Organisatie | Hoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Wet inburgering gemeente Hoorn 2011 |
Citeertitel | Verordening Wet inburgering gemeente Hoorn 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | 621 vreemdelingen |
480A
artikelen 8, 19, vijfde lid, 19a, eerste lid, 23, derde lid, 24a, vijfde lid, 24f en 35 van de Wet inburgering en artikel 4.27, derde lid, van het Besluit inburgering
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
27-10-2011 | 01-01-2011 | 22-09-2016 | nieuwe regeling | 04-10-2011 Gemeenteblad 2011-33a | 2011 11.25748 |
Het college zorgt er voor dat de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun wettelijke rechten en plichten en over het aanbod van en de toegang tot de voorzieningen.
Artikel 5 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget
De bestuurlijke boete bedraagt € 125,- als de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek en/of oproep, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.
In afwijking van het eerste lid is de vrijwillige inburgeraar met wie een voorziening is overeengekomen en die op last van het college, dan wel een andere instantie als bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de wet, een gecombineerde voorziening als bedoeld in artikel 24b, eerste lid, van de wet moet volgen, geen eigen bijdrage verschuldigd.
3.De uitvoering van de verordening berust bij het college.
3.In gevallen waar deze verordening niet of niet naar redelijk voorziet, beslist het college.
De Wet Inburgering (WI) regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden van 18 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven. De eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringsplichtige staat hierbij centraal. De inburgeringsplichtige kan naar eigen inzicht bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen. Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald (een resultaatsverplichting).
Daarnaast is in de WI ook de vrijwillige inburgering geregeld. De bepalingen in de wet over vrijwillige inburgering zijn zoveel mogelijk geformuleerd overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de inburgeringsplichtigen.
Gemeenten hebben in de WI een belangrijke spilfunctie die is opgedeeld in drie rollen:
Faciliterende rol: gemeenten kunnen aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die daarvoor op grond van de wet of het gemeentelijk beleid in aanmerking komen een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden. Deze voorziening leidt tot het behalen van het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal en, waar mogelijk tot participatie in de vorm van betaald werk of scholing. In plaats van een inburgeringsvoorziening mogen gemeenten aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 volgen of gaan volgen een taalkennisvoorziening aanbieden. In de verordening wordt gesproken over ‘voorziening’. Hieronder wordt zowel de inburgeringsvoorziening als de taalkennisvoorziening begrepen.
Handhavende rol: gemeenten kunnen bestuurlijke boetes opleggen als niet binnen de de termijn aan de inburgeringsplicht is voldaan of als inburgeraars zich niet aan de verplichtingen houden. Het ligt voor de hand dat het college ook toezicht houdt of de overeenkomst door de vrijwillige inburgeraar wordt nagekomen en indien dat niet het geval is zo nodig maatregelen neemt.
Gemeenten moeten bij verordening regels stellen over:
Ad 1: De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars
Artikel 8 en 24f WI bepalen dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan respectievelijk inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars. Het gaat hierbij om de wettelijke rechten en plichten.
Ad 2: Het aanbieden van voorzieningen voor inburgeringsplichtigen
Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen of staatsexamen. Gemeenten kunnen inburgeringsplichtigen ondersteunen door het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening. Alle inburgeringsplichtigen kunnen in beginsel in aanmerking komen voor een voorziening. De gemeenteraad bepaalt welke groepen inburgeringsplichtigen bij voorang in aanmerking komen voor een voorziening en welke groepen op eigen kracht dienen in te burgeren. Deze keuze dient te berusten op objectieve criteria die in de verordening worden vastgelegd.
Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en omvat het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen. Een inburgeringsvoorziening kan ook een duale inburgeringsvoorziening zijn. Dit is een inburgeringsvoorziening die met het oog op de actieve deelname van de inburgeringsplichtige aan de Nederlandse samenleving mede voorziet in activiteiten die in samenhang, en ten minste voor een deel gelijktijdig, met het verwerven van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving worden uitgevoerd. Een taalkennisvoorziening is gericht op de verwerving van de kennis van de Nederlands taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 (artikel 19, derde lid, WI).
De inburgeringsplichtige is verplicht een eigen bijdrage van € 270 te betalen voor de voorziening.
Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een voorziening ook uit maatschappelijke begeleiding (artikel 19, zesde lid, WI).
Ad 3: Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete
Artikel 35 WI draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de wet bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
Ad 4: Het vaststellingstelsel ten behoeve van inburgeringsplichtigen
Artikel 19a, eerste lid, WI geeft de bevoegdheid aan de gemeenteraad om bij verordening te bepalen dat het college een voorziening niet aanbiedt aan een inburgeringsplichtige, maar deze direct vaststelt. De gemeente Hoorn verlaat het aanbod stelsel en hanteert het vaststellingsstelsel. Hierdoor is de gemeente niet afhankelijk van de bereidheid van de inburgeringsplichtige om akkoord te gaan met de voorziening die het college voor hem of haar passend vindt. De inburgeringsplichtige mag de voorziening dus niet weigeren en is direct verplicht medewerking te verlenen aan de uitvoering van de vastgestelde voorziening (artikel 23, eerste lid, WI). De gemeente heeft ten opzichte van de individuele inburgeringsplichtige de keuze om een inburgeringsvoorziening vast te stellen of achterwege te laten.
Met een aanbodstelsel kan het aanbod ook achterwege gelaten worden, maar is de gemeente, als zij wel een aanbod doet, afhankelijk van de inburgeringsplichtige of die het aanbod aanvaart of niet.
Indien de gemeenteraad van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, kan het college niet een voorziening aan een inburgeringsplichtige aanbieden, waarbij deze de mogelijkheid heeft de aangeboden voorziening te weigeren. De inburgeringsplichtige is direct verplicht medewerking te verlenen aan de uitvoering van de vastgestelde voorziening (artikel 23, eerste lid, WI).
Het vaststellingstelsel geldt voor alle inburgeringsplichtigen die voor een voorziening in aanmerking komen. Dit betekent niet dat voor elke inburgeringsplichtige in alle gevallen een voorziening moet worden vastgesteld. Voor inburgeringsplichtigen die ermee instemmen een voorziening te gaan volgen, moet de voorziening worden vastgesteld. Ook voor inburgeringsplichtige die niet instemt met de voorziening, maar voor wie de gemeente die voorziening wel noodzakelijk acht, wordt een voorziening vastgesteld. Voor inburgeringsplichtigen die geen voorziening willen gaan volgen en voor wie de gemeente ook geen voorziening noodzakelijk acht, wordt geen voorziening vastgesteld.
Het is niet mogelijk om voor bepaalde groepen te werken met het vaststellingstelsel en voor andere groepen met het aanbodstelsel. De keuze voor het vaststellingstelsel houdt dus in dat het aanbodstelsel wordt verlaten.
In de wet is ook bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels vast stelt met betrekking tot het vaststellen van een voorziening. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen;
Ad 5: Het aanbieden van voorzieningen aan vrijwillige inburgeraars
De bepalingen in de wet over vrijwillige inburgering zijn zoveel mogelijk geformuleerd overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de inburgeringsplichtigen. In artikel 24a van de WI wordt geregeld dat het college aan de vrijwillige inburgeraar een aanbod kan doen voor een (duale) inburgeringsvoorziening die toe leidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I en II, of een taalkennisvoorziening.
Artikel 24d van de wet regelt dat indien een vrijwillige inburgeraar in aanmerking komt voor een voorziening, het college een aanbod doet aan de vrijwillige inburgeraar. Als de vrijwillige inburgeraar het aanbod voor een voorziening aanvaardt, sluit het college met hem een overeenkomst.
De gemeenteraad stelt in een verordening in ieder geval regels over de procedure die het college volgt voor het doen van een aanbod en de criteria die daarbij worden gehanteerd, de wijze waarop met de vrijwillige inburgeraar in overleg wordt getreden om te komen tot een passende voorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 24a, vijfde lid, WI).
Op grond van artikel 24e WI is de vrijwillige inburgeraar met wie een voorziening is overeengekomen de in artikel 23, tweede lid vastgestelde eigen bijdrage verschuldigd. Vrijwillige inburgeraars die een gecombineerde voorziening als bedoeld in artikel 24b, eerste lid, van de wet, moeten volgen, hoeven geen eigen bijdrage te betalen (artikel 24e, derde lid, WI).
De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat alle of bepaalde categorieën vrijwillige inburgeraars geen eigen bijdrage hoeven te betalen of een lager bedrag dan het bedrag dat in de wet is vastgelegd (artikel 24e, tweede lid, WI). Artikel 24f WI draagt gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de informatieverstrekking door de gemeente aan vrijwillige inburgeraars ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen, de niet-nakoming van de overeenkomst alsmede het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar.
Ad 6: Het persoonlijk inburgeringsbudget
Op grond van artikel 19, tweede lid en artikel 24a, tweede lid, WI kan het college een (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aanbieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget als de inburgeringsplichtige respectievelijk de vrijwillige inburgeraar daarom verzoekt.
Een inburgeringsplichtige of een vrijwillige inburgeraar kan niet zonder meer aanspraak doen op een persoonlijk inburgeringsbudget. Hij moet daartoe een verzoek doen aan het college. De inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar zal in beginsel zelf op zoek moeten naar een inburgeringsbedrijf dat een inburgeringsprogramma kan bieden dat past bij zijn voorkeur en ambities. Het college heeft als taak de inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars bij de vormgeving van hun inburgering en de keuze van een inburgeringsbedrijf te begeleiden (artikel 4.27, eerste lid, Besluit inburgering). De inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar moet een voorstel voor een inburgeringsprogramma bij het college indienen. Het voorstel van de inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar behoeft de goedkeuring van het college (artikel 4.27, tweede lid, Besluit inburgering). Het college beoordeelt het voorstel voor het inburgeringsprogramma of het geschikt is om de betrokkene voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II, en in het geval van een taalkennisvoorziening of deze geschikt is om de betrokkene kennis van de Nederlandse taal te laten verwerven die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2. Het inburgeringsbedrijf moet voldoen aan de eisen die in de verordening zijn gesteld.
De inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar krijgt geen geld in handen. Het geld voor het betalen van de inburgeringscursus gaat rechtstreeks van de gemeente naar het inburgeringsbedrijf.
Gemeenten moeten in hun verordening regels opnemen die betrekking hebben op het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget (artikel 19, vijfde lid, WI en artikel 24a, vijfde lid. WI).
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Omwille van leesbaarheid van de verordening wordt het begrip ‘voorziening’ gebruikt (eerste lid, onderdeel c), waarmee zowel een (duale) inburgeringsvoorziening als een taalkennisvoorziening wordt aangeduid. Waar mogelijk worden beide begrippen afzonderlijk genoemd.
Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.
Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars
De gemeente moet inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars informeren over de wettelijke rechten en plichten, maar bepaalt zelf hoe zij dit regelt. Dit artikel geeft aan dat het college ervoor moet zorgen dat inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars worden geïnformeerd.
Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen
In dit artikel is gebruik gemaakt van de bevoegdheid in artikel 19a, eerste lid, WI om bij verordening te bepalen dat het college een voorziening kan vaststellen zonder dat daaraan een procedure van aanbod (door het college) en aanvaarding (door de inburgeringsplichtige) vooraf hoeft te gaan. Op grond van dit artikel kan het college voor elke inburgeringsplichtige een voorziening vaststellen.
De wet schrijft voor dat de gemeente asielmigranten en geestelijke bedienaren een inburgeringsvoorziening moet aanbieden. Daarnaast kan de gemeente een voorziening aanbieden aan overige inburgeraars (zowel inburgeringsplichtigen als vrijwillige inburgeraars).
De gemeente Hoorn roept alle mogelijke inburgeringsplichtigen op zodat tijdig kan worden beoordeeld of zij inburgeringsplichtig zijn. Vervolgens wordt bepaald of aan de inburgeringsplichtigen een voorziening wordt aangeboden. Wanneer dit het geval is, stelt de gemeente de voorziening vast, en is de inburgeringsplichtige gehouden deze te volgen.
In het tweede lid is geregeld dat de gemeente met uitzondering van asielmigranten en geestelijke bedienaren (artikel 19 eerste lid WI) kan besluiten om geen inburgeringsvoorziening meer aan te bieden als dit gezien het resterende hoogte van de beschikbare participatiebudget niet verantwoord is. Hiermee wordt rekening gehouden met de verminderende budgetten voor inburgering vanaf 2012 die door het Rijk zijn aangekondigd. Op deze manier kunnen in ieder geval de inburgeraars aan wie de gemeente een aanbod moet doen een voorziening krijgen.
Oudkomers: vreemdelingen van 18 tot 65 jaar die voor 1 januari 2007 in Nederland woonden, maar geen acht jaar in Nederland hebben gewoond tijdens de leerplichtige leeftijd, niet onder het overgangsrecht WIN-WI vallen en evenmin diploma’s hebben waaruit blijkt dat zij beschikken over voldoende kennis van de Nederlandse samenleving.
Vrijwillige inburgeraars zijn;
Artikel 4 De samenstelling van de voorziening
In de verordening moeten regels gesteld worden over de vaststelling van een passende (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI). Dit artikel regelt de kaders waarbinnen het college de opdracht heeft om een op de persoon toegesneden voorziening samen te stellen voor alle inburgeringsplichtigen waarvoor een voorziening is vastgesteld.
Hierin is aangegeven hoe het college een passende voorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de passendheid van een voorziening kunnen de volgende factoren een rol spelen:
De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten mogen dus niet de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vormgeven.
De wet bepaalt dat de inburgeringsvoorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (re-integratievoorziening) als een inburgeringsvoorziening wordt vastgesteld voor een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere sociale zekerheidswet of socialezekerheidsregeling én die verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, WI). Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde voorziening (artikel 20, tweede lid, WI).
De voorzieningen in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van de socialezekerheidswetten of -regelingen kunnen ook door andere partijen dan het college worden verstrekt. Het college moet daarom afspraken maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of -regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 WI).
Volgens de wet moet een inburgeringsvoorziening in ieder geval bestaan uit een cursus die toeleidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en het eenmaal kosteloos afleggen van het desbetreffende examen (artikel 19, derde lid, WI). Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- én nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de voorziening (artikel 19, zesde lid, WI).
Dit lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan opnemen. Hierbij kan gedacht worden aan trajectbegeleiding, het (periodiek) houden van voortgangsgesprekken met de inburgeringsplichtige of aan een uitbreiding van de opleiding (bijvoorbeeld in de vorm van maatschappelijke stages of een aparte module gericht op kennis van de Nederlandse samenleving).
Trajectbegeleiding en het houden van voortgangsgesprekken zijn van belang bij inburgeringsplichtigen die geen voorziening in combinatie met een re-integratievoorziening krijgen. Bij re- integratievoorzieningen zijn dit namelijk al vaste onderdelen.
Het inburgeringsexamen bevat ook een praktijkgericht deel, waarin de praktische (taal)vaardigheden worden getoetst. Bij de samenstelling van de voorziening wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van deze vaardigheden. Daarbij speelt de inzet van duale trajecten een belangrijke rol.
Artikel 5 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget
Op grond van artikel 19, tweede lid, in combinatie met artikel 19a, tweede lid, WI kan het college de voorziening vaststellen in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget als de inburgeringsplichtige daarom verzoekt. De gemeenteraad moet op grond van het vijfde lid van artikel 19 WI bij verordening regels stellen over de procedure die door het college wordt gevolgd bij het behandelen van verzoeken om een persoonlijk inburgeringsbudget en de criteria die worden gehanteerd bij het toekennen van een persoonlijk inburgeringsbudget.
In het eerste lid is vastgelegd op welke aspecten het verzoek van de inburgeringsplichtigen om toekenning van een persoonlijk inburgeringsbudget word beoordeelt. Het verzoek moet voor een persoonlijk inburgeringsbudget kan schriftelijk en mondeling worden ingediend en mag niet meer kosten dan € 5000,-.
Op grond van artikel 4.27, tweede lid, Besluit inburgering moet het college het voorstel van de inburgeringsplichtige voor het volgen van een inburgeringsprogramma of taalkennisvoorziening goedkeuren. Dit voorstel zal in de praktijk worden opgesteld door het inburgeringsbedrijf. Het tweede lid van dit artikel legt de criteria vast aan de hand waarvan het college het voorstel voor het volgen van een inburgeringsprogramma of taalkennisvoorziening goedkeurt. De eerste eis is dat het inburgeringsprogramma volgens het college passend moet zijn om de inburgeringsplichtige voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II. Voor de taalkennisvoorziening geldt de eis dat het gericht moet zijn op de verwerving van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een beroepsopleiding (MBO 1 en 2).
Het derde vereiste is dat het inburgeringsprogramma of de taalkennisvoorziening wordt verzorgd door een inburgeringsbedrijf dat voldoet aan de eis of de eisen die de verordening aan inburgeringsbedrijven stelt. Daarbij kan gedacht worden aan de volgende voorwaarden:
Artikel 4.27, derde lid, Besluit inburgering schrijft voor dat de gemeenteraad bij verordening bepaalt wie met het inburgeringsbedrijf een overeenkomst met betrekking tot de inburgering van de inburgeringsplichtige sluit. De gemeente Hoorn kiest ervoor om deze overeenkomst door de inburgeringsplichtige af te laten sluiten. Dit wordt in het derde lid geregeld. Hiermee wordt een beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige voor het traject naar eigen keuze.
Artikel 6 De inning van de eigen bijdrage
Dit artikel regelt dat de inburgeringsplichtige de eigen bijdrage in ten hoogste 12 termijnen kan betalen.
De eigen bijdrage van de bijstandsgerechtigde inburgeringsplichtigen kan worden verrekend met de uitkering. Wil het college overgaan tot verrekening, dan moet dat worden vastgelegd in de vaststellingsbeschikking.
Als de inburgeringsplichtige een uitkering van het UWV werkbedrijf ontvangt, kan het college het UWV verzoeken de eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op de uitkering van het UWV werkbedrijf . In dit geval int het UWV werkbedrijf de eigen bijdrage voor de gemeente. Omdat het UWV werkbedrijf deze wijze verrekening dan regelt, is deze niet in de verordening geregeld.
Artikel 7 De inhoud van de beschikking en het opleggen van verplichtingen
De gemeente moet bij verordening regels stellen over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld. Dit artikel geeft aan wat er in het vaststellingsbesluit moet worden opgenomen en welke verplichtingen er kunnen worden opgelegd.
Over onderdeel c van lid 1: de termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet. In de beschikking wordt deze termijn vermeld.
Over onderdeel e van lid 1: handhaving kan alleen als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan hem/haar bekend zijn gemaakt.
Als het college een voorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet zij in de beschikking ook opnemen wanneer de termijn van handhaving start (artikel 22, tweede lid in verband met artikel 26 WI). Het college bepaalt wanneer de termijn ingaat.
Het is handig om deze termijn direct in te laten gaan (in plaats van deze te koppelen aan bijvoorbeeld de startdatum van de inburgeringsvoorziening. Dit omdat de exacte startdatum niet altijd bekend zal zijn bij toekenning van de voorziening).
Artikel 8 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen
In de verordening moet de hoogte van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd worden vastgesteld. Deze bedragen kunnen niet hoger zijn dan de in de wet vastgelegde bedragen. Het uitgangspunt is dat de bedragen worden gehanteerd die in de verordening zijn opgenomen. In bijzondere omstandigheden kan de boete volgens het vierde lid lager worden vastgesteld.
Bij een gecombineerde reïntegratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding is voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een verlaging op grond van artikel 18, tweede lid, WWB) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere socialezekerheidswet of – regeling. Bij wet is geregeld dat het college bij samenloop géén bestuurlijke boete kan opleggen.
Artikel 9 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding
In dit artikel is geregeld dat een hogere boete wordt opgelegd bij herhaling van de overtreding binnen een bepaald tijdsbestek. Deze verhoogde boetebedragen mogen uiteraard niet hoger zijn dan de in de wet vastgelegde bedragen.
Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De boete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 8, derde lid, van de verordening. Op grond van artikel 32 WI moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het derde lid van dit artikel het mogelijk om een hogere boete vast te stellen. Het wettelijk maximum bedraagt € 1000 (zie artikel 34, onderdeel d, WI). Ook in dat geval moet in de boetebeschikking een nieuwe termijn worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen.
Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze (derde) termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, regelt het vierde lid dat het college wederom een hogere bestuurlijke boete kan opleggen. De boete in het vierde lid geldt ook voor alle hierop volgende overschrijdingen van termijnen door de inburgeringsplichtige.
Artikel 10 Aanwijzen van de doelgroepen
Het college kan volgens het eerste lid van dit artikel een voorziening aanbieden aan vrijwillige inburgeraars. Een voorwaarde is dat zij ingeschreven staan in de gemeente Hoorn en de intentie hebben voor langere tijd in Nederland te blijven.
In het tweede lid is vastgelegd dat de gemeente kan besluiten om geen inburgeringsvoorziening meer aan te bieden aan vrijwillige inburgeraars als dit gezien het resterende hoogte van het beschikbare participatiebudget niet verantwoord is. Hiermee wordt rekening gehouden met de verminderende budgetten voor inburgering vanaf 2012 en kunnen in ieder geval de inburgeraars aan wie de gemeente een aanbod moet doen een voorziening krijgen.
Artikel 13 De inning van de eigen bijdrage
Op grond van artikel 24e WI is de vrijwillige inburgeraar met wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is overeengekomen een eigen bijdrage verschuldigd. De hoogte van deze bijdrage is geregeld in artikel 23, tweede lid, WI. Artikel 24f bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels moet stellen over de eventuele inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen. Artikel 13 van deze verordening is de uitwerking van deze verplichting.
Het opleggen van de eigen bijdrage aan vrijwillige inburgeraars is bedoeld om enige vrijblijvendheid bij de vrijwillige inburgeraar weg te nemen om het inburgeringstraject tussentijds te beëindigen.
In het derde lid van dit artikel is geregeld dat de vrijwillige inburgeraar geen eigen bijdrage verschuldigd is als er sprake is van het moeten volgen van een gecombineerde voorziening als bedoeld in artikel 24b, eerste lid, van de wet op last van het college, dan wel een ander instantie als bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de wet.
Artikel 14 De inhoud van de overeenkomst en het opleggen van verplichtingen
In dit artikel is geregeld dat de overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar over het toekennen van een voorziening dezelfde onderwerpen bevatten als de beschikking tot het vaststellen van een voorziening voor inburgeringsplichtigen (zie artikel 7, eerste lid van de verordening).
In het tweede lid zijn de verplichtingen voor een vrijwillige inburgeraar neergelegd die het college kan opnemen in de overeenkomst met een vrijwillige inburgeraar. Het gaat om dezelfde verplichtingen als de verplichtingen die het college kan opnemen in de beschikking waarmee een voorziening voor een inburgeringsplichtige wordt vastgesteld (zie artikel 7, tweede lid van de verordening).
Artikel 15 Sancties bij niet-nakoming van de overeenkomst
Op grond van artikel 24f moet de raad bij verordening regels stellen over de niet-nakoming van de overeenkomst. In dit artikel legt de raad de sancties vast die het college kan toepassen als de vrijwillige inburgeraar de verplichtingen die zijn neergelegd in de overeenkomst niet nakomt.
In het eerste lid is geregeld dat aan de vrijwillige inburgeraar een boete wordt opgelegd als hij zich niet of in onvoldoende mate houdt aan de verplichtingen in de overeenkomst. De boete is gelijk aan de boete die geldt voor een inburgeringsplichtige die zich niet houdt aan de verplichtingen die zijn verbonden aan de inburgeringsvoorziening.
Voor het opnieuw niet voldoen aan de verplichtingen die zijn vastgelegd in de overeenkomst is in het tweede lid geregeld dat er een boete wordt opgelegd aan de vrijwillige inburgeraar. Ook hierbij is aangesloten bij de boete die geldt voor een inburgeirngsplichtigen bij herhaling van de verwijtbare gedraging. Als de vrijwillige inburgeraar zich na het opleggen van de boete in het tweede lid zich verwijtbaar niet blijft houden aan de verplichtingen die zijn vastgelegd in de overeenkomst, regelt het derde lid dat het college kan besluiten om de inburgeringsvoorziening in te trekken. In bijzondere omstandigheden kan de boete volgens het vierde lid lager worden vastgesteld.
Artikel 16 Het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar
Artikel 24f WI draagt de gemeenteraad op om bij verordening regels te stellen over het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar. Dit artikel van de verordening is een uitwerking van deze verplichting. Dit artikel is gelijk aan artikel 27 WI, waarin is geregeld op welke wijze het college de identiteit van een inburgeringsplichtige vaststelt.