Organisatie | Wassenaar |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening inburgering gemeente Wassenaar |
Citeertitel | Verordening inburgering gemeente Wassenaar |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen.
1.Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2007 | 12-03-2007 | 09-02-2016 | nieuwe regeling | 12-03-2007 De Wassenaarder, 01-05-2007 | 07013 |
De raad van de gemeente Wassenaar;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Wassenaard.d. 25 januari 2007,
gelet op de artikelen 8, 19, vijfde lid, 23, derde lid, en 35 van de Wet inburgering;
overwegende dat de raad bij verordening regels dient te stellen over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, het aanbieden van een inburgeringsvoorziening aan bijzondere groepen inburgeringsplichtigen en de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld, alsmede dat de raad bij verordening het bedrag dient vast te stellen van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd;
Artikel 3 Beleidsplan inburgering
De gemeenteraad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening in het eerste jaar van zijn raadsperiode, vierjaarlijks een beleidsplan inburgering vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering, rekening houdend met het gestelde in deze verordening.
Aan het einde van een raadsperiode stelt het college een verslag inburgering op met daarin de evaluatie en resultaten van het inburgeringsbeleid, en zendt dit naar de raad. Het beleidsverslag inburgering omvat in elk geval een rapportage ten aanzien van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatievoorziening;
Hoofdstuk 3 Inburgeringsvoorzieningen (het gemeentelijke aanbod)
Aan de groepen inburgeringsplichtingen als bedoeld in artikel 19, lid twee van de wet, biedt het college een inburgeringsvoorziening aan.
Aan asielgerechtigde inburgeringsplichtigen en geestelijk bedienaren die ten tijde van de invoering van de wet reeds in de gemeente woonachtig zijn (oudkomers), zal na invoering van de wet een aanbod worden gedaan. Het tijdspad en de prioritering van het aanbod aan deze inburgeringsplichtigen, zal in het beleidsplan inburgering en eventueel in door het college opgestelde beleidsregels, worden opgenomen;
Artikel 6 Samenstelling van de inburgeringsvoorziening
Indien de inburgeringsplichtige een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd. De aangeboden inburgeringsvoorziening mag arbeidsinschakeling niet in de weg staan.
Artikel 12 De inhoud van de beschikking ingeval van handhaving inburgeringsplichtige zonder gemeentelijk aanbod.
Artikel 13 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen
De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 125,00 indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.
Ingeval van een inburgeringsplichtige die een gemeentelijk aanbod voor een inburgeringstraject heeft aanvaard, gelden de volgende boetes:
De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250,00 indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 11 van deze verordening;
Ingeval van een inburgeringsplichtige die zelf verantwoordelijk is voor zijn inburgering maar voor wie de gemeente een handhavingsverplichting heeft, gelden de volgende boetes:
c. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250,00 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.
Artikel 14 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding
Ingeval van een inburgeringsplichtige die zelf verantwoordelijk is voor zijn inburgering maar voor wie de gemeente een handhavingsverplichting heeft, gelden de volgende boetes:
a. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500,00 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 of 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald;
De Wet inburgering (WI) treedt op 1 januari 2007 in werking en komt in de plaats van de Wet inburgering nieuwkomers (Win) en de verschillende oudkomersregelingen. De WI regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derde landen van 16 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven.
Bij het invulling geven aan de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringsplichtige centraal. De inburgeringsplichtige kan naar eigen inzicht bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen. Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald (een resultaatsverplichting).
Gemeenten krijgen in de WI een aantal belangrijke taken toebedeeld. Zo hebben gemeenten de opdracht om de inburgeringsplichtigen in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet. Daarnaast hebben gemeenten de taak aan bepaalde groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Een inburgeringsvoorziening leidt inburgeringsplichtigen toe naar het inburgeringsexamen. Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden.
In verband met deze taken draagt de WI gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:
Regels over de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen
Artikel 8 WI bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen. Het gaat dan om informatie over de rechten en plichten uit hoofde van de WI en informatie over het aanbod van inburgeringsvoorzieningen en de toegang tot die voorzieningen.
Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen
Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen. Voor een aantal bijzondere groepen biedt de wet extra faciliteiten. Gemeenten krijgen de taak om deze groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Het gaat om de volgende groepen inburgeringsplichtigen:
Het college is verplicht een inburgeringsvoorziening aan te bieden aan alle asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- en nieuwkomers) en aan nieuw- en oudkomers die werkzaam zijn als geestelijke bedienaar (artikel 19, tweede lid, WI). Voor inburgeringsplichtigen die verhuizen en die in de “oude” gemeente reeds een aanbod hebben geaccepteerd, geldt dat de “nieuwe” gemeente de voorziening moet voortzetten of een gelijkwaardige inburgeringsvoorziening moet bieden.
Aan inburgeringsplichtigen die behoren tot de laatste twee groepen kán het college een inburgeringsvoorziening aanbieden (artikel 19, eerste lid, WI).
Het aanbod behelst een inburgeringsvoorziening die toeleidt naar het inburgeringsexamen en het eenmaal gratis afleggen van dat examen. Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een inburgeringsvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding.
De WI draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen aan bovenstaande groepen. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld:
Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete
Artikel 35 WI draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de wet bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.
Het besluit (AmvB) tot uitvoering van de Wet inburgering (Besluit inburgering) maakt samenwerking tussen twee of meerdere gemeenten in het kader van inburgering mogelijk. Volgens het besluit kunnen gemeenten in onderling overleg besluiten tot een gezamenlijke aanwending van de aan hen te verstrekken rijksbijdragen. Samenwerking biedt de mogelijkheid om de inburgering van inburgeringsplichtigen op een meer efficiënte wijze gestalte te geven. Er kan beter worden gereageerd op fluctuaties in aantallen en achtergrond van inburgeringsplichtigen.
In geval van samenwerking dienen alle in het besluit onder hoofdstuk 7 genoemde rechten en plichten voor een gemeente over te gaan naar een centrumgemeente of een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Eventuele samenwerking zal telkens voor tenminste een geheel kalenderjaar dienen te gelden. Gemeenten die samenwerken dienen dit elk jaar kenbaar te maken aan het ministerie.
De genoemde rechten en verplichtingen hebben met name betrekking op de wijze en berekening van de voorschotverstrekking, de verantwoording naar het ministerie en de gevolgen van de verantwoording (definitief vaststellen van de voorschotten, intrekking, wijziging etc).
De gemeenten Leidschendam-Voorburg, Rijswijk en Wassenaar, samen ook wel genoemd de Vliethorstgemeenten, hebben besloten tot samenwerking op het gebied van inburgering. Overeengekomen is dat voor 2007 Rijswijk als centrumgemeente zal optreden en dat vanaf 1 januari 2008 Leidschendam-Voorburg de centrumgemeente zal zijn.
Er zal gewerkt worden met een centraal bureau inburgering waarin de taken op het gebied van informatie en handhaving zullen worden uitgevoerd. Het centrale bureau inburgering wordt ondergebracht bij de centrumgemeente. In elke gemeente afzonderlijk zullen de taken op het gebied van het faciliteren van een aanbod worden uitgevoerd. Deze werkwijze maakt het mogelijk om een aanbod zoveel mogelijk te laten aansluiten op de mogelijkheden en behoeften van de inburgeraar.
Artikel 3 Beleidsplan inburgering
De verordening Wet inburgering wordt voor langere duur vastgesteld en geeft inhoud aan de rechten en plichten van inburgeringsplichtigen. Het is vrijwel ondoenlijk om in de verordening uitputtende regels te geven inzake het volledige inburgeringsbeleid. Daar komt bij dat er nog veel onderzoek gedaan moet worden naar potentiële doelgroepen. Doordat het Bestand Potentiële Inburgeraars (BPI) ook nog niet ter beschikking van de gemeente is gesteld, dit zal pas bij invoering van de wet gebeuren, heeft de gemeente ook nog niet echt zicht op aantallen en doelgroepen. Daarom is gekozen voor een vier jaarlijks door het college op te stellen beleidsplan dat door de raad wordt geaccordeerd. In dit plan zal uitvoerig worden ingegaan op alle aspecten rondom het bepalen en prioriteren van verschillende doelgroepen alsmede het aanbieden en de samenstelling van inburgeringsvoorzieningen. Het vierjaarlijkse beleidsplan inburgering zal in principe gelijk lopen met een raadsperiode. Het eerste beleidsplan inburgering zal in 2007 worden opgesteld.
Een zodanig beleidsplan, waaraan natuurlijk ook een beleidsverslag is gekoppeld, maakt zo in feite deel uit van de verordening en geeft aldus de raad periodiek inzicht in al hetgeen verband houdt met het bepalen en prioriteren van doelgroepen die voor een inburgeringsvoorziening in aanmerking komen en de samenstelling van de voorzieningen. Door vierjaarlijks een beleidsplan op te stellen is het bovendien mogelijk flexibel in te spelen op maatschappelijke ontwikkelingen en op ontwikkelingen in de eigen gemeente.
Het beleidsverslag dat aan het einde van een raadsperiode door het college zal worden opgesteld, geeft inzicht in de resultaten van het inburgeringsbeleid. Daarnaast zal het verslag en de daarin opgenomen evaluatie van het beleid, dienen als input voor een volgend beleidsplan inburgering.
Naast het vierjaarlijkse verslag zal binnen de reguliere planning & control cyclus jaarlijks door het college (financiële) verantwoording aan de raad worden afgelegd ten aanzien van de inburgering.
Artikel 4 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen
De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen wordt georganiseerd. Wel bepaalt artikel 8 WI dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.
De Vliethorstgemeenten hebben gekozen voor samenwerking op het terrein van de inburgering waarbij één van hen als centrumgemeente zal optreden. In de centrumgemeente zal een centraal bureau inburgering worden ingericht waarin alle kennis en expertise op het gebied van inburgering zal worden gebundeld teneinde de (potentiële) inburgeringsplichtigen optimaal te kunnen informeren. Daarnaast zal in het centrale bureau inburgering ook worden bepaald of iemand wel of niet inburgeringsplichtig is.
Omdat potentiële inburgeringsplichtigen mogelijk in eerste instantie informatie zullen vragen binnen de eigen gemeente, zal in elke gemeente afzonderlijk aan de servicebalie/loket algemene informatie ten behoeve van de inburgering te krijgen zijn en doorverwijzing plaatsvinden naar het bureau inburgering van de centrumgemeente.
Naast bovenstaande (gemeentelijke) informatiepunten kunnen uiteraard ook derden zoals scholen, bibliotheken, Vluchtelingenwerk en andere zelforganisaties, een rol spelen bij de informatievoorziening.
Aan asielgerechtigde oud- en nieuwkomers en geestelijke bedienaren is de gemeente verplicht een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Het staat de betreffende inburgeringsplichtige overigens vrij om al dan niet op het aanbod in te gaan. Aan asielgerechtigde nieuwkomers zal uiterlijk binnen acht weken na de intake een aanbod worden gedaan. Voor asielgerechtigde oudkomers zal nog een tijdspad en prioritering worden aangegeven. Het aantal geestelijk bedienaren is naar verwachting zeer beperkt in omvang. De inburgeringsvoorziening voor deze groep zal landelijk worden samengesteld.
Een aparte groep vormen inburgeringsplichtigen die al eerder in een gemeente een inburgeringsvoorziening hebben geaccepteerd en die vervolgens verhuizen naar een andere gemeente. Voor hen wordt het als onredelijk ervaren dat een eerder gedaan aanbod ingeval van verhuizing zou vervallen. Deze verplichting voor de nieuwe gemeente kan betekenen dat zij aan een inburgeringsplichtige (uit een andere gemeente) een aanbod moet doen terwijl deze mogelijk nog niet onder een aangewezen doelgroep valt.
Artikel 19, eerste lid, van de wet, bepaalt dat het college aan twee groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening kán aanbieden namelijk:
Binnen bovengenoemde groepen inburgeringsplichtigen stelt het college vast aan wie bij voorrang een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden. Bij het samenstellen van de geprioriteerde groepen zal het college zich laten leiden door twee criteria, namelijk taalniveau en maatschappelijke participatie. In het eerste beleidsplan inburgering 2007-2010 zullen de inburgeringsplichtigen aan wie bij voorrang een inburgeringsvoorziening zal worden aangeboden, aangewezen worden.
Artikel 6 Samenstelling van de inburgeringsvoorziening
In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden inburgeringsvoorziening samen te stellen.
In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende inburgeringsvoorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de passendheid van een inburgeringsvoorziening, kunnen de volgende factoren een rol spelen:
De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.
Met uitzondering van het specifieke aanbod aan geestelijke bedienaren dat is gericht op hun beroepssituatie, bepaalt het college de samenstelling van de inburgeringsvoorziening. Degene aan wie het aanbod wordt gedaan heeft wel het recht om een voorstel tot wijziging van het aanbod te doen (artikel 8, lid 3 van de verordening). Het college bepaalt of op dit voorstel wordt ingegaan.
In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de inburgeringsvoorziening daarmee te combineren. Uitgangspunt is wel, zo blijkt uit artikel 19, vierde lid, van de wet, dat een aanbod voor een inburgeringsvoorziening aan een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige niet wordt gedaan, indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert.
De Wet inburgering bepaalt dat de inburgeringsvoorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (reïntegratievoorziening) als een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én die verplicht is om arbeid om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, WI). Indien in deze specifieke situatie geen reïntegratievoorziening wordt aangeboden, kan de gemeente derhalve geen inburgeringsvoorziening aanbieden. Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde inburgeringsvoorziening (artikel 20, tweede lid, WI).
Tot slot wordt in dit artikel geregeld dat het college bijkomende faciliteiten als onderdeel van de inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen kan aanbieden. In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toe leidt naar het inburgeringsexamen en het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen (artikel 19, derde lid, WI). Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- én nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, zesde lid, WI). Wat betreft de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen kan aanbieden, kan worden gedacht aan trajectbegeleiding of het (periodiek) houden van voortgangsgesprekken met de inburgeringsplichtigen. Ook kan worden gedacht aan een uitbreiding van de opleiding, bijvoorbeeld in de vorm van een maatschappelijke stage of een aparte module die gericht is op het verwerven van kennis van de Nederlandse samenleving.
Artikel 7 De inning van de eigen bijdrage
In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, WI).
In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de eigen bijdrage in principe in één termijn betaald wordt maar dat onder bepaalde omstandigheden de inburgeringsplichtige het recht heeft de eigen bijdrage in een aantal termijnen te betalen. Hierbij gaat het met name om uitkeringsgerechtigden of andere personen met een vergelijkbare inkomenssituatie. Deze termijn is gesteld op ten hoogste 36 maanden. Hierbij is uitgegaan van de gedachte dat per huishouden maximaal € 15,00 per maand reëel zou zijn om af te lossen. Een huishouden waarin twee inburgeringsplichtingen een inburgeringsvoorziening accepteren (bijvoorbeeld asielmigranten), betaalt bij een aflossingstermijn van 36 maanden € 7,50 per persoon en daarmee € 15,00 per huishouden per maand. In een huishouden waarin 1 persoon een inburgeringsvoorziening accepteert zou, uitgaande van € 15,00 aflossing per maand, een aflossingstermijn van 18 maanden gesteld kunnen worden.
Artikel 24, eerste lid, WI maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot toekenning van de inburgeringsvoorziening.
Artikel 8 De procedure van het doen van een aanbod
Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgerings-voorziening. In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een inburgeringsvoorziening aan de inburgeringsplichtige op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod in beginsel wordt toegestuurd naar het adres waar de inburgeringsplichtige staat ingeschreven in de GBA. Op deze wijze kan er geen onduidelijkheid ontstaan over het feit dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod heeft gedaan.
Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (het tweede lid). Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het vierde lid).
De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt (het derde lid). Het meest praktisch is dat deze schriftelijke mededeling geschiedt in de vorm van het laten ondertekenen door de inburgeringsplichtige van een verklaring die door de gemeente is opgesteld.
Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeringsplichtige aan de gemeente meldt dat hij wel een inburgeringsvoorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen.
Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen. Gaat het om een oudkomer, dan is er geen termijn vastgesteld waarbinnen de betreffende persoon het inburgeringsexamen moet hebben behaald. Het ligt voor de hand dat het college in een dergelijke situatie een handhavingsbeschikking neemt: een besluit op grond van artikel 26 WI waarmee de termijn van start gaat waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moeten hebben behaald (vijf jaar na aanvang van deze termijn).
Een inburgeringsplichtige is niet verplicht een aanbod te accepteren. Een weigering om een inburgeringsvoorziening te aanvaarden moet schriftelijk gebeuren. De weigering kan echter ook blijken uit het feit dat het college óf deze schriftelijke verklaring óf het aanbod niet binnen de gestelde termijn retour heeft ontvangen. Ook als de inburgeringsplichtige het aanbod niet aanvaardt, ontvangt hij een besluit. Hierin wordt hij gewezen op zijn verplichting om zijn inburgeringsexamen binnen de wettelijke termijn te behalen, de consequenties als hij hieraan niet voldoet en de faciliteiten die hem ter beschikking staan ter voorbereiding op zijn examen. Ook wordt hij gewezen op de financiële aspecten, zoals de verplichting om het examengeld te betalen en de mogelijkheid om een lening af te sluiten bij de IB-groep.
Artikel 10 De inhoud van de beschikking ingeval van een gemeentelijk aanbod
Het besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.
In de beschikking zullen de toegekende inburgeringsvoorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening (artikel 23, eerste lid, WI). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.
De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet (artikel 7, eerste lid, WI). Deze datum zal in de beschikking worden opgenomen. Voor de bekostiging van het traject ingeval van een gemeentelijk aanbod is echter ook belangrijk de datum dat aan het examen is deelgenomen. In de beschikking zal ook deze datum met betrekking tot deelname aan het examen als verplichting worden opgenomen.
Onderdeel d bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 7 van de verordening.
Onderdeel e. heeft betrekking op beschikkingen voor oudkomers. Indien het college een inburgeringsvoorziening vaststelt voor een inburgeringsplichtige oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 WI). Binnen vijf jaar ná deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald. Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat). De precieze datum waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de inburgeringsvoorziening kan worden begonnen bij het uitgangspunt van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor het behalen van het inburgeringsexamen.
Artikel 11 Opleggen van verplichtingen ingeval van een gemeentelijk aanbod
Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, WI dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een inburgeringsvoorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening deze verplichtingen vast.
Artikel 12 De inhoud van de beschikking ingeval van handhaving inburgeringsplichtige zonder gemeentelijk aanbod
De handhaving van een inburgeringsplichtige die geen gemeentelijk aanbod krijgt, is minder intensief dan die van een inburgeringsplichtige die wel een gemeentelijk aanbod heeft geaccepteerd. De eerst genoemde inburgeringsplichtige is immers zelf verantwoordelijk voor zijn inburgering. De taak van de gemeente bestaat hierbij alleen uit de vaststelling van de inburgeringsverplichting en de handhaving van het behalen van het inburgeringsexamen. De beschikking voor deze groep is op deze taken afgestemd.
Artikel 13 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen
Artikel 35 WI draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 WI zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. De gemeente kan deze boetebedragen in haar verordening overnemen, maar ze kan ook lagere bedragen vaststellen. Voor onze gemeente hebben wij niet de maximumbedragen zoals genoemd in artikel 34 WI aangehouden. Ervan uitgaande dat de inburgeringsplichtigen waarschijnlijk voor een belangrijk deel niet behoren tot de bevolkingsgroepen met een grote financiële draagkracht, zijn de in de WI genoemde maximumbedragen in deze verordening gehalveerd.
De boetebedragen die in de verordening worden opgenomen zijn bovendien maximumbedragen en géén gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38, tweede lid, WI). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.
In het kader van de uitvoering van een gecombineerde reïntegratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere socialezekerheidswet of – regeling. Artikel 37 WI bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen.
Artikel 14 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding
Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 13 mogelijk is.
De artikelen 13 en 14 bieden in de vorm van het vaststellen van maximumbedragen het kader voor het college bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boetes in individuele gevallen. Het college zal binnen deze kaders zelf beleid moeten ontwikkelen. In beleidsregels zal het college vastleggen hoe dat beleid er uit ziet: welke boete wordt in beginsel opgelegd bij welke overtreding en met welk bedrag wordt de boete in beginsel verhoogd als de betrokken inburgeringsplichtige dezelfde overtreding nogmaals pleegt.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.