Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Provincie Gelderland

Wijzigingsregeling 2012 Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieProvincie Gelderland
Officiële naam regelingWijzigingsregeling 2012 Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2009
CiteertitelSubsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2009
Vastgesteld doorprovinciale staten
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpsubsidies, natuur en landschap, flora en fauna

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet inrichting landelijk gebied, art. 4 en art. 11.
  2. Provinciewet, art. 105, lid 1, juncto art. 143, lid 1.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-11-201308-11-201212-11-2013Wijziging regeling

07-11-2012

Provinciaal Blad, 2013/244

PS2012-753
01-10-201106-11-2013Wijziging regeling

29-09-2011

Provinciaal Blad nr. 2011/134

PS2011-550
29-07-201101-10-2011Wijziging regeling

15-12-2010

Provinciaal Blad 2011/112

PS2010-754
22-07-201129-07-2011Wijziging

16-02-2011

Provinciaal Blad 2011/111

PS2011-25
01-01-201022-07-2011Nieuwe regeling

16-12-2009

Provinciaal Blad 2009/183

PS2009-920

Tekst van de regeling

PROVINCIALE STATEN VAN GELDERLAND

Gezien het voorstel van Gedeputeerde Staten PS2012-753; Gelet op artikel 4 en 11 van de Wet Inrichting landelijk gebied; Gelet op artikel 105, eerste lid, juncto artikel 143, eerste lid, van de Provinciewet;

Overwegende dat met ingang van 1 januari 2010 de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelederland 2009 van kracht is geworden; Overwegende dat in de genoemde verordening jaarlijks wijzigingen worden aangebracht om knelpunten in de uitvoering op te lossen;

BESLUITEN

Vast te stellen de volgende gewijzigde regeling: Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2009

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1.1 (begripsbepalingen)

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    agrarisch beheerpakket: in bijlage 3, onderdeel B.1, beschreven pakket zoals nader beschreven in de Index Natuur en Landschap, alsmede in bijlage 3, onderdeel B.2, beschreven pakket zoals nader beschreven in dat onderdeel;

  • b.

    agrarisch beheertype: in bijlage 3, onderdeel A, tweede kolom, opgenomen beschrijving van een groep agrarische beheerpakketten die eenzelfde doel hebben;

  • c.

    agrarische natuurvereniging: rechtspersoon die zich krachtens haar statuten richt op de ondersteuning en stimulering van agrarisch natuurbeheer;

  • d.

    begunstigde: potentiële subsidieontvanger;

  • e.

    beheereenheid: aaneengesloten oppervlakte landbouwgrond waarop een agrarisch beheerpakket wordt of gaat worden uitgevoerd;

  • f.

    beheerjaar: periode van 365 dagen, dan wel van 366 dagen indien binnen die periode de datum 29 februari valt;

  • g.

    beheerpakket landschap: in bijlage 6, onderdeel B.1, tweede kolom beschreven pakket zoals nader beschreven in de Index Natuur en Landschap, alsmede in bijlage 6, onderdeel B.2, tweede kolom beschreven pakket zoals nader beschreven in dat onderdeel, welke niet worden uitgevoerd op een natuurterrein;

  • h.

    collectief agrarisch natuurbeheer: agrarisch natuurbeheer waarover op grond van artikel 2.1, vierde lid, in het natuurbeheerplan nadere voorschriften zijn opgenomen;

  • i.

    collectief beheerplan: plan inzake de coördinatie en afstemming van collectief agrarisch natuurbeheer, opgesteld door een gebiedscoördinator;

  • j.

    gebiedscoördinator: rechtspersoon die collectief agrarisch natuurbeheer coördineert en beschikt over een geldig certificaat coördinatie agrarisch natuurbeheer, afgegeven overeenkomstig paragraaf 8.1;

  • k.

    gecertificeerde begunstigde: begunstigde als bedoeld in de artikelen 3.3, eerste lid, of 5.1.2.1, eerste lid, die beschikt over een overeenkomstig paragraaf 8.1 afgegeven geldig certificaat natuurbeheer of een certificaat samenwerkingsverband natuurbeheer, met dien verstande dat voor de toepassing van de in artikel 11.2 van de onderhavige verordening opgenomen uitzondering onder gecertificeerde begunstigde mede wordt verstaan Staatsbosbeheer, mits zij beschikt over een geldig certificaat natuurbeheer afgegeven overeenkomstig paragraaf 8.1;

  • l.

    landbouwactiviteit: activiteit als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van de Europese Unie van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PbEU L 30);

  • m.

    landbouwer: natuurlijke persoon of rechtspersoon die, dan wel een samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat een landbouwactiviteit uitoefent;

  • n.

    landbouwgrond: binnen de provincie gelegen stuk grond waarop een landbouwactiviteit wordt uitgevoerd, niet zijnde gronden als bedoeld in onderdeel t , andere gronden met als hoofdfunctie natuur of gronden als bedoeld in artikel 5a van de Beleidsregels Regeling GLB-inkomenssteun 2006 van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

  • o.

    landschapsbeheertype: in de eerste kolom van de onderdelen A.1 en B.1 van bijlage 6 opgenomen soort landschap zoals nader beschreven in de Index Natuur en Landschap, alsmede in de eerste kolom van de onderdelen A.2 en B.2 van bijlage 6 opgenomen soort landschap zoals nader omschreven in die onderdelen.

  • p.

     landschapselement: in bijlage 6, onderdeel A.1, tweede kolom beschreven element zoals nader beschreven in de Index Natuur en Landschap, alsmede in bijlage 6, onderdeel A.2, tweede kolom beschreven element zoals nader beschreven in dat onderdeel, welke in stand gehouden wordt op een natuurterrein;

  • q.

      de minister: de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

  • r.

    natuurbeheerplan: plan als bedoeld in artikel 2.1;

  • s.

    natuurbeheertype: in bijlage 1, tweede kolom, opgenomen soort natuur zoals nader beschreven in de Index Natuur en Landschap;

  • t.

    natuurterrein: binnen de provincie gelegen grond met als hoofdfunctie natuur, die ingevolge artikel 2.1, tweede lid, onderdeel a, is begrensd, alsmede gronden waarvoor een subsidie functieverandering is verstrekt als bedoeld in artikel 14.1 van onderhavige verordening;

  • u.

    peildatum: 15 mei;

  • v.

    plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013: Nederlands plattelandsontwikkelingsprogramma als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1698/2005;

  • w.

    probleemgebied: gebied met een natuurlijke handicap als bedoeld in artikel 36, onderdeel a, onder ii, van Verordening (EG) nr. 1698/2005, dat als zodanig is aangemerkt in het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013;

  • x.

    probleemgebiedensubsidie: subsidie voor de uitoefening van landbouwactiviteiten op landbouwgrond in een probleemgebied;

  • y.

    recreatiepakket: in bijlage 2 beschreven pakket bestaande uit verplichtingen inzake het mogelijk maken van recreatief gebruik van natuurterreinen;

  • z.

    subsidie agrarisch natuurbeheer: subsidie voor het uitvoeren van een agrarisch beheerpakket op landbouwgrond;

  • aa.

    subsidie landschapsbeheer:  subsidie als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid;

  • bb.

    subsidie natuurbeheer: subsidie voor het instandhouden van een op een natuurterrein aanwezig natuurbeheertype.

  • cc.

    subsidie organisatiekosten: subsidie voor de organisatie van activiteiten die zijn gericht op de ondersteuning en stimulering van agrarisch natuurbeheer;

  • dd.

    Verordening (EG) nr. 1698/2005: Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van de Europese Unie van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling in het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PbEU L 277);

  • ee.

    Verordening (EG) nr. 1974/2006: Verordening (EG) nr. 1974/2006 van de Europese Commissie van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PbEU L 368);

  • ff.

    Verordening (EG) nr. 1975/2006: Verordening (EG) nr. 1975/2006 van de Europese Commissie van 7 december 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad met betrekking tot de toepassing van controleprocedures en van de randvoorwaarden in het kader van de steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling (PbEU L 368);

  • gg.

    Verordening (EG) nr. 1122/2009: Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Europese Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector.

Artikel 1.2a (bevoegdheid Gedeputeerde Staten)
  • 1 Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot verstrekking van subsidie als bedoeld in deze verordening. 

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen ter uitvoering van deze verordening nadere voorschriften vaststellen. 

  • 3 Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot wijziging van de bij deze regeling behorende bijlagen.

Artikel 1.2b (verhouding tot de Algemene subsidieverordening Gelderland 1998)

De Algemene subsidieverordening Gelderland 1998 is niet van toepassing op subsidies die worden verstrekt op grond van deze verordening.

Artikel 1.3 (subsidieplafond en openstelling)
  • 1 Op grond van deze verordening kan uitsluitend subsidie worden verstrekt als Gedeputeerde Staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen verschillende subsidieplafonds vaststellen voor de verschillende subsidies, toeslagen, natuurbeheertypen, agrarische beheertypen, landschapsbeheertypen, agrarische beheerpakketten, beheerpakketten landschap, categorieën van begunstigden of gebieden. 

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen een subsidieplafond vaststellen voor de investeringssubsidies, bedoeld in artikel 13.1, alsmede een subsidieplafond voor de subsidie functieverandering, bedoeld in artikel 14.1. Gedeputeerde Staten kunnen daarbij uitsluiten:

    • a

      bepaalde gebieden;

    • b

      bepaalde categorieën van aanvragers;

    • c

      bepaalde investeringssubsidies, al dan niet voor bepaalde beheertypen;

    • d

      het verstrekken van een subsidie functieverandering voor zover die subsidie voorafgaat aan:

      • i

        de realisatie van een op grond van onderdeel c uitgesloten natuurbeheertype, ongeacht of die realisatie plaats zou hebben gevonden naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in artikel 13.1, eerste lid, onderdeel a, of een realisatieplan als bedoeld in artikel 14.3, vierde lid;

      • ii

        de realisatie en bescherming van een op grond van onderdeel c uitgesloten landschapselement, ongeacht of die realisatie plaats zou hebben gevonden naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in artikel 13.1, eerste lid, onderdeel b, of een realisatieplan als bedoeld in artikel 14.3, vierde lid."

  • 4 Onverminderd het tweede en derde lid stellen Gedeputeerde Staten in elk geval een afzonderlijk subsidieplafond vast ten behoeve van aanvragen tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer. 

  • 5 Gedeputeerde Staten maken uiterlijk zes weken voor aanvang van de openstellingsperiode een besluit als bedoeld in dit artikel bekend in het Provinciaal Blad.

Artikel 1.4 (rangschikking: volgorde van ontvangst)
  • 1 Gedeputeerde Staten rangschikken aanvragen tot subsidieverlening die in eenzelfde openstellingsperiode zijn ingediend per subsidieplafond in volgorde van ontvangst, waarbij aanvragen met dezelfde ontvangstdatum worden gerangschikt door loting voor zover op die datum het subsidieplafond wordt overschreden. 

  • 2 Volgens de rangschikking, bedoeld in het eerste lid, komt de hoogst gerangschikte aanvraag het eerst voor subsidie in aanmerking. 

  • 3 Als een aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten onvolledig is, wordt de aanvraag voor de toepassing van het eerste lid geacht te zijn ontvangen op de datum die wordt bepaald door de datum waarop de onvolledige aanvraag is ingediend te vermeerderen met de periode, gelegen tussen de dag dat de begunstigde op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht op de hoogte is gesteld van de onvolledigheid van de aanvraag en de dag waarop Gedeputeerde Staten de ontbrekende gegevens en bescheiden hebben ontvangen.

Artikel 1.5 (indiening aanvraag)
  • 1 Aanvragen tot subsidieverlening, wijziging of intrekking van een subsidieverlening, subsidievaststelling, ontheffing van subsidieverplichtingen, voorschotverlening of goedkeuring worden ingediend met gebruikmaking van een daartoe door of vanwege Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier.

  • 2 Door of namens Gedeputeerde Staten kan een aanvraagformulier worden vastgesteld ten behoeve van aanvragen tot certificering als bedoeld in artikel 8.1.1, eerste lid.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen:

    • a.

      nadere eisen stellen aan de elektronische indiening van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      nadere technische specificaties vaststellen waaraan de kaarten moeten voldoen die overeenkomstig de onderhavige verordening bij de aanvraag gevoegd dienen te worden. 

  • 4 Als een aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde, gaat de aanvraag vergezeld van een bewijs van machtiging.

Artikel 1.6 (beslistermijn)
  • 1 Gedeputeerde Staten beslissen binnen tien weken op een aanvraag. De beslissing kan éénmaal met ten hoogste tien weken worden verdaagd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid beslissen Gedeputeerde Staten: 

    • a.

      binnen tien weken na afloop van een kalender- onderscheidenlijk beheerjaar op aanvragen als bedoeld in de artikelen 4.1.1.6, tweede lid, 4.1.2.4, 4.2.4, 5.1.3.3, tweede lid, en 7.3, waarbij de beslissing éénmaal met ten hoogste tien weken kan worden verdaagd; 

    • b.

      uiterlijk op 15 maart op aanvragen als bedoeld in artikel 9.1; 

    • c.

      op aanvragen als bedoeld in artikel 8.1.1 binnen tien weken, volgend op de dag waarop de begunstigde voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 8.1.3, waarbij de beslissing eenmaal met ten hoogste tien weken kan worden verdaagd.

Artikel 1.7 (bewaren subsidiedocumenten)

Een ontvanger van een subsidie bewaart alle documenten inzake een aan hem op grond van deze verordening verstrekte subsidie gedurende een periode van ten minste vijf jaar nadat de betreffende subsidie geheel is vastgesteld.

Artikel 1.8 (minimale hoogte subsidie)
  • 1 Geen subsidie wordt toegekend als het jaarlijks te betalen voorschot dat op grond van de betreffende aanvraag zou kunnen worden verstrekt minder dan €200,- bedraagt. 

  • 2 Een probleemgebiedensubsidie wordt niet verstrekt indien het bedrag dat op grond van de betreffende aanvraag zou kunnen worden verstrekt minder dan € 200,-- bedraagt.

Artikel 1.9 (uitsluitingen begunstigden)
  • 1 Een subsidie ingevolge deze verordening wordt niet verstrekt aan:

    • a

      publiekrechtelijke rechtspersonen;

    • b

      rechtspersonen die waterwinning als doelstelling hebben;

    • c

      privaatrechtelijke rechtspersonen die kennelijk zijn opgericht ten behoeve van het beheer van grond of water, waarvan de eigendom geheel of gedeeltelijk berust bij de rechtspersonen, bedoeld in de onderdelen a en b;

    • d

      begunstigden ter voldoening aan verplichtingen die op grond van enig ander wettelijk voorschrift zijn voorgeschreven;

    • e.

      begunstigden, die voor het beheer van natuurterreinen en landschapselementen reeds een vergoeding ontvangen op grond van de Subsidieregeling meerjarenprogramma’s Gelderland.

  • 2 Een subsidie natuurbeheer ingevolge deze verordening wordt niet verstrekt aan begunstigden die het natuurterrein, anders dan als gevolg van een inrichtingsplan als bedoeld in de Wet inrichting landelijk gebied, hebben verkregen van een gemeente, een samenwerkingsverband als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen waaraan in meerderheid gemeenten deelnemen, het Rijksvastgoed- en ontwikkelbedrijf van het ministerie van Financien, een waterschap of een waterleidingsmaatschappij.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid, en behoudens het bepaalde in het vierde en vijfde lid, kan een subsidie natuurbeheer ingevolge deze verordening worden verstrekt aan gemeenten, samenwerkingsverbanden als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen waaraan in meerderheid gemeenten deelnemen, of begunstigden als bedoeld in het tweede lid, voor zover dit in overeenstemming is met de kaart, bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, en de toepasselijke bepalingen van de onderhavige verordening.

  • 4 Gemeenten en samenwerkingsverbanden als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen waaraan in meerderheid gemeenten deelnemen, komen slechts in aanmerking voor een subsidie natuurbeheer voor zover dezen voor het natuurterrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd:

    • a

      subsidie ontvangen op basis van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister of de Subsidieregeling natuurbeheer Gelderland 2008, waarbij

    • b

      de periode waarvoor de in onderdeel a bedoelde subsidie wordt verstrekt op of na 31 december 2010 eindigt, én

    • c

      de subsidie natuurbeheer die op grond van de onderhavige verordening kan worden verstrekt niet later ingaat dan 1 januari van het kalenderjaar, volgend op het jaar waarin de in onderdeel a bedoelde subsidie eindigt.

  • 5 Een subsidie natuurbeheer die aan begunstigden als bedoeld in het vierde lid wordt verstrekt kan niet vermeerderd worden met de in artikel 1.1, onderdeel bb, bedoelde vergoeding voor de instandhouding van het recreatiepakket.

Artikel 1.10 (anticumulatie)

Als voor de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd subsidie is verstrekt door Gedeputeerde Staten op grond van een andere regeling of door andere overheden, waardoor het totaal aan subsidie voor de betreffende activiteit meer bedraagt dan:

  • a.

    de werkelijke kosten die de activiteiten met zich brengen;

  • b.

    de maximale vergoeding die op grond van Europese voorschriften mag worden gegeven, of

  • c.

    de maximale vergoeding die op grond van het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007- 2013 mag worden gegeven,

wordt de subsidie op grond van deze verordening zoveel lager verstrekt als noodzakelijk is om betaling boven de werkelijke kosten dan wel de hiervoor bedoelde maxima te voorkomen.

Artikel 1.11 (communautaire richtsnoeren en staatssteun)
  • 1 Subsidies als bedoeld in:

    • a.

      hoofdstuk 3, voor zover de subsidie wordt verstrekt voor de instandhouding van één of meer natuurbeheertypen met de aanduidingen N14.01 tot en met N17.04, als bedoeld in bijlage 1, tweede kolom;

    • b.

      paragraaf 4.1, voor zover de subsidie wordt verstrekt voor de uitvoering van één of meer agrarische beheerpakketten als bedoeld in bijlage 3, onderdeel B.2, en;

    • c.

      hoofdstuk 6 worden slechts verstrekt voor zover die verstrekking geschiedt in overeenstemming met de beschikking van de Europese Commissie van 31 januari 2011 met kenmerk C(2011)581.

  • 2 Subsidies als bedoeld in:

    • a.

      hoofdstuk 3, voor zover de subsidie wordt verstrekt voor de instandhouding van één of meer natuurbeheertypen met de aanduidingen N01.01 tot en met N13.02, als bedoeld in bijlage 1, tweede kolom, en

    • b.

      afdeling 5.1.2 worden slechts verstrekt voor zover die verstrekking geschiedt in overeenstemming met de beschikking van de Europese Commissie van 20 april 2011 met kenmerk C(2011)2631.

  • 3 Aanvragen voor subsidies als bedoeld in het eerste lid kunnen niet worden ingediend na 31 oktober 2013.

  • 4 Aanvragen voor subsidies als bedoeld in het tweede lid kunnen niet worden ingediend na 31 oktober 2017.

Artikel 1.12 (toepassing slotenmarge)
  • 1 Een begunstigde die een aanvraag indient voor een subsidie agrarisch natuurbeheer, niet zijnde een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer, en de in aanmerking komende oppervlakte wenst uit te breiden met sloten als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 geeft dit aan:

    • a.

      in de aanvraag, alsmede

    • b.

      in de aanvraag, bedoeld in artikel 4.1.1.6, tweede lid.

  • 2 Het eerste lid, aanhef en onderdeel b, is van overeenkomstige toepassing op aanvragen voor een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer.

  • 3 Een begunstigde die een aanvraag indient voor een probleemgebiedensubsidie en de in aanmerking komende oppervlakte wenst uit te breiden met sloten als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 geeft dit aan in de aanvraag, bedoeld in artikel 4.2.4.

  • 4 Het eerste tot en met het derde lid zijn niet van toepassing voor zover het de toeslagen, bedoeld in de artikelen 4.1.1.8, tweede lid, en 4.1.2.4 betreft.

  • 5 Artikel 66 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 van de minister is van overeenkomstige toepassing op gevallen als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, alsmede bij de toepassing van artikel 10.1, tweede lid, aanhef en onder i, in die gevallen.

Hoofdstuk 2 Natuurbeheerplan

 

Artikel 2.1 (natuurbeheerplan)
  • 1 Gedeputeerde Staten stellen een natuurbeheerplan vast.

  • 2 Als onderdeel van het natuurbeheerplan stellen Gedeputeerde Staten in elk geval een elektronische kaart met een topografische ondergrond vast, waarop is aangeduid: 

    • a.

      voor welke natuurterreinen een subsidie natuurbeheer kan worden verstrekt en welk natuurbeheertype op deze natuurterreinen in stand kan worden gehouden; 

    • b.

      voor welke landbouwgronden een subsidie agrarisch natuurbeheer kan worden verstrekt en tot welke agrarische beheertypen het op die landbouwgrond uit te voeren agrarische beheerpakket dient te behoren; 

    • c.

      voor welke landschapsbeheertypen, landschapselementen of beheerpakketten landschap op welke locatie een subsidie landschapsbeheer kan worden verstrekt, met dien verstande dat ten aanzien van beheerpakketten landschap ook gebieden aangeduid kunnen worden waarbinnen een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, kan worden verstrekt; 

    • d.

      voor welke landbouwgronden een probleemgebiedensubsidie kan worden verstrekt; 

  • 3 In het natuurbeheerplan kan tevens worden bepaald: 

    • a.

      voor welke natuurterreinen, aangewezen overeenkomstig het tweede lid, onderdeel a, subsidieontvangers om de in artikel 3.6, vierde lid, onderdeel a, genoemde reden zijn vrijgesteld van de verplichting, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel f; 

    • b.

      voor welke natuurterreinen de toeslagen, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, kunnen worden verstrekt; 

    • c.

      voor welke landbouwgronden of andere gronden met het oog op natuurontwikkeling verwerving als bedoeld in paragraaf 2.3 van de Regeling inrichting landelijk gebied van de minister:

      • i

        uitsluitend wordt nagestreefd ten behoeve van Staatsbosbeheer of instellingen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties van de minister, zoals dat artikel tot 1 januari 2008 luidde;

      • ii

        uitsluitend of mede wordt nagestreefd ten behoeve van anderen dan de instellingen of organisaties, bedoeld onder i.; 

    • d.

      voor welke landbouwgronden een probleemgebiedensubsidie als bedoeld in artikel 4.2.10 kan worden verstrekt. 

  • 4 In het natuurbeheerplan kan in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer tevens worden bepaald: 

    • a.

      dat voor het uitvoeren van één of meerdere agrarische beheerpakketten binnen een in het natuurbeheerplan begrensd gebied alleen subsidie kan worden verstrekt als binnen dat gebied voor ten minste een bepaald aantal hectares subsidie voor die agrarische beheerpakketten wordt verstrekt; 

    • b.

      welke agrarische beheerpakketten binnen het op grond van onderdeel a vastgestelde gebied moeten voorkomen en in welke verhouding die verschillende agrarische beheerpakketten aanwezig moeten zijn. 

  • 5 In gebieden die door Gedeputeerde Staten op basis van het vierde lid zijn begrensd kunnen geen aanvragen worden ingediend voor het uitvoeren van de overeenkomstig dat lid aangewezen agrarische beheerpakketten op landbouwgronden voor zover die landbouwgronden niet zijn opgenomen in de aanvraag, bedoeld in artikel 9.1.

Hoofdstuk 3 Natuurbeheer

 

Artikel 3.1 (grondslag subsidie)
  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een subsidie natuurbeheer verstrekken.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie natuurbeheer verhogen met een vergoeding voor:

    • a.

      de instandhouding van het recreatiepakket op een natuurterrein;

    • b.

      de monitoring van de kwaliteit van het op een natuurterrein aanwezig natuurbeheertype.

Artikel 3.2 (duur subsidie)

Een subsidie natuurbeheer wordt verstrekt voor een periode van zes aaneengesloten kalenderjaren, of zoveel langer als op grond van artikel 16.4 vereist is.

Artikel 3.3 (begunstigden)
  • 1 Een subsidie natuurbeheer kan worden verstrekt aan: 

    • a.

      een natuurlijke persoon of rechtspersoon die bij aanvang van de periode waarvoor subsidie wordt verstrekt zeggenschap heeft over het te voeren beheer van het natuurterrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd, krachtens: 

      • i.

        eigendom; 

      • ii.

        erfpacht; 

      • iii.

        recht van beklemming; 

      • iv.

        artikel 45 van de Wet inrichting landelijk gebied, of 

      • v.

        een plan van tijdelijk gebruik als bedoeld in artikel 189 van de Landinrichtingswet zoals die wet tot 1 januari 2007 gold,

        en voorts gedurende de zes aaneengesloten kalenderjaren waarvoor de subsidie wordt verleend ten minste op de peildatum van ieder kalenderjaar die zeggenschap heeft; 

    • b.

      rechtspersoonlijkheid bezittende samenwerkingsverbanden van natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld in onderdeel a. 

  • 2 Als een in het eerste lid, onderdeel a, onder i. tot en met v. bedoelde titel is belast met of is afgeleid van een ander recht, kan slechts subsidie worden verstrekt voor zover dat andere recht geen afbreuk doet aan de zeggenschap over het te voeren beheer van het natuurterrein. 

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan het onderdeel van de subsidie natuurbeheer dat ziet op de monitoring van de kwaliteit van een op een natuurterrein aanwezig natuurbeheertype alleen worden verstrekt aan gecertificeerde begunstigden.

Artikel 3.4 (aanvraag subsidie)
  • 1 Een aanvraag tot verlening van een subsidie natuurbeheer gaat vergezeld van één of meerdere kaarten met een topografische ondergrond, waarop per natuurbeheertype: 

    • a.

      de grenzen van de natuurterreinen waarvoor subsidie wordt aangevraagd zijn aangegeven, én 

    • b.

      die natuurterreinen zijn genummerd, waarbij met één nummer één aaneengesloten natuurterrein wordt aangeduid. 

  • 2 Als een aanvraag tot verlening van een subsidie natuurbeheer tevens een aanvraag tot subsidieverlening ten behoeve van de uitvoering van het recreatiepakket omvat, en de begrenzing van het natuurterrein waarop dat pakket wordt uitgevoerd afwijkt van de begrenzing van het natuurterrein waarvoor ingevolge het eerste lid subsidie wordt aangevraagd, zijn op de in het eerste lid bedoelde kaart tevens deze afwijkende grenzen aangegeven. 

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid gaat een aanvraag tot verlening van een subsidie natuurbeheer van een gecertificeerde begunstigde vergezeld van: 

    • a.

      een lijst van oppervlaktes per natuurbeheertype waarvoor de subsidie wordt aangevraagd; 

    • b.

      de totale oppervlakte waarvoor de gecertificeerde begunstigde een vergoeding wil ontvangen voor de uitvoering van het recreatiepakket; 

    • c.

      een lijst van oppervlaktes per natuurbeheertype waarvoor de gecertificeerde begunstigde een vergoeding wil ontvangen voor het verrichten van activiteiten op het gebied van monitoring van de kwaliteit van het op dat natuurterrein aanwezige natuurbeheertype, én 

    • d.

      één of meerdere elektronische kaarten met een topografische ondergrond, met daarop de buitengrenzen van de natuurterreinen waarvoor in het kader van de subsidie natuurbeheer een vergoeding wordt aangevraagd ten behoeve van: 

      • i.

        de instandhouding van één of meerdere natuurbeheertypen, én 

      • ii.

        het uitvoeren van het recreatiepakket. 

  • 4 De oppervlaktes, bedoeld in het derde lid, onderdelen b en c, kunnen niet groter zijn dan de som van de oppervlaktes, bedoeld in het derde lid, onderdeel a.

Artikel 3.5 (voorwaarden voor deelname)
  • 1 Een subsidie natuurbeheer kan worden verstrekt: 

    • a.

      als het natuurbeheerplan, zoals dat zes weken voor de openstelling van de betreffende subsidie gold, voorziet in de verstrekking van de betreffende subsidie voor het betreffende natuurterrein;

    • b.

      voor zover de begunstigde in het jaar voorafgaande aan de aanvraag tot subsidieverlening niet met opzet:

      • i.

        een onjuiste aanvraag op grond van de onderhavige verordening heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a;

      • ii.

        een onjuiste aanvraag heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer Gederland of de equivalente Subsidieregeling natuurbeheer van een andere provincie, óf

      • iii.

        de subsidieverplichtingen heeft geschonden die zijn verbonden aan de onder i. en ii. bedoelde subsidies, én

    • c.

      voor zover het in stand te houden natuurbeheertype een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 0.01 ha betreft.

  • 2 Een subsidie natuurbeheer wordt niet verstrekt voor een op een natuurterrein aanwezig natuurbeheertype als ten aanzien van dat natuurterrein nog verplichtingen van toepassing zijn op grond van: 

    • a.

      de Subsidieregeling natuurbeheer Gelderland 2008; 

    • b.

      de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister; 

    • c.

      de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden, of 

    • d.

      de Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland.

Artikel 3.6 (subsidieverplichtingen)
  • 1 Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer: 

    • a.

      draagt er zorg voor dat alle beheeractiviteiten worden verricht die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het op het natuurterrein aanwezige natuurbeheertype, en dat geen handelingen worden verricht of gedoogd die afbreuk doen aan de instandhouding daarvan; 

    • b.

      draagt er zorg voor dat, voor zover voor het natuurterrein of deel daarvan subsidie wordt verstrekt voor de uitvoering van het recreatiepakket, wordt voldaan aan bijlage 2; 

    • c.

      draagt er zorg voor dat, voor zover de toeslag, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, onderdeel b, wordt verstrekt, wordt voldaan aan bijlage 7, onderdeel A; 

    • d.

      draagt er zorg voor dat, voor zover subsidie wordt verstrekt voor de monitoring van de kwaliteit van een op een natuurterrein aanwezig natuurbeheertype, deze monitoring wordt verricht overeenkomstig door Gedeputeerde Staten nader vast te stellen voorschriften; 

    • e.

      draagt er zorg voor dat door of vanwege Gedeputeerde Staten monitoringswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd op het natuurterrein waarvoor subsidie wordt verstrekt; 

    • f.

      draagt er zorg voor dat het natuurterrein ten minste 358 dagen per jaar wordt opengesteld en toegankelijk blijft; 

    • g.

      draagt er zorg voor dat op verzoek van Gedeputeerde Staten inzage wordt gegeven in het uitgevoerde dan wel uit te voeren beheer ten behoeve van de instandhouding van het op het natuurterrein aanwezige natuurbeheertype; 

    • h.

      meldt aan Gedeputeerde Staten de omstandigheden als gevolg waarvan hij redelijkerwijs niet kan voldoen aan één of meerdere subsidieverplichtingen, en doet dit binnen tien werkdagen nadat hij redelijkerwijs op de hoogte kan zijn van die omstandigheden; 

    • i.

      meldt aan Gedeputeerde Staten de datum waarop weer aan de subsidieverplichtingen kan worden voldaan, en doet dit binnen tien werkdagen na de betreffende datum, én 

    • j.

      draagt er zorg voor dat een toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet wordt verhinderd toezicht te houden op de naleving van de subsidieverplichtingen. 

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdelen h en i, kan een subsidieontvanger die tevens gecertificeerde begunstigde is, éénmaal per kalenderjaar maar uiterlijk op 31 oktober bij Gedeputeerde Staten melden ten aanzien van welke natuurterreinen niet voldaan wordt aan één of meerdere subsidieverplichtingen. 

  • 3 Een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b, dat het beheer laat uitvoeren door één of meerdere natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, komt gedurende de zes kalenderjaren met elk van deze natuurlijke personen of rechtspersonen, voor zover deze op de peildatum van één of meerdere van die kalenderjaren de zeggenschap hebben over het beheer, schriftelijk overeen dat: 

    • a.

      de natuurlijke persoon of rechtspersoon de verplichtingen naleeft als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, e tot en met g en j; 

    • b.

      de subsidieontvanger aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon een vergoeding betaalt voor de door hem of haar nageleefde verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met c en f; 

    • c.

      de natuurlijke persoon of rechtspersoon garant staat voor het terugbetalen van de in onderdeel b bedoelde vergoeding, als Gedeputeerde Staten de subsidie lager vaststellen of geheel of gedeeltelijk wijzigen dan wel intrekken. 

  • 4 Als: 

    • a.

      gehele of gedeeltelijke sluiting van het natuurterrein noodzakelijk is ter voldoening aan de bij of krachtens de Flora- en faunawet gestelde regels voor soortenbescherming of de krachtens de artikelen 10, 10a, 19, 19a en 21 van de Natuurbeschermingswet 1998 voor beschermde natuurmonumenten of Natura-2000-gebieden vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen en toegangsbeperkingen; 

    • b.

      het natuurterrein door buiten de macht van de subsidieontvanger gelegen oorzaken blijvend geheel of gedeeltelijk niet bereikbaar of naar zijn aard niet begaanbaar is, óf 

    • c.

      sluiting van ten hoogste één hectare van het natuurterrein wenselijk is vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, is de ontvanger van een subsidie natuurbeheer voor dat betreffende gedeelte van het natuurterrein vrijgesteld van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f. 

  • 5 Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer, niet zijnde een subsidieontvanger die tevens gecertificeerde begunstigde is, stelt Gedeputeerde Staten binnen tien werkdagen na een sluiting op grond van het vierde lid daarvan op de hoogte. Deze verplichting geldt niet voor zover het een natuurterrein betreft dat in het natuurbeheerplan is aangewezen overeenkomstig artikel 2.1, derde lid, onderdeel a. 

  • 6 Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer kan een aanvraag indienen tot ontheffing van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, als hij daarvan om andere redenen dan genoemd in het vierde lid wenst te worden ontheven.

  • 7 Een melding als bedoeld in het vijfde lid en een aanvraag als bedoeld in het zesde lid gaat vergezeld van een kaart met een topografische ondergrond waarop het niet-opengestelde deel van het natuurterrein is aangegeven.  

Artikel 3.7 (hoogte subsidie) 
  • 1 Een subsidie natuurbeheer bestaat uit de som van zes jaarvergoedingen, elk behorend bij één van de zes kalenderjaren waarvoor de subsidie wordt verstrekt. 

  • 2 Een jaarvergoeding is het product van het tarief zoals dat voor het eerste kalenderjaar van de in artikel 3.2 bedoelde periode op grond van artikel 3.8, eerste lid, onderdeel a, voor het desbetreffende natuurbeheertype is vastgesteld, en het aantal hectares waarvoor voor dat betreffende natuurbeheertype subsidie wordt verstrekt, eventueel vermeerderd met: 

    • a.

      het product van het tarief zoals dat voor het eerste kalenderjaar van de in artikel 3.2 bedoelde periode op grond van artikel 3.8, eerste lid, onderdeel b, voor het recreatiepakket is vastgesteld, en het aantal hectares waarop dat pakket wordt uitgevoerd; 

    • b.

      het product van het tarief, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onderdeel c, en het aantal hectares waarop in het kader van de subsidie natuurbeheer monitoringswerkzaamheden worden uitgevoerd, én 

    • c.

      het product van het tarief, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onderdeel d, en het aantal hectares waarvoor de toeslagen, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, onderdelen a en b, worden verstrekt. 

  • 3 Na afloop van elk van de eerste vijf kalenderjaren: 

    • a.

      beslissen Gedeputeerde Staten binnen tien weken ambtshalve omtrent de hoogte van de jaarvergoeding die bij het betreffende kalenderjaar behoort, waarbij die beslissing éénmaal met ten hoogste tien weken verdaagd kan worden, én 

    • b.

      keren zij de aldus bepaalde jaarvergoeding, binnen zes weken nadat de in onderdeel a bedoelde beslissing op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, als voorschot uit aan: 

      • i.

        de natuurlijke persoon of rechtspersoon die op de peildatum van het kalenderjaar waarop de jaarvergoeding betrekking heeft, beschikt over een in artikel 3.3, eerste lid, onder i. tot en met v. bedoelde titel, een en ander gelezen in samenhang met de artikelen 3.3, tweede lid, en 7.3, eerste lid, óf 

      • ii.

        het in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b, bedoelde samenwerkingsverband, indien de aanvraag tot subsidieverlening door dat samenwerkingsverband is ingediend.

Artikel 3.8 (hoogte tarief per kalenderjaar) 
  • 1 Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks voor met ingang van het komende kalenderjaar te verlenen subsidies natuurbeheer vast: 

    • a.

      de tarieven voor de verschillende natuurbeheertypen, uitgedrukt in een bedrag per hectare; 

    • b.

      het tarief voor het recreatiepakket, uitgedrukt in een bedrag per hectare; 

    • c.

      de tarieven voor de monitoring van de kwaliteit van de verschillende natuurbeheertypen, uitgedrukt in een bedrag per hectare, én 

    • d.

      de tarieven voor de toeslagen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b, uitgedrukt in een bedrag per hectare. 

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie natuurbeheer met ingang van elk kalenderjaar van de in artikel 3.2 bedoelde periode:

    • a.

       verhogen met een toeslag voor de instandhouding van een natuurbeheertype op een natuurterrein dat enkel varend kan worden bereikt, voor zover dat qua schaalgrootte, bedrijfsvoering en intensiteit van het beheer noodzakelijk is;

    • b.

      op aanvraag en voor de resterende duur van die periode verhogen met een toeslag als ten behoeve van de instandhouding van een op een natuurterrein aanwezig natuurbeheertype gebruik wordt gemaakt van schaapskuddes.

  • 3 De toeslagen, bedoeld in het tweede lid, kunnen slechts worden verstrekt voor zover Gedeputeerde Staten dit overeenkomstig artikel 2.1, derde lid, onderdeel b, in het natuurbeheerplan hebben bepaald; 

  • 4 De subsidie natuurbeheer wordt voor het betreffende kalenderjaar niet verhoogd met de toeslag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, indien voor dat kalenderjaar voor het betreffende natuurterrein een vaarvergoeding als bedoeld in artikel 38f van de Regeling GLBinkomenssteun 2006 van de minister wordt verstrekt.

  • 5 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk zes weken voorafgaande aan de openstellingsperiode mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.

Artikel 3.9 (beschikking tot subsidieverlening)

Een beschikking tot verlening van een subsidie natuurbeheer vermeldt in elk geval:

  • a.

    het natuurbeheertype waarvoor subsidie wordt verleend; 

  • b.

    de hoogte van de subsidie; 

  • c.

    dat Gedeputeerde Staten gedurende de periode waarvoor de subsidie wordt verstrekt een nadere uitwerking kunnen geven van de in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a, bedoelde beheeractiviteiten die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het natuurbeheertype, en in voorkomend geval 

  • d.

    of een toeslag wordt verstrekt als bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, onderdelen a en b.

Artikel 3.10 (ambtshalve vaststellen)
  • 1 Gedeputeerde Staten stellen binnen tien weken na afloop van de zes aaneengesloten kalenderjaren waarvoor de subsidie natuurbeheer is verstrekt, die subsidie ambtshalve vast. 

  • 2 De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, kan éénmaal met ten hoogste tien weken worden verdaagd.

Hoofdstuk 4 Agrarisch natuurbeheer.

Paragraaf 4.1 Subsidie agrarisch natuurbeheer

Afdeling 4.1.1 Algemene bepalingen inzake subsidie agrarisch natuurbeheer

Artikel 4.1.1.1 (grondslag subsidie)

Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een subsidie agrarisch natuurbeheer verstrekken.

Artikel 4.1.1.2 (duur subsidie)

Een subsidie agrarisch natuurbeheer wordt verstrekt voor een periode van zes aaneengesloten beheerjaren, of zoveel langer als op grond van artikel 16.4 vereist is.

Artikel 4.1.1.3 (begunstigden)
  • 1 Een subsidie agrarisch natuurbeheer kan worden verstrekt aan een landbouwer die de landbouwgrond waarvoor subsidie wordt aangevraagd bij aanvang van de subsidie beheert krachtens een zakelijk recht of een persoonlijk recht, en voorts gedurende de zes aaneengesloten beheerjaren waarvoor de subsidie wordt verleend ten minste op de peildatum van ieder beheerjaar die landbouwgrond beheert krachtens een zakelijk of persoonlijk recht. 

  • 2 Als een in het eerste lid bedoeld zakelijk of persoonlijk recht is belast met of is afgeleid van een ander recht, kan slechts subsidie worden verstrekt voor zover dat andere recht geen afbreuk doet aan de mogelijkheid het beheer uit te voeren.

Artikel 4.1.1.4 (aanvraag subsidie)

Een aanvraag tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer gaat vergezeld van een kaart met een topografische ondergrond waarop de grenzen van de beheereenheden waarvoor subsidie wordt aangevraagd én een nummering van die beheereenheden zijn aangegeven.

Artikel 4.1.1.5 (voorwaarden voor deelname)
  • 1 Een subsidie agrarisch natuurbeheer kan worden verstrekt: 

    • a.

      als het natuurbeheerplan, zoals dat zes weken voor de openstelling van de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor de betreffende subsidie gold, voorziet in de verstrekking van de betreffende subsidie voor de betreffende landbouwgrond; 

    • b.

      als is voldaan aan de instapeisen die gelden voor het agrarisch beheerpakket waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, én

    • c.

      voor zover de begunstigde in het jaar voorafgaande aan de aanvraag tot subsidieverlening niet met opzet: 

      • i.

        een onjuiste aanvraag op grond van de onderhavige verordening heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b; 

      • ii.

        een onjuiste aanvraag heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008 of de equivalente Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van een andere provincie, óf 

      • iii.

        de subsidieverplichtingen heeft geschonden die zijn verbonden aan de onder i. en ii. bedoelde subsidies. 

  • 2 Een subsidie agrarisch natuurbeheer wordt niet verstrekt voor landbouwgrond waarop nog verplichtingen van toepassing zijn op grond van: 

    • a.

      de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008; 

    • b.

      de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister; 

    • c.

      de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden, of 

    • d.

      de Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland.

  • 3 In afwijking van het tweede lid, onderdeel a, kan een subsidie agrarisch natuurbeheer worden verstrekt voor de uitvoering van een agrarisch beheerpakket, opgenomen in bijlage 3, onderdeel B.1, onder de aanduiding:

    • a

      A01.01.01 tot en met A01.01.06, indien op de betreffende beheereenheid reeds een beheerpakket in stand wordt gehouden als bedoeld in:

      • i

        de bijlage 28c van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2007, zoals die bijlage tot 10 juni 2008 luidde, of

      • ii

        type A van bijlage 28c van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008, zoals die bijlage tussen 10 juni 2008 en 1 januari 2010 luidde;

    • b

      A01.03.01, indien op de betreffende beheereenheid reeds een beheerpakket in stand wordt gehouden als bedoeld in de bijlagen 16 tot en met 18 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008, zoals die bijlagen tot 1 januari 2010 luidden.

Artikel 4.1.1.6 (subsidieverplichtingen)
  • 1 Een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer: 

    • a.

      draagt er zorg voor dat wordt voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen die behoren bij het agrarische beheerpakket waarvoor subsidie wordt verstrekt; 

    • b.

      draagt er zorg voor dat, voor zover de toeslag, bedoeld in artikel 4.1.1.8, tweede lid, wordt verstrekt, wordt voldaan aan bijlage 7, onderdeel B; 

    • c.

      draagt er zorg voor dat op de landbouwgrond waarvoor subsidie wordt verstrekt en op zijn gehele bedrijf wordt voldaan aan de voorschriften, opgenomen in:

      • i

        artikel 3 van en de bijlagen 1 en 2 bij de Regeling GLB-inkomenssteun 2006, én

      • ii

        bijlage 2 van de Beleidsregels verlagen subsidie POP2; 

    • d.

      draagt er zorg voor dat door of vanwege Gedeputeerde Staten monitoringswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd op de landbouwgrond waarvoor subsidie wordt verstrekt; 

    • e.

      meldt aan Gedeputeerde Staten de omstandigheden als gevolg waarvan hij redelijkerwijs niet kan voldoen aan één of meerdere subsidieverplichtingen, en doet dit binnen tien werkdagen nadat hij redelijkerwijs op de hoogte kan zijn van die omstandigheden; 

    • f.

      meldt aan Gedeputeerde Staten de datum waarop weer aan de subsidieverplichtingen kan worden voldaan, en doet dit binnen tien werkdagen na de betreffende datum, én 

    • g.

      draagt er zorg voor dat een toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet wordt verhinderd toezicht te houden op de naleving van de subsidieverplichtingen. . 

  • 2 Een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer dient uiterlijk op de peildatum van ieder beheerjaar, middels een ter uitvoering van artikel 8, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1975/2006 vastgesteld aanvraagformulier, bij Gedeputeerde Staten een aanvraag in tot betaling van de jaarvergoeding voor dat beheerjaar, waarbij de artikelen 7 en 8 van verordening (EG) nr. 1975/2006: 

    • a.

      van toepassing zijn voor zover subsidie wordt verstrekt voor de agrarische beheerpakketten, opgenomen in bijlage 3, onderdeel B.1, en 

    • b.

      van overeenkomstige toepassing zijn voor zover subsidie wordt verstrekt voor de agrarische beheerpakketten, opgenomen in bijlage 3, onderdeel B.2. 

  • 3 In een geval als bedoeld in artikel 7.3, tweede lid, rust de in het tweede lid van het onderhavige artikel bedoelde verplichting op die derde voor zover deze het beheer heeft overgenomen. 

  • 4 De in het tweede lid bedoelde aanvraag hoeft niet ingediend te worden voor zover het de toeslag, bedoeld in artikel 4.1.1.8, tweede lid, betreft.

  • 5 De in het tweede lid bedoelde aanvraag maakt deel uit van de verzamelaanvraag, bedoeld in artikel 55 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 van de minister.

Artikel 4.1.1.7 (hoogte subsidie)
  • 1 Een subsidie agrarisch natuurbeheer bestaat uit de som van zes jaarvergoedingen, elk behorend bij één van de zes beheerjaren waarvoor de subsidie wordt verstrekt. 

  • 2 Een jaarvergoeding is het product van het op grond van artikel 4.1.1.8, eerste lid, onderdeel a, voor het desbetreffende beheerjaar en agrarisch beheerpakket vastgestelde tarief, en het aantal hectares waarvoor voor het betreffende agrarische beheerpakket subsidie wordt verstrekt, eventueel vermeerderd met het product van het van toepassing zijnde tarief, bedoeld in artikel 4.1.1.8, eerste lid, onderdeel b, en het aantal hectares waarvoor de toeslag, bedoeld in artikel 4.1.1.8, tweede lid, wordt verstrekt. 

  • 3 Na afloop van elk van de eerste vijf beheerjaren: 

    • a.

      beslissen Gedeputeerde Staten binnen de in artikel 1.6, tweede lid, onderdeel a, genoemde termijn omtrent de hoogte van de jaarvergoeding die bij het betreffende beheerjaar behoort, én 

    • b.

      keren zij de aldus bepaalde jaarvergoeding, binnen zes weken nadat de in onderdeel a bedoelde beslissing op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, als voorschot uit aan de landbouwer die op de peildatum van het beheerjaar waarop de jaarvergoeding betrekking heeft, beschikt over het in artikel 4.1.1.3 bedoelde zakelijk of persoonlijk recht.

Artikel 4.1.1.8 (hoogte tarief per beheerjaar)
  • 1 Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks voor reeds verleende of voor met ingang van het komende beheerjaar te verlenen subsidies agrarisch natuurbeheer vast: 

    • a.

      de tarieven voor de verschillende agrarische beheerpakketten of varianten daarvan, uitgedrukt in een bedrag per hectare; 

    • b.

      de tarieven voor de toeslag, bedoeld in het tweede lid, uitgedrukt in een bedrag per hectare, waarbij Gedeputeerde Staten verschillende tarieven kunnen vaststellen voor het uitrijden van ruige stalmest op landbouwgronden die enkel varend kunnen worden bereikt en het uitrijden van ruige stalmest op andere landbouwgronden. 

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen met ingang van elk beheerjaar van de in artikel 4.1.1.2 bedoelde periode een subsidie agrarisch natuurbeheer verhogen met een toeslag voor het uitrijden van ruige stalmest, mits voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in bijlage 7, onderdeel B.

  • 3 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk zes weken voorafgaande aan de openstellingsperiode of een nieuw beheerjaar mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.

Artikel 4.1.1.9 (beschikking tot subsidieverlening)

Een beschikking tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer vermeldt in elk geval:

  • a.

    het agrarische beheerpakket waarvoor subsidie wordt verleend; 

  • b.

    de hoogte van de jaarvergoeding die behoort bij het eerste beheerjaar; 

  • c.

    de wijze waarop de tarieven en in voorkomend geval de toeslag, bedoeld in artikel 4.1.1.8, tweede lid, voor het tweede tot en met zesde beheerjaar worden berekend; 

  • d.

    of een subsidie wordt verstrekt in het kader van de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma en of die subsidie gedeeltelijk wordt gefinancierd met Europese middelen.

Artikel 4.1.1.10 (ambtshalve vaststelling)
  • 1 Gedeputeerde Staten stellen binnen tien weken na afloop van de zes aaneengesloten beheerjaren waarvoor de subsidie agrarisch natuurbeheer is verstrekt, die subsidie ambtshalve vast. 

  • 2 De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, kan éénmaal met ten hoogste tien weken worden verdaagd. 

  • 3 De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, omvat tevens de beslissing op de aanvraag, bedoeld in artikel 4.1.1.6, tweede lid, voor zover die aanvraag betrekking heeft op het zesde en laatste beheerjaar.

Afdeling 4.1.2 Bijzondere bepalingen inzake collectief agrarisch natuurbeheer

Artikel 4.1.2.1 (subsidieaanvraag collectief agrarisch natuurbeheer)
  • 1 Een begunstigde die een aanvraag tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer indient, geeft in die aanvraag per gebied, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, onderdeel a, waar hij wenst deel te nemen aan collectief agrarisch natuurbeheer, aan: 

    • a.

      de minimum- onderscheidenlijk maximumoppervlakte waarop hij gedurende de periode, bedoeld in artikel 4.1.1.2, voornemens is één of meerdere agrarische beheerpakketten in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer uit te voeren, waarbij: 

      • i.

        de minimumoppervlakte niet kleiner kan zijn dan de minimumoppervlakte van het betreffende agrarische beheerpakket, én 

      • ii.

        de maximumoppervlakte niet groter kan zijn dan de totale oppervlakte van de landbouwgronden die tot zijn bedrijf behoren. 

    • b.

      binnen welk gebied de in onderdeel a bedoelde oppervlaktes zijn gelegen. 

  • 2 Artikel 4.1.1.4 is niet van toepassing op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4.1.2.2 (aanvullende subsidieverplichting)

Onverminderd artikel 4.1.1.6 is een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer gehouden:

  • a.

    elk beheerjaar het beheer uit te voeren overeenkomstig het door Gedeputeerde Staten vastgestelde collectief beheerplan zoals dat 14 dagen vóór de datum waarop in het desbetreffende beheerjaar de in artikel 4.1.1.6, tweede lid, bedoelde aanvraag op zijn vroegst kan worden ingediend, luidt; 

  • b.

    de gebiedscoördinator tijdig op de hoogte te stellen van wijzigingen en intrekkingen als bedoeld in de artikelen 7.1 tot en met 7.6 en 7.8, tweede lid, voor zover deze relevant zijn voor het collectief beheerplan.

Artikel 4.1.2.3 (beschikking tot subsidieverlening)

Een beschikking tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer vermeldt in elk geval:

  • a.

    per gebied, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, onderdeel a, de minimale en maximale oppervlakte waarvoor subsidie wordt respectievelijk kan worden verleend; 

  • b.

    de wijze waarop de tarieven en in voorkomend geval de toeslag, bedoeld in artikel 4.1.1.8, tweede lid, worden berekend; 

  • c.

    dat de subsidieontvanger elk beheerjaar gehouden is het beheer uit te voeren overeenkomstig het in artikel 9.2 bedoelde collectief beheerplan zoals dat 14 dagen vóór de datum waarop in het desbetreffende beheerjaar de in artikel 4.1.1.6, tweede lid, bedoelde aanvraag op zijn vroegst kan worden ingediend, luidt; 

  • d.

    of een subsidie wordt verstrekt in het kader van de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma en of die subsidie gedeeltelijk wordt gefinancierd met Europese middelen.

Artikel 4.1.2.4 (aanvullende toeslag collectief agrarisch natuurbeheer)
  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen in een beheerjaar op aanvraag een aanvullende toeslag als bedoeld in de onderscheiden subonderdelen van bijlage 7, onderdeel C, verlenen aan landbouwers die in het betreffende beheerjaar deelnemen aan collectief agrarisch natuurbeheer voor zover voldaan wordt aan de in het betreffende subonderdeel van die bijlage opgenomen voorschriften; 

  • 2 Aanvragen als bedoeld in het eerste lid worden namens de betreffende landbouwer ingediend door de in het gebied waarin de betreffende beheereenheid is gelegen werkzame gebiedscoördinator, en gaan vergezeld van een door hem opgesteld advies met betrekking tot de noodzaak tot het verstrekken van de toeslag en de hoogte daarvan, waarbij tevens door de gebiedscoördinator wordt verklaard dat hij, in elk geval op het moment van indienen van de betreffende aanvraag, heeft vastgesteld dat de landbouwer voldoet aan de aan de toeslag verbonden eisen. 

  • 3 Op aanvragen als bedoeld in het eerste lid is artikel 1.3, eerste lid, niet van toepassing voor zover dat artikel bepaalt dat aanvragen slechts kunnen worden ingediend als Gedeputeerde Staten een openstellingsperiode hebben vastgesteld voor de indiening van aanvragen, met dien verstande dat een in het eerste lid van het onderhavige artikel bedoelde aanvraag die betrekking heeft op:

    • a.

      de toeslagen, bedoeld in bijlage 7, onderdeel C, subonderdelen 1 en 2, niet eerder kan worden ingediend dan na afloop van de periode waarin in dat beheerjaar aan de aan het betreffende agrarische beheerpakket verbonden beheereisen dient te worden voldaan indien niet om de toeslag zou zijn verzocht;

    • b.

      de toeslag, bedoeld in bijlage 7, onderdeel C, subonderdeel 3, wordt ingediend als onderdeel van het collectief beheerplan, bedoeld in artikel 9.1.

  • 4 Artikel 1.6, tweede lid, onderdeel a, is van toepassing en de artikelen 1.4 en 1.5, met uitzondering van het tweede lid van dat artikel, zijn van overeenkomstige toepassing. 

  • 5 Gedeputeerde Staten keren de toeslag overeenkomstig artikel 4.1.1.7, derde lid, onderdeel b, tegelijkertijd uit met de in dat onderdeel bedoelde jaarvergoeding.

Artikel 4.1.2.5 (toepasselijkheid afdeling 4.1.1)

De bepalingen van afdeling 4.1.1 zijn van overeenkomstige toepassing voor zover uit de bepalingen van de onderhavige afdeling niet anders voortvloeit.

Paragraaf 4.2 Probleemgebiedensubsidie

Artikel 4.2.1 (grondslag subsidie)

Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een probleemgebiedensubsidie verstrekken.

Artikel 4.2.2 (duur subsidie)

Een probleemgebiedensubsidie wordt verstrekt voor een kalenderjaar.

Artikel 4.2.3 (begunstigde)
  • 1 Een probleemgebiedensubsidie kan worden verstrekt aan een landbouwer die de landbouwgrond waarvoor subsidie wordt aangevraagd op de peildatum van een kalenderjaar beheert krachtens een zakelijk of persoonlijk recht. 

  • 2 Als een in het eerste lid bedoeld zakelijk of persoonlijk recht is belast met of is afgeleid van een ander recht, kan slechts subsidie worden verstrekt voor zover dat andere recht geen afbreuk doet aan de mogelijkheid het beheer uit te voeren.

Artikel 4.2.4 (aanvraag subsidie)
  • 1 Een aanvraag tot vaststelling en tevens uitbetaling van een probleemgebiedensubsidie wordt uiterlijk op de peildatum van het betreffende kalenderjaar ingediend middels een ter uitvoering van artikel 8, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1975/2006 vastgesteld aanvraagformulier, waarbij de artikelen 7 en 8 van Verordening (EG) nr. 1975/2006 van toepassing zijn.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde aanvraag maakt deel uit van de verzamelaanvraag, bedoeld in artikel 55 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 van de minister.

Artikel 4.2.5 (voorwaarden voor deelname)
  • 1 Een probleemgebiedensubsidie kan worden verstrekt: 

    • a.

      als het natuurbeheerplan zoals dat zes weken voor de openstelling van de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor de betreffende subsidie gold, voorziet in de verstrekking van de probleemgebiedensubsidie op de betreffende landbouwgrond; 

    • b.

      voor zover de begunstigde voor de landbouwgrond waarvoor een probleemgebiedensubsidie is aangevraagd, op de peildatum tevens een subsidie agrarisch natuurbeheer op grond van de onderhavige verordening, of een subsidie voor de instandhouding van een beheerspakket, bedoeld in de bijlagen 6 tot en met 28f van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008 ontvangt, én 

    • c.

      voor zover de begunstigde in het jaar voorafgaande aan de aanvraag tot subsidieverstrekking niet met opzet: 

      • i.

        een onjuiste aanvraag heeft ingediend ter verkrijging van een probleemgebiedensubsidie op grond van de onderhavige verordening, de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008 of de equivalente Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van een andere provincie, óf 

      • ii.

        de subsidieverplichtingen heeft geschonden die zijn verbonden aan de onder i. bedoelde subsidies. 

  • 2 Een probleemgebiedensubsidie wordt niet verstrekt voor landbouwgrond waarvoor een vergelijkbare subsidie wordt ontvangen op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister zoals die regeling tot 1 januari 2007 gold.

Artikel 4.2.6 (subsidieverplichtingen)

Een ontvanger van een probleemgebiedensubsidie:

  • a.

    draagt er zorg voor dat gedurende het gehele kalenderjaar op de landbouwgrond waarvoor de subsidie wordt verstrekt en op zijn gehele bedrijf wordt voldaan aan de voorschriften, opgenomen in artikel 3 van en de bijlagen 1 en 2 bij de Regeling GLB-inkomenssteun 2006; 

  • b.

    zet zijn landbouwactiviteiten gedurende ten minste vijf jaar voort, te rekenen vanaf de eerste betaling die hij ontvangt in het kader van het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 voor het uitoefenen van een landbouwactiviteit in een probleemgebied; 

  • c.

    draagt er zorg voor dat geen werkzaamheden worden verricht die een wijziging tot gevolg hebben van de topografische kavel- en perceelsstructuur, het microreliëf, de bodemstructuur of het bodemprofiel; 

  • d.

    draagt er zorg voor dat geen werkzaamheden worden verricht die een wijziging tot gevolg hebben van de begreppeling of de detailontwatering, of leiden tot verlaging van de grondwaterstand dan wel slootwaterpeilen; 

  • e.

    meldt aan Gedeputeerde Staten de omstandigheden als gevolg waarvan redelijkerwijs niet kan worden voldaan aan één of meerdere subsidieverplichtingen, en doet dit binnen tien werkdagen nadat hij redelijkerwijs op de hoogte kan zijn van die omstandigheden; 

  • f.

    meldt aan Gedeputeerde Staten de datum waarop weer aan de subsidieverplichtingen kan worden voldaan, en doet dit binnen tien werkdagen na de betreffende datum, én 

  • g.

    draagt er zorg voor dat een toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet wordt verhinderd toezicht te houden op de naleving van de subsidieverplichtingen.

Artikel 4.2.7 (hoogte subsidie)

Een probleemgebiedensubsidie bestaat uit het product van het op grond van artikel 4.2.8, eerste lid, voor het desbetreffende kalenderjaar vastgestelde tarief, en het aantal hectares waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

Artikel 4.2.8 (hoogte tarief per kalenderjaar)
  • 1 Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks voor met ingang van het komende kalenderjaar te verstrekken probleemgebiedensubsidies het tarief per hectare vast. 

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk zes weken voorafgaande aan de openstellingsperiode mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.

Artikel 4.2.9 (subsidievaststelling)
  • 1 Gedeputeerde Staten stellen binnen tien weken na afloop van het kalenderjaar de probleemgebiedensubsidie vast. 

  • 2 De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, kan éénmaal met ten hoogste tien weken worden verdaagd.

Artikel 4.2.10 (ontkoppelde probleemgebiedensubsidie)
  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een probleemgebiedensubsidie verstrekken voor landbouwgronden die overeenkomstig artikel 2.1, derde lid, onderdeel d, zijn begrensd, waarbij het, in afwijking van artikel 4.2.5, eerste lid, onderdeel b, niet vereist is dat de begunstigde voor die landbouwgrond tevens een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie voor de instandhouding van een beheerspakket als bedoeld in die bepaling ontvangt. 

  • 2 Een probleemgebiedensubsidie als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden verstrekt als aan de begunstigde in het betreffende kalenderjaar voor de desbetreffende landbouwgrond niet reeds een probleemgebiedensubsidie als bedoeld in artikel 4.2.5 wordt verstrekt. 

  • 3 De bepalingen van deze paragraaf zijn, met uitzondering van artikel 4.2.5, eerste lid, onderdeel b, van overeenkomstige toepassing op een probleemgebiedensubsidie als bedoeld in het eerste lid. 

  • 4 Gedeputeerde Staten kunnen nadere voorwaarden verbinden aan een probleemgebiedensubsidie als bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 5 Landschapsbeheer

Afdeling 5.1.1 Algemene bepalingen inzake subsidies landschapsbeheer

Artikel 5.1.1.1 (grondslag subsidie)
  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een subsidie landschapsbeheer verstrekken:

    • a.

      voor de instandhouding van een landschapselement door begunstigden als bedoeld in artikel 5.1.2.1;

    • b.

      voor de uitvoering van een beheerpakket landschap door begunstigden als bedoeld in artikel 5.1.3.1.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen een in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde subsidie landschapsbeheer verhogen met een vergoeding voor de monitoring van de kwaliteit van landschapselementen.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat een in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde subsidie landschapsbeheer voor één of meerdere in bijlage 6, onderdelen A.1 of A.2, opgenomen landschapselementen slechts verstrekt kan worden aan gecertificeerde begunstigden, of juist niet verstrekt kan worden aan dergelijke begunstigden.

Artikel 5.1.1.2 (duur subsidie) 

Een subsidie landschapsbeheer wordt verstrekt voor de duur van zes aaneengesloten kalenderjaren, of zoveel langer als op grond van artikel 16.4 vereist is. 

Artikel 5.1.1.3 (voorwaarden voor deelname)
  • 1   Een subsidie landschapsbeheer kan worden verstrekt als het natuurbeheerplan, zoals dat zes weken voor de openstelling van de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor de betreffende subsidie gold, voorziet in de verstrekking van de betreffende subsidie.

  • 2 Een subsidie landschapsbeheer wordt niet verstrekt als de in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a onderscheidenlijk onderdeel b, bedoelde begunstigde in het jaar voorafgaande aan de aanvraag tot subsidieverlening met opzet:

    • a.

        een onjuiste aanvraag op grond van de onderhavige verordening heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie natuurbeheer, een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer;

    • b.

        een onjuiste aanvraag heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer Gelderland 2008 of de equivalente Subsidieregeling natuurbeheer van een andere provincie;

    • c.

        een onjuiste aanvraag heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008 of de equivalente Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van een andere provincie, óf

    • d.

        de subsidieverplichtingen heeft geschonden die zijn verbonden aan de in de onderdelen a tot en met c bedoelde subsidies.

  • 3 Een subsidie landschapsbeheer wordt evenmin verstrekt voor de instandhouding van een landschapselement of het uitvoeren van een beheerpakket landschap:

    • a.

        waarop nog verplichtingen van toepassing zijn op grond van:

      • i.

           de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008; 

      • ii.

          de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister;

      • iii.

        de Subsidieregeling natuurbeheer Gelderland 2008;

      • iv.

          de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister;

      • v.

           de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden, of

      • vi.

          de Beschikking terzake het uit productie nemen van bouwland.

    • b.

      voor zover dat is gelegen op een erf.

Artikel 5.1.1.4 (subsidieverplichtingen die de subsidieperiode overschrijden) 

Als ten behoeve van de instandhouding van een landschapselement of voor het uitvoeren van een beheerpakket landschap verplichtingen zijn opgenomen met betrekking tot de cyclus van knippen, scheren, snoeien dan wel af- of terugzetten, behoren die verplichtingen slechts tot de subsidieverplichtingen indien dat knippen, scheren, snoeien dan wel af- of terugzetten op basis van de betreffende cyclus valt binnen de periode waarvoor die subsidie wordt verstrekt.

Afdeling 5.1.2 Subsidie landschapsbeheer binnen natuurterreinen

Artikel 5.1.2.1 (begunstigden)
  • 1 Een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, kan worden verstrekt aan:

    • a.

        een natuurlijke persoon of rechtspersoon die bij aanvang van de periode waarvoor subsidie wordt verstrekt zeggenschap heeft over het te voeren beheer van een op een natuurterrein gelegen landschapselement waarvoor subsidie wordt aangevraagd, krachtens:

      • i.

        eigendom;

      • ii.

        erfpacht;

      • iii.

        recht van beklemming;

      • iv.

        artikel 45 van de Wet inrichting landelijk gebied, of

      • v.

        een plan van tijdelijk gebruik als bedoeld in artikel 189 van de Landinrichtingswet zoals die wet tot 1 januari 2007 gold, en voorts gedurende de zes aaneengesloten kalenderjaren waarvoor de subsidie wordt verleend ten minste op de peildatum van ieder kalenderjaar die zeggenschap heeft;

    • b.

        rechtspersoonlijkheid bezittende samenwerkingsverbanden van natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld in onderdeel a.

  • 2 Als een in het eerste lid, onderdeel a, onder i. tot en met v. bedoelde titel is belast met of is afgeleid van een ander recht, kan slechts een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, worden verstrekt voor zover dat andere recht geen afbreuk doet aan de zeggenschap over het te voeren beheer van het landschapselement.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan het onderdeel van de subsidie landschapsbeheer dat ziet op de monitoring van de kwaliteit van landschapselementen alleen worden verstrekt aan gecertificeerde begunstigden.

Artikel 5.1.2.2 (aanvraag subsidie)
  • 1 Een aanvraag tot verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, gaat vergezeld van een kaart met een topografische ondergrond, waarop de landschapselementen waarvoor subsidie wordt gevraagd en een nummering van die landschapselementen zijn aangegeven.

  • 2 In afwijking van het eerste lid gaat een aanvraag van een gecertificeerde begunstigde tot verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, vergezeld van:

    • a

      een lijst van oppervlaktes, meters of aantallen per landschapselement waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • b

      één of meerdere elektronische kaarten met een topografische ondergrond, met daarop de buitengrenzen van de natuurterreinen waarop de landschapselementen zijn gelegen waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, én

    • c

      een lijst van oppervlaktes, onderscheidenlijk meters of stuks, per landschapselement waarvoor de gecertificeerde begunstigde een vergoeding wil ontvangen voor het verrichten van activiteiten op het gebied van monitoring van de kwaliteit van landschapselementen.

Artikel 5.1.2.3 (subsidieverplichtingen)
  • 1 Een ontvanger van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a:

    • a.

       draagt er zorg voor dat alle beheeractiviteiten worden verricht die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het landschapselement, en dat geen handelingen worden verricht en gedoogd die daaraan afbreuk doen;

    • b.

      draagt er zorg voor dat, voor zover subsidie wordt verstrekt voor de monitoring van de kwaliteit van landschapselementen, deze monitoring wordt verricht overeenkomstig door Gedeputeerde Staten nader vast te stellen voorschriften;

    • c.

        draagt er zorg voor dat door of vanwege Gedeputeerde Staten monitoringswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd met betrekking tot de landschapselementen waarvoor de subsidie wordt verstrekt;

    • d.

        draagt er zorg voor dat op verzoek van Gedeputeerde Staten inzage wordt gegeven in het uitgevoerde dan wel uit te voeren beheer ten behoeve van de landschapselementen;

    • e.

        meldt aan Gedeputeerde Staten de omstandigheden als gevolg waarvan hij redelijkerwijs niet kan voldoen aan één of meerdere subsidieverplichtingen, en doet dit binnen tien werkdagen nadat hij redelijkerwijs op de hoogte kan zijn van die omstandigheden;

    • f.

        meldt aan Gedeputeerde Staten de datum waarop weer aan de subsidieverplichtingen kan worden voldaan, en doet dit binnen tien werkdagen na de betreffende datum, én

    • g.

        draagt er zorg voor dat een toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet wordt verhinderd toezicht te houden op de naleving van de subsidieverplichtingen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdelen e en f, kan een ontvanger van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, die tevens gecertificeerde begunstigde is, éénmaal per kalenderjaar maar uiterlijk op 31 oktober bij Gedeputeerde Staten melden ten aanzien van welke landschapselementen niet voldaan wordt aan één of meerdere subsidieverplichtingen.

  • 3 Een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel b, dat het beheer laat uitvoeren door één of meerdere natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld in artikel 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel a, komt gedurende de zes kalenderjaren met elk van deze natuurlijke personen of rechtspersonen, voor zover deze op de peildatum van één of meerdere van die kalenderjaren de zeggenschap hebben over het beheer, schriftelijk overeen dat:

    • a.

        de natuurlijke persoon of rechtspersoon de verplichtingen naleeft als bedoeld in:

      • i.

        het eerste lid, onderdelen a, c, d en g, óf

      • ii.

        het eerste lid, onderdelen c, d en g, en het tweede lid indien het samenwerkingsverband tevens een gecertificeerde begunstigde is;

    • b.

        de subsidieontvanger aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon een vergoeding betaalt voor de door hem of haar nageleefde verplichtingen als bedoeld in:

      • i.

        het eerste lid, onderdeel a, óf

      • ii.

        het tweede lid indien het samenwerkingsverband tevens een gecertificeerde begunstigde is;

    • c.

        de natuurlijke persoon of rechtspersoon garant staat voor het terugbetalen van de in onderdeel b bedoelde vergoeding, als Gedeputeerde Staten de subsidie lager vaststellen of geheel of gedeeltelijk wijzigen dan wel intrekken.

Artikel 5.1.2.4 (hoogte subsidie)
  • 1 Een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, bedraagt de som van zes jaarvergoedingen, elk behorend bij één van de zes kalenderjaren waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

  • 2 Een jaarvergoeding is het product van het tarief zoals dat voor het eerste kalenderjaar van de in artikel 5.1.1.2 bedoelde periode op grond van artikel 5.1.2.5, eerste lid, onderdeel a, voor het desbetreffende landschapselement is vastgesteld, en het aantal hectares, meters of stuks waarvoor voor dat betreffende landschapselement subsidie wordt verstrekt, eventueel vermeerderd met het product van het tarief, bedoeld in artikel 5.1.2.5, eerste lid, onderdeel b, en het aantal hectares, meters of stuks waarop in het kader van de subsidie landschapsbeheer monitoringswerkzaamheden worden uitgevoerd.

  • 3 Na afloop van elk van de eerste vijf kalenderjaren:

    • a.

        beslissen Gedeputeerde Staten binnen tien weken ambtshalve omtrent de hoogte van de jaarvergoeding die bij het betreffende kalenderjaar behoort, waarbij die beslissing éénmaal met ten hoogste tien weken verdaagd kan worden, én

    • b.

        keren zij de aldus bepaalde jaarvergoeding, binnen zes weken nadat de in onderdeel a bedoelde beslissing op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, als voorschot uit aan:

      • i.

          de natuurlijke persoon of rechtspersoon die op de peildatum van het kalenderjaar waarop de jaarvergoeding betrekking heeft, beschikt over een in artikel 5.1.2.1, eerste lid, onder i. tot en met v. bedoelde titel, een en ander gelezen in samenhang met de artikelen 5.1.2.1, tweede lid, en 7.3, eerste lid, óf 

      • ii.

        het in artikel 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel b, bedoelde samenwerkingsverband, indien de aanvraag tot subsidieverlening door dat samenwerkingsverband is ingediend.

Artikel 5.1.2.5 (hoogte tarief per kalenderjaar)
  • 1 Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks voor met ingang van het komende kalenderjaar te verlenen subsidies landschapsbeheer  vast:

    • a

      de tarieven voor de verschillende landschapselementen, uitgedrukt in een bedrag per hectare, meter of stuks;

    • b

      de tarieven voor de monitoring van de kwaliteit van de verschillende landschapselementen, uitgedrukt in een bedrag per hectare, meter of stuks.

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk zes weken voorafgaande aan de openstellingsperiode mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.

Artikel 5.1.2.6 (beschikking tot subsidieverlening) 

Een beschikking tot verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, vermeldt in elk geval:

  • a.

      het landschapselement waarvoor subsidie wordt verleend;

  • b.

      de hoogte van de subsidie, én

  • c.

      dat Gedeputeerde Staten gedurende de periode waarvoor de subsidie wordt verstrekt een nadere uitwerking kunnen geven van de in artikel 5.1.2.3 bedoelde beheeractiviteiten die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het landschapselement.

Artikel 5.1.2.7 (ambtshalve vaststellen)
  • 1 Gedeputeerde Staten stellen binnen tien weken na afloop van de zes aaneengesloten kalenderjaren waarvoor de subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, is verstrekt, die subsidie ambtshalve vast.

  • 2 De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, kan éénmaal met ten hoogste tien weken worden verdaagd.

Afdeling 5.1.3 Subsidie landschapsbeheer buiten natuurterreinen

Artikel 5.1.3.1 (begunstigden)
  • 1 Een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, kan worden verstrekt aan een landbouwer die de grond waarop hij het beheerpakket landschap uitvoert of zal uitvoeren bij aanvang van de subsidie beheert krachtens een zakelijk recht of een persoonlijk recht, en voorts gedurende de zes aaneengesloten kalenderjaren waarvoor de subsidie wordt verleend ten minste op de peildatum van ieder kalenderjaar die grond beheert krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

  • 2 Als een in het eerste lid bedoeld zakelijk of persoonlijk recht is belast met of is afgeleid van een ander recht, kan slechts een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, worden verstrekt voor zover dat andere recht geen afbreuk doet aan de mogelijkheid het beheer uit te voeren.

Artikel 5.1.3.2 (aanvraag subsidie) 

Een aanvraag tot verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, gaat vergezeld van een kaart met een topografische ondergrond, waarop de grond waarop het beheerpakket landschap wordt uitgevoerd en een nummering van die gronden zijn aangegeven.

Artikel 5.1.3.2a (aanvullende voorwaarde voor deelname)

Onverminderd het bepaalde in artikel 5.1.1.3 kan een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, slechts worden verstrekt indien is voldaan aan de instapeisen die behoren bij het betreffende beheerpakket landschap.

Artikel 5.1.3.3 (subsidieverplichtingen)
  • 1 Een ontvanger van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b:

    • a.

        draagt er zorg voor dat wordt voldaan aan de beheereisen die behoren bij het beheerpakket landschap waarvoor de subsidie wordt verstrekt, en dat geen handelingen worden verricht of gedoogd die daaraan afbreuk doen;

    • b.

        draagt er zorg voor dat ten aanzien van de grond waarop het beheerpakket landschap wordt uitgevoerd en op zijn gehele bedrijf wordt voldaan aan de voorschriften, opgenomen in:

      • i

        artikel 3 van en de bijlagen 1 en 2 bij de Regeling GLB-inkomenssteun 2006, én

      • ii

        bijlage 2 van de Beleidsregels verlagen subsidie POP2;

    • c.

        draagt er zorg voor dat door of vanwege Gedeputeerde Staten monitoringswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd met betrekking tot de grond waarop het beheerpakket landschap wordt uitgevoerd;

    • d.

        meldt aan Gedeputeerde Staten de omstandigheden als gevolg waarvan hij redelijkerwijs niet kan voldoen aan één of meerdere subsidieverplichtingen, en doet dit binnen tien werkdagen nadat hij redelijkerwijs op de hoogte kan zijn van die omstandigheden;

    • e.

        meldt aan Gedeputeerde Staten de datum waarop weer aan de subsidieverplichtingen kan worden voldaan, en doet dit binnen tien werkdagen na de betreffende datum, én

    • f.

        draagt er zorg voor dat een toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet wordt verhinderd toezicht te houden op de naleving van de subsidieverplichtingen.

  • 2 Een ontvanger van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, dient uiterlijk op de peildatum van ieder kalenderjaar, middels een ter uitvoering van artikel 8, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1975/2006 vastgesteld aanvraagformulier, bij Gedeputeerde Staten een aanvraag in tot betaling van de jaarvergoeding voor dat kalenderjaar, waarbij de artikelen 7 en 8 van verordening (EG) nr. 1975/2006 van overeenkomstige toepassing zijn.

  • 3 In een geval als bedoeld in artikel 7.3, tweede lid, rust de in het tweede lid van het onderhavige artikel bedoelde verplichting op die derde voor zover deze het beheer heeft overgenomen.

  • 4 De in het tweede lid bedoelde aanvraag maakt deel uit van de verzamelaanvraag, bedoeld in artikel 55 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 van de minister.

Artikel 5.1.3.4 (hoogte subsidie)
  • 1 Een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, bedraagt de som van zes jaarvergoedingen, elk behorend bij één van de zes kalenderjaren waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

  • 2 Een jaarvergoeding is het product van het tarief zoals dat voor het eerste kalenderjaar van de in artikel 5.1.1.2 bedoelde periode op grond van artikel 5.1.3.5, eerste lid, voor het desbetreffende beheerpakket landschap is vastgesteld, en het aantal hectares, meters of stuks waarvoor voor dat betreffende beheerpakket landschap subsidie wordt verstrekt.

  • 3 Na afloop van elk van de eerste vijf kalenderjaren:

    • a.

        beslissen Gedeputeerde Staten binnen de in artikel 1.6, tweede lid, onderdeel a, genoemde termijn omtrent de hoogte van de jaarvergoeding die bij het betreffende kalenderjaar behoort, én

    • b.

        keren zij de aldus bepaalde jaarvergoeding, binnen zes weken nadat de in onderdeel a bedoelde beslissing op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, als voorschot uit aan de landbouwer die op de peildatum van het kalenderjaar waarop de jaarvergoeding betrekking heeft, beschikt over het in artikel 5.1.3.1 bedoelde zakelijk of persoonlijk recht.

Artikel 5.1.3.5 (hoogte tarief per kalenderjaar)
  • 1 Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks voor met ingang van het komende kalenderjaar te verlenen subsidies landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, de tarieven voor de verschillende beheerpakketten landschap vast, uitgedrukt in een bedrag per hectare, meter of stuk.

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk zes weken voorafgaande aan de openstellingsperiode mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.

Artikel 5.1.3.6 (beschikking tot subsidieverlening) 

Een beschikking tot verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, vermeldt in elk geval:

  • a.

      het beheerpakket landschap waarvoor subsidie wordt verleend, én

  • b.

      de hoogte van de subsidie.

Artikel 5.1.3.7 (ambtshalve vaststelling)
  • 1 Gedeputeerde Staten stellen binnen tien weken na afloop van de zes aaneengesloten kalenderjaren waarvoor de subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, is verstrekt, die subsidie ambtshalve vast.

  • 2 De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, kan éénmaal met ten hoogste tien weken worden verdaagd.

  • 3 De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, omvat ook de beslissing op de aanvraag, bedoeld in artikel 5.1.3.3. tweede lid, voor zover die aanvraag betrekking heeft op het zesde en laatste kalenderjaar. 

Hoofdstuk 6 Subsidie organisatiekosten 

 

Artikel 6.1 (grondslag subsidie) 

Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een subsidie organisatiekosten verstrekken.

Artikel 6.2 (duur subsidie)

Een subsidie organisatiekosten wordt verstrekt voor een periode van maximaal zes aaneengesloten kalenderjaren.

Artikel 6.3 (begunstigden) 

Een subsidie organisatiekosten kan worden verstrekt aan een agrarische natuurvereniging. 

Artikel 6.4 (aanvraag subsidie)
  • 1 Een aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend uiterlijk 31 oktober direct voorafgaand aan het eerste kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2 Een aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van:

    • a.

        een beschrijving van het gebied waar de agrarische natuurvereniging agrarisch natuurbeheer ondersteunt en stimuleert;

    • b.

        een activiteitenplan, gericht op het ondersteunen en stimuleren van agrarisch natuurbeheer, waarin ten minste voor de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd per kalenderjaar staat beschreven voor welke activiteiten subsidie wordt aangevraagd, én

    • c.

        een begroting, waarin uitgesplitst per kalenderjaar de verwachte uitgaven en inkomsten staan  beschreven.

Artikel 6.5 (subsidieverplichtingen) 

De ontvanger van een subsidie organisatiekosten voert de activiteiten ten behoeve waarvan subsidie wordt verstrekt uit conform het activiteitenplan en de daarbij behorende begroting, bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, onderdelen b en c, voor zover deze door Gedeputeerde Staten zijn goedgekeurd.

Artikel 6.6 (subsidiabele kosten)
  • 1 Als subsidiabele kosten komen in aanmerking de noodzakelijke kosten voor de organisatie van activiteiten, gericht op:

    • a.

        kennisbevordering, kwaliteitsborging en professionalisering van agrarisch natuurbeheer;

    • b.

        werving en aanvraagbegeleiding van landbouwers;

    • c.

        promotie, draagvlak en samenwerking in een gebied;

    • d.

        monitoring en toezicht ten behoeve van de ecologische sturing in het gebied.

  • 2 Subsidie wordt niet verstrekt voor activiteiten waarvoor reeds een subsidie wordt verstrekt op grond van:

    • a.

        hoofdstuk 8 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008, of

    • b.

        hoofdstuk 8 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels vaststellen met betrekking tot de kosten en activiteiten, bedoeld in het eerste lid, die voor vergoeding in aanmerking komen.

Artikel 6.7 (hoogte subsidie)

Een subsidie organisatiekosten bedraagt hetzij:

  • a.

      ten hoogste 100 procent van de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten, hetzij

  • b.

      een door Gedeputeerde Staten te bepalen maximumbedrag, waarbij de genoten inkomsten op de aldus bepaalde bedragen in mindering worden gebracht.

Artikel 6.8 (voorschotverlening) 

De voorschotten bedragen per kalenderjaar in totaal ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten zoals die voor dat kalenderjaar in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde begroting zijn opgenomen. 

Artikel 6.9 (beschikking tot subsidieverlening) 

Een beschikking tot verlening van een subsidie organisatiekosten vermeldt in elk geval:

  • a.

      de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

  • b.

      de periode waarvoor subsidie wordt verleend, én

  • c.

      de maximale hoogte van de subsidie.

Artikel 6.10 (aanvraag tot subsidievaststelling)
  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag de subsidie organisatiekosten jaarlijks vaststellen voor dat gedeelte dat ziet op de in het voorgaande kalenderjaar gemaakte subsidiabele kosten.

  • 2 Een aanvraag tot subsidievaststelling als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk acht weken na afloop van het in dat lid bedoelde kalenderjaar ingediend.

  • 3 Als een subsidieontvanger geen of slechts gedeeltelijk aanvragen als bedoeld in het eerste lid heeft ingediend, wordt door hem uiterlijk acht weken na afloop van de periode waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot subsidievaststelling ingediend voor de periode waarover nog geen subsidievaststelling heeft plaatsgevonden.

  • 4 Een aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een overzicht van de gemaakte subsidiabele kosten, de betalingsbewijzen daarvan, de daadwerkelijk genoten inkomsten en een verslag van de uitgevoerde activiteiten.

Hoofdstuk 7 Wijziging en intrekking 

 

Artikel 7.1 (overmacht)
  • 1 Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, kan, indien sprake is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden, een aanvraag indienen tot wijziging of intrekking van de betreffende beschikking tot subsidieverlening vanaf het moment dat de overmacht zich voordoet of de uitzonderlijke omstandigheden zich voordoen.

  • 2 Een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer, probleemgebiedensubsidie of subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, kan, als sprake is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1974/2006, een aanvraag indienen tot wijziging of intrekking van de betreffende beschikking tot subsidieverlening vanaf het moment dat de overmacht zich voordoet of de uitzonderlijke omstandigheden zich voordoen.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag als bedoeld in het eerste en tweede lid honoreren en de betreffende subsidie naar evenredigheid vaststellen, als de overmacht of uitzonderlijke omstandigheden van dien aard is, respectievelijk zijn, dat het doel van de betreffende subsidie niet of niet meer kan worden behaald.

  • 4 In afwijking van het derde lid kunnen Gedeputeerde Staten een aanvraag als bedoeld in het eerste en tweede lid afwijzen en de betreffende subsidie ongewijzigd voortzetten als de overmacht of uitzonderlijke omstandigheden van dien aard is, respectievelijk zijn, dat het doel van de betreffende subsidie alsnog kan worden behaald en de ontvanger van de betreffende subsidie zich ertoe bereid heeft verklaard de subsidieverplichtingen weer na te zullen leven zodra de overmacht is, respectievelijk de uitzonderlijke omstandigheden zijn, geëindigd.

Artikel 7.2 (overlijden subsidieontvanger)
  • 1 Als een ontvanger van een subsidie natuurbeheer, een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer overlijdt, kan diens rechtsopvolger onder algemene titel binnen 24 weken na het overlijden een aanvraag indienen tot wijziging van de betreffende beschikking tot subsidieverlening, inhoudende de overname van de rechten en verplichtingen die zijn verbonden aan de desbetreffende subsidie voor de resterende periode waarvoor zij wordt verstrekt.

  • 2 Gedeputeerde Staten trekken de beschikking tot subsidieverlening met ingang van de datum van het overlijden in en stellen de subsidie ambtshalve naar evenredigheid vast als er binnen de in het eerste lid genoemde termijn geen aanvraag als bedoeld in dat lid is ingediend.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot subsidieverlening overeenkomstig het eerste lid wijzigen als de rechtsopvolger aangemerkt kan worden als begunstigde voor de betreffende subsidie, tenzij de oorspronkelijke subsidieontvanger een gecertificeerde begunstigde was en de rechtsopvolger dit niet is.

  • 4 Gedeputeerde Staten kunnen, in afwijking van de artikelen 3.7, 3.10, 4.1.1.7, 4.1.1.10, 4.1.2.4, 4.2.9, 5.1.2.4, 5.1.2.7, 5.1.3.4 en 5.1.3.7, de verstrekking dan wel betaling van een jaarvergoeding of de vaststelling van een subsidie opschorten tot vier weken na de dag waarop de termijn, genoemd in het eerste lid, is verstreken. 

Artikel 7.3 (overdracht aan andere beheerder)
  • 1 Als een ontvanger van een subsidie natuurbeheer of subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, de zeggenschap over het beheer overdraagt aan een derde, waardoor hij op de peildatum van een kalenderjaar niet kan worden aangemerkt als begunstigde, dan kan hij tezamen met die derde een aanvraag indienen tot wijziging van de betreffende beschikking tot subsidieverlening, inhoudende de gehele of gedeeltelijke overname door die derde van de rechten en verplichtingen die zijn verbonden aan de desbetreffende subsidie voor de resterende periode waarvoor zij wordt verstrekt.

  • 2 Als een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, het beheer overdraagt aan een derde, waardoor hij op de peildatum van een beheerjaar respectievelijk kalenderjaar niet kan worden aangemerkt als begunstigde, dan kan hij tezamen met die derde een aanvraag indienen tot wijziging van de betreffende beschikking tot subsidieverlening, inhoudende de gehele of gedeeltelijke overname door die derde van de rechten en verplichtingen die zijn verbonden aan de desbetreffende subsidie voor de resterende periode waarvoor zij wordt verstrekt.

  • 3 Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk 15 augustus van het betreffende kalenderjaar gedaan.

  • 4 Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid wordt uiterlijk op de peildatum van het betreffende beheerjaar respectievelijk kalenderjaar gedaan.

  • 5 Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot subsidieverlening overeenkomstig het eerste of tweede lid wijzigen als de derde aangemerkt kan worden als begunstigde voor de betreffende subsidie, tenzij de oorspronkelijke subsidieontvanger een gecertificeerde begunstigde was en de derde dit niet is.

  • 6 Onverminderd het vijfde lid honoreren Gedeputeerde Staten een aanvraag als bedoeld in het eerste lid niet met betrekking tot het gedeelte van een subsidie natuurbeheer dat ziet op de toeslag, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, onderdeel b, voor zover de derde niet in staat is de aan die toeslag verbonden verplichtingen na te leven, maar stellen zij ambtshalve het betreffende deel van de subsidie naar evenredigheid vast.

  • 7 Onverminderd het vijfde lid honoreren Gedeputeerde Staten, indien er sprake is van een gedeeltelijke overdracht van een natuurterrein, een landschapselement, een beheereenheid of een beheerpakket landschap, een aanvraag als bedoeld in het eerste of tweede lid slechts indien zowel het overgedragen deel als het resterende deel voldoen aan de eisen van het desbetreffende natuurbeheertype of landschapselement, onderscheidenlijk de instapeisen van het desbetreffende agrarisch beheerpakket of beheerpakket landschap.

  • 8 Een wijziging van een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in het vijfde lid treedt in werking met ingang van het kalenderjaar respectievelijk beheerjaar waarin de derde op de peildatum als begunstigde aangemerkt kan worden.

Artikel 7.3a (aanvullende voorwaarden overdracht collectief agrarisch beheer)
  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag als bedoeld in artikel 7.3, tweede lid, die betrekking heeft op een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer, slechts goedkeuren indien deze vergezeld gaat van:

    • a.

      een aanvraag als bedoeld in artikel 4.1.2.1, eerste lid, indien de derde in het betreffende collectief gebied nog niet deelneemt aan collectief agrarisch natuurbeheer;

    • b.

      een aanvraag tot verhoging van de maximale oppervlakte als bedoeld in artikel 4.1.2.3, onderdeel a, indien de derde in het betreffende collectief gebied reeds deelneemt aan collectief agrarisch natuurbeheer en door de overdracht deze maximale oppervlakte wordt overschreden.

  • 2 In zoverre in afwijking van het bepaalde in artikel 7.3, tweede lid, bestrijkt de aanvraag, bedoeld in:

    • a.

      het eerste lid, onderdeel a, van het onderhavige artikel, een geheel nieuwe periode van zes aaneengesloten beheerjaren, waarbij die periode aanvangt met ingang van het beheerjaar waarin de derde op de peildatum als begunstigde aangemerkt kan worden;

    • b.

      het eerste lid, onderdeel b, van het onderhavige artikel, de resterende periode waarvoor aan die derde subsidie is verleend op basis van de door hem voor het betreffende collectief gebied ingediende aanvraag als bedoeld in artikel 4.1.2.1, eerste lid, waarbij die resterende periode aanvangt met ingang van het beheerjaar waarin de derde op de peildatum als begunstigde aangemerkt kan worden.

  • 3 Op aanvragen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, is artikel 1.3, eerste lid niet van toepassing.

  • 4 Indien de subsidieontvanger als gevolg van de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde overdracht niet langer beschikt over voldoende oppervlakte om met ten minste de minimumoppervlakte, bedoeld in artikel 4.1.2.3, onderdeel a, te blijven deelnemen aan collectief agrarisch natuurbeheer, dan wordt de hiervoor bedoelde minimumoppervlakte, met ingang van het beheerjaar waarin de derde op de peildatum als begunstigde aangemerkt kan worden, verlaagd tot de oppervlakte die wordt gevormd door de goedgekeurde overgedragen oppervlakte in mindering te brengen op de oppervlakte die de subsidieontvanger op grond van het in artikel 4.1.2.3, onderdeel d, bedoelde collectief beheerplan in het betreffende beheerjaar diende te beheren.

Artikel 7.4 (overdracht aan Staatsbosbeheer, TBO of BBL)
  • 1 Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer, een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer kan, als hij de zeggenschap over het beheer of het beheer geheel of gedeeltelijk overdraagt aan Staatsbosbeheer, het Bureau beheer landbouwgronden of een instelling als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties zoals dat artikel tot 1 januari 2008 luidde, een aanvraag indienen tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening en de naar evenredigheid gehele of gedeeltelijke voortijdige vaststelling van die subsidie.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot subsidieverlening inzake agrarisch natuurbeheer of landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid met ingang van de datum van overdracht slechts geheel of gedeeltelijk intrekken en naar evenredigheid vaststellen, als voldaan is aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 44, tweede lid, onderdeel c, van Verordening (EG) nr. 1974/2006.

Artikel 7.5 (wijziging subsidie in verband met vergroting areaal)
  • 1.

    Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer, een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer kan éénmaal per kalenderjaar onderscheidenlijk beheerjaar een aanvraag indienen tot wijziging van de beschikking tot subsidieverlening met ingang van het volgend kalenderjaar of beheerjaar, gericht op de vergroting van het areaal waarvoor subsidie wordt verstrekt.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot verlening van een subsidie natuurbeheer naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wijzigen als die wijziging leidt tot een verhoging van de jaarvergoeding van ten minste €50,- per kalenderjaar. De artikelen 1.3, eerste lid, 3.3, 3.4 en 3.5 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer naar aanleiding van een aanvraag als  bedoeld in het eerste lid wijzigen als:

    • a.

        de vergroting niet meer dan twee hectare bedraagt en evenmin meer dan 10% van het areaal landbouwgrond waarvoor de aanvrager al subsidie ontvangt, én

    • b.

        de wijziging leidt tot een verhoging van de jaarbetaling van ten minste €50,- per beheerjaar.

De artikelen 1.3, eerste lid, 4.1.1.3, 4.1.1.4 en 4.1.1.5 zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de in de agrarische beheerpakketten opgenomen eis ten aanzien van de minimale oppervlakte van de beheereenheid voor zover het areaal landbouwgrond waarop de aanvraag tot wijziging ziet grenst aan landbouwgrond waarvoor de aanvrager al subsidie ontvangt, én op de beide aldus aaneengrenzende arealen eenzelfde agrarisch beheerpakket zal worden uitgevoerd.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wijzigen als die wijziging leidt tot een verhoging van de jaarvergoeding van ten  minste €50,- per kalenderjaar. De artikelen 1.3, eerste lid, 5.1.1.3, 5.1.2.1, en 5.1.2.2 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot subsidieverlening inzake landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wijzigen als:

    • a.

        de vergroting niet meer dan twee hectare bedraagt en evenmin meer dan 10% bedraagt van het aantal hectares, meters of stuks waarvoor de aanvrager al subsidie ontvangt, én

    • b.

        de wijziging leidt tot een verhoging van de jaarvergoeding van ten minste €50,- per kalenderjaar.

De artikelen 1.3, eerste lid, 5.1.1.3, 5.1.3.1 en 5.1.3.2 en 5.1.3.2a zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de in de beheerpakketten landschap opgenomen eis ten aanzien van de minimale omvang, mits het beheerpakket landschap waarop de aanvraag tot wijziging ziet grenst aan een beheerpakket landschap waarvoor de aanvrager al subsidie ontvangt én de beide aldus aanééngrenzende beheerpakketten landschap identiek zijn.

  • 6.

    Als een in het eerste lid bedoelde aanvraag betrekking heeft op het vergroten van het areaal waarvoor een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch beheer wordt verstrekt:

    • a

      is het derde lid, onderdeel a, niet van toepassing en artikel 4.1.1.4 niet van overeenkomstige toepassing;

    • b

      is er slechts sprake van een aanvraag als bedoeld in het onderhavige artikel voor zover de extra oppervlakte de maximale oppervlakte, bedoeld in artikel 4.1.2.3, onderdeel a, voor het betreffende gebied overschrijdt.

  • 7.

    In afwijking van de artikelen 3.7, tweede lid, 5.1.2.4, tweede lid en 5.1.3.5, eerste lid wordt, indien Gedeputeerde Staten de beschikking tot subsidieverlening op grond van een in het eerste lid van het onderhavige artikel bedoelde aanvraag wijzigen, de uit die wijziging voortvloeiende verhoging van de subsidie en jaarvergoedingen gebaseerd op de tarieven die golden in het kalender- respectievelijk beheerjaar waarin de aanvraag is ingediend zoals die luidde vóórdat voor het eerst een aanvraag tot wijziging van de betreffende beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in het eerste lid is ingediend.

Artikel 7.6 (wijziging subsidie in verband met verkleining)
  • 1 Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, kan een aanvraag tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening en de naar evenredigheid gehele of gedeeltelijke

    voortijdige vaststelling van die subsidie indienen met het oog op de verkleining van het areaal waarvoor de subsidie wordt verstrekt, als die verkleining het gevolg is van de realisatie van een werk van algemene nutte.

  • 2 Een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer, een probleemgebiedensubsidie of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, kan een aanvraag tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening en de naar evenredigheid gehele of gedeeltelijke voortijdige vaststelling van die subsidie indienen, als hij als gevolg van omstandigheden als bedoeld in artikel 45, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 1974/2006 de subsidieverplichtingen niet langer kan nakomen.

  • 3 Gedeputeerde Staten trekken de desbetreffende subsidie voor het betreffende deel in en stellen haar naar evenredigheid vast als voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste onderscheidenlijk tweede lid. 

Artikel 7.7 (beëindiging subsidie natuurbeheer in verband met wijziging natuurbeheertype)
  • 1 Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer kan een aanvraag indienen tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening en de naar evenredigheid gehele of gedeeltelijke voortijdige vaststelling van die subsidie, als hij op het natuurterrein of deel daarvan waarvoor hij de subsidie ontvangt, maatregelen treft die zijn gericht op een wijziging van het op dat natuurterrein in stand te houden natuurbeheertype.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen de beschikking tot subsidieverlening naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid intrekken vanaf het moment dat de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, van start gaan, en de subsidie naar evenredigheid geheel of gedeeltelijk vaststellen, als:

    • a.

        de wijziging van het natuurbeheertype op grond van het natuurbeheerplan is toegestaan;

    • b.

        de wijziging van het natuurbeheertype gericht is op een versterkte bescherming van de natuur, én

    • c.

        de subsidieontvanger schriftelijk verklaart ten minste zes jaar na afronding van de inrichtingsmaatregelen, bedoeld in artikel 13.1 van titel 2 van onderhavige verordening, beheer gericht op de instandhouding van het gewijzigde natuurbeheertype te blijven voeren. Deze verplichting vervalt voor zover hij voor die gewijzigde instandhouding een subsidie natuurbeheer op grond van de onderhavige verordening ontvangt. De hiervóór bedoelde subsidieaanvraag wordt ingediend in de eerstvolgende openstellingsperiode na het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling, bedoeld in artikel 13.9 van titel 2 van onderhavige verordening.

  • 3   Indien een subsidieontvanger subsidie ontvangt als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, tweede volzin, en de beschikking tot subsidieverlening wordt ingetrokken omdat de subsidieontvanger toerekenbaar niet voldaan heeft aan de subsidieverplichtingen, dan is voor de resterende periode de in het tweede lid, onderdeel c, eerste volzin, bedoelde instandhoudingsplicht weer van toepassing tot de termijn van zes jaar na afronding van de inrichtingsmaatregelen is verstreken.

Artikel 7.8 (wijziging baseline)
  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, wijzigen als dit ingevolge artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1974/2006 noodzakelijk is.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, intrekken met ingang van het moment waarop zich de situatie als bedoeld in artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1974/2006 voordoet en de subsidie naar evenredigheid ambtshalve vaststellen als de subsidieontvanger een wijziging ingevolge het eerste lid niet aanvaardt.

Artikel 7.9 (wijziging activiteiten organisatiekosten )
  • 1 Een ontvanger van een subsidie organisatiekosten kan jaarlijks een aanvraag indienen tot wijziging van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2 De aanvraag tot wijziging van een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend uiterlijk op 31 oktober voorafgaande aan het kalenderjaar waarvoor de wijziging wordt aangevraagd.

  • 3 De aanvraag tot wijziging van een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van:

    • a.

        een onderbouwing van de wijziging;

    • b.

        een gewijzigd activiteitenplan, én

    • c.

        een gewijzigde begroting.

Hoofdstuk 8 Certificering

Paragraaf 8.1 Certificering 

Artikel 8.1.1 (bevoegdheid tot certificering)
  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag afgeven:

    • a.

        een certificaat natuurbeheer;

    • b.

        een certificaat samenwerkingsverband natuurbeheer;

    • c. 

      een certificaat coördinatie agrarisch natuurbeheer.

  • 2 Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend bij de in artikel 8.1.7 bedoelde stichting, met dien verstande dat een dergelijke aanvraag niet vóór 15 november 2010 wordt ingediend.

Artikel 8.1.2 (wie kunnen worden gecertificeerd)
  • 1 Voor een certificaat natuurbeheer komen in aanmerking begunstigden als bedoeld in de artikelen 3.3, eerste lid, onderdeel a, en 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel a.

  • 2 Onverminderd de verdere bepalingen in deze paragraaf komen begunstigden als bedoeld in het eerste lid slechts in aanmerking voor een certificaat natuurbeheer indien:

    • a.

      zij in totaal ten minste 5 hectare natuurterrein of landschapselementen binnen natuurterrein beheren, óf

    • b.

      de in artikel 8.1.2a bedoelde aanvraag vergezeld gaat van een kwaliteitshandboek volgens het model van de Federatie Particulier Grondbezit.

  • 3 Voor een certificaat samenwerkingsverband natuurbeheer komen in aanmerking begunstigden als bedoeld in de artikelen 3.3, eerste lid, onderdeel b, en 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel b.

  • 4 Onverminderd de verdere bepalingen in deze paragraaf komen begunstigden als bedoeld in het derde lid slechts in aanmerking voor een certificaat samenwerkingsverband natuurbeheer indien:

    • a.

      de in de artikelen 3.3, eerste lid, onderdeel b, en 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel b, bedoelde natuurlijke personen of rechtspersonen in totaal ten minste 5 hectare natuurterrein of landschapselementen binnen natuurterrein beheren, óf

    • b.

      de in artikel 8.1.2a bedoelde aanvraag vergezeld gaat van een kwaliteitshandboek volgens het model van de Federatie Particulier Grondbezit.

  • 5 Voor een certificaat coördinatie agrarisch natuurbeheer komen in aanmerking rechtspersonen.

Artikel 8.1.2a Aanvraag certificering

Een aanvraag tot verlening van een certificaat als bedoeld in artikel 8.1.1 gaat vergezeld van:

  • a.

    naam en adresgegevens van de aanvrager;

  • b.

    een kwaliteitshandboek van de aanvrager, met daarin een beschrijving van de elementen uit de bedrijfsvoering, zoals beschreven in het Programma van Eisen Kwaliteitshandboek Natuurbeheer.

Artikel 8.1.3 (certificeringsvoorwaarden) 

Gedeputeerde Staten kunnen een in artikel 8.1.1, eerste lid, bedoeld certificaat afgeven als is voldaan aan de voorwaarden, opgenomen in het corresponderende onderdeel van het Programma van Eisen Kwaliteitshandboek Natuurbeheer, zoals dat door Gedeputeerde Staten is vastgesteld en gepubliceerd in het Provinciaal Blad.

Artikel 8.1.4 (aan certificering verbonden verplichtingen) 

Een houder van een in artikel 8.1.1, eerste lid, bedoeld certificaat:

  • a.

      draagt er zorg voor dat hij blijft voldoen aan de certificeringsvoorwaarden die behoren bij het aan hem afgegeven certificaat;

  • b.

      draagt er zorg voor dat door of vanwege Gedeputeerde Staten audits kunnen worden uitgevoerd in het kader van de naleving van de certificeringsvoorwaarden.

Artikel 8.1.5 (schorsing en intrekking certificaat)
  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen het certificaat voor een door hen te bepalen termijn schorsen als de houder van het certificaat niet voldoet aan één of meerdere certificeringsvoorwaarden.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen het certificaat intrekken als:

    • a.

        na afloop van de schorsingstermijn, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat de houder van het certificaat nog steeds niet voldoet aan de betreffende certificeringsvoorwaarde;

    • b.

        blijkt dat binnen een periode van 52 weken na afloop van de schorsingstermijn, bedoeld in het eerste lid, de houder van het certificaat opnieuw niet voldoet aan de betreffende certificeringsvoorwaarde;

    • c.

        de houder van het certificaat opzettelijk een onjuiste aanvraag heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie, bedoeld in de artikelen 3.1, 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, of 6.1, of willens en wetens heeft meegewerkt aan het indienen van een onjuiste aanvraag ter verkrijging door een landbouwer van een in artikel 4.1.2.4 bedoelde toeslag.

  • 3 De certificering wordt niet geschorst of ingetrokken als het niet voldoen aan de betreffende certificeringsvoorwaarde het gevolg is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden.

Artikel 8.1.6 (rechtsgevolgen intrekken certificaat)
  • 1   Als Gedeputeerde Staten een certificaat natuurbeheer of een Certificaat samenwerkingsverband natuurbeheer intrekken dat is afgegeven aan:

    • a

      een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die, respectievelijk

    • b

      een samenwerkingsverband dat,  een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, ontvangt, wordt met ingang van de datum van intrekking van het certificaat de beschikking dan wel de beschikkingen tot verlening van die subsidie of subsidies ingetrokken, waarbij die subsidie of subsidies naar evenredigheid worden vastgesteld.

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid vindt geen toepassing als de voormalig gecertificeerde begunstigde binnen acht weken na de datum van intrekking van het certificaat verzoekt de betreffende subsidieverlening met ingang van die datum te wijzigen in een subsidieverlening op basis van de rechten en plichten zoals die voor niet-gecertificeerde begunstigden gelden.

  • 3 Als Gedeputeerde Staten een certificaat coördinatie agrarisch natuurbeheer intrekken, draagt de voormalige gebiedscoördinator zijn werkzaamheden en de daarop betrekking hebbende stukken in goede orde over aan een door Gedeputeerde Staten aangewezen gebiedscoördinator of ambtenaar.

Artikel 8.1.7 (mandaat Stichting)
  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen mandaat verlenen tot het afgeven, schorsen of intrekken van een in artikel 8.1.1, eerste lid, bedoeld certificaat aan het bestuur van de Stichting Certificering Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer.

  • 2 In afwijking van artikel 11.1 wordt het toezicht op de naleving van de aan het betreffende certificaat verbonden certificeringsvoorwaarden namens Gedeputeerde Staten uitgeoefend door het bestuur van de Stichting Certificering Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer.

Paragraaf 8.2 Subsidie certificeringskosten 

Vervallen.

Hoofdstuk 9 Collectief beheerplan 

 

Artikel 9.1 (aanvraag vaststelling collectief beheerplan of wijziging daarvan) 

Een gebiedscoördinator kan bij Gedeputeerde Staten een aanvraag indienen tot vaststelling van:

  • a.

      een collectief beheerplan;

  • b.

      een wijziging van een op grond van artikel 9.2 vastgesteld collectief beheerplan.

Artikel 9.2 (goedkeuring collectief beheerplan of wijziging daarvan)
  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen een collectief beheerplan dan wel een wijziging van een op grond van dit artikel vastgesteld collectief beheerplan vaststellen als:

    • a.

        de aanvraag tot vaststelling is ingediend door een gebiedscoördinator die het beheer in het betreffende gebied coördineert;

    • b.

        de aanvraag tot vaststelling uiterlijk op 15 december voorafgaand aan een beheerjaar is ingediend;

    • c.

        het collectief beheerplan dan wel de wijziging van een op grond van dit artikel vastgesteld collectief beheerplan past binnen het natuurbeheerplan zoals dat zes weken vóór indiening van de in artikel 9.1 bedoelde aanvraag geldt, én

    • d.

        het collectief beheerplan dan wel de wijziging van een op grond van dit artikel vastgesteld collectief beheerplan voldoet aan de eisen, bedoeld in bijlage 5, onderdeel A respectievelijk onderdeel B.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, kan een aanvraag als bedoeld in het eerste lid tot uiterlijk 1 februari van een beheerjaar worden aangepast, voor zover in die aangepaste aanvraag in vergelijking tot de in het eerste lid bedoelde aanvraag:

    • a.

        geen nieuwe begunstigden zijn opgenomen, tenzij:

      • i.

          het een geval van overdracht van een subsidie agrarisch natuurbeheer als bedoeld in artikel 7.3, tweede lid, betreft, én

      • ii.

        de overgedragen subsidie agrarisch natuurbeheer werd verstrekt in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer;

    • b.

        geen vergrotingen van het areaal als bedoeld in artikel 7.5, derde lid, zijn opgenomen die de maximale oppervlakte, bedoeld in artikel 4.1.2.3, onderdeel a, overstijgen.

  • 3 Onverminderd het bepaalde in het tweede lid dient een aanpassing als bedoeld in dat lid in overeenstemming te zijn met de eisen, bedoeld in bijlage 5, onderdeel A respectievelijk onderdeel B.

  • 4 Voor zover Gedeputeerde Staten de kaarten, bedoeld in bijlage 5, onderdeel A respectievelijk onderdeel B, goedkeuren, leggen zij dat vast door middel van een elektronische kaart.

Hoofdstuk 10 Verlaging jaarvergoeding en subsidies 

 

Artikel 10.1 (niet-naleving subsidieverplichtingen)
  • 1 Als een ontvanger van een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, niet voldoet aan de aan de betreffende subsidie verbonden verplichtingen, verlagen Gedeputeerde Staten de jaarvergoeding, bedoeld in de artikelen 3.7, tweede lid en 5.1.2.4, tweede lid, overeenkomstig de Beleidsregels verlaging subsidie natuur- en landschapsbeheer.

  • 2 Als een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer, een aanvullende toeslag als bedoeld in artikel 4.1.2.4, eerste lid, een probleemgebiedensubsidie of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, niet voldoet aan de aan de betreffende subsidie of toeslag verbonden verplichtingen, niet zijnde de in artikel 10.2 bedoelde verplichtingen, verlagen Gedeputeerde Staten:

    • a.

        de jaarvergoeding, bedoeld in de artikelen 4.1.1.7, tweede lid, en 5.1.3.4, tweede lid;

    • b.

        de aanvullende toeslag, bedoeld in artikel 4.1.2.4, eerste lid;

    • c.

        het bedrag dat ingevolge artikel 4.2.9 wordt vastgesteld, overeenkomstig:

      • i.

        artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1975/2006 indien de omvang van het uitgevoerde agrarisch beheerpakket, het uitgevoerde beheerpakket landschap of de oppervlakte van de landbouwgrond waarop wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn verbonden aan een de toeslag, bedoeld in artikel 4.1.2.4, eerste lid, of een probleemgebiedensubsidie, kleiner is dan de omvang waarvoor die subsidie of toeslag is verleend;

      • ii.

        artikel 18 van Verordening 1975/2006 en, voor zover ruimte resteert voor de toepassing daarvan, de Beleidsregels verlagen subsidie POP2, indien de niet-naleving een andere verplichting betreft als bedoeld onder i. of in artikel 10.2, voor zover het een in de aanhef bedoelde subsidie betreft die gedeeltelijk wordt gefinancierd met Europese middelen.

  • 3 De in het tweede lid, onder i. en ii. genoemde artikelen en beleidsregels zijn van overeenkomstige toepassing op subsidies als bedoeld in de aanhef van het tweede lid die niet geheel of gedeeltelijk worden gefinancierd met Europese middelen.

Artikel 10.2 (niet-naleving randvoorwaarden)
  • 1 Gedeputeerde Staten verlagen:

    • a.

        de jaarvergoeding, bedoeld in de artikelen 4.1.1.7, tweede lid, en 5.1.3.4, tweede lid;

    • b.

        de aanvullende toeslag, bedoeld in artikel 4.1.2.4, eerste lid;

    • c.

        het bedrag dat ingevolge artikel 4.2.9 wordt vastgesteld,  overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1975/2006 en, voor zover ruimte resteert voor de toepassing daarvan, de Beleidsregels Regeling GLB-inkomenssteun 2006, als in artikel 4.1.2.4, eerste lid, een probleemgebiedensubsidie of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, in dat beheerjaar of kalenderjaar niet voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in respectievelijk artikel 4.1.1.6, eerste lid, onderdeel c, de onderscheiden subonderdelen van bijlage 7, onderdeel C, artikel 4.2.6, onderdeel a, of artikel 5.1.3.3, eerste lid, onderdeel b.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een subsidie agrarisch natuurbeheer, een probleemgebiedensubsidie of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, die niet gedeeltelijk worden gefinancierd met Europese middelen, voor zover niet is voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 4.1.1.6, eerste lid, onderdeel c, respectievelijk artikel 4.2.6, onderdeel a, of artikel 5.1.3.3, eerste lid, onderdeel b. 

Artikel 10.3 (niet-nalevingen en overdracht)
  • 1 Als een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, overeenkomstig artikel 7.3, eerste lid, is overgedragen aan een derde, wordt de jaarvergoeding die wordt uitgekeerd aan die derde ook verlaagd als aan de verplichting niet is voldaan door de oorspronkelijke subsidieontvanger.

  • 2 Als een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, overeenkomstig artikel 7.3, tweede lid, is overgedragen aan een derde, wordt de jaarvergoeding die wordt uitgekeerd aan die derde ook verlaagd als aan de verplichting niet is voldaan door de oorspronkelijke subsidieontvanger.

  • 3 Als een ontvanger van een probleemgebiedensubsidie de landbouwgrond waarvoor hij die subsidie ontvangt ná de peildatum overdraagt aan een derde, worden door die derde in dat kalenderjaar begane schendingen van de aan de probleemgebiedensubsidie verbonden verplichtingen toegerekend aan de subsidieontvanger.

Artikel 10.4 (gevallen van overmacht en onvoorziene omstandigheden) 

Vervallen.

Artikel 10.5 (gevolgen niet-nalevingen voor de subsidievaststelling) 

Bij de vaststelling van de subsidies, bedoeld in de artikelen 10.1 en 10.2, houden Gedeputeerde Staten rekening met verlagingen die ingevolge die artikelen zijn opgelegd. 

Hoofdstuk 11 Controle 

 

Artikel 11.1 (toezicht op naleving subsidieverplichtingen)
  • 2   Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn de bij besluit van Gedeputeerde Staten aangewezen ambtenaren belast.

  • 3   Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad. 

Hoofdstuk 12 Overgangs- en slotbepalingen 

 

Artikel 12.1 (intrekken PSN en PSAN)
  • 1 De Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008 en de hoofdstukken 5 en 6 van de Subsidieregeling natuurbeheer Gelderland 2008 worden ingetrokken.

  • 2 De Subsidieregeling natuurbeheer Gelderland 2008 wordt, voor zover in het eerste lid niet anders is bepaald, ingetrokken op een nader door Gedeputeerde Staten te bepalen tijdstip.

  • 3 Van een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.

Artikel 12.2 (uitdienen onder bestaande voorwaarden)
  • 1 Bestaande aanspraken en verplichtingen op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008 en de Subsidieregeling natuurbeheer Gelderland 2008 blijven in stand.

  • 2 Op subsidieaanvragen ingediend op grond van de regelingen, genoemd in het eerste lid, blijft het recht van toepassing zoals dat gold voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze verordening.

  • 3 Het eerste en het tweede lid zijn slechts van toepassing voor zover de beschikking tot subsidieverlening op grond van de in die leden genoemde regelingen niet overeenkomstig artikel 16.3 is gewijzigd.

  • 4 Onverminderd het bepaalde in het tweede lid van het onderhavige artikel respectievelijk artikel 34, tweede lid, van de Regeling inrichting landelijk gebied van de minister, zijn artikel 1.12, tweede en vijfde lid, zoals dat artikel vanaf 1 januari 2010 luidt, van overeenkomstige toepassing voor zover subsidie wordt verstrekt voor de instandhouding van één of meerdere beheerpakketten zoals opgenomen in:

    • a

      de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008, respectievelijk

    • b

      de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister, voor zover de uit die regeling voortvloeiende verplichtingen op grond van artikel 4 van de Regeling inrichting landelijk gebied van de minister door Gedeputeerde Staten zijn overgenomen.

Artikel 12.3 (vrijwillig overstappen mogelijk)
  • 1  Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag van een ontvanger van één of meerdere subsidies op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer Gelderland of de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister, die subsidies omzetten in één subsidie op basis van de onderhavige verordening, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    • a

      de aanvraag heeft betrekking op alle beheereenheden die in hun geheel binnen de provincie liggen en waarvoor subsidie wordt ontvangen op grond van de in de aanhef van dit lid genoemde regelingen;

    • b

      voor het basis-, plus- of landschapspakket bestaat een equivalent natuurbeheertype onderscheidenlijk landschapselement als bedoeld in de onderhavige verordening;

    • c

      de omzetting is in overeenstemming met het natuurbeheerplan en de voorwaarden van de onderhavige verordening;

    • d

      de aanvraag wordt ingediend in de openstellingsperiode, én

    • e

      de omzetting geschiedt voor een geheel nieuwe periode als bedoeld in artikel 3.2 onderscheidenlijk artikel 5.1.1.2, waarbij die periode slechts kan ingaan op 1 januari.

  • 2 Indien subsidie wordt verstrekt aan anderen dan beheerders zoals bedoeld in de artikelen 5 en 6 van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister of artikel 5 van de Subsidieregeling natuurbeheer Gelderland 2008, kan de ontvanger van die subsidie slechts een aanvraag als bedoeld in het eerste lid indienen voor zover:

    • a

      hij aangemerkt kan worden als een samenwerkingsverband zoals bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b, of artikel 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel b;

    • b

      hij dit schriftelijk is overeengekomen met de betreffende beheerder, én

    • c

      in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, de aanvraag betrekking heeft op alle beheereenheden van de in onderdeel b van het onderhavige lid bedoelde beheerder die in hun geheel binnen de provincie liggen en waarvoor subsidie wordt ontvangen op grond van de in de aanhef van dit lid genoemde regelingen.

  • 3 Een beheerder als bedoeld in het tweede lid kan voor de door hem beheerde beheereenheden een aanvraag als bedoeld in het eerste lid indienen, mits:

    • a

      hij dit schriftelijk is overeengekomen met de ontvanger van de betreffende subsidie, én

    • b

      onverminderd de verdere voorwaarden in het eerste lid, de aanvraag betrekking heeft op al zijn beheereenheden die in hun geheel binnen de provincie liggen en waarvoor subsidie wordt verleend op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister of de Subsidieregeling natuurbeheer Gelderland 2008.

  • 4 Indien een subsidieontvanger als bedoeld in het eerste tot en met derde lid een in het eerste lid bedoelde aanvraag indient voor een in de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister of de Subsidieregeling natuurbeheer Gelderland 2008 opgenomen landschapselement dat wordt beschermd door een raster als bedoeld in bijlage 56 van die regelingen, dan dient dat raster eveneens in de in het eerste lid bedoelde aanvraag te worden opgenomen.

  • 5 Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag van een ontvanger van één of meerdere subsidies op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland die subsidies omzetten in één subsidie op basis van de onderhavige verordening, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de aanvraag heeft betrekking op alle beheerseenheden die in hun geheel binnen de provincie liggen en waarvoor subsidie wordt ontvangen op grond van de in de aanhef van dit lid genoemde regeling;

    • b.

      voor het beheers- of landschapspakket bestaat een equivalent agrarisch beheerpakket onderscheidenlijk beheerpakket landschap overeenkomstig bijlage 8 van de onderhavige verordening;

    • c.

      de omzetting is in overeenstemming met het natuurbeheerplan en de overige voorwaarden van de onderhavige regeling;

    • d.

      de aanvraag wordt ingediend in de openstellingsperiode;

    • e.

      de omzetting geschiedt voor een geheel nieuwe periode als bedoeld in artikel 4.1.1.2 onderscheidenlijk artikel 5.1.1.2, waarbij die periode slechts kan ingaan op 1 januari.

  • 6 Indien een subsidieontvanger als bedoeld in het vijfde lid een in dat lid bedoelde aanvraag indient voor een in de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008 opgenomen landschapselement dat wordt beschermd door een raster als bedoeld in bijlage 46 van die regeling, dan wordt dat raster eveneens in de in het vijfde lid bedoelde aanvraag opgenomen.

  • 7 In afwijking van het eerste respectievelijk vijfde lid:

  • 8 Gedeputeerde Staten kunnen in een besluit als bedoeld in artikel 1.3 opnemen dat de omzetting dan wel wijziging van de beschikking tot subsidieverlening zoals bedoeld in het onderhavige artikel voor bepaalde basis-, plus-, beheer- of landschapspakketten, categorieën van begunstigden of gebieden is uitgesloten.

  • 9 Een subsidieontvanger als bedoeld in het eerste lid die voor het begrotingsjaar 2011 een aanvraag als bedoeld in dat lid heeft ingediend welke slechts gedeeltelijk is goedgekeurd, kan voor het begrotingsjaar 2012 nogmaals een aanvraag indienen tot uitbreiding van de beschikking tot subsidieverlening op basis van de onderhavige verordening met die afgewezen beheerseenheden, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de afwijzing was gebaseerd op het feit dat niet voldaan werd aan het eerste lid, onderdeel c, of het negende lid van het onderhavige artikel zoals dat lid vóór 1 september 2011 luidde, dan wel het gevolg van uitputting van het subsidieplafond voor het begrotingsjaar 2011;

    • b.

      de aanvraag tot uitbreiding voldoet inmiddels wél aan de voorwaarden van het eerste lid, met dien verstande dat de omzetting, in afwijking van het eerste lid, onderdeel e, geschiedt voor de resterende duur van de in artikel 3.2 bedoelde periode, waarbij die uitbreiding slechts kan ingaan op 1 januari 2012.

Artikel 12.4 (langere subsidieperiode) 

Als een begunstigde na de einddatum van een subsidie op grond van:

  • a.

      de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008;

  • b.

      de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister;

  • c.

      de Subsidieregeling natuurbeheer Gelderland 2008;

  • d.

      de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister;

    een subsidie natuurbeheer, een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer wenst te ontvangen, kunnen Gedeputeerde Staten de betreffende subsidie slechts verstrekken als:

    • i.

        in afwijking van de artikelen 3.2, 4.1.1.2 en 5.1.1.2, de begunstigde zich ertoe verbindt de aan de subsidie natuurbeheer, de subsidie agrarisch natuurbeheer of de subsidie landschapsbeheer verbonden verplichtingen eveneens te zullen naleven gedurende de periode, gelegen tussen de einddatum van de subsidie op grond van de hiervoor genoemde regelingen en de datum waarop de subsidie natuurbeheer, de subsidie agrarisch natuurbeheer of de subsidie landschapsbeheer zou zijn ingegaan indien geen verlenging van die periode zou hebben plaatsgevonden;

    • ii.

      het beheer dat op grond van de onderhavige verordening gevoerd wordt een voortzetting is van het beheer dat gevoerd werd op grond van de hiervoor genoemde regelingen, tenzij die regelingen geen soortgelijk beheer kennen, én

    • iii.

      de aanvraag zo spoedig als op grond van de onderhavige verordening mogelijk is, wordt ingediend.

Artikel 12.5 (niet-gecertificeerden tot 1 januari 2013)
  • 1 Een begunstigde als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, artikel 5.1.2.1, eerste lid, of artikel 13.2, eerste lid, die een aanvraag indient voor een subsidie natuurbeheer, een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, of een investeringssubsidie, wordt aangemerkt als ware hij gecertificeerd begunstigde, mits hij uiterlijk 1 januari 2011 een aanvraag tot certificering bij Gedeputeerde Staten heeft ingediend. Het aanmerken van de begunstigde als ware hij gecertificeerd begunstigde eindigt op de datum dat Gedeputeerde Staten hebben besloten op de aanvraag tot certificering, doch uiterlijk op 1 januari 2013.

  • 2 Een rechtspersoon die een aanvraag indient tot vaststelling van een collectief beheerplan wordt aangemerkt als ware hij gebiedscoördinator, mits hij uiterlijk 1 januari 2011 een aanvraag tot certificering bij Gedeputeerde Staten heeft ingediend. Het aanmerken van de rechtspersoon als ware hij gebiedscoördinator eindigt op de datum dat Gedeputeerde Staten hebben besloten op de aanvraag tot certificering, doch uiterlijk op 1 januari 2013.

  • 3 Artikel 8.1.6, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing indien Gedeputeerde Staten de in het eerste lid van het onderhavige artikel bedoelde aanvraag tot certificering afwijzen, met dien verstande dat het in het tweede lid van artikel 8.1.6 bedoelde verzoek uiterlijk binnen acht weken na de afwijzing van de aanvraag wordt ingediend.

  • 4 Artikel 8.1.6, derde lid, is van overeenkomstige toepassing indien Gedeputeerde Staten de in het tweede lid van het onderhavige artikel bedoelde aanvraag tot certificering afwijzen.

  • 5 Als er in een gebied geen gebiedscoördinator of een rechtspersoon als bedoeld in het tweede lid beschikbaar is, kan tot en met 31 december 2013 een daartoe door Gedeputeerde Staten aangewezen ambtenaar optreden als gebiedscoördinator.

Artikel 12.5a (overgangsregime certificering SBB)

In afwijking van artikel 12.5, eerste lid, wordt Staatsbosbeheer aangemerkt als gecertificeerd begunstigde, mits zij uiterlijk 1 januari 2013 een aanvraag tot certificering bij Gedeputeerde Staten heeft ingediend. Het aanmerken van Staatsbosbeheer als gecertificeerd begunstigde eindigt op de datum dat Gedeputeerde Staten hebben besloten op de aanvraag tot certificering, doch uiterlijk op 1 januari 2014.

Artikel 12.6 (afwijkende beslistermijn op aanvragen 2010) 

Vervallen.

Artikel 12.7 (overgangsrecht)
  • 1 Op aanvragen die zijn ingediend vóór 1 september 2011 blijft artikel 1.1, onderdeel n, van toepassing zoals dat artikel vóór die datum luidde.

  • 2 Op aanvragen die zijn ingediend vóór 1 september 2011 blijft de Index natuur en landschap van toepassing zoals die index vóór die datum luidde, met uitzondering van de pakketten L01.02 en A01.02.01.

  • 3 Op een niet-naleving van de verplichtingen, bedoeld in artikel 10.2, eerste lid, die is geconstateerd vóór 1 januari 2011, blijft artikel 10.2, eerste lid, van toepassing zoals dat artikel vóór 1 april 2011 luidde.

  • 4 Op aanvragen voor het uitvoeren van de agrarische beheerpakketten met de aanduiding A01.01.05b, A02.01.03, A01.04.01.Lb en A01.04.02.Lb die zijn ingediend vóór 1 september 2012 blijft de Index natuur en landschap van toepassing zoals die index vóór die datum luidde.

  • 5 Op aanvragen voor een probleemgebiedenvergoeding die vóór 1 april 2013 zijn ingediend blijven artikel 1.8, tweede lid, en paragraaf 4.2 van toepassing zoals dat artikel, onderscheidenlijk die paragraaf, tot 1 september 2012 luidden.

Artikel 12.8 (goedkeuring Europese Commissie)
  • 1 Subsidies of voorschotten daarop worden verstrekt onder het voorbehoud van goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

  • 2 De beslissing tot verstrekking van een subsidie of een voorschot daarop kan worden ingetrokken of gewijzigd ter verkrijging van de goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen voor de onderhavige verordening, of wegens het uitblijven daarvan.

Artikel 12.9 (inwerkingtreding)
  • 1 Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010 en vervalt met ingang van 1 januari 2017.

  • 2 In afwijking van het eerste lid treden de volgende onderdelen pas op een nader door Gedeputeerde Staten te bepalen tijdstip in werking:

    • a.

      de artikelen 1.9, tweede lid, 5.1.1.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, 16.2 voor zover dat artikel verwijst naar de Subsidieregeling natuurbeheer Gelderland 2008 of op grond van die regeling ingediende aanvragen, en 16.3;

    • b.

      de hoofdstukken 3 en 6;

    • c.

      afdeling 5.1.2.

Artikel 12.10 (citeertitel) 

Deze verordening wordt aangehaald als: Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2009.

Ondertekening

 Provinciale Staten van Gelderland

 

Bijlage 1: Beheertypen natuur 

 
NatuurtypeNatuurbeheertype
N01 Grootschalige, dynamische natuur 
 N01.01 Zee en wad
 N01.02 Duin- en kwelderlandschap
 N01.03 Rivier- en moeraslandschap
 N01.04 Zand- en kalklandschap
N02 Rivieren 
 N02.01 Rivier
N03 Beken en bronnen 
 N03.01 Beek en Bron
N04 Stilstaande wateren 
 N04.01 Kranswierwater
 N04.02 Zoete Plas
 N04.03 Brak water
 N04.04 Afgesloten zeearm
N05 Moerassen 
 N5.01 moeras
 N05.02 Gemaaid rietland
N06 Voedselarme venen en vochtige heiden 
 N06.01 Veenmosrietland en moerasheide
 N06.02 Trilveen
 N06.03 Hoogveen
 N06.04 Vochtige heide
 N06.05 Zwakgebufferd ven
 N06.06 Zuur ven of hoogveenven
N07 Droge heiden 
 N07.01 Droge heide
 N07.02 Zandverstuiving
N08 Open duinen 
 N08.01 Strand en embryonaal duin
 N08.02 Open duin
 N08.03 Vochtige duinvallei
 N08.04 Duinheide
N09 Schorren of kwelders 
 N09.01 Schor of kwelder
N10 Vochtige schraalgraslanden 
 N10.01 Nat schraalland
 N10.02 Vochig schraalland
N11 Droge schraalgraslanden 
 N11.01 Droog schraalland
N12 Rijke graslanden en akkers 
 N12.01 Bloemdijk
 N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland
 N12.03 Glanshaverhooiland
 N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland
 N12.05 Kruiden- en faunarijke akker
 N12.06 Ruigteveld
N13 Vogelgraslanden 
 N13.01 Vochtig weidevogelgrasland
 N13.02 Wintergastenweide
N14 Vochtige bossen 
 N14.01 Rivier- en beekbegeleidend bos
 N14.02 Hoog- en laagveenbos
 N14.03 Haagbeuken- en essenbos
N15 Droge bossen 
 N15.01 Duinbos
 N15.02 Dennen-, eiken-, en beukenbos
N16 Bossen met productiefuncti 
 N16.01 Droog bos met productie
 N16.02 Vochtig bos met productie
N17 Cultuuhistorische bossen 
 N17.01 Vochtig hakhout en middenbos
 N17.02 Droog hakhout
 N17.03 Park- en stinzenbos
 N17.04 Eendenkooi

Bijlage 2 Recreatiepakket 

Voorschriften recreatiepakket (artikel 3.6, eerste lid, onderdeel b):

  • 1.

    Het natuurterrein is niet ingevolge het natuurbeheerplan of artikel 3.6, vierde lid, vrijgesteld van de openstellingsplicht.

  • 2.

    Voor openstelling van het natuurterrein is geen ontheffing verkregen als bedoeld in artikel 3.6, zesde lid.

  • 3.

    Het natuurterrein is voldoende toegankelijk en bevat voldoende wegen, vaarwegen en paden, die recreatief gebruik mogelijk maken.

  • 4.

    De ontvanger van de subsidie onderhoudt de onder punt 3 genoemde wegen, vaarwegen en paden.

  • 5.

    De ontvanger van de subsidie verleent – indien van toepassing – medewerking aan de aanleg, markering en het beheer van doorgaande routes voor wandelen en fietsen in het kader van de lange afstandwandelpaden (LAW’s) en landelijke fietsroutes (LF)

  • 6.

      Het natuurterrein moet kostenloos zijn opengesteld.

Bijlage 3: Agrarisch natuurbeheer

Onderdeel A: Agrarisch natuurtype en bijbehorend agrarische beheertypen:

Agrarisch natuurtypeAgrarisch beheertype
A01 Agrarische FaunagebiedenA01.01 Weidevogelgebied A01.02 Akkerfaunagebied A01.03 Ganzenfourageergebied
A02 Agrarische floragebiedenA02.01 Botanisch waardevol grasland A02.02 Botanisch waardevol akkerland

 

Onderdeel B

Onderdeel B.1. Agrarische beheertypen en bijbehorende agrarische beheerpakketten die zijn toegestaan in de gebieden zoals aangewezen in het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 in het kader van maatregel 214 van het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013

Agrarische beheertypenAgrarische beheerpakketten
A01.01 Weidevogelgebied 
 A01.01.01 Weidevogelgrasland met rustperiode
 A01.01.02 Weidevogelgrasland met voorweiden
 A01.01.03 Plas-dras
 A01.01.04 Landbouwgrond met legselbeheer
 A01.01.05 Kruidenrijk weidevogelgrasland
 A01.01.06 Extensief beweid weidevogelgrasland
A01.02 Akkerfaunagebied 
 A01.02.01 Bouwland met broedende akkervogels
 A01.02.02 Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels
 A01.02.03 Bouwland voor hamsters
A01.03 Ganzenfoerageergebied 
 A01.03.01 Overwinterende ganzen
A02.01 Botanisch waardevol grasland 
 A02.01.01 Botanisch weiland
 A02.01.02 Botanisch hooiland
 A02.01.03 Botanische weide- of hooilandrand
 A02.01.04 Botanisch bronbeheer
A02.02 Botanisch waardevol akkerland 
 A02.02.01 Akker met waardevolle flora
 A02.02.02 Chemie en kunstmestvrij land
 A02.02.03 Akkerflora randen

Onderdeel B.2. Agrarische beheertypen en bijbehorende regionale agrarische beheerpakketten 

Agrarische beheertypenAgrarische beheerpakketten (regionaal)
A01.01 Weidevogelgebied 
 A01.01.04c.Ut Legselbeheer met hoge dichtheid weidevogels
A01.02 Akkerfaunagebied 
  
A01.03 Ganzenfoerageergebied 
 A01.03.02.Lb Opvang overzomerende Grauwe ganzen Maasplassen.
A01.04 Insectenrijke graslanden 
 A01.04.01.Lb Insectenrijk graslandperceelsbeheer Roerdal
 A01.04.02.Lb Insectenrijke graslandranden Roerdal
A01.05 Bever foerageergebied 
 A01.05.01.Lb Foerageerrand bever
A02.01 Botanisch waardevol grasland 
  
A02.02 Botanisch waardevol akkerland 
  

 

Beschrijving regionale agrarische beheerpakketten

Agrarisch beheerpakket A01.01.04c.Ut: Legselbeheer met hoge dichtheid weidevogels

Instapeisen:

  • 1.

    De beheereenheid is gelegen in een door Gedeputeerde Staten van Utrecht in het natuurbeheerplan aangewezen gebied.

  • 2.

    De beheereenheid bestaat uit grasland.

  • 3.

    De beheereenheid is ten minste 0,5 ha groot.

  • 4.

    Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.

Beheereisen:

  • 1.

    De beheereenheid wordt tijdens het broedseizoen een of enkele malen afgezocht op aanwezige legsels, welke worden gemarkeerd.

  • 2.

    De beheereenheid wordt niet beweid.

  • 3.

    Indien een perceel grasland wordt gemaaid of anderszins bewerkt, wordt een enclave van tenminste 25m2 om de aanwezige nesten gevrijwaard van alle landbouwkundige werkzaamheden.

  • 4.

    Op de totale oppervlakte van de beheereenheden waarop in een beheerjaar het onderhavige beheerpakket wordt uitgevoerd, wordt een getrapt maaibeheer uitgevoerd volgens onderstaande voorwaarden:

    • a.

      de eerste maaibeurt vindt niet vóór 1 mei en niet later dan 6 mei plaats, waarbij ten minste 20% van die totale oppervlakte wordt gemaaid;

    • b.

      de tweede maaibeurt vindt niet vóór 8 mei en niet later dan 15 mei plaats, waarbij maximaal 60% van die totale oppervlakte wordt gemaaid;

    • c.

      de derde maaibeurt vindt niet vóór 17 mei en niet later dan 23 mei plaats, waarbij ten minste 20% van die totale oppervlakte wordt gemaaid.

  • 5.

    Tussen elke maaibeurt zit een periode van ten minste één week.

  • 6.

    Van de gevonden nesten wordt door de begunstigde een nestkaart bijgehouden. Na afloop van het broedseizoen worden deze gegevens door de begunstigde digitaal ter beschikking gesteld aan Gedeputeerde Staten.

Varianten:

A01.01.04c1.Ut: Legselbeheer op grasland met 150 tot 200 broedparen per 100 hectare. A01.01.04c2.Ut: Legselbeheer op grasland met 200 tot 300 broedparen per 100 hectare. A01.01.04c3.Ut: Legselbeheer op grasland met meer dan 300 broedparen per 25 hectare.

Agrarisch beheerpakket A01.03.02Lb: Opvang overzomerende Grauwe ganzen Maasplassen.

Instapeisen:

  • 1.

    De beheereenheid is een perceel grond, welk minimaal 0,5 hectare groot is en gelegen binnen de begrenzing van de aangegeven zoekgebieden in het beheerplan voor de overzomerende Grauwe gans in Limburg.

  • 2.

    De beheereenheid bestaat uit bemest grasland.

  • 3.

    Er dient op de beheereenheid in het foerageerseizoen te allen tijde aantrekkelijk gras voor ganzen aanwezig te zijn. Onder aantrekkelijk gras wordt verstaan; gras met een lengte van 5 tot 15 cm. Er dient op geen enkele plaats binnen het foerageergebied gras met een lengte van meer dan 30 cm aanwezig te zijn, tenzij dit niet volgens de goede landbouwpraktijk voorkomen kan worden.

  • 4.

    Op de beheereenheid mogen geen ganzen verjaagd worden. Overige dieren die schade veroorzaken mogen wel ver- en bejaagd worden, mits de ganzen niet verstoord worden. Het uitgangspunt is zoveel mogelijk ganzen op de beheereenheid te krijgen en te behouden.

Beheereisen:

  • 1.

    De beheereenheid dient 3 keer per jaar gemaaid of gebloot te worden. Dit dient niet volvelds te worden gedaan om altijd kwalitatief, voldoende gras aan te kunnen bieden.

  • 2.

    Overige werkzaamheden die de graskwaliteit verbeteren, maar het foerageren op korte termijn belemmeren, dienen in gedeeltes uitgevoerd te worden. (vb: slepen van grasland, bemesten, bloten, oogsten). Onder normale weersomstandigheden dient te allen tijde geschikt gras aanwezig te zijn.

  • 3.

    Indien de grasgroei het toelaat kan er geweid worden. Het vee mag niet langer dan 4 weken op een perceel lopen. Het totale perceel mag ingedeeld worden in kleinere percelen om de dieren te laten omweiden. Hierbij dient de beweiding in dienst van het beheerdoel te staan. Om ganzen niet te verstoren dient de beweiding van 1 juli tot en met 30 september plaats te vinden met maximaal 4 GVE per hectare op enig moment. Dit geldt op perceelsniveau.

  • 4.

    Indien er een maaisnede wordt geoogst of de graasdieren omgeweid worden dient het te maaien perceel of het perceel waarin het vee wordt omgeweid getaxeerd te worden. De schade zal middels de graslandhoogtemeter opgenomen worden.

  • 5.

    Onkruiden dienen pleksgewijs bestreden te worden.

  • 6.

    Het perceel wordt minimaal een keer per jaar met drijfmest bemest.

  • 7.

    Het perceel wordt minimaal een keer per jaar met kunstmest bemest.

  • 8.

    Indien er op plekken minder smakelijke grassen voorkomen of door vertrapping het gras verdwenen is, dienen deze plekken doorgezaaid te worden zodat er weer aantrekkelijk eiwitrijk gras ontstaat.

Administratieve verplichtingen:

  • Ondernemers houden op perceelsniveau een grasland logboek bij dat wordt aangeleverd door de projectleider en maandelijks wordt teruggestuurd naar de projectleider.

Aanvullende verplichtingen:

  • 1.

    Elk jaar vindt er een evaluatie plaats of de doelen zijn gehaald en kunnen de broeden opgroeilocaties anders ingedeeld worden.

  • 2.

    Op of aanmerkingen vanuit de projectleider worden opgevolgd.

  • 3.

    De percelen worden ter beschikking gesteld aan alle activiteiten die aan het project gerelateerd zijn (bijvoorbeeld tellingen, taxaties en beoordelingen).

Agrarisch beheerpakket A01.04.01Lb: Insectenrijk graslandperceelsbeheer Roerdal

Instapeisen:

1. De beheereenheid bestaat uit een perceel grasland van minimaal 0.2 hectare groot.

Beheereisen:

1. De graslanden worden gemaaid conform de beheereisen van de betreffende variant. Buiten de aangegeven periodes is maaien niet toegestaan.2. Het grasland mag niet gescheurd, gefreesd, geploegd of heringezaaid worden.3. Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van jacobskruid, brandnetel, akkerdistel, ridderzuring, haagwinde of kleefkruid.4. Beweiding is toegestaan in de periode 15 september tot 1 januari met maximaal 2 GVE per hectare. Buiten deze periode is beweiding niet toegestaan.

Varianten:

  • A01.04.01a.Lb Insectenrijk graslandperceelsbeheer Roerdal: Basis

    • 1.

      De gehele beheereenheid wordt ieder jaar in de periode van 1 mei tot 1 juni gemaaid, waarbij het maaisel wordt afgevoerd.

    • 2.

      Ieder jaar wordt 75 % van de beheereenheid in de periode van 15 september tot 1 januari gemaaid, waarbij het maaisel wordt afgevoerd.

    • 3.

      De beheereenheid wordt niet bemest en er wordt geen bagger opgebracht.

  • A01.04.01b.Lb Insectenrijk graslandperceelsbeheer Roerdal: Plus

    • 1.

      Gefaseerd maaien: ieder jaar wordt 50% van het perceel gemaaid in de periode van 15 september tot 1 januari, waarbij het maaisel wordt afgevoerd.

      Het daaropvolgende jaar wordt de andere 50% van de beheereenheid gemaaid in de periode 15 september tot 1 januari, waarbij eveneens het maaisel wordt afgevoerd.

    • 2.

      Bemesting is niet toegestaan, met uitzondering van instandhoudingsbemesting met kalk of ruige mest, uitgezonderd kippenmest.

Agrarisch beheerpakket A01.04.02Lb: Insectenrijke graslandranden Roerdal

Instapeisen:

1. De beheereenheid bestaat uit grasland en grenst aan een wegberm, een watergang of aan opgaande houtachtige begroeiing.2. De beheereenheid is minimaal 50 meter lang en tussen de 5 en 10 meter breed.

Beheereisen:

  • 1.

    Gefaseerd maaien: ieder jaar wordt 50% van het perceel gemaaid in de periode van 15 september tot 1 januari, waarbij het maaisel wordt afgevoerd.

    Het daaropvolgende jaar wordt de andere 50% van de beheereenheid gemaaid in de periode 15 september tot 1 januari, waarbij eveneens het maaisel wordt afgevoerd. Buiten de aangegeven periode is maaien niet toegestaan.

  • 2.

    Het grasland mag niet gescheurd, gefreesd, geploegd of heringezaaid worden.

  • 3.

    Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van jacobskruid, brandnetel, akkerdistel, ridderzuring, haagwinde of kleefkruid.

  • 4.

    Beweiding is niet toegestaan.

  • 5.

    De beheereenheid wordt niet bemest en er wordt geen bagger opgebracht.

Agrarisch beheerpakket A01.05.01Lb: Foerageerrand Bever

Instapeisen:

  • 1.

    De foerageerrand heeft een minimale breedte van 10 meter, en een maximale breedte van 20 meter (gemeten vanaf de waterloop landinwaarts) met een minimale lengte van 50 meter

  • 2.

    De foerageerrand grenst aan een waterloop waar recentelijk het voorkomen van één of meerdere bevers is aangetoond of bestaat uit potentieel leefgebied voor deze soort. Deze leefgebieden staan beschreven in het Stimuleringsplan.

  • 3.

    De foerageerrand grenst aan gras- of akkerland.

  • 4.

    De foerageerrand bestaat na 6 jaar uit een ruige of moerassige vegetatie. Verspreide opslag van struiken en jonge bomen is gewenst omdat dit in de winter stapelvoedsel voor de bever is.

Beheereisen:

  • 1.

    Het tegengaan van bosvorming door eenmaal per zes jaar de grootste bomen te kappen.

  • 2.

    Bij afsluiten van de overeenkomst ook een vrijstelling van de meldings- en herplantplicht van de Boswet aanvragen bij de Dienst Regelingen.

Varianten:

  • A01.05.01.Lb Foerageerrand Bever

Bijlage 4: Aanvullende randvoorwaarden

Vervallen.

Bijlage 5: Eisen collectief beheerplan 

A. Een collectief beheerplan voldoet aan de volgende eisen:

  • a.

      onderdeel van het collectief beheerplan maakt uit een elektronische kaart met een topografische ondergrond, waarop is aangegeven op welke landbouwgronden de deelnemende landbouwers welke agrarische beheerpakketten of varianten daarvan wensen uit te voeren;

  • b.

    de gebiedscoördinator sluit met elk van de deelnemende landbouwers een overeenkomst waarin het beheer, bedoeld in subonderdeel a, wordt vastgelegd. De overeenkomst wordt door beide partijen ondertekend en in elk geval opgenomen in de administratie van de gebiedscoördinator;

  • c.

    als onderdeel van het collectief beheerplan voegt de gebiedscoördinator een advies van de gebiedscoördinator met betrekking tot de kwaliteit van het collectief beheerplan;

  • d.

      het collectief beheerplan omvat tevens een omschrijving en plaatsaanduiding van het beheer, uitgevoerd door ontvangers van:

    • i.

      een subsidie natuurbeheer op grond van de onderhavige verordening;

    • ii.

      een subsidie op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer {…naam provincie…};

    • iii.

      een subsidie op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister;

    • iv.

      een subsidie op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer {…naam provincie…} of

    • v.

      een subsidie op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister, voor zover dit beheer samenhangt met en relevant is voor het doel van het collectief agrarisch natuurbeheer waarvoor de gebiedscoördinator een collectief beheerplan opstelt; 

  • e.

    de gebiedscoördinator draagt er zorg voor dat de oppervlakte die per deelnemende landbouwer is opgenomen in het collectief beheerplan, groter gelijk onderscheidenlijk kleiner gelijk is dan de minimum- onderscheidenlijk maximumoppervlakte die de betreffende landbouwer heeft aangegeven in de aanvraag, bedoeld in artikel 4.1.2.1;

  • f.

    aan nadere door Gedeputeerde Staten opgestelde eisen.

B. Een wijziging van een vastgesteld collectief beheerplan voldoet aan de volgende eisen:

  • a.

      onderdeel van de wijziging maakt uit een elektronische kaart met een topografische ondergrond waarop de wijzigingen, bedoeld in de subonderdelen b en c, zijn aangegeven.

  • b.

      op de in subonderdeel a bedoelde kaart is ten behoeve van landbouwers die reeds vóór de indiening van de aanvraag tot wijziging van het collectief beheerplan deelnamen aan collectief agrarisch natuurbeheer in het gebied waarop het collectief beheerplan ziet, en voor zover daar door die landbouwers om is verzocht, aangegeven:

    • i.

         op welke landbouwgronden waarvoor reeds een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer wordt verstrekt, zij welke gewijzigde agrarische beheerpakketten of varianten daarvan wensen uit te voeren (ander agrarisch beheerpakket op dezelfde beheereenheid);

    • ii.

        op welke gewijzigde landbouwgronden zij het agrarisch beheerpakket of variant daarvan wensen uit te gaan voeren dat vóór de indiening van de aanvraag tot wijziging van het collectief beheerplan werd uitgevoerd op de onder i. bedoelde landbouwgronden (hetzelfde agrarische beheerpakket op andere beheereenheid);

    • iii.

      op welke gewijzigde landbouwgronden zij welke gewijzigde agrarische beheerpakketten of varianten daarvan wensen uit te voeren (ander agrarisch beheerpakket op andere beheereenheid);

    • iv.

        welke landbouwgronden waarvoor reeds een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer wordt verstrekt, zij voor de resterende periode waarvoor de subsidie wordt verstrekt, wensen te vergroten overeenkomstig artikel 7.5, eerste lid (vergroting bestaande beheereenheid);

    • v.

        op welke landbouwgronden die niet vóór de indiening van de aanvraag tot wijziging van het collectief beheerplan in dat plan waren opgenomen, en die zelfstandig voldoen aan de voorwaarden van de onderhavige verordening voor de betreffende subsidie, zij overeenkomstig artikel 7.5, eerste lid, voor de resterende periode waarvoor de subsidie wordt verstrekt, welke agrarische beheerpakketten of varianten daarvan wensen uit te voeren (nieuwe beheereenheid voor resterende subsidieperiode);

    • vi.

      op welke landbouwgronden die niet vóór de indiening van de aanvraag tot wijziging van het collectief beheerplan in dat plan waren opgenomen, zij voor de gehele periode, bedoeld in artikel 4.1.1.2, welke agrarische beheerpakketten of varianten daarvan wensen uit te voeren (nieuwe beheereenheid voor volledige subsidieperiode). 

  • c.

      op de in subonderdeel a bedoelde kaart is ten behoeve van landbouwers die niet reeds vóór de indiening van de aanvraag tot wijziging van het collectief beheerplan deelnamen aan collectief agrarisch natuurbeheer in het gebied waarop het collectief beheerplan ziet, op verzoek van die landbouwers, aangegeven op welke landbouwgronden zij voor de gehele periode, bedoeld in artikel 4.1.1.2, welke agrarische beheerpakketten of varianten daarvan wensen uit te voeren (nieuwe beheereenheid voor volledige subsidieperiode).

  • d.

     de gebiedscoördinator sluit met elk van de deelnemende landbouwers een overeenkomst waarin het beheer, bedoeld in subonderdeel b onderscheidenlijk subonderdeel c, wordt vastgelegd. De overeenkomst wordt door beide partijen ondertekend en in elk geval opgenomen in de administratie van de gebiedscoördinator;

  • e.

      als onderdeel van de wijziging voegt de gebiedscoördinator een advies van de gebiedscoördinator met betrekking tot de kwaliteit van het collectief beheerplan in relatie tot de verzochte wijzigingen in beheer;

  • f.

    de gebiedscoördinator draagt er zorg voor dat de oppervlakte die per deelnemende landbouwer is opgenomen in het collectief beheerplan, groter gelijk is aan de minimumoppervlakte die de betreffende landbouwer heeft aangegeven in de aanvraag, bedoeld in artikel 4.1.2.1;

  • g.

      aan nadere door Gedeputeerde Staten opgestelde eisen.

• Wijzigingen als bedoeld in subonderdeel b, onder i. en iii., zijn niet toegestaan voor zover deze tot gevolg hebben dat de landbouwer een agrarisch beheerpakket gaat uitvoeren dat behoort tot een ander agrarisch beheertype; • Wijzigingen als bedoeld in subonderdeel b, onder i. tot en met iii., zijn evenmin toegestaan voor zover zij betrekking hebben op agrarische beheerpakketten met de aanduiding A01.01.05, A01.02.01, met uitzondering van en overeenkomstig de varianten c en d, en A02.01.01 tot en met A02.02.03.

Bijlage 6 Landschap 

Onderdeel A.1 Landschapsbeheertypen en bijbehorende landschapselementen waarvan de instandhouding is toegestaan binnen natuurterreinen, waarbij landschapselementen waarvan de alfanumerieke aanduiding eindigt op de cijfers “00” slechts door gecertificeerde begunstigden kunnen worden aangevraagd.

LandschapsbeheertypeLandschapselement
L01 Groenblauwe Landschapselementen 
L01.01 Poel en klein historisch water 
 L01.01.00 Poel en klein historisch water - gemiddeld L01.01.01a Oppervlakte poel L01.01.01b Oppervlakte poel > 175 m2
L01.02 Houtwal en houtsingel 
 L01.02.00 Houtwal en houtsingel - gemiddeld L01.02.01 Houtsingel en houtwal L01.02.02 Hoge houtwal L01.02.03 Holle weg en graft
L01.03 Elzensingel 
 L01.03.00 Elzensingel - gemiddeld L01.03.01a Bedekking elzensingel 30-50% L01.03.01b Bedekking elzensingel 50%-75% L01.03.01c Bedekking elzensingel > 75%
L01.04 Bossingel en bosje 
 L01.04.01 Bossingel en bosje
L01.05 Knip- of scheerheg 
 L01.05.00 Knip- of scheerheg - gemiddeld L01.05.01a Heg jaarlijks scheren of knippen L01.05.01b Heg eenmaal per 2-3 jaar scheren of knippen
L01.06 Struweelhaag 
 L01.06.00 Struweelhaag - gemiddeld L01.06.01a Struweelhaag snoeicyclus 5-7 jaar L01.06.01b Struweelhaag snoeicyclus > 12 jaar
L01.07 Laan 
 L01.07.00 Laan – gemiddeld L01.07.01a Laan stamdiameter bomen L01.07.01b Laan stamdiameter bomen 20-60 cm L01.07.01c Laan stamdiameter bomen > 60 cm
L01.08 Knotboom 
 L01.08.00 Knotboom - gemiddeld L01.08.01a Knotboom stamdiameter L01.08.01b Knotboom stamdiameter 20-60 cm L01.08.01c Knotboom stamdiameter > 60 cm
L01.09 Hoogstamboomgaard 
 L01.09.01 Hoogstamboomgaard
  
L03 Aardwerken 
L03.01 Aardwerk en groeve 
 L03.01.00 Aardwerk en groeve

Onderdeel A.2 Provinciale landschapsbeheertypen en bijbehorende regionale landschapselementen waarvan de instandhouding is toegestaan binnen natuurterreinen, waarbij landschapselementen waarvan de alfanumerieke aanduiding eindigt op de cijfers “00” slechts door gecertificeerde begunstigden kunnen worden aangevraagd.

LandschapsbeheertypeLandschapselement (regionaal)
L01 Groenblauwe Landschapselementen 
L01.09. Hoogstamboomgaard 
 L01.09.02 Halfhoogstamboomgaard bij historische boerderijen
L01.13. Bomenrij en solitaire boom 
 L01.13.03 Leibomen bij historische boerderijen
  
L03 Aardwerken 
L03.01 Aardwerk en groeve 
 L03.01.02 Schurvelingen en zandwallen op Goeree

Beschrijving regionale landschapselementen

Landschapselement L01.09.02: Halfhoogstamboomgaard bij historische boerderijen

Afbakening:

  • 1.

    Halfhoogstamboomgaarden hebben een minimale stamhoogte die lager is dan 1,5m.

  • 2.

    Een halfhoogstamboomgaard is een verzameling van fruitbomen, met een stam van minimaal 0,6 meter hoog en waarvan de onderbegroeiing bestaat uit een grazige vegetatie.

  • 3.

    Een halfhoogstamboomgaard bestaat uit minimaal 10 bomen en heeft een dichtheid van minimaal 75 en maximaal 150 fruitbomen per hectare.

  • 4.

    Maximaal 10% van de bomen bestaat uit walnootbomen.

  • 5.

    Een halfhoogstamboomgaard is vaak in een cluster geplant en duidelijk afgescheiden van de omgeving.

  • 6.

    De halfhoogstamboomgaard behoort bij een historische boerderij of ander gebouw dat vermeld staat op een locale of landelijke monumentenlijst of de boomgaard is vermeld op www.kich.nl of op een provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

Algemene beheerverplichting:

  • Halfhoogstamfruitbomen worden periodiek gesnoeid en bij beweiding moet beschadiging van de bomen door vee voorkomen worden.

Landschapselement L01.13.03: Leibomen bij historische boerderijen

Afbakening:

  • Uitsluitend leibomen bij historische boerderijen komen in aanmerking. Dit zijn boerderijen die voorkomen op de Rijks- of gemeentelijke monumentenlijst dan wel terug te vinden zijn op de MIP-lijst (Monumenten Inventarisatie Project) (zie www.kich.nl).

Algemene beheerverplichting:

  • Het beheer is gericht op het behoud van de specifieke vorm van de leibomen.

Landschapselement L03.01.02: Schurvelingen en zandwallen op Goeree

Afbakening:

  • Globaal kunnen drie typen zandwallen worden onderscheiden:

    - zandwallen volledig begroeid met kruiden en grassen;

    - zandwallen met kruiden en grassen en een lichte boom- of struiklaag;

    - zandwallen begroeid met een zware boomlaag, braamstruweel of struiklaag;

  • Uitsluitend de schurvelingen en zandwallen op de Kop van Goeree vallen onder dit landschapsbeheertype.

Algemene beheerverplichting:

  • 1.

    Om verruiging te voorkomen worden de delen met grassen en kruiden jaarlijks gefaseerd gemaaid. Het maaisel wordt afgevoerd.

  • 2.

    Maaiwerkzaamheden worden uitgevoerd in de maanden augustus-december.

  • 3.

    Bomen en struiken moeten met regelmaat worden opgesnoeid.

  • 4.

    Schade door betreding door vee moet worden voorkomen met een raster.

  • 5.

    Greppels die naast de zandwallen en schurvelingen zijn gelegen moeten regelmatig worden geschoond.

  • 6.

    Er mag geen snoeihout worden verbrand in, of in de directe omgeving van het element en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

  • 7.

    Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in het element is niet toegestaan.

Onderdeel B 

Onderdeel B.1. Landschapsbeheertypen en bijbehorende beheerpakketten landschap die zijn toegestaan in de gebieden zoals aangewezen in het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 in het kader van maatregel 214 van het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013

LandschapsbeheertypeBeheerpakket landschap
L01 Groenblauwe Landschapselementen 
L01.01 Poel en klein historisch water 
 L01.01.01a Oppervlakte poel L01.01.01b Oppervlakte poel > 175 m2
L01.02 Houtwal en houtsingel 
 L01.02.01 Houtsingel en houtwal L01.02.02 Hoge houtwal L01.02.03 Holle weg en graft
L01.03 Elzensingel 
 L01.03.01a Bedekking elzensingel 30-50% L01.03.01b Bedekking elzensingel 50%-75% L01.03.01c Bedekking elzensingel > 75%
L01.04 Bossingel en bosje 
 L01.04.01 Bossingel en bosje
L01.05 Knip- of scheerheg 
 L01.05.01a Heg jaarlijks scheren of knippen L01.05.01b Heg eenmaal per 2-3 jaar scheren of knippen
L01.06 Struweelhaag 
 L01.06.01a Struweelhaag snoeicyclus 5-7 jaar L01.06.01b Struweelhaag snoeicyclus > 12 jaar
L01.07 Laan 
 L01.07.01a Laan stamdiameter bomen L01.07.01b Laan stamdiameter bomen 20-60 cm L01.07.01c Laan stamdiameter bomen > 60 cm
L01.08 Knotboom 
 L01.08.01a Knotboom stamdiameter L01.08.01b Knotboom stamdiameter 20-60 cm L01.08.01c Knotboom stamdiameter > 60 cm
L01.09 Hoogstamboomgaard 
 L01.09.01 Hoogstamboomgaard
L01.10 Struweelrand 
 L01.10.01 Struweelrand
L01.11 Hakhoutbosje 
 L01.11.01a Hakhoutbosje met dominantie langzaamgroeiende soorten (zomereik, wintereik, berk, haagbeuk) L01.11.01b Hakhoutbosje met dominantie snelgroeiende soorten (zwarte els en/of gewone es)
L01.12 Griendje 
 L01.12.01 Griendje
L01.13 Bomenrij en solitaire boom 
 L01.13.01a Bomenrij stamdiameter L01.13.01b Bomenrij stamdiameter 20-60 cm L01.13.01c Bomenrij stamdiameter > 60 cm L01.13.02a Solitaire boom stamdiameter L01.13.02b Solitaire boom stamdiameter 20-60 cm L01.13.02c Solitaire boom stamdiameter > 60 cm
L01.14 Rietzoom en klein rietperceel 
 L01.14.01a Smalle rietzoom ( L01.14.01b Brede rietzoom (> 5 meter) en klein rietperceel
L01.15 Natuurvriendelijke oever 
 L01.15.01 Natuurvriendelijke oever
L04 Recreatieve landschapselementen 
L04.01 Wandelpad over boerenland 
 L04.01.01 Wandelpad over boerenland

 

Onderdeel B.2. Provinciale landschapsbeheertypen en bijbehorende regionale beheerpakketten landschap  

LandschapsbeheertypeBeheerpakket landschap
L01 Groenblauwe beheerpakketten landschap 
L01.09. Hoogstamboomgaard 
 L01.09.02 ZH Halfhoogstamboomgaard bij historische boerderijen
L01.13. Bomenrij en solitaire boom 
 L01.13.03 ZH Leibomen bij historische boerderijen
  
L03 Aardwerken 
L03.01 Aardwerk en groeve 
 L03.01.02 ZH Schurvelingen en zandwallen op Goeree

Beheerpakket landschap L01.09.02 ZH: Halfhoogstamboomgaard bij historische boerderijen

Instapeisen:

  • 1.

    Halfhoogstamboomgaarden hebben een minimale stamhoogte die lager is dan 1,5m.

  • 2.

    Een halfhoogstamboomgaard is een verzameling van fruitbomen met een stam van minimaal 0,6 meter hoog, waarvan de onderbegroeiing bestaat uit een grazige vegetatie.

  • 3.

    Een halfhoogstamboomgaard bestaat uit minimaal 10 bomen en heeft een dichtheid van minimaal 75 en maximaal 150 fruitbomen per hectare.

  • 4.

    Maximaal 10% van de bomen bestaat uit walnootbomen.

  • 5.

    Een halfhoogstamboomgaard is vaak in een cluster geplant en duidelijk afgescheiden van de omgeving.

  • 6.

    De halfhoogstamboomgaard behoort bij een historische boerderij of ander gebouw dat vermeld staat op een locale of landelijke monumentenlijst of de boomgaard is vermeld op www.kich.nl of op een provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

Beheereisen:

  • Halfhoogstamfruitbomen worden periodiek gesnoeid en bij beweiding moet beschadiging van de bomen door vee voorkomen worden.

Beheerpakket landschap L01.13.03 ZH: Leibomen bij historische boerderijen

Instapeisen:

  • Uitsluitend leibomen bij historische boerderijen komen in aanmerking. Dit zijn boerderijen die voorkomen op de Rijks- of gemeentelijke monumentenlijst dan wel terug te vinden zijn op de MIP-lijst (Monumenten Inventarisatie Project) (zie www.kich.nl).

Beheereisen:

  • Het beheer is gericht op het behoud van de specifieke vorm van de leibomen.

Beheerpakket landschap L03.01.02 ZH: Schurvelingen en zandwallen op Goeree

Instapeisen:

  • Globaal kunnen drie typen zandwallen worden onderscheiden:

    - zandwallen volledig begroeid met kruiden en grassen;

    - zandwallen met kruiden en grassen en een lichte boom- of struiklaag;

    - zandwallen begroeid met een zware boomlaag, braamstruweel of struiklaag;

  • Uitsluitend de schurvelingen en zandwallen op de Kop van Goeree vallen onder ditlandschapselement.

Beheereisen:

  • 1.

    Om verruiging te voorkomen worden de delen met grassen en kruiden jaarlijks gefaseerd gemaaid. Het maaisel wordt afgevoerd.

  • 2.

    Maaiwerkzaamheden worden uitgevoerd in de maanden augustus-december.

  • 3.

    Bomen en struiken moeten met regelmaat worden opgesnoeid.

  • 4.

    Schade door betreding door vee moet worden voorkomen met een raster.

  • 5.

    Greppels die naast de zandwallen en schurvelingen zijn gelegen moeten regelmatig worden geschoond.

  • 6.

    Er mag geen snoeihout worden verbrand in, of in de directe omgeving van het element en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

  • 7.

    Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in het element is niet toegestaan.

Bijlage 7 Voorwaarden toeslagen 

Onderdeel A:

Voorschriften toeslag schapenbeheer (artikel 3.6, eerste lid, onderdeel c)

  • 1.

    Gedurende elk kalenderjaar van de periode, bedoeld in artikel 3.2, waarvoor de toeslag wordt verstrekt, wordt gebruik gemaakt van één of meerdere door een herder geleide schaapskuddes bij het in stand houden van het op het natuurterrein aanwezige natuurbeheertype.

  • 2.

    Het gebruik van één of meerdere door een herder geleide schaapskuddes strekt zich gedurende elk kalenderjaar van de in het vorige punt bedoelde periode uit over de gehele oppervlakte waarvoor de toeslag door Gedeputeerde Staten wordt verstrekt.

Onderdeel B: Voorschriften toeslag ruige stalmest ()

  • 1.

    Op de beheereenheid wordt een agrarisch beheerpakket uitgevoerd dat in bijlage 3, onderdeel B.1, is opgenomen onder de aanduiding A01.01.01, A01.01.02, A01.01.04a of A01.01.05.

  • 2.

    Op de beheereenheid wordt in een kalenderjaar ten minste 10 en maximaal 20 ton ruige stalmest per hectare uitgereden.

  • 3.

    De ruige stalmest wordt in één keer in één van de onderstaande periodes op een beheereenheid uitgereden:

    • a.

        tussen 1 februari en de begindatum van de rustperiode van het betreffende agrarische beheerpakket, óf

    • b.

        vanaf de dag volgend op de einddatum van de rustperiode van het betreffende agrarische beheerpakket tot 1 september.

  • 4.

    In afwijking van punt 3, onderdeel b, mag gedurende de tijd dat de rustperiode overeenkomstig onderdeel C, subonderdeel 1, van de onderhavige bijlage is verlengd, geen ruige stalmest uitgereden worden.

  • 5.

    Indien de ruige stalmest wordt uitgereden op een beheereenheid waarop het agrarisch beheerpakket met de aanduiding A01.01.04a wordt uitgevoerd, dan wordt de ruige stalmest in één keer in één van de onderstaande periodes uitgereden:

    • a.

      tussen 1 februari en 1 april, óf

    • b.

      tussen 1 juli en 1 september.

  • 6.

    Van het uitrijden van de ruige stalmest wordt binnen twee weken na dat uitrijden melding gedaan met gebruikmaking van een daartoe door of vanwege Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier. De melding gaat vergezeld van een kaart met een topografische ondergrond waarop de beheereenheid is, dan wel beheereenheden zijn, aangegeven waarop de ruige stalmest is uitgereden.

Onderdeel C: Voorschriften aanvullende toeslag collectief agrarisch natuurbeheer (artikel 4.1.2.4, eerste lid)Subonderdeel 1 (verlengen rustperiode

  • 1.

    Op de beheereenheid wordt in het betreffende beheerjaar een agrarisch beheerpakket uitgevoerd dat in bijlage 3, onderdeel B.1, is opgenomen onder de aanduiding A01.01.01, A01.01.02, A01.01.05 of A01.01.06.

  • 2.

    De in artikel 4.1.2.4, eerste lid, bedoelde landbouwer blijft, na afloop van de periode waarin in dat beheerjaar aan de aan het betreffende agrarische beheerpakket verbonden beheereisen dient te worden voldaan indien niet om de toeslag zou zijn verzocht, net zolang voldoen aan die beheereisen als de aanwezigheid en bescherming van de op de betreffende beheereenheid aanwezige weidevogels in het betreffende beheerjaar vereisen.

Subonderdeel 2 (kuikenvelden)

  • 1.

    Op de beheereenheid wordt in het betreffende beheerjaar een agrarisch beheerpakket uitgevoerd dat in bijlage 3, onderdeel B.1, is opgenomen onder de aanduiding A01.01.01, A01.01.02, A01.01.04 voor zover het de varianten a1 tot en met a4 betreft, of A01.01.06.

  • 2.

      De in artikel 4.1.2.4, eerste lid, bedoelde landbouwer legt op de beheereenheid stroken of blokken aan met een breedte van minimaal 6, en maait deze stroken in elk geval niet eerder dan twee weken na de rest van de beheereenheid.

  • 3.

    De in punt 2 bedoelde stroken worden:

    • a.

        zodanig aangelegd dat de op de betreffende beheereenheid aanwezige weidevogels te allen tijde een vluchtmogelijkheid hebben, indien nodig naar een aangrenzend perceel waar voldoende bescherming gewaarborgd is;

    • b.

        net zolang in stand gehouden als de aanwezigheid en bescherming van de op de betreffende beheereenheid aanwezige weidevogels in het betreffende beheerjaar vereisen.

Subonderdeel 3 (nestgelegenheid voor de Zwarte stern)

  • 1.

    De beheereenheid ligt in een door Gedeputeerde Staten van Utrecht in het natuurbeheerplan aangewezen gebied.

  • 2.

    De beheereenheid bestaat uit twee randen van ten minste 250 meter lengte, gelegen aan weerszijden van een sloot, waarop door één en dezelfde begunstigde het agrarische beheerpakket met de aanduiding A01.01.05b wordt uitgevoerd.

  • 3.

    Aanvullend op, dan wel afwijkend van, de instap- en beheereisen van het agrarische beheerpakket met de aanduiding A01.01.05b worden de eisen in de onderstaande punten in acht genomen.

  • 4.

    Per rand wordt, gerekend vanaf de slootzijde, een aaneengesloten strook van 2 meter breedte en 250 meter lengte tussen 1 april en 1 augustus niet gemaaid, gerold, gesleept of bemest, en is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in die periode niet toegestaan. Bovendien wordt die strook tussen 15 juni en 1 augustus niet beweid.

  • 5.

    Indien het overige deel van de beheereenheid of het belendende perceel beweid wordt, dient vóór 15 juni een (tijdelijk) raster te worden geplaatst op een afstand van ten minste 0,5 meter van de in punt 4 bedoelde strook, bezien vanuit de zijde van het overige deel van de beheereenheid dan wel het belendende perceel.

    In dat geval kunnen Gedeputeerde Staten, op basis van het in artikel 4.1.2.4, tweede lid, bedoelde advies van de gebiedscoördinator en met inachtneming van het bepaalde in artikel 1.3, tweede tot en met vierde lid, de toeslag verhogen met een tegemoetkoming voor de tijd die de begunstigde heeft besteed aan het plaatsen van het raster.

  • 6.

    Halverwege de in punt 4 bedoelde strook worden, op een onderlinge afstand van ten minste 4 tot 5 meter en uiterlijk op 1 mei, minimaal 5 en maximaal 10 vlotjes in de sloot uitgelegd als nestgelegenheid voor de Zwarte stern. De vlotjes voldoen aan de eisen zoals geformuleerd door de werkgroep van de Agrarische Natuurvereniging “De Utrechtse Venen.

  • 7.

    De vlotjes worden, voor zover zij niet langer door de Zwarte stern gebruikt worden, uiterlijk op 1 september uit het water gehaald, schoongemaakt, gedroogd en opgeslagen.

  • 8.

    De begunstigde houdt bij op hoeveel vlotjes gebroed wordt en hoeveel jongen er uit komen. Deze gegevens worden door de begunstigde na afloop van het broedseizoen ter beschikking gesteld aan de werkgroep, bedoeld in punt 6.

Bijlage 8 Overstaptabel SAN Gelderland

De beheer- en landschapspakketten van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008, opgenomen in de linkerkolom van de onderstaande tabel, kunnen op grond van artikel 16.3, vijfde lid, van de onderhavige verordening worden gewijzigd in de agrarische beheerpakketten onderscheidenlijk beheerpakketten landschap, opgenomen in de rechterkolom van de onderstaande tabel:

Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2009
  
Beheerpakket (bijlagenummer/pakketnaam)Agrarisch beheerpakket (aanduiding/pakketnaam)
  
6: Ontwikkeling kruidenrijk graslandA02.01.02: Botanisch hooiland
7: Instandhouding kruidenrijk graslandA02.01.02: Botanisch hooiland
8: Bont hooilandA02.01.02: Botanisch hooiland
9: Bonte hooiweideA02.01.02: Botanisch hooiland A01.01.05: Kruidenrijk weidevogelgrasland
10: Kruidenrijk weilandA02.01.01: Botanisch weiland A01.01.05: Kruidenrijk weidevogelgrasland
11: Bont weilandA02.01.01: Botanisch weiland A01.01.05: Kruidenrijk weidevogelgrasland
12: Bonte weiderandA02.01.03a: Botanische weiderand
13: Bonte hooirandA02.01.03b: Botanische hooirand
14: Kruidenrijke zomenA02.01.03b: Botanische hooirand
15: Landschappelijk waardevol graslandA02.01.01: Botanisch weiland
16: Weidevogelgrasland met een rustperiode van 1 april tot 1 juniA01.01.01a: Weidevogelgrasland met een rustperiode van 1 april tot 1 juni
16: Weidevogelgrasland met een rustperiode van 1 april tot 8 juniA01.01.01b: Weidevogelgrasland met een rustperiode van 1 april tot 8 juni
16: Weidevogelgrasland met een rustperiode van 1 april tot 15 juniA01.01.01c: Weidevogelgrasland met een rustperiode van 1 april tot 15 juni
16: Weidevogelgrasland met een rustperiode van 1 april tot 22 juniA01.01.01d: Weidevogelgrasland met een rustperiode van 1 april tot 22 juni
17: Vluchtheuvels voor weidevogelsBijlage 7, onderdeel C, subonderdeel b: Toeslag kuikenstroken
18: Plasdras met een inundatieperiode van 15 februari tot 15 aprilA01.01.03a: Plasdras met een inundatieperiode van 15 februari tot 15 april
18: Plasdras met een inundatieperiode van 15 februari tot 15 meiA01.01.03b: Plasdras met een inundatieperiode van 15 februari tot 15 mei
23a: Faunarand algemeen op kleigrondA01.02.01a t/m d: Bouwland met broedende akkervogels A01.02.02a: Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels op kleigrond
23a: Faunarand algemeen op zandgrondA01.02.01a t/m d: Bouwland met broedende akkervogels A01.02.02b: Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels op zandgrond
23b: Patrijzenrand op kleigrondA01.02.01a t/m d: Bouwland met broedende akkervogels A01.02.02a: Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels op kleigrond
23b: Patrijzenrand op zandgrondA01.02.01a t/m d: Bouwland met broedende akkervogels A01.02.02b: Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels op zandgrond
23c: Grauwe kiekenrand op kleigrondA01.02.01a t/m d: Bouwland met broedende akkervogels A01.02.02a: Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels op kleigrond
23c: Grauwe kiekenrand op zandgrondA01.02.01a t/m d: Bouwland met broedende akkervogels A01.02.02b: Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels op zandgrond
24a: Akkerrijke flora IA02.02.01a t/m c: Akker met waardevolle flora
26a: Akkerrijke flora IIA02.02.01a t/m c: Akker met waardevolle flora
28: Akkerflora randenA02.02.03: Akkerflora randen
28a: HamsterpakketA01.02.03a: Bouwland voor hamsters A01.02.03b: Opvangstrook voor hamsters
28c: Grasland t.b.v. overwinterende ganzen (pakket 2007)A01.03.01a: Ganzen op grasland
28c: Ganzenfoerageergebied, variant A: Grasland (pakket 2008)A01.03.01a: Ganzen op grasland
28c: Ganzenfoerageergebied, variant B: Bouwland (pakket 2008)A01.03.01b: Ganzen op bouwland
28c: Ganzenfoerageergebied, variant C: Vroege groenbemester (pakket 2008)A01.03.01c: Ganzen op vroege groenbemester
28c: Ganzenfoerageergebied, variant D: Late groenbemester (pakket 2008)A01.03.01d: Ganzen op late groenbemester
28d: Bouwland t.b.v. overwinterende ganzen (pakket 2007)A01.03.01b: Ganzen op bouwland
28e: Grasgroenbemester t.b.v. overwinterende ganzen (pakket 2007)A01.03.01c: Ganzen op vroege groenbemester
28f: Grasgroenbemester maïsland t.b.v. overwinterende ganzen (pakket 2007)A01.03.01d: Ganzen op late groenbemester
  
  
Landschapspakket (bijlagenummer/pakketnaam)Beheerpakket landschap (aanduiding/pakketnaam)
  
32: Houtkade, houtwal, haag en singelL01.02.01: Houtwal en singel L01.06.01a: Struweelhaag snoeicyclus 5-7 jaar* L01.06.01b: Struweelhaag snoeicyclus > 12 jaar* * Alleen als voldaan wordt aan instapeisen
33: BomenrijL01.07.01a: Laan stamdiameter L01.07.01b: Laan stamdiameter 20-60 cm* L01.07.01c: Laan stamdiameter > 60 cm* L01.13.01a: Bomenrij stamdiameter L01.13.01b: Bomenrij stamdiameter 20-60 cm L01.13.01c: Bomenrij stamdiameter > 60 cm * Alleen als voldaan wordt aan instapeisen
36: ElzensingelL01.03.01c: Elzensingel bedekkingsgraad > 75%
37: GeriefhoutbosjeL01.11.01a: Hakhoutbosje met dominantie van langzaam groeiende boomsoorten (zomereik, wintereik, berk, haagbeuk) L01.11.01b: Hakhoutbosje met dominantie van snelgroeiende boomsoorten (zwarte els, gewone es)
38: Knip- en scheerhegL01.05.01a: Knip- en scheerheg jaarlijkse cyclus L01.05.01b: Knip- en scheerheg 2-3 jaarlijkse cyclus
40: Knotbomen(rij)L01.08.01a: Knotboom stamdiameter L01.08.01b: Knotboom stamdiameter 20-60 cm L01.08.01c: Knotboom stamdiameter > 60 cm
41: Grubbe en holle wegL01.02.03: Holle weg en graft
42: HoogstamboomgaardL01.09.01: Hoogstamboomgaard
44: PoelL01.01.01a: Poel en klein historisch water
44: Poel 75-175mL01.01.01a: Poel en klein historisch water
44: Poel > 175mL01.01.01b: Poel en klein historisch water > 175m
45: Rietzoom en klein rietperceel (rijland)L01.14.01a: Smalle rietzoom (2-5m)
45: Rietzoom en klein rietperceel (vaarland)L01.14.01b: Brede rietzoom (> 5m) en klein rietperceel
46: RasterSubsidie zit verdisconteerd in de verschillende beheerpakketten landschap

 

Bijlage 9 Index natuur en landschap

 1. ToelichtingIn 2010 heeft er een stelselwijziging plaatsgevonden bij de agromilieuverbintenissen. De systematiek van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland (pSAN) is vanaf 1 januari 2010 vervangen door de systematiek subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2009 (SNL). De pakketten volgens de systematiek SNL wijken op een aantal punten af van de pakketten pSAN. • Indien aanwezig zijn de resultaatbepalingen geschrapt • Beheersbepalingen zijn aangepast aan de opgedane ervaringen • De teksten zijn verbeterd.

De overige wijzigingen zijn: Wijzigingen in het weidevogelbeheer ten opzichte van het Programma Beheer zijn vooral gebaseerd op recent onderzoek van Alterra waarin gekeken is naar het functioneren van kuikenland voor opgroeiende weidevogelkuikens. Dit heeft geleid tot een aanpak waarbij deelname aan een collectief beheerplan uitgangspunt is. In dit collectief beheerplan is een gezamenlijke aanpak tussen agrariërs, evt. tezamen met terreinbeheerders, ten aanzien van het weidevogelbeheer vastgelegd. Door deze gezamenlijke aanpak op planmatige wijze uit te voeren vindt een uitgekiend beheer plaats en wordt de effectiviteit van beheersmaatregelen verhoogd. Dit beheer moet leiden tot een aantrekkelijk vestigingsbiotoop, een rustperiode om te broeden en voldoende kuikenland om de kuikens op te laten groeien. Wat betreft de afzonderlijke pakketten zijn daarnaast een aantal verbeteringen doorgevoerd. Wijzingen. Er heeft een uitbreiding plaatsgevonden in de rustperioden. Door het toevoegen van drie nieuwe varianten, is het nu beter mogelijk ook zich zeer laat vestigende soorten voldoende rust te bieden in de broedtijd. Het vluchtheuvelpakket is omgezet in een toeslag. Ook het plasdraspakket heeft een tweetal nieuwe varianten gekregen, eveneens gericht op zeer laat arriverende broedvogels, maar ook op opgroeiende kuikens en doortrekkers. Ten behoeve van het realiseren van voldoende kuikenland, zijn pakketten met voorweiden toegevoegd. Tevens is een tweetal andere pakketten toegevoegd die ten doel hebben de voedselsituatie voor kuikens te verbeteren, nl. kruidenrijk weidevogelgrasland en extensief beweid weidevogelgrasland. Bij het akkerfaunabeheer heeft eveneens een vereenvoudiging plaatsgevonden, gebaseerd op ervaringen uit vooral Groningen, Flevoland en Zeeland in de afgelopen jaren. In plaats van verschillende pakketten gericht op soorten, is nu gekozen voor een tweetal pakketten gericht op soortgroepen (broedende akkervogels en overwinterende/doortrekkende akkervogels). Het hamsterbeheer is wederom opgenomen in het stelsel. Het ganzenbeheer is feitelijk ongewijzigd voortgezet, zij het dat her en der wat tekstuele aanpassingen gedaan zijn. Door het wegvallen van de resultaatbepalingen bij het botanisch graslandbeheer, zijn deze pakketten opnieuw tegen het licht gehouden en aanzienlijk versimpeld. Daartegenover staat dat zaken die eerst impliciet geregeld waren via de resultaatbepaling (bv. het niet gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen) nu explicieter in de pakketten opgenomen zijn. Toegevoegd is een pakket bronbeheer, ten behoeve van bronnen in het agrarisch gebied. Ten aanzien van akkerflora is het stelsel door het wegvallen van de resultaatcomponent eveneens versimpeld, en teruggebracht tot twee volleveldspakketten en een randenpakket. Bij de landschapspakketten zijn vrijwel alle oude pakketten teruggekeerd in het nieuwe stelsel, soms in een enigszins gewijzigde vorm.

2 Beheerspakketten agromilieuverbintenissen

2.1 Onderdeel agrarisch natuurbeheer

  • A01.01.01 Weidevogelgrasland met een rustperiode

  • A01.01.02 Weidevogelgrasland met voorweiden

  • A01.01.03 Plas-dras

  • A01.01.04 Landbouwgrond met legselbeheer

  • A01.01.05 Kruidenrijk weidevogelgrasland

  • A01.01.06 Extensief beweid grasland weidevogelgrasland

  • A01.01.07 Ruige mest

  • A01.01.08 Kuikenstroken

  • A01.02.01 Bouwland met broedende akkervogels

  • A01.02.02 Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels

  • A01.02.03 Bouwland voor hamsters

  • A01.03.01 Overwinterende ganzen

  • A02.01.01 Botanisch weiland

  • A02.01.02 botanisch hooiland

  • A02.01.03 Botanische weide- of hooilandrand

  • A02.01.04 Botanisch bronbeheer

  • A02.02.01 Akker met waardevolle flora

  • A02.02.02 Chemie en kunstmestvrij land

  • A02.02.03 Akkerflora rand

A01.01 WeidevogelpakkettenAlgemene informatie: Belangrijke aantallen weidevogels komen voor in agrarisch beheerde graslanden. Hierbij gaat het zowel om de minder als de meer kritische soorten. In tegenstelling tot graslanden die in beheer zin bij terreinbeherende organisaties, hebben de agrarisch beheerde graslanden veelal in eerste instantie een productiefunctie. In een natuurbeheerplan zijn gebieden aangewezen waar weidevogelbeheer mogelijk is. Om voor vergoeding volgens A01.01 in aanmerking te komen is deelname aan een collectief beheerplan vereist. In dit collectief beheerplan is een gezamenlijke aanpak tussen agrariërs, evt. tezamen met terreinbeheerders, ten aanzien van het weidevogelbeheer vastgelegd. Door deze gezamenlijke aanpak op planmatige wijze uit te voeren vindt een uitgekiend beheer plaats en wordt de effectiviteit van beheersmaatregelen verhoogd. Dit beheer moet leiden tot een aantrekkelijk vestigingsbiotoop, een rustperiode om te broeden en voldoende kuikenland om de kuikens op te laten groeien.

Binnen het agrarisch weidevogelgrasland is daarom een stelsel van pakketten ontwikkeld:

  • Pakketten om percelen in het voorjaar plasdras te zetten om daarmee weidevogels aan te trekken (A01.01.03)

  • Pakketten met een rustperiode in de nestfase waarin agrarische werkzaamheden niet toegestaan zijn. Deze rustperiode loopt minimaal van 1 april tot 1 juni, maar kan evt. tot diep in de zomer doorlopen voor bv. soorten als de kwartelkoning (A01.01.01)

  • Pakketten met mogelijkheid tot voorweiden ten behoeve van later vestigende soorten of opgroeimogelijkheden voor kuikens. Deze pakketten hebben een rustperiode die op zijn vroegst op 1 mei start en tot in juni doorloopt. Ook in deze rustperiode zijn agrarische activiteiten niet toegestaan (A01.01.02)

  • Pakketten met extensieve beweiding waarin weidevogels zowel kunnen broeden als foerageren (A01.01.06)

  • Pakket kruidenrijk grasland. Dit pakket dient om een voedselrijke situatie te creëren voor weidevogelkuikens in de vorm van bloemrijke graslanden die een grote aantrekkingskracht hebben op insecten. Deze percelen kennen een lage bemestingsgraad en een rustperiode (A01.01.05)

  • Pakket legselbeheer om legsels te beschermen in percelen waar geen aangepast weidevogelbeheer plaatsvindt. Om de uitgekomen jonge weidevogels een goede overlevingskans te bieden, kan dit pakket gecombineerd worden met een toeslag voor kuikenstroken. Via deze stroken kunnen de jonge weidevogels percelen bereiken die voor langere tijd als foerageergebied kunnen dienen (A01.01.04).

Het collectief beheerplan bestaat uit een samenstelling van bovengenoemde pakketten. Het uitkienen van een goed weidevogelmozaïek is hierbij van vitaal belang. Door het situeren van percelen met een rustperiode in de gebieden met de meeste legsels, het creëren van voedselgebied na afloop van de rustperiode, het beschermen van legsels op normaal beheerde percelen en het wegleiden van de jonge weidevogels naar gebieden met een goed voedselaanbod, kan een goede bijdrage aan verbetering van de weidevogelstand opgeleverd worden. Een collectief beheerplan wordt opgesteld en beheerd door een gebiedscoördinator. Op basis van monitoring en evaluatie kan de samenstelling en locatie van de pakketten wijzigen om de effectiviteit te verhogen.

Beheerpakket A01.01.01: Weidevogelgrasland met rustperiode

:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit grasland.

  • 2.

    De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

  • 3.

    Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01 en de beheerspakketten uit de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland, bedoeld in artikel 4.1.1.5, derde lid, onderdeel a, van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland.

:

  • 1.

    Er wordt een rustperiode in acht genomen. De lengte van de rustperioden staat hieronder gedefinieerd.

  • 2.

    In de rustperiode is de beheereenheid niet beweid, gemaaid, gerold, gesleept, gescheurd, gefreesd, (her)ingezaaid, doorgezaaid of bemest. In deze periode is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen niet toegestaan. Voor de eilanden Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog geldt dat in de rustperiode een kunstmestgift gegeven mag worden. In het collectief beheerplan wordt geregeld hoe hierbij met de aanwezige legsels wordt omgegaan.

:

  • A01.01.01a De rustperiode loopt van 1 april tot 1 juni;

  • A01.01.01b De rustperiode loopt van 1 april tot 8 juni;

  • A01.01.01c De rustperiode loopt van 1 april tot 15 juni;

  • A01.01.01d De rustperiode loopt van 1 april tot 22 juni;

  • A01.01.01e De rustperiode loopt van 1 april tot 1 juli;

  • A01.01.01f De rustperiode loopt van 1 april tot 15 juli;

  • A01.01.01g De rustperiode loopt van 1 april tot 1 augustus.

Beheerpakket A01.01.02: Weidevogelgrasland met voorweiden

:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit grasland.

  • 2.

    De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

  • 3.

    Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01 en de beheerspakketten uit de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland, bedoeld in artikel 4.1.1.5, derde lid, onderdeel a, van de subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2009.

:

  • 1.

    Er wordt een rustperiode in acht genomen. De lengte van de rustperiode staat hieronder gedefinieerd.

  • 2.

    In de rustperiode is de beheerseenheid niet beweid, gemaaid, gerold, gesleept, gescheurd, gefreesd, (her)ingezaaid, doorgezaaid of bemest. In deze periode is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen niet toegestaan.

  • 3.

    Het grasland wordt vóór de rustperiode niet gemaaid.

:

  • A01.01.02a De rustperiode loopt van 1 mei tot 15 juni;

  • A01.01.02b De rustperiode loopt van 8 mei tot 22 juni.

Beheerpakket A01.01.03: Plas-dras

:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit grasland.

  • 2.

    De beheereenheid is ten minste 0,3 hectare groot.

  • 3.

    Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01 en de beheerspakketten uit de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland, bedoeld in artikel 4.1.1.5, derde lid, onderdeel a, van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2009.

:

  • 1.

    De beheereenheid is jaarlijks geïnundeerd. De inundatieperiode staat hieronder gedefinieerd.

  • 2.

    In de inundatieperiode staat op tenminste 60% van de beheereenheid het waterpeil ten minste 5 en ten hoogste 20 cm boven het maaiveld.

:

  • A01.01.03a De inundatieperiode loopt van 15 februari tot 15 april;

  • A01.01.03b De inundatieperiode loopt van 15 februari tot 15 mei;

  • A01.01.03c De inundatieperiode loopt van 15 februari tot 15 juni;

  • A01.01.03d De inundatieperiode loopt van 15 februari tot 1 augustus.

Beheerpakket A01.01.04: Landbouwgrond met legselbeheer.

:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit grasland of bouwland.

  • 2.

    De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

  • 3.

    Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01 en de beheerspakketten uit de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland, bedoeld in artikel 4.1.1.5, derde lid, onderdeel a, van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland.

:

  • 1.

    De beheereenheid wordt tijdens het broedseizoen een of enkele malen afgezocht op aanwezige legsels; de legsels worden gemarkeerd en, indien de beheerseenheid wordt beweid, van deugdelijke legselbeschermers voorzien.

  • 2.

    Indien een perceel grasland wordt gemaaid of anderszins bewerkt, wordt een enclave van tenminste 50m2 om de aanwezige nesten gevrijwaard van alle landbouwkundige werkzaamheden;

  • 3.

    Indien een perceel bouw-/grasland wordt bewerkt en/of beweid, worden de nesten ontzien bij de werkzaamheden.

:

  • A01.01.04a Legselbeheer op grasland;

  • A01.01.04b Legselbeheer op bouw- of grasland.

Beheerpakket A01.01.05a: Kruidenrijk weidevogelgrasland

:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit grasland.

  • 2.

    De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

  • 3.

    Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01 en de beheerspakketten uit de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland, bedoeld in artikel 4.1.1.5, derde lid, onderdeel a, van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2009.

:

  • 1.

    Gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is slechts toegestaan voor pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, ridderzuring en brandnetel.

  • 2.

    Uitsluitend bemesting met vaste mest toegestaan buiten de rustperiode.

  • 3.

    Er wordt een rustperiode in acht genomen van 1 april tot 15 juni.

  • 4.

    In de rustperiode is de beheereenheid niet beweid, gemaaid, gerold, gesleept, of bemest. In deze periode is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen niet toegestaan.

  • 5.

    Het gewas wordt jaarlijks voor 1 augustus afgevoerd door middel van maaien en afvoeren. Tweede keer maaien en afvoeren is toegestaan.

  • 6.

    Het grasland mag niet worden gescheurd, gefreesd of heringezaaid.

     

Beheerpakket A01.01.05b: Kruidenrijke weidevogelgraslandrand

:

  • 1.

    de beheereenheid bestaat uit grasland;

  • 2.

    de beheereenheid is minimaal 2 meter breed en maximaal 6 meter breed;

  • 3.

    de beheereenheid is gelegen aan de rand van het perceel;

  • 4.

    cumulatie met andere beheerpakketten is uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01;

:

  • 1.

    gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is slechts toegestaan voor pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, ridderzuring en brandnetel;

  • 2.

    uitsluitend bemesting met vaste mest toegestaan buiten de rustperiode;

  • 3.

    er wordt een rustperiode in acht genomen van 1 april tot 15 juni;

  • 4.

    in de rustperiode is de beheereenheid niet gemaaid, gerold, gesleept of bemest. In deze periode is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen niet toegestaan. Beweiding is wel toegestaan;

  • 5.

    het gewas wordt jaarlijks voor 1 augustus afgevoerd door middel van maaien en afvoeren. Tweede keer maaien en afvoeren is toegestaan;

  • 6.

    het grasland mag niet worden gescheurd, gefreesd of heringezaaid.

Beheertype A01.01.06: Extensief beweid weidevogelgrasland

:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit grasland.

  • 2.

    De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

  • 3.

    Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01 en de beheerspakketten uit de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland, bedoeld in artikel 4.1.1.5, derde lid, onderdeel a, van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2009.

:

  • 1.

    Beweiding is verplicht tot 15 juni met minimaal 1 en maximaal 1,5 GVE/ha;

  • 2.

    Tussen 1 april en 15 juni is de beheereenheid niet gemaaid, gerold, gesleept, gescheurd, gefreesd, (her)ingezaaid, doorgezaaid of bemest. In deze periode is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen niet toegestaan.

:

  • A01.01.06: Extensief beweid weidevogelgrasland.

Toeslagen

Toeslag ruige stalmest Voor de voorwaarden wordt verwezen naar bijlage 7, onderdeel B, van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2009. 

:

  • T1: ruigestalmest op rijland;

  • T2: ruigestalmest op vaarland

Aanvullende toeslag collectief agrarisch natuurbeheerVoor de voorwaarden wordt verwezen naar bijlage 7, onderdeel C, subonderdeel 1 (verlengen rustperiode) en subonderdeel 2 (kuikenvelden) van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2009.  

:

  • T3: kuikenvelden;

  • T8: verlengen rustperiode

A01.02 Bouwland, faunabeheer

Beheerpakket A01.02.01: Bouwland met broedende akkervogels

:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit bouwland

  • 2.

    De beheereenheid is minimaal 9 meter breed en heeft een minimale oppervlakte van 0.3 ha.

  • 3.

    Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten,

  • 4.

    In het jaar voorafgaand aan het contract moet u op bedrijfsniveau minimaal 4 verschillende gewassen telen, waaronder graan. Braakliggende grond beschouwen we als een gewas.

:

  • 1.

    Tussen 1 mei en het moment van grondbewerking moet op de beheereenheid één van de volgende gewassen aanwezig zijn: grassen, granen (niet zijnde maïs of graanstoppel), kruiden of een mengsel van deze. Onder het moment van grondbewerking wordt verstaan de periode waarin de in de betreffende variant beschreven handelingen uitgevoerd mogen worden.

  • 2.

    Het gewas wordt ingezaaid, waarbij in het natuurbeheerplan bepaald wordt welke zaaimengsels en welke zaaidichtheden gebruikt mogen worden. Voor variant A01.02.01b geldt dat het gewas ook door spontane ontwikkeling aanwezig mag zijn.

  • 3.

    20-70% van de beheereenheid dient jaarlijks ten minste twee maal te worden gemaaid tussen 1 maart en 15 september. Delen die opnieuw zijn ingezaaid hoeven in hetzelfde voorjaar niet te worden gemaaid.. Het beheer wordt strooksgewijs uitgevoerd volgens onderstaande varianten. Het toegestane maairegime wordt verder gedifferentieerd in het natuurbeheerplan.

  • 4.

    Mechanische en chemische onkruidbestrijding zijn niet toegestaan, met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, ridderzuring, haagwinde, heermoes of kleefkruid.

  • 5.

    De beheereenheid mag niet worden beweid of bemest.

  • 6.

    in elke variant mag de beheereenheid in de periode van 1 september tot 15 april geploegd worden.

  • 7.

    Daar waar ploegen is toegestaan, mag ook een andere diepe grondbewerking worden toegepast.

     

:

  • A01.02.01a: Jaarlijks dient 20-50% van de beheereenheid opnieuw tussen 1 september en 15 april te worden geploegd en opnieuw ingezaaid met een in het natuurbeheerplan voorgeschreven zaaimengsel. De beheereenheid mag niet als wendakker gebruikt worden.

  • A01.02.01b: Jaarlijks dient 20-50% van de beheereenheid tussen 1 september en 15 april te worden geploegd. Tussen 1 maart en 15 april mag nog een grondbewerking worden uitgevoerd. De beheereenheid mag niet als wendakker gebruikt worden.

  • A01.02.01c: In het derde of vierde jaar dient de gehele beheereenheid tussen 1 september en 15 april te worden geploegd en opnieuw ingezaaid met een in het natuurbeheerplan voorgeschreven zaaimengsel. Roulatie binnen het bedrijfsoppervlak is op dat moment mogelijk. De beheereenheid mag niet als wendakker gebruikt worden. Van het derde of vierde jaar kan worden afgeweken wanneer dit is opgenomen in een goedgekeurd collectief beheerplan.

  • A01.02.01d: De beheereenheid is minimaal 12 meter breed. Tussen 15 april en 31 augustus mag maximaal 10% van het oppervlak van de beheereenheid bedekt zijn met rijsporen. Tussen 1 september en 15 april mag maximaal 30% van het oppervlak van de beheereenheid bedekt zijn met rijsporen. In het derde of vierde jaar dient tussen 1 september en 15 april over de gehele beheereenheid een diepe grondbewerking plaatst te vinden en dient deze opnieuw te worden ingezaaid met een in het natuurbeheerplan voorgeschreven zaaimengsel. Roulatie binnen het bedrijfsoppervlak is op dat moment mogelijk.

Beheerpakket A01.02.02: Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels

:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit bouwland

  • 2.

    De beheereenheid is minimaal 9 meter breed en heeft een minimale oppervlakte van 0.3 ha en een maximale oppervlakte van 2 ha.

  • 3.

    Roulatie binnen het bedrijf is daarbij mogelijk.

  • 4.

    Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01

  • 5.

    In het jaar voorafgaand aan het contract moet u op bedrijfsniveau minimaal 4 verschillende gewassen telen, waaronder graan. Braakliggende grond beschouwen we als een gewas.

:

  • 1.

    Op de beheereenheid moet tussen 1 mei en 15 maart een graanmengsel staan van tenminste 50% zomertarwe, aangevuld met rogge, haver of een zaadragend gewas niet zijnde graan of maïs. De beheereenheid mag niet worden geoogst

  • 2.

    De beheereenheid dient jaarlijks tussen 16 maart en 30 april te worden ingezaaid met een gangbare zaaidichtheid

  • 3.

    Mechanische en chemische onkruidbestrijding zijn niet toegestaan, met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, ridderzuring, haagwinde, heermoes of kleefkruid.

Beheerpakket A01.02.03a: Bouwland voor hamsters

:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit bouwland en moet zijn gelegen in een gebied waar een op provinciaal niveau vastgesteld hamsterbeheerplan van toepassing is;

  • 2.

    In het jaar voorafgaand aan het contract moet u op bedrijfsniveau minimaal 4 verschillende gewassen telen, waaronder graan.

  • 3.

    De beheereenheid is minimaal 0,3 ha groot.

:

  • 1.

    De grondbewerking mag niet dieper dan 25 cm plaatsvinden.

  • 2.

    Op de beheereenheid wordt in overleg met de provinciaal gebiedscoordinator een van de gewassen luzerne, graan (niet zijnde mais), bladrammenas of een combinatie daarvan geteeld.

  • 3.

    De luzerne wordt jaarlijks tussen 20 april en 20 juni gemaaid en afgevoerd.

  • 4.

    Het graan wordt niet geoogst.

  • 5.

    De beheereenheid wordt jaarlijks in februari geklepeld. Buiten deze periode is bij overlast van de bruine rat klepelen toegestaan in overleg met de gebiedscoördinator.

A01.02.03b Opvangstrook voor hamsters.

:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit bouwland en moet zijn gelegen in een gebied waar een op provinciaal niveau vastgesteld collectief hamsterbeheerplan van toepassing is;

  • 2.

    In het jaar voorafgaand aan het contract moet u op bedrijfsniveau minimaal 4 verschillende gewassen telen waaronder graan.

  • 3.

    De beheereenheid is minimaal 15 meter breed en minimaal 100 meter lang.

:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat van augustus tot en met januari uit volgroeid graan (niet zijnde mais). Bij overlast van de bruine rat is klepelen toegestaan in overleg met de gebiedscoördinator.

  • 2.

    De grondbewerking mag niet dieper dan 25 cm plaatsvinden.

A01.03 Ganzen

Beheerpakket A01.03.01: Overwinterende ganzen

:

  • 3.

    De beheereenheid bestaat uit grasland of bouwland;

  • 4.

    De beheereenheid heeft een oppervlakte van minimaal 0,5 hectare en maakt onderdeel uit van een verzameling beheereenheden binnen één foerageergebied.

  • 5.

    Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.01.01 tot en met A01.01.06.

:

  • 1.

    Het is niet toegestaan binnen de periode van 1 oktober tot 1 april handelingen te verrichten of toe te laten die de foerageerfunctie van het gebied voor ganzen en/of smienten negatief beïnvloeden.

  • 2.

    Onderhoud van sloten, walkanten en drainagesystemen is toegestaan van 1 oktober tot 1 februari.

  • 3.

    Overig beheer wordt uitgevoerd op basis van één van de vier onderstaande varianten.

:

  • A01.03.01a Ganzen op grasland

    • 1.

      Op 1 november moet een grassnede aanwezig zijn met een voederwaarde van minimaal 500 kVEM/ha.

    • 2.

      Maaien of bloten om te lang gras te voorkomen is toegestaan van 27 oktober tot 1 november.

    • 3.

      Beweiding met melkvee is toegestaan tot 15 november, waarbij na 15 november minimaal 500 kVEM/ha beschikbaar moet blijven.

    • 4.

      Beweiding (uitgezonderd melkvee) is vanaf 1 november tot 1 februari toegestaan met maximaal 0,45 GVE/ha.

  • A01.03.01b Ganzen op bouwland

    • 1.

      Voor 15 november moet één van de gewassen; winterkoolzaad, wintertarwe, wintergerst, Rogge of graszaad zijn ingezaaid.

    • 2.

      Het gewas onder 1 wordt tot 1 april in stand gehouden.

    • 3.

      Het is niet toegestaan de beheereenheid te beweiden en/of te maaien.

  • A01.03.01c Ganzen op vroege groenbemester

    • 1.

      Een groenbemester is vóór 1 oktober ingezaaid met één van de gewassen; Italiaans raaigras, Engels raaigras, Snijrogge, of met een mengsel van deze gewassen.

    • 2.

      De groenbemester wordt tot 1 februari in stand gehouden.

    • 3.

      Het is niet toegestaan de beheereenheid te beweiden en/of te maaien.

  • A01.03.01d Ganzen op late groenbemester

    • 1.

      Een groenbemester is vóór 1 november ingezaaid met één van de gewassen; Italiaans raaigras, Engels raaigras, Snijrogge, of met een mengsel van deze gewassen.

    • 2.

      De groenbemester wordt tot 1 april in stand gehouden.

    • 3.

      Het is niet toegestaan de beheereenheid te beweiden en/of te maaien.

A02.01 Botanische graslandpakketten

Beheerpakket A02.01.01: Botanisch weiland

:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit grasland.

  • 2.

    De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

  • 3.

    Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten

:

  • 1.

    Gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is slechts toegestaan voor pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, ridderzuring en brandnetel.

  • 2.

    De beheereenheid wordt niet bemest en er wordt geen bagger opgebracht.

  • 3.

    Standweiden is het gehele jaar toegestaan met max. 2 GVE per hectare. Van 1 oktober tot 1 maart is onbeperkt weiden toegestaan; bijvoeren is niet toegestaan;

  • 4.

    Het grasland mag niet worden gescheurd, gefreesd of heringezaaid.

Beheerpakket A02.01.02: Botanisch hooiland

:

  • De beheereenheid bestaat uit grasland.

  • De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

  • Cumulatie met alle beheerpakketten is uitgesloten.

:

  • 1.

    Gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is slechts toegestaan voor pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, ridderzuring en brandnetel.

  • 2.

    De beheereenheid wordt niet bemest en er wordt geen bagger opgebracht.

  • 3.

    Beweiding is uitsluitend toegestaan in de periode van 1 augustus tot 1 maart.

  • 4.

    Het gewas wordt jaarlijks minimaal éénmaal gemaaid en afgevoerd.

  • 5.

    Het grasland mag niet worden gescheurd, gefreesd of heringezaaid.

Beheerpakket A02.01.03: Botanische weide- of hooilandrand

:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit grasland.

  • 2.

    De beheereenheid is ten minste 100 meter lang en tussen de 2 en 6 meter breed.

  • 3.

    Cumulatie met alle beheerpakketten is uitgesloten

:

  • 1.

    Gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is slechts toegestaan voor pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, ridderzuring en brandnetel.

  • 2.

    De beheereenheid wordt niet bemest en er wordt geen bagger opgebracht.

  • 3.

    Het grasland mag niet worden geklepeld, gescheurd, gefreesd of heringezaaid

:

  • A02.01.03a Voor botanische weiderand geldt: beweiding is toegestaan;

  • A02.01.03b Voor hooilandrand geldt: beweiding is niet toegestaan.

Beheerpakket A02.01.04: Botanisch bronbeheer

:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit grasland.

  • 2.

    De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

  • 3.

    Cumulatie met alle beheerpakketten is uitgesloten.

  • 4.

    De beheerseenheid is gelegen in een brongebied;

  • 5.

    De beheerseenheid staat niet in verbinding met open water, behalve bij natuurlijkeafwatering

:

  • 1.

    Gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is niet toegestaan.

  • 2.

    De beheereenheid wordt niet bemest en er wordt geen bagger opgebracht.

  • 3.

    Beweiding is uitsluitend toegestaan in de periode van 1 augustus tot 1 maart.

  • 4.

    Het gewas wordt jaarlijks minimaal éénmaal gemaaid en afgevoerd.

  • 5.

    Het grasland mag niet worden gescheurd, gefreesd of heringezaaid.

  • 6.

    Bron vrijwaren van beschadiging door vee.

  • 7.

    Geen kunstmatig waterbeheer.

A02.02 Botanische bouwlandpakketten

Beheerpakket A02.02.01: Akker met waardevolle flora.

:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit bouwland.

  • 2.

    De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

  • 3.

    Cumulatie met alle beheerpakketten is uitgesloten

  • 4.

    In het jaar voorafgaand aan het contract moet u op bedrijfsniveau minimaal 4 verschillende gewassen telen, waaronder graan. Braakliggende grond beschouwen we als een gewas. Hiervan kan worden afgeweken indien de nieuwe verbintenis volt op een milieuverbintenis 24A of 26A.

:

  • 1.

    Verbouwing van maïs is in het geheel niet toegestaan.

  • 2.

    In de jaren waarin graan wordt verbouwd, vindt er geen bemesting met kunstmest plaats.

  • 3.

    In de jaren waarin graan wordt verbouwd, vindt er in de beheereenheid geen mechanische onkruidbestrijding plaats vanaf het zaaien (bij zomergraan) of vanaf 1 april (bij wintergraan) tot de oogst en is het gebruik van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen en insecticiden niet toegestaan, met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van haarden met akkerdistel, ridderzuring, kleefkruid of haagwinde.

  • 4.

    Overig beheer wordt uitgevoerd op basis van één van de drie onderstaande varianten.

:

  • A02.02.01a Drie van de zes jaar graan: In tenminste drie van de zes jaren van beheerperiode wordt graan verbouwd.

  • A02.02.01b Vier van de zes jaar graan: In tenminste vier van de zes jaren van de beheerperiode wordt graan verbouwd.

  • A02.02.01c Vijf van de zes jaar graan: In tenminste vijf van de zes jaren van de beheerperiode wordt graan verbouwd.

Beheerpakket A02.02.02: Chemie en kunstmestvrij land

:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit bouwland.

  • 2.

    De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

  • 3.

    Cumulatie met alle beheerpakketten is uitgesloten

  • 4.

    In het jaar voorafgaand aan het contract moet u op bedrijfsniveau minimaal 4 verschillende gewassen telen, waaronder graan. Braakliggende grond beschouwen we als een gewas. Hiervan kan worden afgeweken indien de nieuwe verbintenis volt op een milieuverbintenis 24A of 26A.

:

  • 1.

    In tenminste drie van de zes jaren van de beheerperiode wordt graan, met uitzondering van maïs, verbouwd.

  • 2.

    Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen en kunstmest is niet toegestaan.

  • 3.

    Overig beheer wordt uitgevoerd op basis van één van de drie onderstaande varianten.

:

  • A02.02.02a Drie van de zes jaar graan: In tenminste drie van de zes jaren van beheerperiode wordt graan verbouwd.

  • A02.02.02b Vier van de zes jaar graan: In tenminste vier van de zes jaren van de beheerperiode wordt graan verbouwd.

  • A02.02.02c Vijf van de zes jaar graan: In tenminste vijf van de zes jaren van de beheerperiode wordt graan verbouwd.

Beheerpakket A02.02.03: Akkerflora randen

:

  • 1.

    De beheerseenheid is in gebruik als bouwland.

  • 2.

    De beheereenheid is gelegen aan de rand van het perceel;

  • 3.

    De beheerseenheid heeft een oppervlakte van minimaal 0,3 ha.

  • 4.

    Cumulatie met alle beheerpakketten is uitgesloten.

:

  • 1.

    Op de beheereenheid wordt in de beheerperiode graan, met uitzondering van maïs, verbouwd.

  • 2.

    In de beheereenheid vindt geen mechanische onkruidbestrijding plaats vanaf het zaaien (bij zomergraan) of vanaf 1 april (bij wintergraan) tot de oogst en is het gebruik van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen niet toegestaan, met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van haarden met akkerdistel, ridderzuring of kleefkruid.

  • 3.

    Bemesting en beweiding van de beheereenheid is niet toegestaan.

  • 4.

    De beheereenheid mag niet als wendakker gebruikt worden

     

2.2 Onderdeel landschapsbeheertypen

L01 Groen blauwe landschapselementen

  • L01.01 Beheertype poel en klein historisch water

  • L01.02 Beheertype houtwal en houtsingel

  • L01.03 Beheertype elzensingel

  • L01.04 Beheertype bossingel en bosje

  • L01.05 Beheertype knip- of scheerheg

  • L01.06 Beheertype struweelhaag

  • L01.07 Beheertype laan

  • L01.08 Beheertype knotboom

  • L01.09 Beheertype hoogstamboomgaard

  • L01.10 Beheertype struweelrand

  • L01.11 Beheertype hakhoutbosje

  • L01.12 Beheertype griendje

  • L01.13 Beheertype bomenrij en solitaire boom

  • L01.14 Beheertype rietzoom en klein rietperceel

  • L01.15 Beheertype natuurvriendelijke oever

L04 Recreatieve Landschapselementen

  • L04.01 Beheertype wandelpad over boerenland

L01.01 Beheertype Poel en klein historisch water

  • 1.

    Zowel een poel als een klein historisch water is doorgaans een geïsoleerd stilstaand water dat gevoed wordt door grond- en/of regenwater. Een poel mag in verbinding staan met sloten of greppels wanneer sprake is van een natuurlijke eenheid die vrij afwatert. Veenputten mogen in verbinding staan met het slotenstelsel in het gebied.

  • 2.

    Het element heeft een oppervlakte van minimaal 0,5 en maximaal 50 are.

  • 3.

    In Zuid-Limburg heeft een voortplantingspoel voor amfibieën een oppervlakte van minimaal 0,2 are.

  • 4.

    Vijvers die een onderdeel zijn van een park of tuin, of daarin aangelegd worden, vallen niet onder dit beheertype, maar onder het beheertype L02.03 Historische tuin.

  • 5.

    Wateren die onder de natuurbeheertypen N06.05 Zuur ven of Hoogveenven of N06.06 Zwakgebufferd ven vallen horen niet tot dit beheertype.

  • 6.

    Sloten behoren niet tot dit beheertype.

De historische of natuurlijke contouren/vormen worden behouden. Dit is bijvoorbeeld belangrijk bij oude elementen zoals pingoruïnes waarvan de randzones archeologisch belangrijk kunnen zijn. Hierbij gaat het dan om de walachtige structuur rondom de plas. Maar het geldt ook bij de visvijvers. Dit beheertype wordt periodiek opgeschoond om voldoende open water te behouden.

  • 1.

    Minimaal de helft van het natte oppervlakte van de poel bestaat in de lente uit open water. Voor behoud van voldoende open water wordt het element periodiek opgeschoond. Incidenteel mag het element in de zomerperiode droogvallen;

  • 2.

    Vertrapping van de oevers bij het gebruik van het element als veedrinkpoel wordt voorkomen. Bij het gebruik als veedrinkpoel is minimaal de helft van de oeverlengte uitgerasterd;

  • 3.

    Maximaal 25% van de oeverlengte is begroeid met inheemse bomen en/of struiken;

  • 4.

    Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen in het element gebruikt worden;

  • 5.

    Er mogen geen vissen of andere dieren (zoals eenden en ganzen) worden uitgezet of gekweekt;

  • 6.

    Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element;

  • 7.

    Maai- en schoningswerkzaamheden worden verricht in de periode tussen 1 september en 15 oktober.

  • L01.01.01a Poel en klein historisch water

  • L01.01.01b Poel en klein historisch water > 175 m2

L01.02 Beheertype Houtwal en houtsingel

Afbakening

  • 1.

    Een houtwal of houtsingel is een vrijliggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement, al dan niet groeiend op een aarden wal, met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en/of struiken. De begroeiing wordt als hakhout beheerd.

  • 2.

    De houtwal of houtsingel is minimaal 25 meter lang en maximaal 20 meter breed.

  • 3.

    Elzensingels bestaande uit een enkele rij horen niet tot dit beheertype, maar tot het beheertype L01.03 Elzensingel.

  • 4.

    Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.

Houtwallen en houtsingels worden periodiek afgezet in een cyclus van éénmaal per 6-25 jaar, met uitzondering van eventueel aanwezige overstaanders. Bij houtwallen wordt tevens het wallichaam in stand gehouden en indien nodig hersteld.

Voorwaarden en eisen

  • 1.

    Tenminste 75% van de oppervlakte van het element wordt als hakhout beheerd en periodiek afgezet;

  • 2.

    Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de ondergroei en/of de stoven niet schaadt;

  • 3.

    Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element;

  • 4.

    Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden;

  • 5.

    Het wallichaam wordt in stand gehouden als het element daarvan is voorzien;

  • 6.

    Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee. Indien het element is uitgerasterd moet het raster op een zodanige afstand staan dat vraat aan stammen wordt voorkomen;

  • 7.

    Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element;

  • 8.

    Het afzetten van het element wordt alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart. Overhangende takken kunnen gedurende het gehele jaar worden teruggesnoeid.

L01.02.01 Houtsingel en houtwal

  • 1.

    Het element wordt periodiek afgezet in een cyclus van éénmaal per 6-15 jaar.

L01.02.02 Hoge houtwal

  • 1.

    Het element wordt periodiek afgezet in een cyclus van éénmaal per 21-25 jaar. Tussentijds mogen overhangende takken gesnoeid worden;

  • 2.

    Het wallichaam is minimaal 0,8 meter hoog en de kruidachtige vegetatie van de steile walkanten mag gemaaid worden;

  • 3.

    Aan de voet van het wallichaam ligt een greppel die in stand wordt gehouden.

L01.02.03 Holle weg en graft

  • 1.

    Het element is gelegen op het talud van een holle weg of graft in Zuid-Limburg;

  • 2.

    Het element wordt periodiek afgezet in een cyclus van minimaal éénmaal per 15 jaar;

L01.03 Beheertype Elzensingel

  • 1.

    Een elzensingel is een vrijliggend lijnvormig en aaneengesloten éénrijig landschapselement dat grotendeels bestaat uit Zwarte els en als hakhout wordt beheerd.

  • 2.

    Een elzensingel is minimaal 25 meter lang.

  • 3.

    Losse bomenrijen horen niet tot dit beheertype, maar tot het beheertype L01.13 Bomenrij/solitaire boom.

  • 4.

    Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.

Elzensingels worden periodiek afgezet in een cyclus van éénmaal per 6-21 jaar.

  • 1.

    75% van lengte van het element wordt als hakhout beheerd;

  • 2.

    Het hakhout wordt periodiek afgezet in een cyclus van éénmaal per 6-21 jaar. Tussentijds mogen overhangende takken worden gesnoeid;

  • 3.

    Het snoeihout mag niet in het element verwerkt worden;

  • 4.

    Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element;

  • 5.

    Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden;

  • 6.

    Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee. Indien het element is uitgerasterd moet het raster op een zodanige afstand staan dat vraat aan stammen wordt voorkomen;

  • 7.

    Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element;

  • 8.

    Het afzetten van het element wordt alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart.

  • L01.03.01a Elzensingel bedekking 30-50%

  • L01.03.01b Elzensingel bedekking 50%-75%

  • L01.03.01c Elzensingel bedekking > 75%

L01.04 Beheertype Bossingel en bosje

  • 1.

    Een bossingel is een vrijliggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken.

  • 2.

    Een bossingel is minimaal 25 meter lang en maximaal 20 meter breed.

  • 3.

    Een bosje is een vrijliggend vlakvormig en aaneengesloten landschapselement met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken.

  • 4.

    Een bosje is minimaal 2,0 are en maximaal 1 hectare groot.

Bossingels en bosjes worden in de tijd onregelmatig periodiek gedund of gesnoeid.

  • 1.

    Het element wordt als bos met hoog opgaande bomen beheerd;

  • 2.

    Het element wordt periodiek gedund en overhangende takken kunnen het gehele jaar worden gesnoeid;

  • 3.

    Randen van het element kunnen als hakhout beheerd worden;

  • 4.

    Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de ondergroei en/of de stoven niet schaadt;

  • 5.

    Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element, en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element;

  • 6.

    Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden;

  • 7.

    Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee. Indien het element is uitgerasterd moet het raster op een zodanige afstand staan dat vraat aan stammen wordt voorkomen;

  • 8.

    Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element;

  • 9.

    Dunningswerkzaamheden en het eventueel terugzetten van hakhout worden alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart.

  • L01.04.01 Bossingel en bosje

L01.05 Beheertype Knip- of scheerheg

  • 1.

    Een knip- of scheerheg is een vrijliggend lijnvormig landschapselement, met een aaneengesloten begroeiing van inheemse bomen en/of struiken, dat wordt geknipt of geschoren.

  • 2.

    Een knip- of scheerheg is minimaal 25 meter lang.

  • 3.

    Een knip- of scheerheg kan periodiek gevlochten worden.

  • 4.

    Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.

Een knip- of scheerheg wordt jaarlijks of minimaal eenmaal per 3 jaar aan alle zijden geknipt of geschoren. Snoeimateriaal mag blijven liggen voor zover dat het element of de ondergroei niet schaadt.

  • 1.

    Snoeimateriaal mag blijven liggen voor zover dat het element of de ondergroei niet schaadt;

  • 2.

    Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element;

  • 3.

    Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden;

  • 4.

    Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee. Indien het element is uitgerasterd moet het raster op een zodanige afstand staan dat vraat aan stammen wordt voorkomen;

  • 5.

    Snoeiwerkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 15 juni en 15 maart.

  • L01.05.01a Knip- en scheerheg jaarlijkse cyclus: De heg wordt eenmaal per jaar aan alle zijden geknipt of geschoren . Na het knippen/scheren heeft de heg een hoogte van minimaal 0,8 meter.

  • L01.05.01b Knip- en scheerheg 2-3 jaarlijkse cyclus: De heg bestaat voor meer dan 50% uit meidoorn en wordt om de 2-3 jaar aan alle zijden geknipt of geschoren. Na het knippen/scheren heeft de heg een hoogte van minimaal 1,0 meter en een breedte van minimaal 0,8 meter.

L01.06 Beheertype Struweelhaag

  • 1.

    Een struweelhaag is een vrijliggend lijnvormig landschapselement met een aaneengesloten opgaande begroeiing van inheemse, overwegend doornachtige, struiken.

  • 2.

    Een struweelhaag is minimaal 25 meter lang.

  • 3.

    Hagen die minimaal eenmaal per 3 jaar worden gesnoeid horen tot het beheertype L01.05 Knip- of scheerheg.

Een struweelhaag wordt periodiek gesnoeid of afgezet in een cyclus van éénmaal per 6-25 jaar. Beheervoorschriften

  • 1.

    Het snoeien kan gecombineerd worden met het vlechten van de haag;

  • 2.

    Het snoeihout mag niet in het element verwerkt worden, behoudens bij het vlechten van de haag;

  • 3.

    Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element, en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element;

  • 4.

    Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden;

  • 5.

    Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee. Indien het element is uitgerasterd moet het raster op een zodanige afstand staan dat vraat aan stammen wordt voorkomen;

  • 6.

    Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element;

  • 7.

    Het afzetten van het element wordt alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart. Overhangende takken kunnen gedurende het gehele jaar worden teruggesnoeid;

  • 8.

    Indien snoeiwerkzaamheden machinaal worden uitgevoerd, wordt geen klepelmaaier gebruikt.

  • L01.06.01a Struweelhaag snoeicyclus 5-7 jaar: Het element kan vrij uitgroeien en wordt periodiek in een cyclus van éénmaal per 5 - 7 jaar aan drie zijden gesnoeid. Na het snoeien heeft de haag een hoogte van minimaal 1,0 meter en een breedte van minimaal 0,8 meter.

  • L01.06.01b Struweelhaag snoeicyclus > 12 jaar: Het element kan vrij uitgroeien en wordt periodiek in een cyclus van éénmaal per 12 - 25 jaar afgezet.

L01.07 Beheertype Laan

  • 1.

    Een laan is een weg of pad, die aan beide zijden met een of meerdere rijen bomen is beplant en is bedoeld en aangelegd als laan.

  • 2.

    Bij een laan gaat het meestal om bomen van dezelfde soort en leeftijd en er is sprake van een herkenbaar en regelmatig plantverband.

  • 3.

    Onder dit beheertype vallen ook dijken met een weg, bovenop de kruin van de dijk, die aan beide zijden met bomen is beplant.

  • 4.

    Een laan is minimaal 50 meter lang.

  • 5.

    Losse bomenrijen horen niet tot dit beheertype, maar tot het beheertype L01.13 Bomenrij/solitaire boom.

  • 1.

    Laanbeheer is een intensieve beheervorm. Systematische boomcontrole is nodig om de veiligheid van de laan te garanderen. Opsnoeien van de bomen behoort tot het reguliere onderhoud.

  • 2.

    Beginnen bomen in de laan uit te vallen, kan op een gegeven moment gekozen worden voor verjonging van een laan. Dit betekent het opnieuw inplanten van het laantracé met bomen van dezelfde soort en leeftijd, op regelmatige afstand van elkaar. Het kan in bosgebieden nodig zijn de jonge aanplant te beschermen tegen vraat en vrij te stellen om voldoende licht toe te laten.

  • 1.

    De bomen worden periodiek gesnoeid;

  • 2.

    Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element;

  • 3.

    Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden;

  • 4.

    De bomen mogen niet beschadigd worden door vee. Indien het element is uitgerasterd moet het raster op een zodanige afstand staan dat vraat aan stammen wordt voorkomen;

  • 5.

    Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element;

  • 6.

    Snoeiwerkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 15 juli en 15 maart.

  • L01.07.01a Laan stamdiameter

  • L01.07.01b Laan stamdiameter 20-60 cm

  • L01.07.01c Laan stamdiameter > 60 cm

De diameter van de stammen wordt op 1,0 meter boven het maaiveld bepaald en element wordt als geheel in een van de diameterklassen ingedeeld op basis van de gemiddelde diameter van de bomen van het element.

L01.08 Beheertype Knotboom

  • 1.

    Een knotboom is een inheemse loofboom, waarvan de stam periodiek op een hoogte van minimaal 1,0 meter boven maaiveld wordt afgezet (geknot).

  • 2.

    Knotbomen worden aangetroffen als solitaire boom, in rijen of in kleine groepen. Een kleine groep bestaat uit maximaal 20 bomen.

  • 3.

    Vlakvormige elementen met knotbomen, behoudens kleine groepen, horen niet tot dit beheertype maar kunnen mogelijk gerangschikt worden onder het beheertype L01.12 Hakhoutbosje of L01.13 Griendje mits voldaan wordt aan de eisen van deze beheertypen.

Een knotboom wordt periodiek geknot. Knoteiken worden geknot in een cyclus van éénmaal per 7-15 jaar. Bij knotessen en knotelzen vindt het knotten plaats in een cyclus van éénmaal per 5-8 jaar en knotwilgen en knotpopulieren worden gemiddeld éénmaal in de vier jaar geknot.

  • 1.

    Knotwilgen, -elzen, -essen en -populieren –worden in een cyclus van éénmaal per 3-8 jaar geknot. Knoteiken en -haagbeuken worden geknot in een cyclus van minimaal eenmaal per 15 jaar;

  • 2.

    Er mag geen snoeihout verbrandt worden in de directe omgeving van de knotboom;

  • 3.

    De boom mag niet beschadigd worden door vee.

  • 4.

    Knotwerkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart.

  • L01.08.01a Knotboom stamdiameter

  • L01.08.01b Knotboom stamdiameter 20-60 cm

  • L01.08.01c Knotboom stamdiameter > 60 cm

De diameter van de stammen wordt op 1,0 meter boven het maaiveld bepaald en als het element uit meerdere knotbomen bestaat wordt het element als geheel in een van de diameterklassen ingedeeld op basis van de gemiddelde diameter van de bomen van het element.

L01.09 Beheertype Hoogstamboomgaard

  • 1.

    Een hoogstamboomgaard is een verzameling van fruitbomen, met een stam van minimaal 1,50 meter hoog en waarvan de onderbegroeiing bestaat uit een grazige vegetatie.

  • 2.

    Een hoogstamboomgaard bestaat uit minimaal 10 fruitbomen en heeft een dichtheid van minimaal 50 en maximaal 150 bomen per hectare.

  • 3.

    Maximaal 10% van de fruitbomen bestaat uit walnoten.

  • 4.

    Een hoogstamboomgaard is vaak in een cluster geplant en duidelijk afgescheiden van de omgeving.

Hoogstamfruitbomen worden periodiek gesnoeid en bij beweiding moet beschadiging van de bomen door vee voorkomen worden.

  • 1.

    Indien het appel of peer betreft wordt de boom tenminste éénmaal per 2 jaar gesnoeid. Andere soorten enkel vormsnoei indien nodig;

  • 2.

    De grasvegetatie wordt jaarlijks gemaaid en het maaisel wordt afgevoerd of de grasvegetatie wordt beweid;

  • 3.

    Er mag geen snoeihout verbrand worden in de directe omgeving van de bomen of versnipperd hout verwerkt worden in de boomgaard;

  • 4.

    Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en de pleksgewijze bestrijding van Akkerdistel, Ridderzuring en Brandnetel in het element gebruikt worden;

  • 5.

    De hoogstamfruitboom mag niet beschadigd worden door vee. Jonge bomen zijn voorzien van een boomkorf;

  • 6.

    Bemesten en bekalken van de boomgaard is toegestaan. Bij bemesten van de boomgaard worden de fruitbomen en wortels niet beschadigd;

  • 7.

    Snoeiwerkzaamheden kunnen gedurende het gehele jaar worden verricht.

  • L01.09.01 Hoogstamboomgaard

L01.10 Beheertype Struweelrand

  • 1.

    Een struweelrand is een aaneengesloten rand met een mozaïek van struweel (bramen en/of andere inheemse bomen of struiken) en een kruidachtige begroeiing van inheemse grassen en kruiden die zich spontaan kan ontwikkelen.

  • 2.

    De rand is minimaal 25 meter lang en maximaal 20 meter breed.

  • 3.

    Maximaal 50% van de oppervlakte van de rand wordt ingenomen door inheemse bomen en/of struiken.

  • 4.

    De struweelrand kan langs een bosrand of een landschapselement liggen maar ook vrij in het veld, bijvoorbeeld langs een perceelsrand.

  • 1.

    Periodiek wordt de begroeiing gemaaid en/of afgezet;

  • 2.

    50% van de oppervlakte van de rand bestaande uit een kruidachtige begroeiing van inheemse grassen en kruiden mag periodiek gemaaid worden met een cyclus van maximaal éénmaal per 5 jaar. Het maaisel wordt afgevoerd;

  • 3.

    Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de ondergroei en/of de stoven niet schaadt;

  • 4.

    Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element, en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element;

  • 5.

    Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling en de pleksgewijze bestrijding van Akkerdistel, Ridderzuring en Brandnetel, en meststoffen in het element gebruikt worden.

  • 6.

    Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element;

  • 7.

    Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee;

  • 8.

    Maaiwerkzaamheden worden uitgevoerd tussen 15 juli en 15 maart en het afzetten van struweel wordt alleen verricht in de periode tussen 1 november en 15 maart.

  • L01.10.01 Struweelrand

L01.11 Beheertype Hakhoutbosje

  • 1.

    Een hakhoutbosje is een vrijliggend vlakvormig landschapselement, met inheemse bomen en/of struiken dat als hakhout wordt beheerd.

  • 2.

    Een hakhoutbosje is minimaal 1,0 are en maximaal 1,0 hectare groot.

  • 3.

    Kleine vrijliggende bosjes zonder hakhoutbeheer of met enkel hakhoutbeheer aan de randen horen tot het beheertype L01.04 Bossingel en Bosje.

  • 1.

    Minimaal 80% van de oppervlakte van het bosje wordt als hakhout beheerd;

  • 2.

    Het element wordt periodiek afgezet in een cyclus van éénmaal per 6 - 25 jaar;

  • 3.

    Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de ondergroei en/of de stoven niet schaadt;

  • 4.

    Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element, en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element;

  • 5.

    Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden ;

  • 6.

    Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee. Indien het element is uitgerasterd moet het raster op een zodanige afstand staan dat vraat aan stammen wordt voorkomen;

  • 7.

    Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.

  • 8.

    Het afzetten van het element wordt alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart. Overhangende takken kunnen gedurende het gehele jaar worden teruggesnoeid.

  • L01.11.01a Hakhoutbosje met dominantie van langzaamgroeiende boomsoorten (zomereik, wintereik, berk, haagbeuk)

  • L01.11.01b Hakhoutbosje met dominantie van snelgroeiende boomsoorten (zwarte els, gewone es)

L01.12 Beheertype Griendje

  • 1.

    Een griendje is een vrijliggend vlakvormig landschapselement met inheemse wilgensoorten dat als hakhout wordt beheerd.

  • 2.

    Het griendje is minimaal 1,0 are en maximaal 1,0 hectare groot.

  • 3.

    Grienden die machinaal gemaaid worden behoren niet tot dit beheertype.

  • 1.

    Het element bestaat uit inheemse wilgensoorten en wordt geheel als hakhout beheerd en afgezet in een cyclus van tenminste éénmaal per 5 jaar;

  • 2.

    Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de ondergroei en/of de stoven niet schaadt;

  • 3.

    Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element, en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element;

  • 4.

    Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden;

  • 5.

    Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee. Indien het element is uitgerasterd moet het raster op een zodanige afstand staan dat vraat aan stammen wordt voorkomen;

  • 6.

    Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element;

  • 7.

    Het afzetten van het element wordt alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart. Overhangende takken kunnen gedurende het gehele jaar worden teruggesnoeid.

  • L01.12.01 Griendje

L01.13 Beheertype Bomenrij en solitaire boom

  • 1.

    Een bomenrij/solitaire boom is een vrijliggend landschapselement van inheemse loofbomen dat niet kan worden gerangschikt onder andere beheertypes van deze index.

  • 2.

    Bedoeld worden solitaire bomen of bomen in een groep of rij staande op of langs landbouwgrond.

  • 3.

    Bomen die een onderdeel vormen van een ander beheertype van deze index of deel uitmaken van een bomenrij als bedoeld in dit beheertype kunnen niet als solitaire boom of verzameling van solitaire bomen aangevraagd worden.

  • 4.

    De bomenrij is minimaal 50 meter lang en bestaat uit minimaal 8 bomen per 100 meter.

  • 5.

    Vlakvormige boomweides behoren niet tot dit beheertype.

  • 6.

    Solitaire knotbomen of een rij knotbomen behoren tot het beheertype L01.08 Knotboom.

  • 7.

    Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype

  • 1.

    De bomen worden periodiek gesnoeid. Jonge bomen gemiddeld eenmaal per 5 jaar en oudere bomen gemiddeld eenmaal per 10 jaar. Bij oudere bomen kan het snoeien zich beperken tot het verwijderen van dood hout;

  • 2.

    Na het snoeien beslaat de blijvende kroon altijd minimaal tweederde deel beslaat van de totale lengte van de boom;

  • 3.

    Er mag geen snoeihout verbrand worden in de directe omgeving van het element;

  • 4.

    Ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) in het element mogen middels een stobbenbehandeling bestreden worden;

  • 5.

    De bomen mogen niet beschadigd worden door vee. Jonge bomen in een weiland (boomdijk) zijn voorzien van een boomkorf of zijn uitgerasterd;

  • 6.

    Snoeiwerkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 15 juli en 15 maart.

  • L01.13.01a Bomenrij stamdiameter

  • L01.13.01b Bomenrij stamdiameter 20-60 cm

  • L01.13.01c Bomenrij stamdiameter > 60 cm

  • L01.13.02a Solitaire boom stamdiameter

  • L01.13.02b Solitaire boom stamdiameter 20-60 cm

  • L01.13.02c Solitaire boom stamdiameter > 60 cm

De diameter van de stammen wordt op 1,0 meter boven het maaiveld bepaald en als het element uit meerdere bomen bestaat wordt het element als geheel in een van de diameterklassen ingedeeld op basis van de gemiddelde diameter van de bomen van het element.

L01.14 Beheertype Rietzoom en klein rietperceel

  • 1.

    Een rietzoom bevindt zich langs een waterloop en bestaat uit riet-, biezen en/of zeggevegetaties met een dominantie van riet (bedekking riet > 50%).

  • 2.

    De rietzoom heeft een breedte van minimaal 2 meter en is minimaal 25 meter lang.

  • 3.

    Een klein rietperceel is een vlakvormig element met een vegetatie die overwegend uit riet bestaat. De maaibare oppervlakte van een klein rietperceel is maximaal 0,5 ha.

  • 1.

    Maximaal 20% van de oppervlakte van het element bestaat uit struweel;

  • 2.

    Het element wordt periodiek gemaaid in een cyclus van éénmaal per 2-4 jaar en het maaisel wordt afgevoerd;

  • 3.

    Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen in het element gebruikt worden;

  • 4.

    Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee;

  • 5.

    Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element;

  • 6.

    Maaiwerkzaamheden worden verricht in de periode tussen 1 oktober en 1 maart.

  • L01.14.01a Smalle rietzoom (2- 5 meter)

  • L01.14.01b Brede rietzoom (> 5 meter) en klein rietperceel

L01.15 Beheertype Natuurvriendelijke oever

  • 1.

    Een natuurvriendelijke oever is een aaneengesloten oever langs een bestaande waterloop, in de vorm van een plas- of drasberm of flauw talud (flauw talud minimaal 1: 3) met een begroeiing van inheemse planten.

  • 2.

    De oever heeft een breedte van minimaal 3 en maximaal 10 meter en is minimaal 25 meter lang.

  • 1.

    Het element wordt periodiek gemaaid in een cyclus van minimaal éénmaal per 2 jaar en maximaal éénmaal per jaar. Het maaisel wordt afgevoerd;

  • 2.

    Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen in het element gebruikt worden;

  • 3.

    Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee;

  • 4.

    Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element;

  • 5.

    Maaiwerkzaamheden worden verricht in de periode tussen 15 juli en 1 maart.

  • L01.15.01 Natuurvriendelijke oever

L04.01 Beheertype Wandelpad over boerenland

  • 1.

    Een wandelpad over boerenland bestaat in beginsel uit een onverhard pad. Kleine gedeelten verhard pad over particuliere gronden kunnen meegenomen worden als dit noodzakelijk is voor de wandelpadenstructuur.

  • 2.

    Het wandelpad heeft een breedte van maximaal 3 meter.

  • 3.

    De paden zijn duidelijk gemarkeerd en zijn geschikt voor wandelaars met een normale conditie.

  • 4.

    Het wandelpad vormt een onderdeel van een doorgaande en/of openbare wandelstructuur.

 

  • 1.

    Het wandelpad wordt zodanig beheerd dat een goede begaanbaarheid gewaarborgd is;

  • 2.

    De voorzieningen die een onderdeel vormen van het wandelpad zoals bruggetjes, klaphekjes e.d. worden in goede staat van onderhoud gehouden;

  • 3.

    Het wandelpad is opengesteld van zonsopgang tot zonsondergang en jaarrond toegankelijk.

  • L04.01.01 Wandelpad over boerenland