Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Wassenaar

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWassenaar
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingReïntegratieverordening Wet werk en bijstand
CiteertitelReïntegratieverordening Wet werk en bijstand
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De wijziging treedt met terugwerkende kracht inwerking op 1 januari 2012.

Artikel 23 bevat een hardheidsclausule.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet Werk en Bijstand, art. 7
  2. Wet Werk en Bijstand, art. 8
  3. Wet Werk en Bijstand, art. 10, lid 2
  4. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, art. 34
  5. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, art. 35
  6. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, art. 36
  7. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers, art. 34
  8. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers, art. 35
  9. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers, art. 36

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

23-05-201201-01-2012hoofdstuk 5a, art. 20a, 20b

19-03-2012

De Wassenaarse krant, 22-05-2012

0149
01-10-200401-01-2012nieuwe regeling

28-06-2004

De Wassenaarder, 15-07-2004

04059

Tekst van de regeling

Intitulé

REÏNTEGRATIEVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND

De Raad der gemeente Wassenaar;

 

gelet op de artikelen 7 en 8 en 10, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers,

voorts gelet op Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Europese Commissie van 12 december 2002 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG – Verdrag op werkgelegenheidssteun, Pb.202, nr. L 337,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 15 juni 2004,

raadsvoorstel no. 04059;

 

 

b e s l u i t:

 

vast te stellen de volgende verordening:

 

DE REÏNTEGRATIEVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet : de Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • c.

    IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • d.

    WSW: Wet sociale werkvoorziening;

  • e.

    ANW: Algemene nabestaandenwet;

  • f.

    CWI: Centrum voor Werk en Inkomen;

  • g.

    uitkeringsgerechtigde: persoon met een uitkering ingevolge de Wwb, de IOAW of de IOAZ;

  • h.

    WIN: Wet Inburgering Nieuwkomers;

  • i.

    anw-er: persoon met een uitkering volgens de ANW die als werkzoekende is geregistreerd bij het CWI;

  • j.

    niet-uitkeringsgerechtigde: persoon die als werkzoekende is geregistreerd bij het CWI en die geen uitkeringsgerechtigde is of andere uitkering ontvangt;

  • k.

    voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de WWB;

  • l.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wassenaar;

  • m.

    de gemeenteraad: de raad van de gemeente Wassenaar;

  • n.

    werknemers in gesubsidieerde arbeid: werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de WWB;

  • o.

    algemeen geaccepteerde arbeid: iedere vorm van betaalde arbeid, niet zijnde werk in het kader van de WSW en werk dat gewetensbezwaren oproept;

  • p.

    regulier werk: iedere vorm van betaalde arbeid, niet zijnde werk waarbij sprake van loonkostensubsidie is;

  • q.

    gesubsidieerd werk: iedere vorm van betaalde arbeid waarbij sprake is van een gehele of gedeeltelijke loonkostensubsidie voor de werkgever;

  • r.

    ID-besluit: Besluit in- en doorstroombanen (zoals gold tot en met 31-12-2003)

  • s.

    WIW: Wet Inschakeling Werkzoekenden (zoals gold tot en met 31-12-2003)

  • t.

    trajectplan: een tussen de belanghebbende en de gemeente gesloten overeenkomst gericht op reïntegratie;

  • u.

    WML: Wettelijk Minimum Loon

Artikel 2. Reikwijdte

  • 1.

    Deze verordening vindt uitdrukkelijk mede haar grondslag in de bepalingen van de in de aanhef vermelde EG-verordening inzake werkgelegenheidssteun, met name waar het betreft de vormgeving van de voorziening gesubsidieerde arbeid.

  • 2.

    Inzake de administratieve verplichting, welke voortvloeit uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap, wordt verwezen naar de ministeriële beleidsregel zoals verwoord in de verzamelbrief van april 2004 met kenmerk intercom/2004/24233.

Hoofdstuk 2. Beleid

Artikel 3. Opdracht college

  • 1.

    Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Het college biedt aan werknemers die werkzaam zijn in een WIW-dienstverband of vallen onder het ID-besluit zoals voor 1 januari 2004 van kracht was, ondersteuning bij de uitstroom van gesubsidieerd werk naar regulier werk en, voorzover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op uitstroom naar regulier werk.

  • 3.

    Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 4.

    Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

  • 5.

    Het college kan bij het bepalen van het aanbod aan reïntegratie-instrumenten prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen. Financiële kaders en mogelijkheden zullen jaarlijks in de productbegroting worden opgenomen.

Hoofdstuk 3. Doelgroepen

Artikel 4. Doelgroepen en subdoelgroepen

  • 1.

    De doelgroepen van deze verordening zijn:

    • a.

      uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar;

    • b.

      niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden tot 65 jaar;

    • c.

      Anw-ers;

    • d.

      werknemers in gesubsidieerde arbeid.

  • 2.

    Binnen deze doelgroepen worden de volgende subdoelgroepen onderscheiden:

    • a.

      belanghebbenden die direct bemiddelbaar zijn en die daarmee in staat worden geacht binnen zes maanden de weg naar de reguliere arbeidsmarkt te vinden;

    • b.

      belanghebbenden die niet direct bemiddelbaar zijn en die niet in staat worden geacht zonder ondersteuning of een voorziening als bedoeld in artikel 7 van de wet, de weg naar de reguliere arbeidsmarkt te vinden.

  • 3.

    De wijze en criteria van beoordeling of een belanghebbende direct of niet direct bemiddelbaar wordt geacht, zullen in door het college vast te stellen beleidsregels worden opgenomen.

Hoofdstuk 4. Rechten en verplichtingen

Artikel 5. Aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    Uitkeringsgerechtigden, anw-ers, niet-uitkeringsgerechtigden, alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college bepaalt of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling voor een belanghebbende noodzakelijk wordt geacht en hoe deze wordt ingevuld.

  • 3.

    Het college doet een aanbod dat past binnen de bepalingen die gesteld zijn in deze verordening en binnen de eventueel aanvullende bepalingen in de door het college vast te stellen beleidsregels.

Artikel 6. Verplichtingen van de belanghebbende
  • 1.

    Een uitkeringsgerechtigde die door het college een voorziening zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, sub b van de wet wordt aangeboden, is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2.

    De belanghebbende die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden. Deze verplichtingen worden vastgelegd in een trajectplan.

Artikel 7. Ontheffing arbeidsverplichtingen
  • 1.

    Het college kan met inachtneming van artikel 9 tweede lid van de wet, onderscheidenlijk artikel 37a van de IOAW en de IOAZ bepalen dat aan belanghebbende tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 7, eerste en tweede lid van deze verordening genoemde verplichtingen. In de door het college vast te stellen beleidsregels zullen hiertoe criteria worden opgenomen.

  • 2.

    Ontheffing van de arbeidsverplichtingen wordt slechts voor een door het college vast te stellen periode verleend.

  • 3.

    Op basis van een herbeoordeling kan het college besluiten een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen.

Hoofdstuk 5. Voorzieningen en vergoedingen
Artikel 8. Algemene bepalingen over voorzieningen
  • 1.

    Het college kan in elk geval de onder de artikelen 9 tot en met 20 opgenomen voorzieningen aanbieden aan de verschillende doelgroepen.

  • 2.

    Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3.

    Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de belanghebbende die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in artikel 9, lid 1, sub a en b, artikel 17, lid 1 en 2 en artikel 55 van de wet niet nakomt;

    • b.

      indien de belanghebbende niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      indien de belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 4.

    In beleidsregels stelt het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 9 tot en met 20 van deze verordening, nadere bepalingen vast.

Artikel 9. Bemiddeling
  • 1.

    Onder bemiddeling wordt verstaan het toeleiden naar regulier werk.

  • 2.

    Het college kan bemiddeling inzetten om een belanghebbende naar regulier werk te begeleiden.

  • 3.

    Bemiddeling wordt niet ingezet voor niet-uitkeringsgerechtigden en anw-ers die als direct bemiddelbaar worden beoordeeld. In dat geval vallen zij onder de verantwoordelijkheid van het CWI.

  • 4.

    In door het college vast te stellen beleidsregels wordt de wijze waarop bemiddeling plaatsvindt en de samenwerking daarin met het CWI vastgelegd.

Artikel 10. Scholing
  • 1.

    Onder scholing wordt verstaan elke activiteit in het kader van een gestructureerde leersituatie die is gericht op het ontwikkelen of vergroten van kennis of vaardigheden.

  • 2.

    Het college kan een vorm van scholing aanbieden met als doel toeleiding en bemiddeling naar algemeen geaccepteerde arbeid te realiseren.

  • 3.

    De in het eerste lid bedoelde scholing wordt aangeboden in de vorm van een subsidie.

  • 4.

    Scholing wordt niet ingezet voor belanghebbenden uit de in artikel 4, lid 2, sub a, genoemde personen die direct bemiddelbaar zijn.

  • 5.

    Het college stelt beleidsregels vast ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing, de inhoud, de duur en de maximale kosten.

Artikel 11. Oriëntatieplaatsen
  • 1.

    Oriëntatieplaatsen zijn trajecten bij een werkgever waarbij een belanghebbende met behoud van uitkering gedurende maximaal zes maanden, persoonlijke kennis en vaardigheden op kan doen. Het gaat hierbij om de volgende vormen van oriëntatieplaatsen:

    • a.

      Snuffeloriëntatie: geeft de mogelijkheid tot een oriëntatie op een bepaalde beroepsrichting;

    • b.

      Taaloriëntatie: geeft de mogelijkheid om praktische taalkennis op te doen op de werkvloer;

    • c.

      Werk-ritme oriëntatie: geeft de mogelijkheid tot het behouden of opdoen van werk-ritme.

  • 2.

    Doel van de oriëntatieplaatsen is het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt. Na de oriëntatieplaatsing kunnen andere voorzieningen worden ingezet teneinde plaatsing op de arbeidsmarkt te realiseren.

  • 3.

    Oriëntatieplaatsen worden ingezet ten behoeve van uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en anw-ers tot 65 jaar die niet direct bemiddelbaar zijn.

  • 4.

    In door het college vast te stellen beleidsregels worden nadere bepalingen ten behoeve van de verschillende vormen van oriëntatieplaatsen opgenomen.

Artikel 12. Proefplaatsing
  • 1.

    Een proefplaatsing is een leertraject bij een werkgever waarbij belanghebbende met behoud van uitkering gedurende 3 tot maximaal 6 maanden werkervaring en vaardigheden kan opdoen.

  • 2.

    De werkgever dient de belanghebbende te begeleiden en de intentie te hebben de belanghebbende uiteindelijk regulier in dienst te nemen.

  • 3.

    Het college kan een proefplaatsing aanbieden met als doel uitstroom naar regulier werk.

  • 4.

    Indien na een proefplaatsing uitstroom naar regulier werk nog niet mogelijk is, kan voor belanghebbende in geval van indiensttreding bij de werkgever, een loonkostensubsidie ingezet worden.

  • 5.

    Proefplaatsing wordt alleen ingezet voor uitkeringsgerechtigden die niet direct bemiddelbaar zijn.

  • 6.

    In door het college vast te stellen beleidsregels zullen nadere criteria ten aanzien van proefplaatsingen worden opgenomen en de verplichtingen die voor belanghebbende enerzijds en voor de werkgever anderzijds zullen gelden.

Artikel 13. Loonkostensubsidie ten behoeve van een opstapbaan
  • 1.

    Onder een opstapbaan wordt verstaan een baan in de reguliere arbeidsmarkt die wordt aangeboden aan een uitkeringsgerechtigde en waarbij gedurende een bepaalde periode gebruik wordt gemaakt van een loonkostensubsidie.

  • 2.

    Loonkostensubsidie ten behoeve van een opstapbaan is een subsidie die door het college verstrekt wordt aan een werkgever die met een uitkeringsgerechtigde een arbeidsovereenkomst afsluit.

  • 3.

    Loonkostensubsidie ten behoeve van een opstapbaan kan, al dan niet, aansluitend op een proefplaatsing ingezet worden.

  • 4.

    Loonkostensubsidie ten behoeve van een opstapbaan wordt ingezet voor een periode van 1 jaar met een mogelijke verlenging van maximaal 1 jaar.

  • 5.

    De hoogte van de loonkostensubsidie ten behoeve van een opstapbaan bedraagt gedurende het eerste jaar maximaal 50% van de loonkosten gebaseerd op het WML, inclusief kosten premieafdracht werkgever. Gedurende een eventuele volgende periode van maximaal 1 jaar bedraagt de loonkostensubsidie maximaal 40% van de loonkosten gebaseerd op het WML, inclusief kosten premieafdracht werkgever.

  • 6.

    Het college kan loonkostensubsidie ten behoeve van een opstapbaan inzetten met als doel uitstroom naar regulier werk.

  • 7.

    Loonkostensubsidie ten behoeve van een opstapbaan kan alleen ingezet worden voor uitkeringsgerechtigden die niet direct bemiddelbaar zijn naar regulier werk.

  • 8.

    In door het college vast te stellen beleidsregels zullen nadere bepalingen ten aanzien van de duur en de hoogte van de subsidies worden opgenomen en de verplichtingen die voor belanghebbende enerzijds en voor de werkgever anderzijds zullen gelden.

Artikel 14. Loonkostensubsidies ten behoeve van een ontwikkelbaan
  • 1.

    Onder een ontwikkelbaan wordt verstaan een baan in de collectieve sector die wordt aangeboden aan een uitkeringsgerechtigde waarvan is vastgesteld dat het is uitgesloten dat door inzet van een andere daarop gerichte voorziening genoemd in deze verordening, uitstroom naar regulier werk gerealiseerd kan worden. Gedurende een bepaalde periode wordt hierbij gebruik gemaakt van een loonkostensubsidie.

  • 2.

    Loonkostensubsidie ten behoeve van een ontwikkelbaan is een subsidie die door het college verstrekt wordt aan een werkgever die met een uitkeringsgerechtigde een arbeidsovereenkomst afsluit.

  • 3.

    Loonkostensubsidie ten behoeve van een ontwikkelbaan wordt ingezet voor een periode van 2 jaar met een mogelijke verlenging van maximaal 1 jaar.

  • 4.

    De hoogte van de loonkostensubsidie ten behoeve van een ontwikkelbaan bedraagt gedurende de eerste 2 jaar maximaal 90% van de loonkosten gebaseerd op het WML, inclusief kosten premieafdracht werkgever. Gedurende een eventuele tweede periode van 2 jaar bedraagt de loonkostensubsidie maximaal 80% van de loonkosten gebaseerd op het WML, inclusief kosten premieafdracht werkgever.

  • 5.

    Het college kan loonkostensubiside ten behoeve van een ontwikkelbaan inzetten met als doel door verbetering van de arbeidscapaciteit de kans op uitstroom naar regulier werk te bevorderen.

  • 6.

    Loonkostensubsidie ten behoeve van een ontwikkelbaan kan alleen ingezet worden voor uitkeringsgerechtigden die niet direct bemiddelbaar zijn naar regulier werk.

  • 7.

    In door het college vast te stellen beleidsregels zullen nadere bepalingen ten aanzien van de duur en de hoogte van de subsidies worden opgenomen en de verplichtingen die voor belanghebbende enerzijds en voor de werkgever anderzijds zullen gelden.

Artikel 15. Sociale activering
  • 1.

    Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten.

  • 2.

    Het college kan sociale activering inzetten met als uiteindelijk doel toeleiding naar algemeen geaccepteerde arbeid als onderdeel van een traject gericht op arbeidsinschakeling bij personen met arbeidsverplichting die niet direct bemiddelbaar zijn.

  • 3.

    Het college kan sociale activering inzetten met als doel het voorkomen van maatschappelijk isolement of vergroting van de zelfredzaamheid bij personen zonder arbeidsverplichting.

  • 4.

    Sociale activering als bedoeld in lid 2 wordt ingezet ten behoeve van uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en anw-ers die niet direct bemiddelbaar zijn.

  • 5.

    Sociale activering als bedoeld in lid 3 wordt alleen ingezet ten behoeve van uitkeringsgerechtigden.

  • 6.

    In door het college vast te stellen beleidsregels zullen nadere bepalingen ten aanzien van het inzetten van sociale activering worden opgenomen.

Artikel 16. Zorg en hulpverlening
  • 1.

    Zorg is gericht op het wegnemen van zorgtaken die de belanghebbende verhinderen toe te treden tot de arbeidsmarkt.

  • 2.

    Hulpverlening is gericht op het wegnemen van lichamelijke en psychische belemmeringen die de belanghebbende verhinderen toe te treden tot de arbeidsmarkt.

  • 3.

    Zorg en hulpverlening kunnen worden ingezet met als doel belemmeringen van diverse aard voor belanghebbenden weg te nemen teneinde toeleiding naar de arbeidsmarkt mogelijk te maken.

  • 4.

    Zorg en hulpverlening worden alleen ingezet ten behoeve van uitkeringsgerechtigden.

  • 5.

    In het onder artikel 4 van deze verordening genoemde beleidsplan en in door het college vast te stellen beleidsregels worden nadere bepalingen inzake zorg en hulpverlening opgenomen.

Artikel 17. Inburgeringscursus onder de WIN
  • 1.

    Voor de uitkeringsgerechtigde die valt onder de WIN en in dat kader verplicht is tot het volgen van een inburgeringscursus, zal deze inburgeringsverplichting een geïntegreerd onderdeel uitmaken van het trajectplan gericht op zijn arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De in artikel 7 van deze verordening opgenomen verplichtingen zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In de door het college vast te stellen beleidsregels worden nadere bepalingen opgenomen ten aanzien van de gevolgen voor het reïntegratietraject in relatie tot de verplichtingen die voor belanghebbende voortvloeien uit de WIN.

Artikel 18. Premies
  • 1.

    Het college kan aan een belanghebbende een uitstroompremie toekennen.

  • 2.

    De uitstroompremie wordt verstrekt bij het aanvaarden van regulier werk of gesubsidieerd werk.

  • 3.

    De hoogte van de uitstroompremie wordt jaarlijks vastgesteld in door het college vast te stellen beleidsregels.

  • 4.

    In beleidsregels stelt het college nadere bepalingen vast ten aanzien van de uitstroompremie.

Artikel 19. Inkomstenvrijlating
  • 1.

    De uitkeringsgerechtigde kan in aanmerking komen voor vrijlating van inkomsten uit arbeid gedurende ten hoogste zes aaneengesloten maanden tot 25% van deze inkomsten, met een door de landelijke overheid vastgesteld maximum per maand, voorzover hij algemene bijstand ontvangt en dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling.

  • 2.

    In beleidsregels stelt het college bepalingen vast ten aanzien van de criteria waarop de inkomstenvrijlating plaatsvindt en neemt hierbij het maximale bedrag van de maandelijkse vrijlating op.

Artikel 20. Vergoedingen
  • 1.

    Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling. Het kan hierbij gaan om:

    • a.

      reiskosten;

    • b.

      kosten voor kinderopvang, niet zijnde kosten die vergoed worden op basis van voorliggende voorzieningen;

    • c.

      onkostenvergoeding in verband met vrijwilligerswerk, niet zijnde de onkostenvergoeding die door de organisatie waar de vrijwilliger actief is eventueel wordt vergoed;

    • d.

      overige kosten verband houdend met reïntegratie

  • 2.

    In beleidsregels stelt het college de hoogte en nadere bepalingen vast ten aanzien van de vergoedingen en de verschillende doelgroepen die hiervoor in aanmerking komen.

Hoofdstuk 5a Regelingen in verband met de wijzigingen in de Wet werk en bijstand en intrekking van de Wet investeren in jongeren per 1 januari 2012

Artikel 20a Wijziging betekenis begrippen

  • 1.

    Waar in deze verordening de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2.

    Waar in deze verordening wordt gesproken van ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als ‘gezin’, bedoeld in artikel 4, respectievelijk ‘gezinsnorm’ , bedoeld in artikel 21, eerste lid, van det. we

Artikel 20b Afwijkende bepalingen voor jongeren

In afwijking van het geen in deze verordening is bepaald kunnen de volgende voorzieningen bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet niet worden ingezet voor de arbeidsinschakeling van belanghebbenden jonger dan 27 jaar:

  • a.

    onbeloonde additionele arbeid als bedoeld in artikel 10a van de wet;

  • b.

    de voorzieningen bedoeld in artikel 31, vijfde lid van de wet.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen
Artikel 21. Terugbetaling
  • 1.

    In geval van een niet-uitkeringsgerechtigde of van een persoon met een Anw-uitkering worden in het trajectplan nadere afspraken vastgelegd met betrekking tot gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de kosten van een voorziening en voor zover van toepassing de kosten van verstrekte vergoedingen zoals bedoeld in artikel 20, eventueel verhoogd met de wettelijke rente, door belanghebbende aan de gemeente, indien door verwijtbaar handelen of nalaten van belanghebbende een voorziening voortijdig wordt beëindigd.

  • 2.

    In geval van een niet-uitkeringsgerechtigde of van een persoon met een Anw-uitkering worden in het trajectplan nadere afspraken vastgelegd met betrekking tot gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de kosten van een voorziening en voor zover van toepassing de kosten van verstrekte vergoedingen zoals bedoeld in artikel 20, eventueel verhoogd met de wettelijke rente, door belanghebbende aan de gemeente, indien deze voorziening en/of onkostenvergoeding ten onrechte of tot een te hoog bedrag is/zijn verstrekt en belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen.

  • 3.

    Onder de kosten van een voorziening worden verstaan de netto uitgekeerde bedragen, verhoogd met de loonbelasting en premie volksverzekeringen waarvoor de gemeente krachtens de wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover de belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uwv.

  • 4.

    In beleidsregels kunnen nadere bepalingen worden opgenomen ten aanzien van te maken afspraken in het trajectplan over de gevolgen van het niet nakomen of het voortijdig afbreken van een reïntegratietraject en de criteria op basis waarvan de terugbetaling plaatsvindt.

Artikel 22. Inwerkingtreding

Met inachtneming van de Tijdelijke referendumwet en de gemeentelijke verordening op het raadgevend correctief referendum, treedt deze verordening in werking met ingang van 1 oktober 2004.

Artikel 23. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 24 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand.

Wassenaar, 28 juni 2004

De Raad voornoemd,

de Griffier, de Voorzitter,

Toelichting op de reïntegratieverordening  

ALGEMEEN:

 

Conform de WWB is de gemeente verantwoordelijk voor de reïntegratie van uitkeringsgerechtigden, niet uitkeringsgerechtigden en ANW-gerechtigden. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid ten aanzien van haar reïntegratietaak voor bovengenoemde doelgroepen, wordt neergelegd (artikel 8, eerste lid onder a en tweede lid).

Deze verordening regelt het beleid ten aanzien van de reïntegratietaak van de gemeente Wassenaar, alsmede de ondersteuning die de gemeente biedt bij de reïntegratie van werklozen die behoren tot bovengenoemde doelgroepen. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de WWB.

Naast de rechten en de aanspraken op ondersteuning bij reïntegratie, zijn in deze verordening tevens de verplichtingen opgenomen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING:

 

Aanhef en artikel 1 Begripsomschrijvingen

In de aanhef is expliciet gewezen op de eerder besproken EG-verordening, die voorschrijft dat wanneer in een gemeentelijke regeling sprake is van werkgelegenheidssteun aan bedrijven, een verwijzing naar deze verordening noodzakelijk is, inclusief de vindplaats in het Publicatieblad. Aan deze verplichting is hiermee voldaan.

De begripsbepalingen van artikel 1 spreken verder voor zich.

 

Artikel 2 Reikwijdte

Om het belang van de EG-verordening te benadrukken is hieraan een apart artikel gewijd. Steeds meer Europese regelgeving heeft directe werking en zal uitdrukkelijk in acht moeten worden genomen bij het bepalen van beleid. Het is noodzakelijk goed oog te houden voor verdere ontwikkelingen op het terrein van staatssteun en ook de zich reeds ontwikkelende rechtspraak nauwlettend te volgen.

Met de verwijzing naar de ministeriële beleidsregel uit de verzamelbrief van april 2004 met kenmerk intercom/2004/24233 wordt de gemeente ontlast van de administratieve verplichting, welke voortvloeit uit de regelgeving van de Europese gemeenschap, om een samenvatting van de (loonkosten-)subsidieregeling zoals opgenomen in deze verordening, op te sturen naar de Europese Commissie. De beleidsregel geeft aan dat er geen sprake is van staatssteun indien er een generieke regeling is (een maatregel die geldt voor alle bedrijven in alle sectoren) of indien de subsidieregeling geldt voor organisaties die geen economische activiteit verrichten.

 

Artikel 3 Opdracht college

In § 1.2 van WWB staat de opdracht aan de gemeente omschreven. Artikel 7 geeft de omschrijving van de opdracht van het college. Het college heeft de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning bij reïntegratie. In het eerste en tweede lid is opgenomen wie op deze ondersteuning aanspraak kunnen maken. In alle gevallen bepaalt het college welke vorm deze ondersteuning krijgt (derde lid).

Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van reïntegratie-instrumenten en voorzieningen. Het college heeft hierbij te maken met beperkte middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren.

In artikel 8 en 8a WWB staat de opdracht van de raad: het vaststellen van de verordeningen. Met de verordeningen worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de wet kan uitvoeren.

 

Artikel 4 Doelgroepen en subdoelgroepen

De genoemde doelgroepen onder het eerste lid vloeien voort uit de WWB. In de verordening worden de personen die onder deze doelgroepen vallen aangemerkt als belanghebbenden.

Bij het bepalen van de sub-doelgroepen is ervan uit gegaan dat de afstand tot de arbeidsmarkt bepalend is voor het inzetten van voorzieningen. Er is dan ook volstaan met het onderscheiden van twee sub-doelgroepen, namelijk belanghebbenden die direct bemiddelbaar zijn naar regulier werk en waarvoor, behoudens directe bemiddeling (artikel 10 van deze verordening), geen voorzieningen ingezet hoeven te worden (fase 1), en belanghebbenden die niet direct bemiddelbaar zijn (fase 2, 3 en 4). Voor deze laatste groep dienen voorzieningen te worden ingezet.

 

Artikel 5 Aanspraak op ondersteuning

Het uitgangspunt van de WWB dat een persoon uit de doelgroep aanspraak kan maken op een voorziening, wordt vertaald als recht op ondersteuning naar werk. Dit recht op ondersteuning is echter niet afdwingbaar op de manier waarop een belanghebbende dat het liefst zou zien. Het college wil die voorziening inzetten die binnen de beschikbare mogelijkheden als de meest doelmatige wordt beoordeeld om belanghebbende op zo kort mogelijke termijn duurzaam aan het werk te krijgen.

 

Artikel 6 Verplichtingen van de belanghebbende

De verplichtingen van de belanghebbende worden vastgelegd in een beschikking waarin voor nadere uitwerking wordt verwezen naar het trajectplan. Uitkeringsgerechtigden die zich niet aan de opgelegde verplichtingen houden kunnen een maatregel verwachten in de vorm van het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage conform het gestelde in de Afstemmingsverordening. Voor uitkeringsgerechtigden met een uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ gelden, ingeval van het niet nakomen van de verplichtingen, nog de bepalingen zoals gesteld in het Maatregelenbesluit Abw, IOAW en IOAZ.

 

Artikel 7 Ontheffing arbeidsverplichtingen

Op indivduele gronden kan het college aan een uitkeringsgerechtigde een tijdelijke, al dan niet volledige, ontheffing van de arbeidsverplichtingen verlenen. Maatwerk en een zorgvuldige afweging zijn hierbij van groot belang.

Door ontheffingen alleen voor een tijdelijke periode te verlenen moet voorkomen worden dat uitkeringsgerechtigden blijvend of voor langere periode uit beeld verdwijnen waardoor de afstand tot de arbeidsmarkt onoverbrugbaar wordt.

 

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

Dit artikel strekt ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle door het college in te zetten voorzieningen. Tevens wordt aangegeven dat het college de bevoegdheid heeft aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat belanghebbende gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt. Deze nadere verplichtingen dienen opgenomen te worden in beleidsregels.

Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de loonkostensubsidie aan een werkgever.

Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen in beleidsregels nadere bepalingen te stellen. Het gaat hierbij met name om bepalingen die nauw verband houden met de praktische uitvoering van het in deze verordening gestelde beleid.

 

Artikel 9 Directe bemiddeling

Uitkeringsgerechtigden die door het CWI als direct bemiddelbaar zijn geïndiceerd (fase 1) hebben goede mogelijkheden op de arbeidsmarkt en het is in het directe belang van de gemeente dat er geen tijd verloren gaat bij hun begeleiding naar de reguliere arbeidsmarkt.

Niet-uitkeringsgerechtigden en anw-ers die direct bemiddelbaar zijn vallen conform de SUWI-wetgeving en de werkprocessen van het CWI onder de verantwoordelijkheid van het CWI. De gemeente heeft, mede gezien het feit dat voor deze groep geen arbeidsverplichtingen gelden, geen belang bij het intensief volgen en controleren van deze groep.

 

Artikel 10 Scholing

Scholing wordt alleen ingezet indien noodzakelijk voor de toeleiding naar de arbeidsmarkt. Scholing kan worden aangeboden in de vorm van een voorziening die door de gemeente is ingekocht, maar kan ook plaatsvinden in de vorm van een subsidie. Dit kan het geval zijn indien een belanghebbende met een voorstel tot scholing komt die door het college noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente.

 

Artikel 11 Oriëntatieplaatsen

Oriëntatieplaatsen zijn bedoeld voor belanghebbenden voor wie het college inschat dat zij nog niet op korte of middellange termijn regulier aan het werk kunnen. Door middel van een oriëntatieplaats die bedoeld is om persoonlijke kennis en vaardigheden op te doen, kan de afstand tot de arbeidsmarkt verkleind worden. Oriëntatieplaatsen worden ingezet met behoud van uitkering. De begeleiding van de belanghebbende is in het geval van de oriëntatieplaats vooral een zaak van de gemeente.

 

Artikel 12 Proefplaatsing

Bij een proefplaatsing staat niet de arbeid zelf, maar het leren werken centraal. Het leren werken is gericht op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de belanghebbende. De belanghebbende wordt door de gemeente in staat geacht op korte tot middellange termijn uit te stromen naar de reguliere arbeidsmarkt. Van de werkgever wordt verwacht dat hij de intentie heeft de belanghebbende na maximaal zes maanden al dan niet regulier in dienst te nemen.

Begeleiding van de belanghebbende vindt plaats door de werkgever maar daarnaast ook door de gemeente. Na afloop van de proefplaatsing dient door het college beoordeeld te worden of uitstroom naar regulier werk voor belanghebbende zonder meer mogelijk is, of dat er (nog) een volgende voorziening dient te worden ingezet.

Een proefplaatsing kan zowel in de marktsector als de collectieve sector plaatsvinden.

 

Artikel 13 Loonkostensubsidie ten behoeve van een Opstapbaan

Indien na een proefplaatsing blijkt dat uitstroom naar regulier werk nog niet mogelijk is, kan de betreffende werkgever als hij de belanghebbende minimaal voor 1 jaar in dienst neemt, tijdelijk een loonkostensubsidie ontvangen. De maximale duur van de loonkostensubsidie bedraagt 2 jaar. Na 1 jaar loonkostensubsidie dient beoordeeld te worden of een tweede termijn van een jaar loonkostensubsidie noodzakelijk is.

De werkgever dient de intentie te hebben de belanghebbende uiteindelijk zonder een vorm van loonkostensubsidie regulier in dienst te houden.

Deze voorziening kan zowel voor de marktsector als de collectieve sector worden ingezet. Bij de inzet van deze voorziening dient de Europese regelgeving in acht te worden genomen. Europese regelgeving bepaalt dat bij loonkostensubsidies in de marktsector de subsidie maximaal 50% van de totale loonkosten mag beslaan.

Ten aanzien van de loonkostensubsidies in de marktsector is gestreefd naar een gelijk luidend beleid voor alle gemeenten binnen de regio Haaglanden.

 

Artikel 14 Loonkostensubsidie ten behoeve van een Ontwikkelbaan

Ten behoeve van uitkeringsgerechtigden voor wie is vastgesteld dat de overige voorzieningen zoals opgenomen in deze verordening, niet kunnen leiden tot uitstroom naar de reguliere arbeidsmarkt, kan een ontwikkelbaan worden ingezet. Bij deze baan is de belanghebbende in dienst van een werkgever in de collectieve sector die ten behoeve van deze werknemer een loonkostensubsidie ontvangt. Omdat het uitkeringsgerechtigden betreft met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, is de loonkostensubsidie ten behoeve van een ontwikkelbaan hoger en kan deze gedurende een langere periode worden verstrekt dan in het geval van een opstapbaan. Van de werkgever wordt hierbij wel verwacht dat de werknemer begeleid wordt en dat de arbeidscapaciteit van belanghebbende vergroot wordt teneinde uiteindelijk uitstroom naar regulier werk (hetzij bij dezelfde werkgever, hetzij elders) mogelijk te maken. Na een eerste periode van twee jaar loonkostensubsidie dient beoordeeld te worden of een tweede termijn van maximaal 1 jaar loonkostensubsidie noodzakelijk is.

Gezien de hoogte en de duur van de loonkostensubsidie ten behoeve van een ontwikkelbaan kan deze vorm, gezien de Europese wet- en regelgeving, alleen worden ingezet in de collectieve sector waar geen sprake is van economische activiteit.

 

Artikel 15 Sociale activering

Sociale activering kan zowel worden ingezet als een onderdeel van een reïntegratietraject gericht op toeleiding naar de arbeidsmarkt maar ook met als doel de maatschappelijke participatie en/of het voorkomen of opheffen van een sociaal isolement.

 

Artikel 16 Zorg en hulpverlening

De zorg voor (gehandicapte) kinderen, een partner of familie, kan in specifieke gevallen een belemmering vormen voor een uitkeringsgerechtigde om aan het werk te gaan. Voor dergelijke situaties kan nagegaan worden of de zorg niet door derden kan worden overgenomen, bijvoorbeeld door het inzetten van thuiszorg, vormen van dagopvang en dergelijke. Bij het uitzoeken en aanvragen van verschillende vormen van zorg zouden uitkeringsgerechtigden begeleid kunnen worden door de gemeente.

De WWB stelt dat een uitkeringsgerechtigde, op advies van een arts, de verplichting opgelegd kan krijgen zich te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard indien dit ertoe leidt eventuele belemmeringen voor arbeidsinschakeling op te heffen. Alhoewel de vraag gesteld kan worden of het zinnig is om uitkeringsgerechtigden te dwingen zich onder medische behandeling te stellen, kan in individuele gevallen nagegaan worden of toeleiding naar bijvoorbeeld maatschappelijk werk of RIAGG mogelijk en haalbaar is voor een uitkeringsgerechtigde. Een voorbeeld van niet-medische hulpverlening is schuldhulpverlening.

 

Artikel 17 Inburgeringscursus onder de WIN

Voor nieuwkomers in Nederland die vallen onder de WIN is een inburgeringscursus verplicht. Dit geldt uiteraard ook voor uitkeringsgerechtigde nieuwkomers. De inburgeringscursus omvat Nederlandse taallessen en een oriëntatie op de Nederlandse samenleving. Voor een uitkeringsgerechtigde voor wie de arbeidsverplichtingen gelden is de inburgeringscursus een eerste stap op weg naar de arbeidsmarkt en is als zodanig een onderdeel van het reïntegratietraject. Op deze basis zijn conform de Afstemmingsverordening dan ook sancties mogelijk bij onvoldoende medewerking.

Alhoewel de inburgerinsgcursus in het kader van de WIN strikt genomen geen voorziening is zoals bedoeld in de WWB, is deze, gezien de relevantie met arbeidsinschakeling, toch opgenomen in deze verordening.

Lid 2 geeft aan dat het niet nakomen van de verplichtingen ten aanzien van de inburgeringscursus in het kader van de WIN, kan leiden tot een verlaging van de uitkering conform het gestelde in de Afstemmingsverordening.

 

Artikel 18 Premies

Uitkeringsgerechtigden die uitstromen naar regulier werk of gesubsidieerd werk (al dan niet in deeltijd) komen in aanmerking voor een uitstroompremie. Met deze premie worden personen gestimuleerd om werk te aanvaarden en daarnaast wordt een tegemoetkoming verstrekt voor kosten die direct verband houden met het aanvaarden van een dienstverband. Een premie wordt niet als middel aangemerkt (artikel 31 lid 2 sub j WWB).

 

Artikel 19 Inkomstenvrijlating

Met het amendement Bruls is het mogelijk gemaakt de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd vrij te laten indien dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling. Het college volgt hierbij de maximale termijn en het maximale bedrag dat vanuit de landelijke overheid wordt gegeven.

 

Artikel 20 Vergoedingen

Ter stimulering van de arbeidsinschakeling vergoedt de gemeente diverse kosten die samenhangen met activiteiten die bijdragen aan de arbeidsinschakeling van belanghebbenden.

Personen die vrijwilligerswerk verrichten in het kader van sociale activering komen in aanmerking voor een onkostenvergoeding. Hiervoor moet een minimum aantal uren per week vrijwilligerswerk worden verricht. De onkostenvergoeding wordt ook niet als middel aangemerkt (artikel 31 lid 2 sub k WWB).

 

Artikel 21 Terugbetaling

De gemeente heeft de plicht om aangewezen doelgroepen te ondersteunen bij de arbeidsinschakeling. Het is aan het college om te bepalen óf betrokkene daadwerkelijk een traject nodig heeft in het kader van de arbeidsinschakeling en zo ja, welk aanbod passend is. Er staan het college hiertoe verschillende voorzieningen ten dienste. De kosten voor een dergelijke voorziening komen in beginsel voor rekening van de gemeente. Van een cliënt mag dan ook verwacht worden dat er volledige medewerking aan een reïntegratietraject verleend wordt. De gemeente kan met de betrokkene afspraken maken over de gevolgen van het niet nakomen of voortijdig afbreken van een reïntegratietraject, waaronder terugbetaling van trajectkosten.

Artikel 22 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 23 Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 24 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.