betreffende bedrijf vestigt en daarmee de beleidsuitgangspunten van deze beleidsregel worden omzeild. Sluitingen op basis van artikel 13b Opiumwet worden ingeschreven in de openbare registers (zie ook hierna) en mogen dan ook als bekend worden beschouwd.

 

Wet Kenbaarheid Publiekrechtelijke Beperkingen

Op grond van de Wet Kenbaarheid Publiekrechtelijke Beperkingen worden sluitingen op grond van artikel 13b Opiumwet geregistreerd in het gemeentelijke register.

 

Intrekking vergunning

Indien van toepassing, zal naast de bestuurlijke handhaving op grond van artikel 13b Opiumwet, bij elke constatering van een overtreding van de Opiumwet de mogelijkheid worden bezien van intrekking van de Drank- en Horecawetvergunning op grond van artikel 31 eerste lid sub d van de Drank- en Horecawet, danwel de exploitatievergunning woon- en leefklimaat op grond van de APV Breda 2004.

5. Vaststelling en inwerkingtreding

Deze beleidsregel is vastgesteld door de burgemeester, na consultatie van de lokale driehoek. De lokale driehoek is geconsulteerd op 26 april 2010.

 

Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na bekendmaking.

Aldus vastgesteld te Breda op 6 mei 2010

P.A.C.M. van der Velden,

Burgemeester van Breda