Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Provincie Gelderland

Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieProvincie Gelderland
Officiële naam regelingSubsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2009
CiteertitelSubsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2009
Vastgesteld doorprovinciale staten
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpsubsidies, natuur en landschap, flora en fauna

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010 met uitzondering van de onderdelen genoemd in art. 16.9 lid 2. Deze onderdelen treden in werking op een nader door Gedeputeerde Staten te bepalen tijdstip.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet inrichting landelijk gebied, art. 11, lid 3

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201022-07-2011Nieuwe regeling

16-12-2009

Provinciaal Blad 2009/183

PS2009-920

Tekst van de regeling

Vastgesteld bij besluit van Provinciale Staten van 16 december 2009, nr. PS2009-920 (Provinciaal Blad nr. 2009/183 van 17 december 2009). In werking getreden op 1 januari 2010. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010 met uitzondering van de onderdelen genoemd in art. 16.9 lid 2. Deze onderdelen treden in werking op een nader door Gedeputeerde Staten te bepalen tijdstip.  

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1.1 (begripsbepalingen)

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    agrarisch beheerpakket: in bijlage 3, onderdeel B, beschreven pakket, bestaande uit instapeisen, beheereisen en, voor zover in het betreffende agrarische beheerpakket opgenomen, administratieve of aanvullende verplichtingen;

  • b.

    agrarisch beheertype: in bijlage 3, onderdeel A, tweede kolom, opgenomen beschrijving van een groep agrarische beheerpakketten die eenzelfde doel hebben;

  • c.

    agrarische natuurvereniging: rechtspersoon die zich krachtens haar statuten richt op de ondersteuning en stimulering van agrarisch natuurbeheer;

  • d.

    begunstigde: potentiële subsidieontvanger;

  • e.

    beheereenheid: aaneengesloten oppervlakte landbouwgrond waarop een agrarisch beheerpakket wordt of gaat worden uitgevoerd;

  • f.

    beheerjaar: periode van 365 dagen, dan wel van 366 dagen indien binnen die periode de datum 29 februari valt;

  • g.

    beheerpakket landschap: in bijlage 6, onderdeel B, beschreven pakket, bestaande uit instap- en beheereisen;

  • h.

    collectief agrarisch natuurbeheer: agrarisch natuurbeheer waarover op grond van artikel 2.1, vierde lid, in het natuurbeheerplan nadere voorschriften zijn opgenomen;

  • i.

    collectief beheerplan: plan inzake de coördinatie en afstemming van collectief agrarisch natuurbeheer, opgesteld door een gebiedscoördinator;

  • j.

    gebiedscoördinator: rechtspersoon die collectief agrarisch natuurbeheer coördineert en beschikt over een geldig certificaat coördinatie agrarisch natuurbeheer, afgegeven overeenkomstig paragraaf 8.1;

  • k.

    gecertificeerde begunstigde: begunstigde als bedoeld in de artikelen 3.3, eerste lid, of 5.1.2.1, eerste lid, die beschikt over een overeenkomstig paragraaf 8.1 afgegeven geldig certificaat natuurbeheer of certificaat samenwerkingsverband natuurbeheer;

  • l.

    landbouwactiviteit: activiteit als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van de Europese Unie van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PbEU L 30);

  • m.

    landbouwer: natuurlijke persoon of rechtspersoon die, dan wel een samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat een landbouwactiviteit uitoefent;

  • n.

    landbouwgrond: binnen de provincie gelegen stuk grond waarop een landbouwactiviteit wordt uitgeoefend, niet zijnde een natuurterrein of grond waarvoor een aanspraak bestaat op een vergoeding voor het waardeverschil tussen agrarische grond en grond met als hoofdfunctie natuur;

  • o.

    landschapsbeheertype: in bijlage 6, onderdeel A.1, eerste kolom, of onderdeel A.2, eerste kolom, opgenomen beschrijving van een groep landschapselementen;

  • p.

    landschapselement: in bijlage 6, onderdelen A.1 of A.2, opgenomen onderdeel van het landschap;

  • q.

    minister: de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

  • r.

    natuurbeheerplan: plan als bedoeld in artikel 2.1;

  • s.

    natuurbeheertype: in bijlage 1, tweede kolom, opgenomen soort natuur zoals nader beschreven in de Index Natuur en Landschap;

  • t.

    natuurterrein: binnen de provincie gelegen grond met als hoofdfunctie natuur, of grond waarvoor een aanspraak bestaat op een vergoeding voor het waardeverschil tussen agrarische grond en grond met als hoofdfunctie natuur, die ingevolge artikel 2.1, tweede lid, onderdeel a, is begrensd;

  • u.

    peildatum: 15 mei;

  • v.

    plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013: Nederlands plattelandsontwikkelingsprogramma als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1698/2005;

  • w.

    probleemgebied: gebied met een natuurlijke handicap als bedoeld in artikel 36, onderdeel a, onder ii, van Verordening (EG) nr. 1698/2005, dat als zodanig is aangemerkt in het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013;

  • x.

    probleemgebiedensubsidie: subsidie voor de uitoefening van landbouwactiviteiten op landbouwgrond in een probleemgebied;

  • y.

    recreatiepakket: in bijlage 2 beschreven pakket bestaande uit verplichtingen inzake het mogelijk maken van recreatief gebruik van natuurterreinen;

  • z.

    subsidie agrarisch natuurbeheer: subsidie voor het uitvoeren van een agrarisch beheerpakket op landbouwgrond;

  • aa.

    subsidie certificeringskosten: subsidie als bedoeld in artikel 8.2.1;

  • bb.

    subsidie landschapsbeheer: subsidie als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid;

  • cc.

    subsidie natuurbeheer: subsidie voor het in stand houden van een op een natuurterrein aanwezig natuurbeheertype, eventueel vermeerderd met een vergoeding voor de instandhouding van het recreatiepakket op dat natuurterrein, de monitoring van de kwaliteit van het op dat natuurterrein aanwezige natuurbeheertype en de toeslag of toeslagen, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, onderdelen a en b;

  • dd.

    subsidie organisatiekosten: subsidie voor de organisatie van activiteiten die zijn gericht op de ondersteuning en stimulering van agrarisch natuurbeheer;

  • ee.

    Verordening (EG) nr. 1698/2005: Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van de Europese Unie van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling in het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PbEU L 277);

  • ff.

    Verordening (EG) nr. 1974/2006: Verordening (EG) nr. 1974/2006 van de Europese Commissie van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PbEU L 368);

  • gg.

    Verordening (EG) nr. 1975/2006: Verordening (EG) nr. 1975/2006 van de Europese Commissie van 7 december 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad met betrekking tot de toepassing van controlebepalingen en van de randvoorwaarden in het kader van de steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling (PbEU L 368).

Artikel 1.2a (bevoegdheid Gedeputeerde Staten)
  • 1 Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot verstrekking van subsidie als bedoeld in deze verordening. 

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen ter uitvoering van deze verordening nadere voorschriften vaststellen. 

  • 3 Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot wijziging van de bij deze regeling behorende bijlagen.

Artikel 1.2b (verhouding tot de Algemene subsidieverordening Gelderland 1998)

De Algemene subsidieverordening Gelderland 1998 is niet van toepassing op subsidies die worden verstrekt op grond van deze verordening.

Artikel 1.3 (subsidieplafond en openstelling)
  • 1 Op grond van deze verordening kan uitsluitend subsidie worden verstrekt als Gedeputeerde Staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen verschillende subsidieplafonds vaststellen voor de verschillende subsidies, toeslagen, natuurbeheertypen, agrarische beheertypen, landschapsbeheertypen, agrarische beheerpakketten, beheerpakketten landschap, categorieën van begunstigden of gebieden. 

  • 3 Onverminderd het tweede lid stellen Gedeputeerde Staten in elk geval een afzonderlijk subsidieplafond vast ten behoeve van aanvragen tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer. 

  • 4 Gedeputeerde Staten maken uiterlijk zes weken voor aanvang van de openstellingsperiode een besluit als bedoeld in dit artikel bekend in het Provinciaal Blad.

Artikel 1.4 (rangschikking: volgorde van ontvangst)
  • 1 Gedeputeerde Staten rangschikken aanvragen tot subsidieverlening die in eenzelfde openstellingsperiode zijn ingediend per subsidieplafond in volgorde van ontvangst, waarbij aanvragen met dezelfde ontvangstdatum worden gerangschikt door loting voor zover op die datum het subsidieplafond wordt overschreden. 

  • 2 Volgens de rangschikking, bedoeld in het eerste lid, komt de hoogst gerangschikte aanvraag het eerst voor subsidie in aanmerking. 

  • 3 Als een aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten onvolledig is, wordt de aanvraag voor de toepassing van het eerste lid geacht te zijn ontvangen op de datum die wordt bepaald door de datum waarop de onvolledige aanvraag is ingediend te vermeerderen met de periode, gelegen tussen de dag dat de begunstigde op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht op de hoogte is gesteld van de onvolledigheid van de aanvraag en de dag waarop Gedeputeerde Staten de ontbrekende gegevens en bescheiden hebben ontvangen.

Artikel 1.5 (indiening aanvraag)
  • 1 Aanvragen tot subsidieverlening, wijziging of intrekking van een subsidieverlening, subsidievaststelling, ontheffing van subsidieverplichtingen, voorschotverlening of goedkeuring worden ingediend met gebruikmaking van een daartoe door of vanwege Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen:

    • a.

      nadere eisen stellen aan de elektronische indiening van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      nadere technische specificaties vaststellen waaraan de kaarten moeten voldoen die overeenkomstig de onderhavige verordening bij de aanvraag gevoegd dienen te worden. 

  • 3 Als een aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde, gaat de aanvraag vergezeld van een bewijs van machtiging.

Artikel 1.6 (beslistermijn)
  • 1 Gedeputeerde Staten beslissen binnen tien weken op een aanvraag. De beslissing kan éénmaal met ten hoogste tien weken worden verdaagd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid beslissen Gedeputeerde Staten: 

    • a.

      binnen tien weken na afloop van een beheerjaar op aanvragen als bedoeld in de artikelen 4.1.1.6, derde lid, 4.1.2.4, 4.2.4 en 5.1.3.3, derde lid, waarbij de beslissing éénmaal met ten hoogste tien weken kan worden verdaagd; 

    • b.

      uiterlijk op 15 maart op aanvragen als bedoeld in artikel 9.1; 

    • c.

      niet eerder op aanvragen als bedoeld in artikel 8.1.1 dan de dag waarop de begunstigde voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 8.1.3.

Artikel 1.7 (bewaren subsidiedocumenten)

Een ontvanger van een subsidie bewaart alle documenten inzake een door hem op grond van deze verordening verstrekte subsidie gedurende een periode van ten minste vijf jaar nadat de betreffende subsidie geheel is vastgesteld.

Artikel 1.8 (minimale hoogte subsidie)
  • 1 Geen subsidie wordt toegekend als het jaarlijks te betalen voorschot dat op grond van de betreffende aanvraag zou kunnen worden verstrekt minder dan €200,- bedraagt. 

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op probleemgebiedensubsidies.

Artikel 1.9 (uitsluitingen begunstigden)
  • 1 Een subsidie ingevolge deze verordening wordt niet verstrekt aan: 

    • a.

      publiekrechtelijke rechtspersonen; 

    • b.

      rechtspersonen die waterwinning als doelstelling hebben; 

    • c.

      privaatrechtelijke rechtspersonen die kennelijk zijn opgericht ten behoeve van het beheer van grond of water, waarvan de eigendom geheel of gedeeltelijk berust bij de rechtspersonen, bedoeld in de onderdelen a en b; 

    • d.

      begunstigden ter voldoening aan verplichtingen die op grond van enig ander wettelijk voorschrift zijn voorgeschreven; 

    • e.

      begunstigden die krachtens: 

      • i.

        een in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, bedoelde gebruikstitel de zeggenschap hebben over het te voeren beheer van een natuurterrein, of 

      • ii.

        een in artikel 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel a, bedoelde gebruikstitel de zeggenschap hebben over het te voeren beheer van een op een natuurterrein gelegen landschapselement, voor zover zij die gebruikstitel na 15 augustus 2009 hebben verkregen van een gemeente of een samenwerkingsverband als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen waaraan in meerderheid gemeenten deelnemen. 

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, kan een subsidie natuurbeheer worden verstrekt aan gemeenten en aan samenwerkingsverbanden als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen waaraan in meerderheid gemeenten deelnemen, voor zover dezen voor het natuurterrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd: 

    • a.

      subsidie ontvangen op basis van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister of de Subsidieregeling natuurbeheer Gelderland 2008, waarbij 

    • b.

      de periode waarvoor de in onderdeel a bedoelde subsidie wordt verstrekt op of na 31 december 2010 eindigt, én 

    • c.

      de subsidie natuurbeheer die op grond van de onderhavige verordening kan worden verstrekt niet later ingaat dan 1 januari van het kalenderjaar, volgend op het jaar waarin de in onderdeel a bedoelde subsidie eindigt. 

  • 3 Een subsidie natuurbeheer die aan begunstigden als bedoeld in het tweede lid wordt verstrekt kan niet vermeerderd worden met de in artikel 1.1, onderdeel cc, bedoelde vergoeding voor de instandhouding van het recreatiepakket.

Artikel 1.10 (anticumulatie)

Als voor de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd subsidie is verstrekt door Gedeputeerde Staten op grond van een andere regeling of door andere overheden, waardoor het totaal aan subsidie voor de betreffende activiteit meer bedraagt dan:

  • a.

    de werkelijke kosten die de activiteiten met zich brengen;

  • b.

    de maximale vergoeding die op grond van Europese voorschriften mag worden gegeven, of

  • c.

    de maximale vergoeding die op grond van het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007- 2013 mag worden gegeven,

wordt de subsidie op grond van deze verordening zoveel lager verstrekt als noodzakelijk is om betaling boven de werkelijke kosten dan wel de hiervoor bedoelde maxima te voorkomen.

Hoofdstuk 2 Natuurbeheerplan

 

Artikel 2.1 (natuurbeheerplan)
  • 1 Gedeputeerde Staten stellen een natuurbeheerplan vast.

  • 2 In het natuurbeheerplan is in elk geval een kaart met een topografische ondergrond van ten hoogste 1:10.000 opgenomen, waarop is aangeduid: 

    • a.

      voor welke natuurterreinen een subsidie natuurbeheer kan worden verstrekt en welk natuurbeheertype op deze natuurterreinen in stand kan worden gehouden; 

    • b.

      voor welke landbouwgronden een subsidie agrarisch natuurbeheer kan worden verstrekt en tot welke agrarische beheertypen het op die landbouwgrond uit te voeren agrarische beheerpakket dient te behoren; 

    • c.

      voor welke landschapsbeheertypen, landschapselementen of beheerpakketten landschap binnen welke gebieden of op welke locatie een subsidie landschapsbeheer kan worden verstrekt; 

    • d.

      voor welke landbouwgronden een probleemgebiedensubsidie kan worden verstrekt; 

  • 3 In het natuurbeheerplan kan tevens worden bepaald: 

    • a.

      voor welke natuurterreinen, aangewezen overeenkomstig het tweede lid, onderdeel a, subsidieontvangers om de in artikel 3.6, vierde lid, onderdeel a, genoemde reden zijn vrijgesteld van de verplichting, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel f; 

    • b.

      voor welke natuurterreinen de toeslag, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, onderdeel a, kan worden verstrekt; 

    • c.

      voor welke natuurbeheertypen de toeslag, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, onderdeel b, kan worden verstrekt; 

    • d.

      voor welke landbouwgronden een probleemgebiedensubsidie als bedoeld in artikel 4.2.10 kan worden verstrekt. 

  • 4 In het natuurbeheerplan kan in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer tevens worden bepaald: 

    • a.

      dat voor het uitvoeren van één of meerdere agrarische beheerpakketten binnen een in het natuurbeheerplan begrensd gebied alleen subsidie kan worden verstrekt als binnen dat gebied voor ten minste een bepaald aantal hectares subsidie voor die agrarische beheerpakketten wordt verstrekt; 

    • b.

      welke agrarische beheerpakketten binnen het op grond van onderdeel a vastgestelde gebied moeten voorkomen en in welke verhouding die verschillende agrarische beheerpakketten aanwezig moeten zijn. 

  • 5 In gebieden die door Gedeputeerde Staten overeenkomstig het vierde lid zijn aangewezen kunnen geen aanvragen worden ingediend voor het uitvoeren van één of meerdere agrarische beheerpakketten op landbouwgronden voor zover die landbouwgronden niet zijn opgenomen in de aanvraag, bedoeld in artikel 9.1.

Hoofdstuk 3 Natuurbeheer

 

Artikel 3.1 (grondslag subsidie)

Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een subsidie natuurbeheer verstrekken.

Artikel 3.2 (duur subsidie)

Een subsidie natuurbeheer wordt verstrekt voor een periode van zes aaneengesloten kalenderjaren.

Artikel 3.3 (begunstigden)
  • 1 Een subsidie natuurbeheer kan worden verstrekt aan: 

    • a.

      een natuurlijke persoon of rechtspersoon die bij aanvang van de periode waarvoor subsidie wordt verstrekt zeggenschap heeft over het te voeren beheer van het natuurterrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd, krachtens: 

      • i.

        eigendom; 

      • ii.

        erfpacht; 

      • iii.

        recht van beklemming; 

      • iv.

        artikel 45 van de Wet inrichting landelijk gebied, of 

      • v.

        een plan van tijdelijk gebruik als bedoeld in artikel 189 van de Landinrichtingswet zoals die wet tot 1 januari 2007 gold,

        en voorts gedurende de zes aaneengesloten kalenderjaren waarvoor de subsidie wordt verleend ten minste op de peildatum van ieder kalenderjaar die zeggenschap heeft; 

    • b.

      rechtspersoonlijkheid bezittende samenwerkingsverbanden van natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld in onderdeel a. 

  • 2 Als een in het eerste lid, onderdeel a, onder i. tot en met v. bedoelde titel is belast met of is afgeleid van een ander recht, kan slechts subsidie worden verstrekt voor zover dat andere recht geen afbreuk doet aan de zeggenschap over het te voeren beheer van het natuurterrein. 

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan het onderdeel van de subsidie natuurbeheer dat ziet op de monitoring van de kwaliteit van een op een natuurterrein aanwezig natuurbeheertype alleen worden verstrekt aan gecertificeerde begunstigden.

Artikel 3.4 (aanvraag subsidie)
  • 1 Een aanvraag tot verlening van een subsidie natuurbeheer gaat vergezeld van één of meerdere kaarten met een topografische ondergrond, waarop per natuurbeheertype: 

    • a.

      de grenzen van de natuurterreinen waarvoor subsidie wordt aangevraagd zijn aangegeven, én 

    • b.

      die natuurterreinen zijn genummerd, waarbij met één nummer één aaneengesloten natuurterrein wordt aangeduid. 

  • 2 Als een aanvraag tot verlening van een subsidie natuurbeheer tevens een aanvraag tot subsidieverlening ten behoeve van de uitvoering van het recreatiepakket omvat, en de begrenzing van het natuurterrein waarop dat pakket wordt uitgevoerd afwijkt van de begrenzing van het natuurterrein waarvoor ingevolge het eerste lid subsidie wordt aangevraagd, zijn op de in het eerste lid bedoelde kaart tevens deze afwijkende grenzen aangegeven. 

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid gaat een aanvraag tot verlening van een subsidie natuurbeheer van een gecertificeerde begunstigde vergezeld van: 

    • a.

      een lijst van oppervlaktes per natuurbeheertype waarvoor de subsidie wordt aangevraagd; 

    • b.

      de totale oppervlakte waarvoor de gecertificeerde begunstigde een vergoeding wil ontvangen voor de uitvoering van het recreatiepakket; 

    • c.

      een lijst van oppervlaktes per natuurbeheertype waarvoor de gecertificeerde begunstigde een vergoeding wil ontvangen voor het verrichten van activiteiten op het gebied van monitoring van de kwaliteit van het op dat natuurterrein aanwezige natuurbeheertype, én 

    • d.

      één of meerdere elektronische kaarten met een topografische ondergrond, met daarop de buitengrenzen van de natuurterreinen waarvoor in het kader van de subsidie natuurbeheer een vergoeding wordt aangevraagd ten behoeve van: 

      • i.

        de instandhouding van één of meerdere natuurbeheertypen, én 

      • ii.

        het uitvoeren van het recreatiepakket. 

  • 4 De oppervlaktes, bedoeld in het derde lid, onderdelen b en c, kunnen niet groter zijn dan de som van de oppervlaktes, bedoeld in het derde lid, onderdeel a.

Artikel 3.5 (voorwaarden voor deelname)
  • 1 Een subsidie natuurbeheer kan worden verstrekt: 

    • a.

      als het natuurbeheerplan, zoals dat zes weken voor de openstelling van de betreffende subsidie gold, voorziet in de verstrekking van de betreffende subsidie voor het betreffende natuurterrein, én 

    • b.

      voor zover de begunstigde in het jaar voorafgaande aan de aanvraag tot subsidieverlening niet met opzet: 

      • i.

        een onjuiste aanvraag op grond van de onderhavige verordening heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a; 

      • ii.

        een onjuiste aanvraag heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer Gelderland 2008 of de equivalente Subsidieregeling natuurbeheer van een andere provincie, óf 

      • iii.

        de subsidieverplichtingen heeft geschonden die zijn verbonden aan de onder i. en ii. bedoelde subsidies. 

  • 2 Een subsidie natuurbeheer wordt niet verstrekt voor een op een natuurterrein aanwezig natuurbeheertype als ten aanzien van dat natuurterrein nog verplichtingen van toepassing zijn op grond van: 

    • a.

      de Subsidieregeling natuurbeheer Gelderland 2008; 

    • b.

      de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister; 

    • c.

      de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden, of 

    • d.

      de Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland.

Artikel 3.6 (subsidieverplichtingen)
  • 1 Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer: 

    • a.

      draagt er zorg voor dat alle beheeractiviteiten worden verricht die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het op het natuurterrein aanwezige natuurbeheertype, en dat geen handelingen worden verricht of gedoogd die afbreuk doen aan de instandhouding daarvan; 

    • b.

      draagt er zorg voor dat, voor zover voor het natuurterrein of deel daarvan subsidie wordt verstrekt voor de uitvoering van het recreatiepakket, wordt voldaan aan bijlage 2; 

    • c.

      draagt er zorg voor dat, voor zover de toeslag, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, onderdeel b, wordt verstrekt, wordt voldaan aan bijlage 7, onderdeel A; 

    • d.

      draagt er zorg voor dat, voor zover subsidie wordt verstrekt voor de monitoring van de kwaliteit van een op een natuurterrein aanwezig natuurbeheertype, deze monitoring wordt verricht overeenkomstig door Gedeputeerde Staten nader vast te stellen voorschriften; 

    • e.

      draagt er zorg voor dat door of vanwege Gedeputeerde Staten monitoringswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd op het natuurterrein waarvoor subsidie wordt verstrekt; 

    • f.

      draagt er zorg voor dat het natuurterrein ten minste 358 dagen per jaar kosteloos wordt opengesteld en toegankelijk blijft; 

    • g.

      draagt er zorg voor dat op verzoek van Gedeputeerde Staten inzage wordt gegeven in het uitgevoerde dan wel uit te voeren beheer ten behoeve van de instandhouding van het op het natuurterrein aanwezige natuurbeheertype; 

    • h.

      meldt aan Gedeputeerde Staten de omstandigheden als gevolg waarvan hij redelijkerwijs niet kan voldoen aan één of meerdere subsidieverplichtingen, en doet dit binnen tien werkdagen nadat hij redelijkerwijs op de hoogte kan zijn van die omstandigheden; 

    • i.

      meldt aan Gedeputeerde Staten de datum waarop weer aan de subsidieverplichtingen kan worden voldaan, en doet dit binnen tien werkdagen na de betreffende datum, én 

    • j.

      draagt er zorg voor dat een toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet wordt verhinderd toezicht te houden op de naleving van de subsidieverplichtingen. 

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdelen h en i, kan een subsidieontvanger die tevens gecertificeerde begunstigde is, éénmaal per kalenderjaar maar uiterlijk op 31 oktober bij Gedeputeerde Staten de hiervoor bedoelde gegevens melden. 

  • 3 Een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b, dat het beheer laat uitvoeren door één of meerdere natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, komt gedurende de zes kalenderjaren met elk van deze natuurlijke personen of rechtspersonen, voor zover deze op de peildatum van één of meerdere van die kalenderjaren de zeggenschap hebben over het beheer, schriftelijk overeen dat: 

    • a.

      de natuurlijke persoon of rechtspersoon de verplichtingen naleeft als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, e tot en met g en j; 

    • b.

      de subsidieontvanger aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon een vergoeding betaalt voor de door hem of haar nageleefde verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met c en f; 

    • c.

      de natuurlijke persoon of rechtspersoon garant staat voor het terugbetalen van de in onderdeel b bedoelde vergoeding, als Gedeputeerde Staten de subsidie lager vaststellen of geheel of gedeeltelijk wijzigen dan wel intrekken. 

  • 4 Als: 

    • a.

      gehele of gedeeltelijke sluiting van het natuurterrein noodzakelijk is ter voldoening aan de bij of krachtens de Flora- en faunawet gestelde regels voor soortenbescherming of de krachtens de artikelen 10, 10a, 19, 19a en 21 van de Natuurbeschermingswet 1998 voor beschermde natuurmonumenten of Natura-2000-gebieden vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen en toegangsbeperkingen; 

    • b.

      het natuurterrein door buiten de macht van de subsidieontvanger gelegen oorzaken blijvend geheel of gedeeltelijk niet bereikbaar of naar zijn aard niet begaanbaar is, óf 

    • c.

      sluiting van ten hoogste één hectare van het natuurterrein wenselijk is vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, is de ontvanger van een subsidie natuurbeheer voor dat betreffende gedeelte van het natuurterrein vrijgesteld van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f. 

  • 5 Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer, niet zijnde een subsidieontvanger die tevens gecertificeerde begunstigde is, stelt Gedeputeerde Staten binnen tien werkdagen na een sluiting op grond van het vierde lid daarvan op de hoogte. Deze verplichting geldt niet voor zover het een natuurterrein betreft dat in het natuurbeheerplan is aangewezen overeenkomstig artikel 2.1, derde lid, onderdeel a. 

  • 6 Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer kan een aanvraag indienen tot ontheffing van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, als hij daarvan om andere redenen dan genoemd in het vierde lid wenst te worden ontheven.

  • 7 Een melding als bedoeld in het vijfde lid en een aanvraag als bedoeld in het zesde lid gaat vergezeld van een kaart met een topografische ondergrond waarop het niet-opengestelde deel van het natuurterrein is aangegeven.  

Artikel 3.7 (hoogte subsidie) 
  • 1 Een subsidie natuurbeheer bestaat uit de som van zes jaarvergoedingen, elk behorend bij één van de zes kalenderjaren waarvoor de subsidie wordt verstrekt. 

  • 2 Een jaarvergoeding is het product van het tarief zoals dat voor het eerste kalenderjaar van de in artikel 3.2 bedoelde periode op grond van artikel 3.8, eerste lid, onderdeel a, voor het desbetreffende natuurbeheertype is vastgesteld, en het aantal hectares waarvoor voor dat betreffende natuurbeheertype subsidie wordt verstrekt, eventueel vermeerderd met: 

    • a.

      het product van het tarief zoals dat voor het eerste kalenderjaar van de in artikel 3.2 bedoelde periode op grond van artikel 3.8, eerste lid, onderdeel b, voor het recreatiepakket is vastgesteld, en het aantal hectares waarop dat pakket wordt uitgevoerd; 

    • b.

      het product van het tarief, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onderdeel c, en het aantal hectares waarop in het kader van de subsidie natuurbeheer monitoringswerkzaamheden worden uitgevoerd, én 

    • c.

      het product van het tarief, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onderdeel d, en het aantal hectares waarvoor de toeslagen, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, onderdelen a en b, worden verstrekt. 

  • 3 Na afloop van elk van de eerste vijf kalenderjaren: 

    • a.

      beslissen Gedeputeerde Staten binnen tien weken ambtshalve omtrent de hoogte van de jaarvergoeding die bij het betreffende kalenderjaar behoort, waarbij die beslissing éénmaal met ten hoogste tien weken verdaagd kan worden, én 

    • b.

      keren zij de aldus bepaalde jaarvergoeding, binnen zes weken nadat de in onderdeel a bedoelde beslissing op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, als voorschot uit aan: 

      • i.

        de natuurlijke persoon of rechtspersoon die op de peildatum van het kalenderjaar waarop de jaarvergoeding betrekking heeft, beschikt over een in artikel 3.3, eerste lid, onder i. tot en met v. bedoelde titel, een en ander gelezen in samenhang met de artikelen 3.3, tweede lid, en 7.3, eerste lid, óf 

      • ii.

        het in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b, bedoelde samenwerkingsverband, indien de aanvraag tot subsidieverlening door dat samenwerkingsverband is ingediend.

Artikel 3.8 (hoogte tarief per kalenderjaar) 
  • 1 Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks voor met ingang van het komende kalenderjaar te verlenen subsidies natuurbeheer vast: 

    • a.

      de tarieven voor de verschillende natuurbeheertypen, uitgedrukt in een bedrag per hectare; 

    • b.

      het tarief voor het recreatiepakket, uitgedrukt in een bedrag per hectare; 

    • c.

      de tarieven voor de monitoring van de kwaliteit van de verschillende natuurbeheertypen, uitgedrukt in een bedrag per hectare, én 

    • d.

      de tarieven voor de toeslagen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b, uitgedrukt in een bedrag per hectare. 

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie natuurbeheer: 

    • a.

      verhogen met een toeslag voor de instandhouding van een natuurbeheertype op een natuurterrein dat enkel varend kan worden bereikt; 

    • b.

      op aanvraag verhogen met een toeslag als ten behoeve van de instandhouding van een op een natuurterrein aanwezignatuurbeheertype gebruik wordt gemaakt van schaapskuddes, mits die aanvraag gelijktijdig wordt ingediend met de aanvraag tot verlening van een subsidie natuurbeheer voor de instandhouding van het hiervoor bedoelde natuurbeheertype op het hiervoor bedoelde natuurterrein. 

  • 3 De toeslagen, bedoeld in het tweede lid, kunnen slechts worden verstrekt voor zover Gedeputeerde Staten dit overeenkomstig artikel 2.1, derde lid, onderdeel b respectievelijk onderdeel c, in het natuurbeheerplan hebben bepaald; 

  • 4 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk zes weken voorafgaande aan de openstellingsperiode mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.

Artikel 3.9 (beschikking tot subsidieverlening)

Een beschikking tot verlening van een subsidie natuurbeheer vermeldt in elk geval:

  • a.

    het natuurbeheertype waarvoor subsidie wordt verleend; 

  • b.

    de hoogte van de subsidie; 

  • c.

    dat Gedeputeerde Staten gedurende de periode waarvoor de subsidie wordt verstrekt een nadere uitwerking kunnen geven van de in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a, bedoelde beheeractiviteiten die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het natuurbeheertype, en in voorkomend geval 

  • d.

    of een toeslag wordt verstrekt als bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, onderdelen a en b.

Artikel 3.10 (ambtshalve vaststellen)
  • 1 Gedeputeerde Staten stellen binnen tien weken na afloop van de zes aaneengesloten kalenderjaren waarvoor de subsidie natuurbeheer is verstrekt, die subsidie ambtshalve vast. 

  • 2 De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, kan éénmaal met ten hoogste tien weken worden verdaagd.

Hoofdstuk 4 Agrarisch natuurbeheer.

Paragraaf 4.1 Subsidie agrarisch natuurbeheer

Afdeling 4.1.1 Algemene bepalingen inzake subsidie agrarisch natuurbeheer

Artikel 4.1.1.1 (grondslag subsidie)

Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een subsidie agrarisch natuurbeheer verstrekken.

Artikel 4.1.1.2 (duur subsidie)

Een subsidie agrarisch natuurbeheer wordt verstrekt voor een periode van zes aaneengesloten beheerjaren.

Artikel 4.1.1.3 (begunstigden)
  • 1 Een subsidie agrarisch natuurbeheer kan worden verstrekt aan een landbouwer die de landbouwgrond waarvoor subsidie wordt aangevraagd bij aanvang van de subsidie beheert krachtens een zakelijk recht of een persoonlijk recht, en voorts gedurende de zes aaneengesloten beheerjaren waarvoor de subsidie wordt verleend ten minste op de peildatum van ieder beheerjaar die landbouwgrond beheert krachtens een zakelijk of persoonlijk recht. 

  • 2 Als een in het eerste lid bedoeld zakelijk of persoonlijk recht is belast met of is afgeleid van een ander recht, kan slechts subsidie worden verstrekt voor zover dat andere recht geen afbreuk doet aan de mogelijkheid het beheer uit te voeren.

Artikel 4.1.1.4 (aanvraag subsidie)

Een aanvraag tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer gaat vergezeld van een kaart met een topografische ondergrond waarop de grenzen van de beheereenheden waarvoor subsidie wordt aangevraagd én een nummering van die beheereenheden zijn aangegeven.

Artikel 4.1.1.5 (voorwaarden voor deelname)
  • 1 Een subsidie agrarisch natuurbeheer kan worden verstrekt: 

    • a.

      als het natuurbeheerplan, zoals dat zes weken voor de openstelling van de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor de betreffende subsidie gold, voorziet in de verstrekking van de betreffende subsidie voor de betreffende landbouwgrond; 

    • b.

      als is voldaan aan de instapeisen die gelden voor het agrarisch beheerpakket waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, én

    • c.

      voor zover de begunstigde in het jaar voorafgaande aan de aanvraag tot subsidieverlening niet met opzet: 

      • i.

        een onjuiste aanvraag op grond van de onderhavige verordening heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b; 

      • ii.

        een onjuiste aanvraag heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008 of de equivalente Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van een andere provincie, óf 

      • iii.

        de subsidieverplichtingen heeft geschonden die zijn verbonden aan de onder i. en ii. bedoelde subsidies. 

  • 2 Een subsidie agrarisch natuurbeheer wordt niet verstrekt voor landbouwgrond waarop nog verplichtingen van toepassing zijn op grond van: 

    • a.

      de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008; 

    • b.

      de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister; 

    • c.

      de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden, of 

    • d.

      de Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland.

Artikel 4.1.1.6 (subsidieverplichtingen)
  • 1 Een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer: 

    • a.

      draagt er zorg voor dat wordt voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen die behoren bij het agrarische beheerpakket waarvoor subsidie wordt verstrekt; 

    • b.

      draagt er zorg voor dat, voor zover de toeslag, bedoeld in artikel 4.1.1.8, tweede lid, wordt verstrekt, wordt voldaan aan bijlage 7, onderdeel B; 

    • c.

      draagt er zorg voor dat op de landbouwgrond waarvoor subsidie wordt verstrekt en op zijn gehele bedrijf wordt voldaan aan de voorschriften, opgenomen in artikel 6 van en bijlage I bij de Regeling GLB inkomenssteun 2006; 

    • d.

      draagt er zorg voor dat door of vanwege Gedeputeerde Staten monitoringswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd op de landbouwgrond waarvoor subsidie wordt verstrekt; 

    • e.

      meldt aan Gedeputeerde Staten de omstandigheden als gevolg waarvan hij redelijkerwijs niet kan voldoen aan één of meerdere subsidieverplichtingen, en doet dit binnen tien werkdagen nadat hij redelijkerwijs op de hoogte kan zijn van die omstandigheden; 

    • f.

      meldt aan Gedeputeerde Staten de datum waarop weer aan de subsidieverplichtingen kan worden voldaan, en doet dit binnen tien werkdagen na de betreffende datum, én 

    • g.

      draagt er zorg voor dat een toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet wordt verhinderd toezicht te houden op de naleving van de subsidieverplichtingen. 

  • 2 Een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer die een in bijlage 3, onderdeel B.1, opgenomen agrarisch beheerpakket uitvoert, draagt er zorg voor dat op de landbouwgrond waarvoor subsidie wordt verstrekt en op zijn gehele bedrijf tevens wordt voldaan aan de voorschriften, opgenomen in bijlage 4, onderdeel A. 

  • 3 Een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer dient uiterlijk op de peildatum van ieder beheerjaar, middels een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier, bij Gedeputeerde Staten een aanvraag in tot betaling van de jaarvergoeding voor dat beheerjaar, waarbij de artikelen 7 en 8 van verordening (EG) nr. 1975/2006: 

    • a.

      van toepassing zijn voor zover subsidie wordt verstrekt voor de agrarische beheerpakketten, opgenomen in bijlage 3, onderdeel B.1, en 

    • b.

      van overeenkomstige toepassing zijn voor zover subsidie wordt verstrekt voor de agrarische beheerpakketten, opgenomen in bijlage 3, onderdeel B.2. 

  • 4 In een geval als bedoeld in artikel 7.3, tweede lid, rust de in het derde lid van het onderhavige artikel bedoelde verplichting op die derde voor zover deze het beheer heeft overgenomen. 

  • 5 De in het derde lid bedoelde aanvraag hoeft niet ingediend te worden voor zover het de toeslag, bedoeld in artikel 4.1.1.8, tweede lid, betreft.

Artikel 4.1.1.7 (hoogte subsidie)
  • 1 Een subsidie agrarisch natuurbeheer bestaat uit de som van zes jaarvergoedingen, elk behorend bij één van de zes beheerjaren waarvoor de subsidie wordt verstrekt. 

  • 2 Een jaarvergoeding is het product van het op grond van artikel 4.1.1.8, eerste lid, onderdeel a, voor het desbetreffende beheerjaar en agrarisch beheerpakket vastgestelde tarief, en het aantal hectares waarvoor voor het betreffende agrarische beheerpakket subsidie wordt verstrekt, eventueel vermeerderd met het product van het van toepassing zijnde tarief, bedoeld in artikel 4.1.1.8, eerste lid, onderdeel b, en het aantal hectares waarvoor de toeslag, bedoeld in artikel 4.1.1.8, tweede lid, wordt verstrekt. 

  • 3 Na afloop van elk van de eerste vijf beheerjaren: 

    • a.

      beslissen Gedeputeerde Staten binnen de in artikel 1.6, tweede lid, onderdeel a, genoemde termijn omtrent de hoogte van de jaarvergoeding die bij het betreffende beheerjaar behoort, én 

    • b.

      keren zij de aldus bepaalde jaarvergoeding, binnen zes weken nadat de in onderdeel a bedoelde beslissing op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, als voorschot uit aan de landbouwer die op de peildatum van het beheerjaar waarop de jaarvergoeding betrekking heeft, beschikt over het in artikel 4.1.1.3 bedoelde zakelijk of persoonlijk recht.

Artikel 4.1.1.8 (hoogte tarief per beheerjaar)
  • 1 Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks voor reeds verleende of voor met ingang van het komende beheerjaar te verlenen subsidies agrarisch natuurbeheer vast: 

    • a.

      de tarieven voor de verschillende agrarische beheerpakketten of varianten daarvan, uitgedrukt in een bedrag per hectare; 

    • b.

      de tarieven voor de toeslag, bedoeld in het tweede lid, uitgedrukt in een bedrag per hectare, waarbij Gedeputeerde Staten verschillende tarieven kunnen vaststellen voor het uitrijden van ruige stalmest op landbouwgronden die enkel varend kunnen worden bereikt en het uitrijden van ruige stalmest op andere landbouwgronden. 

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een toeslag verstrekken voor het uitrijden van ruige stalmest, mits die aanvraag gelijktijdig wordt ingediend met de aanvraag tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer voor de uitvoering van één of meerdere agrarische beheerpakketten, bedoeld in bijlage 7, onderdeel B, onder 1. 

  • 3 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk zes weken voorafgaande aan de openstellingsperiode of een nieuw beheerjaar mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.

Artikel 4.1.1.9 (beschikking tot subsidieverlening)

Een beschikking tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer vermeldt in elk geval:

  • a.

    het agrarische beheerpakket waarvoor subsidie wordt verleend; 

  • b.

    of een toeslag wordt verstrekt als bedoeld in artikel 4.1.1.8, tweede lid; 

  • c.

    de hoogte van de jaarvergoeding die behoort bij het eerste beheerjaar; 

  • d.

    de wijze waarop de tarieven en in voorkomend geval de toeslag, bedoeld in artikel 4.1.1.8, tweede lid, voor het tweede tot en met zesde beheerjaar worden berekend; 

  • e.

    of een subsidie wordt verstrekt in het kader van de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma en of die subsidie gedeeltelijk wordt gefinancierd met Europese middelen.

Artikel 4.1.1.10 (ambtshalve vaststelling)
  • 1 Gedeputeerde Staten stellen binnen tien weken na afloop van de zes aaneengesloten beheerjaren waarvoor de subsidie agrarisch natuurbeheer is verstrekt, die subsidie ambtshalve vast. 

  • 2 De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, kan éénmaal met ten hoogste tien weken worden verdaagd. 

  • 3 De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, omvat tevens de beslissing op de aanvraag, bedoeld in artikel 4.1.1.6, derde lid, voor zover die aanvraag betrekking heeft op het zesde en laatste beheerjaar.

Afdeling 4.1.2 Bijzondere bepalingen inzake collectief agrarisch natuurbeheer

Artikel 4.1.2.1 (subsidieaanvraag collectief agrarisch natuurbeheer)
  • 1 Een begunstigde die een aanvraag tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer indient, geeft in die aanvraag per gebied, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, onderdeel a, waar hij wenst deel te nemen aan collectief agrarisch natuurbeheer, aan: 

    • a.

      de minimum- onderscheidenlijk maximumoppervlakte waarop hij gedurende de periode, bedoeld in artikel 4.1.1.2, voornemens is één of meerdere agrarische beheerpakketten in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer uit te voeren, waarbij: 

      • i.

        de minimumoppervlakte niet kleiner kan zijn dan 0,5 hectare, én 

      • ii.

        de maximumoppervlakte niet groter kan zijn dan de totale oppervlakte van de landbouwgronden die tot zijn bedrijf behoren en die zijn gelegen binnen het in de aanhef van dit lid bedoelde gebied. 

    • b.

      binnen welk gebied de in onderdeel a bedoelde oppervlaktes zijn gelegen. 

  • 2 Artikel 4.1.1.4 is niet van toepassing op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4.1.2.2 (aanvullende subsidieverplichting)

Onverminderd artikel 4.1.1.6 is een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer gehouden:

  • a.

    elk beheerjaar het beheer uit te voeren overeenkomstig het door Gedeputeerde Staten vastgestelde collectief beheerplan zoals dat 14 dagen vóór de datum waarop in het desbetreffende beheerjaar de in artikel 4.1.1.6, derde lid, bedoelde aanvraag op zijn vroegst kan worden ingediend, luidt; 

  • b.

    de gebiedscoördinator tijdig op de hoogte te stellen van wijzigingen en intrekkingen als bedoeld in de artikelen 7.1 tot en met 7.6 en 7.8, tweede lid, voor zover deze relevant zijn voor het collectief beheerplan.

Artikel 4.1.2.3 (beschikking tot subsidieverlening)

Een beschikking tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer vermeldt in elk geval:

  • a.

    per gebied, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, onderdeel a, de minimale en maximale oppervlakte waarvoor subsidie wordt respectievelijk kan worden verleend; 

  • b.

    of een toeslag wordt verstrekt als bedoeld in artikel 4.1.1.8, tweede lid; 

  • c.

    de wijze waarop de tarieven en in voorkomend geval de toeslag, bedoeld in artikel 4.1.1.8, tweede lid, worden berekend; 

  • d.

    dat de subsidieontvanger elk beheerjaar gehouden is het beheer uit te voeren overeenkomstig het in artikel 9.2 bedoelde collectief beheerplan zoals dat 14 dagen vóór de datum waarop in het desbetreffende beheerjaar de in artikel 4.1.1.6, derde lid, bedoelde aanvraag op zijn vroegst kan worden ingediend, luidt; 

  • e.

    of een subsidie wordt verstrekt in het kader van de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma en of die subsidie gedeeltelijk wordt gefinancierd met Europese middelen.

Artikel 4.1.2.4 (aanvullende toeslag collectief agrarisch natuurbeheer)
  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen in een beheerjaar op aanvraag een aanvullende toeslag als bedoeld in bijlage 7, onderdeel C, subonderdelen 1 en 2 verstrekken aan landbouwers die in het betreffende beheerjaar deelnemen aan collectief agrarisch natuurbeheer voor zover voldaan wordt aan de in het betreffende subonderdeel van die bijlage opgenomen voorschriften; 

  • 2 Aanvragen als bedoeld in het eerste lid worden namens de betreffende landbouwer ingediend door de in het gebied waarin de betreffende beheereenheid is gelegen werkzame gebiedscoördinator, en gaan vergezeld van een door hem opgesteld advies met betrekking tot de noodzaak tot het verstrekken van de toeslag en de hoogte daarvan, waarbij tevens door de gebiedscoördinator wordt verklaard dat hij, in elk geval op het moment van indienen van de betreffende aanvraag, heeft vastgesteld dat de landbouwer voldoet aan de aan de toeslag verbonden eisen. 

  • 3 Op aanvragen als bedoeld in het eerste lid is artikel 1.3, eerste lid, niet van toepassing voor zover dat artikel bepaalt dat aanvragen slechts kunnen worden ingediend als Gedeputeerde Staten een openstellingsperiode hebben vastgesteld voor de indiening van aanvragen, met dien verstande dat een in het eerste lid van het onderhavige artikel bedoelde aanvraag niet eerder kan worden ingediend dan na afloop van de periode waarin in dat beheerjaar aan de aan het betreffende agrarische beheerpakket verbonden beheereisen dient te worden voldaan indien niet om de toeslag zou zijn verzocht. 

  • 4 Artikel 1.6, tweede lid, onderdeel a, is van toepassing en de artikelen 1.4 en 1.5 zijn van overeenkomstige toepassing. 

  • 5 Gedeputeerde Staten keren de toeslag overeenkomstig artikel 4.1.1.7, derde lid, onderdeel b, tegelijkertijd uit met de in dat onderdeel bedoelde jaarvergoeding.

Artikel 4.1.2.5 (toepasselijkheid afdeling 4.1.1)

De bepalingen van afdeling 4.1.1 zijn van overeenkomstige toepassing voor zover uit de bepalingen van de onderhavige afdeling niet anders voortvloeit.

Paragraaf 4.2 Probleemgebiedensubsidie

Artikel 4.2.1 (grondslag subsidie)

Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een probleemgebiedensubsidie verstrekken.

Artikel 4.2.2 (duur subsidie)

Een probleemgebiedensubsidie wordt verstrekt voor een kalenderjaar.

Artikel 4.2.3 (begunstigde)
  • 1 Een probleemgebiedensubsidie kan worden verstrekt aan een landbouwer die de landbouwgrond waarvoor subsidie wordt aangevraagd op de peildatum van een kalenderjaar beheert krachtens een zakelijk of persoonlijk recht. 

  • 2 Als een in het eerste lid bedoeld zakelijk of persoonlijk recht is belast met of is afgeleid van een ander recht, kan slechts subsidie worden verstrekt voor zover dat andere recht geen afbreuk doet aan de mogelijkheid het beheer uit te voeren.

Artikel 4.2.4 (aanvraag subsidie)

Een aanvraag tot vaststelling en tevens uitbetaling van een probleemgebiedensubsidie wordt uiterlijk op de peildatum van het betreffende kalenderjaar ingediend middels een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier, waarbij de artikelen 7 en 8 van Verordening (EG) nr. 1975/2006 van toepassing zijn.

Artikel 4.2.5 (voorwaarden voor deelname)
  • 1 Een probleemgebiedensubsidie kan worden verstrekt als: 

    • a.

      het natuurbeheerplan zoals dat zes weken voor de openstelling van de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor de betreffende subsidie gold, voorziet in de verstrekking van de probleemgebiedensubsidie op de betreffende landbouwgrond; 

    • b.

      de landbouwgrond een aaneengesloten oppervlakte heeft van ten minste 0.5 hectare; 

    • c.

      voor zover de begunstigde voor de landbouwgrond waarvoor een probleemgebiedensubsidie is aangevraagd, tevens een subsidie agrarisch natuurbeheer op grond van de onderhavige verordening, of een subsidie voor de instandhouding van een beheerspakket, bedoeld in de bijlagen 6 tot en met 28f van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008 ontvangt, én 

    • d.

      voor zover de begunstigde in het jaar voorafgaande aan de aanvraag tot subsidieverstrekking niet met opzet: 

      • i.

        een onjuiste aanvraag heeft ingediend ter verkrijging van een probleemgebiedensubsidie op grond van de onderhavige verordening, de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008 of de equivalente Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van een andere provincie, óf 

      • ii.

        de subsidieverplichtingen heeft geschonden die zijn verbonden aan de onder i. bedoelde subsidies. 

  • 2 Een probleemgebiedensubsidie wordt niet verstrekt voor landbouwgrond waarvoor een vergelijkbare subsidie wordt ontvangen op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister zoals die regeling tot 1 januari 2007 gold.

Artikel 4.2.6 (subsidieverplichtingen)

Een ontvanger van een probleemgebiedensubsidie:

  • a.

    draagt er zorg voor dat gedurende het gehele kalenderjaar op de landbouwgrond waarvoor de subsidie wordt verstrekt en op zijn gehele bedrijf wordt voldaan aan de voorschriften, opgenomen in artikel 6 van en bijlage I bij de Regeling GLB inkomenssteun 2006; 

  • b.

    zet zijn landbouwactiviteiten gedurende ten minste vijf jaar voort, te rekenen vanaf de eerste betaling die hij ontvangt in het kader van het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 voor het uitoefenen van een landbouwactiviteit in een probleemgebied; 

  • c.

    draagt er zorg voor dat geen werkzaamheden worden verricht die een wijziging tot gevolg hebben van de topografische kavel- en perceelsstructuur, het microreliëf, de bodemstructuur of het bodemprofiel; 

  • d.

    draagt er zorg voor dat geen werkzaamheden worden verricht die een wijziging tot gevolg hebben van de begreppeling of de detailontwatering, of leiden tot verlaging van de grondwaterstand dan wel slootwaterpeilen; 

  • e.

    meldt aan Gedeputeerde Staten de omstandigheden als gevolg waarvan redelijkerwijs niet kan worden voldaan aan één of meerdere subsidieverplichtingen, en doet dit binnen tien werkdagen nadat hij redelijkerwijs op de hoogte kan zijn van die omstandigheden; 

  • f.

    meldt aan Gedeputeerde Staten de datum waarop weer aan de subsidieverplichtingen kan worden voldaan, en doet dit binnen tien werkdagen na de betreffende datum, én 

  • g.

    draagt er zorg voor dat een toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet wordt verhinderd toezicht te houden op de naleving van de subsidieverplichtingen.

Artikel 4.2.7 (hoogte subsidie)

Een probleemgebiedensubsidie bestaat uit het product van het op grond van artikel 4.2.8, eerste lid, voor het desbetreffende kalenderjaar vastgestelde tarief, en het aantal hectares waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

Artikel 4.2.8 (hoogte tarief per kalenderjaar)
  • 1 Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks voor met ingang van het komende kalenderjaar te verstrekken probleemgebiedensubsidies het tarief per hectare vast. 

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk zes weken voorafgaande aan de openstellingsperiode mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.

Artikel 4.2.9 (subsidievaststelling)
  • 1 Gedeputeerde Staten stellen binnen tien weken na afloop van het kalenderjaar de probleemgebiedensubsidie vast. 

  • 2 De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, kan éénmaal met ten hoogste tien weken worden verdaagd.

Artikel 4.2.10 (ontkoppelde probleemgebiedensubsidie)
  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een probleemgebiedensubsidie verstrekken voor landbouwgrond die is gelegen in een probleemgebied, waarbij het, in afwijking van artikel 4.2.5, eerste lid, onderdeel c, niet vereist is dat de begunstigde voor die landbouwgrond tevens een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie voor de instandhouding van een beheerspakket als bedoeld in die bepaling ontvangt. 

  • 2 Een probleemgebiedensubsidie als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden verstrekt als aan de begunstigde in het betreffende kalenderjaar voor de desbetreffende landbouwgrond niet reeds een probleemgebiedensubsidie als bedoeld in artikel 4.2.5 wordt verstrekt. 

  • 3 De bepalingen van deze paragraaf zijn, met uitzondering van artikel 4.2.5, eerste lid, onderdeel c, van overeenkomstige toepassing op een probleemgebiedensubsidie als bedoeld in het eerste lid. 

  • 4 Gedeputeerde Staten kunnen nadere voorwaarden verbinden aan een probleemgebiedensubsidie als bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 5 Landschapsbeheer

Afdeling 5.1.1 Algemene bepalingen inzake subsidies landschapsbeheer

Artikel 5.1.1.1 (grondslag subsidie)
  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een subsidie landschapsbeheer verstrekken:

    • a.

        voor de instandhouding van een op een natuurterrein gelegen landschapselement zoals opgenomen in bijlage 6, onderdelen A.1 of A.2, door begunstigden als bedoeld in artikel 5.1.2.1;

    • b.

        voor de uitvoering van een beheerpakket landschap ten behoeve van een landschapselement zoals opgenomen in bijlage 6, onderdelen B.1 of B.2, door begunstigden als bedoeld in artikel 5.1.3.1, mits het beheerpakket landschap niet wordt uitgevoerd ten behoeve van een op een natuurterrein gelegen landschapselement.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in dat onderdeel, voor bepaalde, in bijlage 6, onderdelen A.1 of A.2, opgenomen landschapselementen slechts verstrekt kan worden aan gecertificeerde

    begunstigden, of juist niet verstrekt kunnen worden aan dergelijke begunstigden.

Artikel 5.1.1.2 (duur subsidie) 

Een subsidie landschapsbeheer wordt verstrekt voor de duur van zes aaneengesloten kalenderjaren. 

Artikel 5.1.1.3 (voorwaarden voor deelname)
  • 1 Een subsidie landschapsbeheer kan worden verstrekt als:

    • a.

        het natuurbeheerplan, zoals dat zes weken voor de openstelling van de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor de betreffende subsidie gold, voorziet in de verstrekking van de betreffende subsidie, én

    • b.

        is voldaan aan de instapeisen die behoren bij het betreffende landschapselement onderscheidenlijk beheerpakket landschap.

  • 2 Een subsidie landschapsbeheer wordt niet verstrekt als de in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a onderscheidenlijk onderdeel b, bedoelde begunstigde in het jaar voorafgaande aan de aanvraag tot subsidieverlening met opzet:

    • a.

        een onjuiste aanvraag op grond van de onderhavige verordening heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie natuurbeheer, een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer;

    • b.

        een onjuiste aanvraag heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer Gelderland 2008 of de equivalente Subsidieregeling natuurbeheer van een andere provincie;

    • c.

        een onjuiste aanvraag heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008 of de equivalente Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van een andere provincie, óf

    • d.

        de subsidieverplichtingen heeft geschonden die zijn verbonden aan de in de onderdelen a tot en met c bedoelde subsidies.

  • 3 Een subsidie landschapsbeheer wordt evenmin verstrekt voor een landschapselement als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, of voor het uitvoeren van een beheerpakket landschap als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, ten behoeve van een in dat onderdeel bedoeld landschapselement:

    • a.

        waarop nog verplichtingen van toepassing zijn op grond van:

      • i.

           de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008; 

      • ii.

          de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister;

      • iii.

        de Subsidieregeling natuurbeheer Gelderland 2008;

      • iv.

          de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister;

      • v.

           de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden, of

      • vi.

          de Beschikking terzake het uit productie nemen van bouwland.

    • b.

      voor zover dat is gelegen op een erf.

Artikel 5.1.1.4 (subsidieverplichtingen die de subsidieperiode overschrijden) 

Als ten behoeve van de instandhouding van een landschapselement of voor het uitvoeren van een beheerpakket landschap verplichtingen zijn opgenomen met betrekking tot de cyclus van knippen, scheren, snoeien dan wel af- of terugzetten, behoren die verplichtingen slechts tot de subsidieverplichtingen indien dat knippen, scheren, snoeien dan wel af- of terugzetten op basis van de betreffende cyclus valt binnen de periode waarvoor die subsidie wordt verstrekt.

Afdeling 5.1.2 Subsidie landschapsbeheer binnen natuurterreinen

Artikel 5.1.2.1 (begunstigden)
  • 1 Een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, kan worden verstrekt aan:

    • a.

        een natuurlijke persoon of rechtspersoon die bij aanvang van de periode waarvoor subsidie wordt verstrekt zeggenschap heeft over het te voeren beheer van een op een natuurterrein gelegen landschapselement waarvoor subsidie wordt aangevraagd, krachtens:

      • i.

        eigendom;

      • ii.

        erfpacht;

      • iii.

        recht van beklemming;

      • iv.

        artikel 45 van de Wet inrichting landelijk gebied, of

      • v.

        een plan van tijdelijk gebruik als bedoeld in artikel 189 van de Landinrichtingswet zoals die wet tot 1 januari 2007 gold, en voorts gedurende de zes aaneengesloten kalenderjaren waarvoor de subsidie wordt verleend ten minste op de peildatum van ieder kalenderjaar die zeggenschap heeft;

    • b.

        rechtspersoonlijkheid bezittende samenwerkingsverbanden van natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld in onderdeel a.

  • 2 Als een in het eerste lid, onderdeel a, onder i. tot en met v. bedoelde titel is belast met of is afgeleid van een ander recht, kan slechts een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, worden verstrekt voor zover dat andere recht geen afbreuk doet aan de zeggenschap over het te voeren beheer van het landschapselement.

Artikel 5.1.2.2 (aanvraag subsidie)
  • 1 Een aanvraag tot verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, gaat vergezeld van een kaart met een topografische ondergrond, waarop de landschapselementen waarvoor subsidie wordt gevraagd en een nummering van die landschapselementen zijn aangegeven.

  • 2 In afwijking van het eerste lid gaat een aanvraag van een gecertificeerde begunstigde tot verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, vergezeld van:

    • a.

        een lijst van oppervlaktes, meters of aantallen per landschapselement waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, én

    • b.

        één of meerdere elektronische kaarten met een topografische ondergrond, met daarop de buitengrenzen van de natuurterreinen waarop de landschapselementen zijn gelegen waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 5.1.2.3 (subsidieverplichtingen)
  • 1 Een ontvanger van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a:

    • a.

        draagt er zorg voor dat het op het natuurterrein aanwezige landschapselement in stand wordt gehouden door te voldoen aan de beheereisen zoals die in bijlage 6, onderdelen B.1 of B.2, zijn opgenomen bij het equivalente beheerpakket landschap, en dat geen handelingen worden verricht of gedoogd die afbreuk doen aan de instandhouding van het betreffende landschapselement;

    • b.

        draagt er zorg voor dat door of vanwege Gedeputeerde Staten monitoringswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd met betrekking tot het op het natuurterrein gelegen landschapselement waarvoor de subsidie wordt verstrekt;

    • c.

        draagt er zorg voor dat op verzoek van Gedeputeerde Staten inzage wordt gegeven in het uitgevoerde dan wel uit te voeren beheer ten behoeve van de instandhouding van het op het natuurterrein aanwezige landschapselement;

    • d.

        meldt aan Gedeputeerde Staten de omstandigheden als gevolg waarvan hij redelijkerwijs niet kan voldoen aan één of meerdere subsidieverplichtingen, en doet dit binnen tien werkdagen nadat hij redelijkerwijs op de hoogte kan zijn van die omstandigheden;

    • e.

        meldt aan Gedeputeerde Staten de datum waarop weer aan de subsidieverplichtingen kan worden voldaan, en doet dit binnen tien werkdagen na de betreffende datum, én

    • f.

        draagt er zorg voor dat een toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet wordt verhinderd toezicht te houden op de naleving van de subsidieverplichtingen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, hoeft een gecertificeerde begunstigde niet te voldoen aan de in dat onderdeel bedoelde beheereisen, maar draagt hij er zorg voor dat alle beheeractiviteiten worden verricht die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het op het natuurterrein aanwezige landschapselement, en dat geen handelingen worden verricht en gedoogd die afbreuk doen aan de instandhouding daarvan.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, onderdelen d en e, kan een ontvanger van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, die tevens gecertificeerde begunstigde is, éénmaal per kalenderjaar maar uiterlijk op 31 oktober bij Gedeputeerde Staten de hiervoor bedoelde gegevens melden.

  • 4 Een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel b, dat het beheer laat uitvoeren door één of meerdere natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld in artikel 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel a, komt gedurende de zes kalenderjaren met elk van deze natuurlijke personen of rechtspersonen, voor zover deze op de peildatum van één of meerdere van die kalenderjaren de zeggenschap hebben over het beheer, schriftelijk overeen dat:

    • a.

        de natuurlijke persoon of rechtspersoon de verplichtingen naleeft als bedoeld in:

      • i.

        het eerste lid, onderdelen a tot en met c en f, óf

      • ii.

        het eerste lid, onderdelen b, c en f, en het tweede lid indien het samenwerkingsverband tevens een gecertificeerde begunstigde is.

    • b.

        de subsidieontvanger aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon een vergoeding betaalt voor de door hem of haar nageleefde verplichtingen als bedoeld in:

      • i.

        het eerste lid, onderdeel a, óf

      • ii.

        het tweede lid indien het samenwerkingsverband tevens een gecertificeerde begunstigde is;

    • c.

        de natuurlijke persoon of rechtspersoon garant staat voor het terugbetalen van de in onderdeel b bedoelde vergoeding, als Gedeputeerde Staten de subsidie lager vaststellen of geheel of gedeeltelijk wijzigen dan wel intrekken.

Artikel 5.1.2.4 (hoogte subsidie)
  • 1 Een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, bedraagt de som van zes jaarvergoedingen, elk behorend bij één van de zes kalenderjaren waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

  • 2 Een jaarvergoeding is het product van het tarief zoals dat voor het eerste kalenderjaar van de in artikel 5.1.1.2 bedoelde periode op grond van artikel 5.1.2.5, eerste lid, voor het desbetreffende landschapselement is vastgesteld, en het aantal hectares, meters of stuks waarvoor voor dat betreffende landschapselement subsidie wordt verstrekt.

  • 3 Na afloop van elk van de eerste vijf kalenderjaren:

    • a.

        beslissen Gedeputeerde Staten binnen tien weken ambtshalve omtrent de hoogte van de jaarvergoeding die bij het betreffende kalenderjaar behoort, waarbij die beslissing éénmaal met ten hoogste tien weken verdaagd kan worden, én

    • b.

        keren zij de aldus bepaalde jaarvergoeding, binnen zes weken nadat de in onderdeel a bedoelde beslissing op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, als voorschot uit aan:

      • i.

          de natuurlijke persoon of rechtspersoon die op de peildatum van het kalenderjaar waarop de jaarvergoeding betrekking heeft, beschikt over een in artikel 5.1.2.1, eerste lid, onder i. tot en met v. bedoelde titel, een en ander gelezen in samenhang met de artikelen 5.1.2.1, tweede lid, en 7.3, eerste lid, óf 

      • ii.

        het in artikel 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel b, bedoelde samenwerkingsverband, indien de aanvraag tot subsidieverlening door dat samenwerkingsverband is ingediend.

Artikel 5.1.2.5 (hoogte tarief per kalenderjaar)
  • 1 Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks voor met ingang van het komende kalenderjaar te verlenen subsidies landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, de tarieven vast voor de verschillende landschapselementen, uitgedrukt in een bedrag per hectare, meter of stuk.

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk zes weken voorafgaande aan de openstellingsperiode mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.

Artikel 5.1.2.6 (beschikking tot subsidieverlening) 

Een beschikking tot verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, vermeldt in elk geval:

  • a.

      het landschapselement waarvoor subsidie wordt verleend;

  • b.

      de hoogte van de subsidie, én

  • c.

      dat Gedeputeerde Staten gedurende de periode waarvoor de subsidie wordt verstrekt een nadere uitwerking kunnen geven van de in artikel 5.1.2.3 bedoelde beheeractiviteiten die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het landschapselement.

Artikel 5.1.2.7 (ambtshalve vaststellen)
  • 1 Gedeputeerde Staten stellen binnen tien weken na afloop van de zes aaneengesloten kalenderjaren waarvoor de subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, is verstrekt, die subsidie ambtshalve vast.

  • 2 De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, kan éénmaal met ten hoogste tien weken worden verdaagd.

Afdeling 5.1.3 Subsidie landschapsbeheer buiten natuurterreinen

Artikel 5.1.3.1 (begunstigden)
  • 1 Een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, kan worden verstrekt aan een landbouwer die het landschapselement ten behoeve waarvan hij het beheerpakket landschap uitvoert of zal uitvoeren bij aanvang van de subsidie beheert krachtens een zakelijk recht of een persoonlijk recht, en voorts gedurende de zes aaneengesloten kalenderjaren waarvoor de subsidie wordt verleend ten minste op de peildatum van ieder kalenderjaar dat landschapselement beheert krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

  • 2 Als een in het eerste lid bedoeld zakelijk of persoonlijk recht is belast met of is afgeleid van een ander recht, kan slechts een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, worden verstrekt voor zover dat andere recht geen afbreuk doet aan de mogelijkheid het beheer uit te voeren.

Artikel 5.1.3.2 (aanvraag subsidie) 

Een aanvraag tot verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, gaat vergezeld van een kaart met een topografische ondergrond, waarop de landschapselementen ten behoeve waarvan het beheerpakket landschap wordt uitgevoerd en een nummering van die landschapselementen zijn aangegeven. 

Artikel 5.1.3.3 (subsidieverplichtingen)
  • 1 Een ontvanger van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b:

    • a.

        draagt er zorg voor dat wordt voldaan aan de beheereisen die behoren bij het beheerpakket landschap waarvoor de subsidie wordt verstrekt, en dat geen handelingen worden verricht of gedoogd die daaraan afbreuk doen;

    • b.

        draagt er zorg voor dat ten aanzien van het landschapselement ten behoeve waarvan het beheerpakket landschap wordt uitgevoerd en op zijn gehele bedrijf wordt voldaan aan de voorschriften, opgenomen in artikel 6 van en bijlage I bij de Regeling GLB inkomenssteun 2006;

    • c.

        draagt er zorg voor dat door of vanwege Gedeputeerde Staten monitoringswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd met betrekking tot het landschapselement ten behoeve waarvan het beheerpakket landschap wordt uitgevoerd;

    • d.

        meldt aan Gedeputeerde Staten de omstandigheden als gevolg waarvan hij redelijkerwijs niet kan voldoen aan één of meerdere subsidieverplichtingen, en doet dit binnen tien werkdagen nadat hij redelijkerwijs op de hoogte kan zijn van die omstandigheden;

    • e.

        meldt aan Gedeputeerde Staten de datum waarop weer aan de subsidieverplichtingen kan worden voldaan, en doet dit binnen tien werkdagen na de betreffende datum, én

    • f.

        draagt er zorg voor dat een toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet wordt verhinderd toezicht te houden op de naleving van de subsidieverplichtingen.

  • 2 Een ontvanger van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, die een in bijlage 6, onderdeel B.1, opgenomen beheerpakket landschap uitvoert, draagt er zorg voor dat ten aanzien van het landschapselement ten behoeve waarvan dat beheerpakket landschap wordt uitgevoerd en op zijn gehele bedrijf tevens wordt voldaan aan de voorschriften, opgenomen in bijlage 4, onderdeel A.

  • 3 Een ontvanger van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, dient uiterlijk op de peildatum van ieder kalenderjaar, middels een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier, bij Gedeputeerde Staten een aanvraag in tot betaling van de jaarvergoeding voor dat kalenderjaar, waarbij de artikelen 7 en 8 van verordening (EG) nr. 1975/2006 van overeenkomstige toepassing zijn.

  • 4 In een geval als bedoeld in artikel 7.3, tweede lid, rust de in het derde lid van het onderhavige artikel bedoelde verplichting op die derde voor zover deze het beheer heeft overgenomen.

Artikel 5.1.3.4 (hoogte subsidie)
  • 1 Een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, bedraagt de som van zes jaarvergoedingen, elk behorend bij één van de zes kalenderjaren waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

  • 2 Een jaarvergoeding is het product van het tarief zoals dat voor het eerste kalenderjaar van de in artikel 5.1.1.2 bedoelde periode op grond van artikel 5.1.3.5, eerste lid, voor het desbetreffende beheerpakket landschap is vastgesteld, en het aantal hectares, meters of stuks waarvoor voor dat betreffende beheerpakket landschap subsidie wordt verstrekt.

  • 3 Na afloop van elk van de eerste vijf kalenderjaren:

    • a.

        beslissen Gedeputeerde Staten binnen de in artikel 1.6, tweede lid, onderdeel a, genoemde termijn omtrent de hoogte van de jaarvergoeding die bij het betreffende kalenderjaar behoort, én

    • b.

        keren zij de aldus bepaalde jaarvergoeding, binnen zes weken nadat de in onderdeel a bedoelde beslissing op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, als voorschot uit aan de landbouwer die op de peildatum van het kalenderjaar waarop de jaarvergoeding betrekking heeft, beschikt over het in artikel 5.1.3.1 bedoelde zakelijk of persoonlijk recht.

Artikel 5.1.3.5 (hoogte tarief per kalenderjaar)
  • 1 Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks voor met ingang van het komende kalenderjaar te verlenen subsidies landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, de tarieven voor de verschillende beheerpakketten landschap vast, uitgedrukt in een bedrag per hectare, meter of stuk.

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk zes weken voorafgaande aan de openstellingsperiode mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.

Artikel 5.1.3.6 (beschikking tot subsidieverlening) 

Een beschikking tot verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, vermeldt in elk geval:

  • a.

      het beheerpakket landschap waarvoor subsidie wordt verleend, én

  • b.

      de hoogte van de subsidie.

Artikel 5.1.3.7 (ambtshalve vaststelling)
  • 1 Gedeputeerde Staten stellen binnen tien weken na afloop van de zes aaneengesloten kalenderjaren waarvoor de subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, is verstrekt, die subsidie ambtshalve vast.

  • 2 De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, kan éénmaal met ten hoogste tien weken worden verdaagd.

  • 3 De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, omvat ook de beslissing op de aanvraag, bedoeld in artikel 5.1.3.3. derde lid, voor zover die aanvraag betrekking heeft op het zesde en laatste kalenderjaar. 

Hoofdstuk 6 Subsidie organisatiekosten 

 

Artikel 6.1 (grondslag subsidie) 

Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een subsidie organisatiekosten verstrekken.

Artikel 6.2 (duur subsidie)

Een subsidie organisatiekosten wordt verstrekt voor een periode van maximaal zes aaneengesloten kalenderjaren.

Artikel 6.3 (begunstigden) 

Een subsidie organisatiekosten kan worden verstrekt aan een agrarische natuurvereniging. 

Artikel 6.4 (aanvraag subsidie)
  • 1 Een aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend uiterlijk 31 oktober direct voorafgaand aan het eerste kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2 Een aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van:

    • a.

        een beschrijving van het gebied waar de agrarische natuurvereniging agrarisch natuurbeheer ondersteunt en stimuleert;

    • b.

        een activiteitenplan, gericht op het ondersteunen en stimuleren van agrarisch natuurbeheer, waarin ten minste voor de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd per kalenderjaar staat beschreven voor welke activiteiten subsidie wordt aangevraagd, én

    • c.

        een begroting, waarin uitgesplitst per kalenderjaar de verwachte uitgaven en inkomsten staan  beschreven.

Artikel 6.5 (subsidieverplichtingen) 

De ontvanger van een subsidie organisatiekosten voert de activiteiten ten behoeve waarvan subsidie wordt verstrekt uit conform het activiteitenplan en de daarbij behorende begroting, bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, onderdelen b en c, voor zover deze door Gedeputeerde Staten zijn goedgekeurd.

Artikel 6.6 (subsidiabele kosten)
  • 1 Als subsidiabele kosten komen in aanmerking de noodzakelijke kosten voor de organisatie van activiteiten, gericht op:

    • a.

        kennisbevordering, kwaliteitsborging en professionalisering van agrarisch natuurbeheer;

    • b.

        werving en aanvraagbegeleiding van landbouwers;

    • c.

        promotie, draagvlak en samenwerking in een gebied;

    • d.

        monitoring en toezicht ten behoeve van de ecologische sturing in het gebied.

  • 2 Subsidie wordt niet verstrekt voor activiteiten waarvoor reeds een subsidie wordt verstrekt op grond van:

    • a.

        hoofdstuk 8 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008, of

    • b.

        hoofdstuk 8 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels vaststellen met betrekking tot de kosten en activiteiten, bedoeld in het eerste lid, die voor vergoeding in aanmerking komen.

Artikel 6.7 (hoogte subsidie)

Een subsidie organisatiekosten bedraagt hetzij:

  • a.

      ten hoogste 100 procent van de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten, hetzij

  • b.

      een door Gedeputeerde Staten te bepalen maximumbedrag, waarbij de genoten inkomsten op de aldus bepaalde bedragen in mindering worden gebracht.

Artikel 6.8 (voorschotverlening) 

De voorschotten bedragen per kalenderjaar in totaal ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten zoals die voor dat kalenderjaar in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde begroting zijn opgenomen. 

Artikel 6.9 (beschikking tot subsidieverlening) 

Een beschikking tot verlening van een subsidie organisatiekosten vermeldt in elk geval:

  • a.

      de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

  • b.

      de periode waarvoor subsidie wordt verleend, én

  • c.

      de maximale hoogte van de subsidie.

Artikel 6.10 (aanvraag tot subsidievaststelling)
  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag de subsidie organisatiekosten jaarlijks vaststellen voor dat gedeelte dat ziet op de in het voorgaande kalenderjaar gemaakte subsidiabele kosten.

  • 2 Een aanvraag tot subsidievaststelling als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk acht weken na afloop van het in dat lid bedoelde kalenderjaar ingediend.

  • 3 Als een subsidieontvanger geen of slechts gedeeltelijk aanvragen als bedoeld in het eerste lid heeft ingediend, wordt door hem uiterlijk acht weken na afloop van de periode waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot subsidievaststelling ingediend voor de periode waarover nog geen subsidievaststelling heeft plaatsgevonden.

  • 4 Een aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een overzicht van de gemaakte subsidiabele kosten, de betalingsbewijzen daarvan, de daadwerkelijk genoten inkomsten en een verslag van de uitgevoerde activiteiten.

Hoofdstuk 7 Wijziging en intrekking 

 

Artikel 7.1 (overmacht)
  • 1 Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, kan, indien sprake is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden, een aanvraag indienen tot wijziging of intrekking van de betreffende beschikking tot subsidieverlening vanaf het moment dat de overmacht zich voordoet of de uitzonderlijke omstandigheden zich voordoen.

  • 2 Een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer, probleemgebiedensubsidie of subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, kan, als sprake is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1974/2006, een aanvraag indienen tot wijziging of intrekking van de betreffende beschikking tot subsidieverlening vanaf het moment dat de overmacht zich voordoet of de uitzonderlijke omstandigheden zich voordoen.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag als bedoeld in het eerste en tweede lid honoreren en de betreffende subsidie naar evenredigheid vaststellen, als de overmacht of uitzonderlijke omstandigheden van dien aard is, respectievelijk zijn, dat het doel van de betreffende subsidie niet of niet meer kan worden behaald.

  • 4 In afwijking van het derde lid kunnen Gedeputeerde Staten een aanvraag als bedoeld in het eerste en tweede lid afwijzen en de betreffende subsidie ongewijzigd voortzetten als de overmacht of uitzonderlijke omstandigheden van dien aard is, respectievelijk zijn, dat het doel van de betreffende subsidie alsnog kan worden behaald en de ontvanger van de betreffende subsidie zich ertoe bereid heeft verklaard de subsidieverplichtingen weer na te zullen leven zodra de overmacht is, respectievelijk de uitzonderlijke omstandigheden zijn, geëindigd.

Artikel 7.2 (overlijden subsidieontvanger)
  • 1 Als een ontvanger van een subsidie natuurbeheer, een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer overlijdt, kan diens rechtsopvolger onder algemene titel binnen 24 weken na het overlijden een aanvraag indienen tot wijziging van de betreffende beschikking tot subsidieverlening, inhoudende de overname van de rechten en verplichtingen die zijn verbonden aan de desbetreffende subsidie voor de resterende periode waarvoor zij wordt verstrekt.

  • 2 Gedeputeerde Staten trekken de beschikking tot subsidieverlening met ingang van de datum van het overlijden in en stellen de subsidie ambtshalve naar evenredigheid vast als er binnen de in het eerste lid genoemde termijn geen aanvraag als bedoeld in dat lid is ingediend.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot subsidieverlening overeenkomstig het eerste lid wijzigen als de rechtsopvolger aangemerkt kan worden als begunstigde voor de betreffende subsidie, tenzij de oorspronkelijke subsidieontvanger een gecertificeerde begunstigde was en de rechtsopvolger dit niet is.

  • 4 Gedeputeerde Staten kunnen, in afwijking van de artikelen 3.7, 3.10, 4.1.1.7, 4.1.1.10, 4.1.2.4, 4.2.9, 5.1.2.4, 5.1.2.7, 5.1.3.4 en 5.1.3.7, de verstrekking dan wel betaling van een jaarvergoeding of de vaststelling van een subsidie opschorten tot vier weken na de dag waarop de termijn, genoemd in het eerste lid, is verstreken. 

Artikel 7.3 (overdracht aan andere beheerder)
  • 1 Als een ontvanger van een subsidie natuurbeheer of subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, de zeggenschap over het beheer overdraagt aan een derde, waardoor hij op de peildatum van een kalenderjaar niet kan worden aangemerkt als begunstigde, dan kan hij tezamen met die derde een aanvraag indienen tot wijziging van de betreffende beschikking tot subsidieverlening, inhoudende de gehele of gedeeltelijke overname door die derde van de rechten en verplichtingen die zijn verbonden aan de desbetreffende

    subsidie voor de resterende periode waarvoor zij wordt verstrekt.

  • 2 Als een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, het beheer overdraagt aan een derde, waardoor hij op de peildatum van een beheerjaar respectievelijk kalenderjaar niet kan worden aangemerkt als begunstigde, dan kan hij tezamen met die derde een aanvraag indienen tot wijziging van de betreffende beschikking tot subsidieverlening, inhoudende de gehele of gedeeltelijke overname door die derde van de rechten en verplichtingen die zijn verbonden aan de desbetreffende subsidie voor de resterende periode waarvoor zij wordt verstrekt.

  • 3 Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk 15 augustus van het betreffende kalenderjaar gedaan.

  • 4 Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid wordt uiterlijk op de peildatum van het betreffende beheerjaar respectievelijk kalenderjaar gedaan.

  • 5 Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot subsidieverlening overeenkomstig het eerste of tweede lid wijzigen als de derde aangemerkt kan worden als begunstigde voor de betreffende subsidie, tenzij de oorspronkelijke subsidieontvanger een gecertificeerde begunstigde was en de derde dit niet is.

  • 6 Onverminderd het vijfde lid honoreren Gedeputeerde Staten een aanvraag als bedoeld in het eerste lid niet met betrekking tot het gedeelte van een subsidie natuurbeheer dat ziet op de toeslag, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, onderdeel b, voor zover de derde niet in staat is de aan die toeslag verbonden verplichtingen na te leven, maar stellen zij ambtshalve het betreffende deel van de subsidie naar evenredigheid vast.

  • 7 Een wijziging van een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in het vijfde lid treedt in werking met ingang van het kalenderjaar respectievelijk beheerjaar waarin de derde op de peildatum als begunstigde aangemerkt kan worden.

Artikel 7.4 (overdracht aan Staatsbosbeheer, TBO of BBL)
  • 1 Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer, een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer kan, als hij de zeggenschap over het beheer of het beheer geheel of gedeeltelijk overdraagt aan Staatsbosbeheer, het Bureau beheer landbouwgronden of een instelling als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties zoals dat artikel tot 1 januari 2008 luidde, een aanvraag indienen tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening en de naar evenredigheid gehele of gedeeltelijke voortijdige vaststelling van die subsidie.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot subsidieverlening inzake agrarisch natuurbeheer of landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid met ingang van de datum van overdracht slechts geheel of gedeeltelijk intrekken en naar evenredigheid vaststellen, als voldaan is aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 44, tweede lid, onderdeel c, van Verordening (EG) nr. 1974/2006.

Artikel 7.5 (wijziging subsidie in verband met vergroting areaal)
  • 1.

    Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer, een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer kan éénmaal per kalenderjaar onderscheidenlijk beheerjaar een aanvraag indienen tot wijziging van de beschikking tot subsidieverlening met ingang van het volgend kalenderjaar of beheerjaar, gericht op de vergroting van het areaal waarvoor subsidie wordt verstrekt.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot verlening van een subsidie natuurbeheer naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wijzigen als die wijziging leidt tot een verhoging van de jaarvergoeding van ten minste €50,- per kalenderjaar. De artikelen 1.3, eerste lid, 3.3, 3.4 en 3.5 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer naar aanleiding van een aanvraag als  bedoeld in het eerste lid wijzigen als:

    • a.

        de vergroting niet meer dan twee hectare bedraagt en evenmin meer dan 10% van het areaal landbouwgrond waarvoor de aanvrager al subsidie ontvangt, én

    • b.

        de wijziging leidt tot een verhoging van de jaarbetaling van ten minste €50,- per beheerjaar.

De artikelen 1.3, eerste lid, 4.1.1.3, 4.1.1.4 en 4.1.1.5 zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de in de agrarische beheerpakketten opgenomen eis ten aanzien van de minimale oppervlakte van de beheereenheid voor zover het areaal landbouwgrond waarop de aanvraag tot wijziging ziet grenst aan landbouwgrond waarvoor de aanvrager al subsidie ontvangt, én op de beide aldus aaneengrenzende arealen eenzelfde agrarisch beheerpakket zal worden uitgevoerd.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wijzigen als die wijziging leidt tot een verhoging van de jaarvergoeding van ten  minste €50,- per kalenderjaar. De artikelen 1.3, eerste lid, 5.1.1.3, 5.1.2.1, en 5.1.2.2 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot subsidieverlening inzake landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wijzigen als:

    • a.

        de vergroting niet meer dan twee hectare bedraagt en evenmin meer dan 10% bedraagt van het aantal hectares, meters of stuks waarvoor de aanvrager al subsidie ontvangt, én

    • b.

        de wijziging leidt tot een verhoging van de jaarvergoeding van ten minste €50,- per kalenderjaar.

De artikelen 1.3, eerste lid, 5.1.1.3, 5.1.3.1 en 5.1.3.2 zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de in de beheerpakketten  landschap opgenomen eis ten aanzien van de minimale oppervlakte van het landschapselement voor zover het beheerpakket landschap waarop de aanvraag tot wijziging ziet betrekking heeft op een landschapselement dat grenst aan een landschapselement waarvoor de aanvrager al subsidie ontvangt, én dat ten behoeve van de beide aldus aaneengrenzende landschapselementen eenzelfde beheerpakket landschap zal worden uitgevoerd.

  • 6.

    Als een in het eerste lid bedoelde aanvraag betrekking heeft op het vergroten van het areaal waarvoor een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch wordt verstrekt:

    • a.

        is, in afwijking van het derde lid, artikel 4.1.1.4 niet van overeenkomstige toepassing;

    • b.

        kunnen Gedeputeerde Staten, onverminderd het bepaalde in het derde lid en onderdeel a van het onderhavige lid, de beschikking tot verlening van de betreffende subsidie slechts wijzigen voor zover de vergroting van het areaal in overeenstemming is met het in artikel 9.2 bedoelde collectief beheerplan;

    • c.

        is er, indien de aanvraag gericht is op het vergroten van het areaal waarvoor een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer wordt verstrekt, slechts sprake van een aanvraag als bedoeld in het onderhavige artikel voorzover de extra oppervlakte de maximale oppervlakte, bedoeld in artikel 4.1.2.3, onderdeel a, overschrijdt.

  • 7.

    In afwijking van de artikelen 3.7, tweede lid, 4.1.1.8, eerste lid, 5.1.2.4, tweede lid en 5.1.3.5, eerste lid wordt, indien Gedeputeerde Staten de beschikking tot subsidieverlening op grond van een in het eerste lid van het onderhavige artikel bedoelde aanvraag wijzigen, de uit die wijziging voortvloeiende verhoging van de subsidie en jaarvergoedingen gebaseerd op de tarieven die golden in het kalender- respectievelijk beheerjaar waarin de aanvraag is ingediend zoals die luidde vóórdat voor het eerst een aanvraag tot wijziging van de betreffende beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in het eerste lid is ingediend.

Artikel 7.6 (wijziging subsidie in verband met verkleining)
  • 1 Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, kan een aanvraag tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening en de naar evenredigheid gehele of gedeeltelijke

    voortijdige vaststelling van die subsidie indienen met het oog op de verkleining van het areaal waarvoor de subsidie wordt verstrekt, als die verkleining het gevolg is van de realisatie van een werk van algemene nutte.

  • 2 Een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer, een probleemgebiedensubsidie of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, kan een aanvraag tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening en de naar evenredigheid gehele of gedeeltelijke voortijdige vaststelling van die subsidie indienen, als hij als gevolg van omstandigheden als bedoeld in artikel 45, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 1974/2006 de subsidieverplichtingen niet langer kan nakomen.

  • 3 Gedeputeerde Staten trekken de desbetreffende subsidie voor het betreffende deel in en stellen haar naar evenredigheid vast als voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste onderscheidenlijk tweede lid. 

Artikel 7.7 (beëindiging subsidie natuurbeheer in verband met wijziging natuurbeheertype)
  • 1 Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer kan een aanvraag indienen tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening en de naar evenredigheid gehele of gedeeltelijke voortijdige vaststelling van die subsidie, als hij op het natuurterrein of deel daarvan waarvoor hij de subsidie ontvangt, maatregelen treft die zijn gericht op een wijziging van het op dat natuurterrein in stand te houden natuurbeheertype.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen de beschikking tot subsidieverlening naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid intrekken vanaf het moment dat de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, van start gaan, en de subsidie naar evenredigheid geheel of gedeeltelijk vaststellen, als:

    • a.

        de wijziging van het natuurbeheertype op grond van het natuurbeheerplan is toegestaan;

    • b.

        de wijziging van het natuurbeheertype gericht is op een versterkte bescherming van de natuur, én

    • c.

        de beheerder schriftelijk verklaart ten minste zes jaar na afronding van de inrichtingsmaatregelen beheer gericht op de instandhouding van het gewijzigde natuurbeheertype te blijven voeren voor zover hij voor die gewijzigde instandhouding geen subsidie op grond van de onderhavige verordening heeft aangevraagd en ontvangt.

Artikel 7.8 (wijziging baseline)
  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, wijzigen als dit ingevolge artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1974/2006 noodzakelijk is.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, intrekken met ingang van het moment waarop zich de situatie als bedoeld in artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1974/2006 voordoet en de subsidie naar evenredigheid ambtshalve vaststellen als de subsidieontvanger een wijziging ingevolge het eerste lid niet aanvaardt.

Artikel 7.9 (wijziging activiteiten organisatiekosten )
  • 1 Een ontvanger van een subsidie organisatiekosten kan jaarlijks een aanvraag indienen tot wijziging van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2 De aanvraag tot wijziging van een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend uiterlijk op 31 oktober voorafgaande aan het kalenderjaar waarvoor de wijziging wordt aangevraagd.

  • 3 De aanvraag tot wijziging van een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van:

    • a.

        een onderbouwing van de wijziging;

    • b.

        een gewijzigd activiteitenplan, én

    • c.

        een gewijzigde begroting.

Hoofdstuk 8 Certificering en subsidie certificeringskosten

Paragraaf 8.1 Certificering 

Artikel 8.1.1 (bevoegdheid tot certificering)
  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag afgeven:

    • a.

        een certificaat natuurbeheer;

    • b.

        een certificaat samenwerkingsverband natuurbeheer;

    • c. 

      een certificaat coördinatie agrarisch natuurbeheer.

  • 2 Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend bij een daartoe door Gedeputeerde Staten ingestelde commissie, met dien verstande dat een dergelijke aanvraag niet vóór 1 april 2010 ingediend kan worden.

Artikel 8.1.2 (wie kunnen worden gecertificeerd)
  • 1 Voor een certificaat natuurbeheer komen in aanmerking begunstigden als bedoeld in de artikelen 3.3, eerste lid, onderdeel a, en 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel a.

  • 2 Voor een certificaat samenwerkingsverband natuurbeheer komen in aanmerking begunstigden als bedoeld in de artikelen 3.3, eerste lid, onderdeel b, en 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel b.

  • 3 Voor een certificaat coördinatie agrarisch natuurbeheer komen in aanmerking rechtspersonen. 

Artikel 8.1.3 (certificeringsvoorwaarden) 

Gedeputeerde Staten kunnen een in artikel 8.1.1, eerste lid, bedoeld certificaat afgeven als is voldaan aan de voorwaarden, opgenomen in het corresponderende onderdeel van het programma van eisen, zoals dat door Gedeputeerde Staten is vastgesteld en gepubliceerd in het Provinciaal Blad.

Artikel 8.1.4 (aan certificering verbonden verplichtingen) 

Een houder van een in artikel 8.1.1, eerste lid, bedoeld certificaat:

  • a.

      draagt er zorg voor dat hij blijft voldoen aan de certificeringsvoorwaarden die behoren bij het aan hem afgegeven certificaat;

  • b.

      draagt er zorg voor dat door of vanwege Gedeputeerde Staten audits kunnen worden uitgevoerd in het kader van de naleving van de certificeringsvoorwaarden.

Artikel 8.1.5 (schorsing en intrekking certificaat)
  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen het certificaat voor een door hen te bepalen termijn schorsen als de houder van het certificaat niet voldoet aan één of meerdere certificeringsvoorwaarden.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen het certificaat intrekken als:

    • a.

        na afloop van de schorsingstermijn, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat de houder van het certificaat nog steeds niet voldoet aan de betreffende certificeringsvoorwaarde;

    • b.

        blijkt dat binnen een periode van 52 weken na afloop van de schorsingstermijn, bedoeld in het eerste lid, de houder van het certificaat opnieuw niet voldoet aan de betreffende certificeringsvoorwaarde;

    • c.

        de houder van het certificaat opzettelijk een onjuiste aanvraag heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie, bedoeld in de artikelen 3.1, 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, 6.1 of 8.2.1, of willens en wetens heeft meegewerkt aan het indienen van een onjuiste aanvraag ter verkrijging door een landbouwer van een in artikel 4.1.2.4 bedoelde toeslag.

  • 3 De certificering wordt niet geschorst of ingetrokken als het niet voldoen aan de betreffende certificeringsvoorwaarde het gevolg is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden.

Artikel 8.1.6 (rechtsgevolgen intrekken certificaat)
  • 1 Als Gedeputeerde Staten een certificaat natuurbeheer of een certificaat samenwerkingsverband natuurbeheer intrekken dat is afgegeven aan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die, respectievelijk een samenwerkingsverband dat, een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, ontvangt:

    • a.

        wordt met ingang van de datum van intrekking van het certificaat de beschikking dan wel de beschikkingen tot verlening van die subsidie of subsidies ingetrokken, waarbij die subsidie of subsidies naar evenredigheid worden vastgesteld, tenzij de voormalig gecertificeerde begunstigde binnen acht weken na de datum van intrekking van het  certificaat verzoekt de betreffende subsidieverlening met ingang van die datum te wijzigen in een subsidieverlening op basis van de rechten en plichten zoals die voor niet-gecertificeerde begunstigden gelden, én

    • b.

        stellen Gedeputeerde Staten in voorkomend geval de subsidie op grond van de aanvraag, bedoeld in artikel 8.2.10, vierde lid, die is ingediend voor het kalenderjaar waarin de intrekking van het certificaat plaatsvond, op nihil vast, óf

    • c.

        stellen Gedeputeerde Staten, indien in dat kalenderjaar geen aanvraag als bedoeld in onderdeel b is ingediend, de subsidie certificeringskosten als bedoeld in artikel 8.2.1, onderdeel b, voor zover noodzakelijk ambtshalve vast, waarbij de certificeringskosten die zijn gemaakt in het kalenderjaar waarin de intrekking van het certificaat plaatsvond niet voor vergoeding in aanmerking komen.

  • 2 Als Gedeputeerde Staten een certificaat coördinatie agrarisch natuurbeheer intrekken draagt de voormalig gebiedscoördinator zijn werkzaamheden en de daarop betrekking hebbende stukken in goede orde over aan een door Gedeputeerde Staten aangewezen gebiedscoördinator of ambtenaar. 

Paragraaf 8.2 Subsidie certificeringskosten 

Artikel 8.2.1 (grondslag subsidie) 

Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een subsidie certificeringskosten verstrekken als tegemoetkoming in de kosten die zijn verbonden aan:

  • a.

      het verkrijgen van een certificaat natuurbeheer of een certificaat samenwerkingsverband natuurbeheer;

  • b.

      het behouden van een in onderdeel a bedoeld certificaat.

Artikel 8.2.2 (duur subsidie)
  • 1 Een subsidie certificeringskosten als bedoeld in artikel 8.2.1, aanhef en onderdeel a, wordt éénmalig verstrekt.

  • 2 Een subsidie certificeringskosten als bedoeld in artikel 8.2.1, aanhef en onderdeel b, wordt verstrekt voor een periode van maximaal zes aaneengesloten kalenderjaren, mits de gecertificeerde begunstigde voor de betreffende kalenderjaren tevens een subsidie natuurbeheer of

    een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, ontvangt.

Artikel 8.2.3 (begunstigden)
  • 1 Een subsidie certificeringskosten als bedoeld in artikel 8.2.1, aanhef en onderdeel a, kan worden verstrekt aan aanvragers van een in dat onderdeel bedoeld certificaat.

  • 2 Een subsidie certificeringskosten als bedoeld in artikel 8.2.1, aanhef en onderdeel b, kan worden verstrekt aan houders van een in onderdeel a van dat artikel bedoeld certificaat.

Artikel 8.2.4 (aanvraag subsidie)
  • 1 Een aanvraag voor een subsidie certificeringskosten als bedoeld in artikel 8.2.1, aanhef en onderdeel a, wordt tegelijkertijd ingediend met een aanvraag als bedoeld in artikel 8.1.1.

  • 2 Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van een overzicht waarin staat beschreven voor welke kosten de subsidie wordt gevraagd, de verwachte hoogte van die kosten en de noodzaak daarvan in het licht van het verkrijgen van het betreffende certificaat.

  • 3 Een aanvraag voor een subsidie certificeringskosten als bedoeld in artikel 8.2.1, aanhef en onderdeel b, wordt niet eerder ingediend dan de dag volgend op de toekenning van het betreffende certificaat, maar niet later dan 1 januari van het eerste kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 4 Als een certificaat ná 1 januari maar vóór 1 april wordt toegekend, dan mag de in het derde lid bedoelde aanvraag betrekking hebben op het kalenderjaar waarin het certificaat is toegekend, mits in dat kalenderjaar wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 8.2.2, tweede respectievelijk derde lid.

  • 5 Een aanvraag als bedoeld in het derde lid gaat vergezeld van een overzicht waarin per kalenderjaar staat beschreven voor welke kosten de subsidie wordt gevraagd, de verwachte hoogte van die kosten en de noodzaak daarvan in het licht van het behoud van het betreffende certificaat. 

Artikel 8.2.5 (subsidieverplichtingen) 

Een ontvanger van een subsidie certificeringskosten als bedoeld in artikel 8.2.1, aanhef en onderdeel b, voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 8.1.4.

Artikel 8.2.6 (subsidiabele kosten)
  • 1 Als subsidiabele kosten komen in aanmerking de noodzakelijke kosten voor activiteiten die leiden tot het verkrijgen respectievelijk behouden van een in artikel 8.2.1, aanhef en onderdeel a, bedoeld certificaat.

  • 2 Als een aanvrager van een subsidie certificeringskosten als bedoeld in artikel 8.2.1, aanhef en onderdeel a, ter verkrijging van een certificaat natuurbeheer of een certificaat samenwerkingsverband natuurbeheer, reeds vóór de inwerkingtreding van deze verordening activiteiten heeft verricht die, waren zij verricht ná de inwerkingtreding van deze verordening, zouden hebben bijgedragen aan de verkrijging van het betreffende certificaat, dan zijn de met die activiteiten gepaard gaande kosten op basis van deze paragraaf subsidiabel voor zover:

    • a.

        de met die activiteiten gemoeide kosten uiterlijk in het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening zijn gemaakt;

    • b.

        die kosten op grond van deze paragraaf eveneens subsidiabel zouden zijn, én

    • c.

        niet reeds door de minister, Gedeputeerde Staten of andere overheidsorganen zijn vergoed.

  • 3 Een aanvraag tot vergoeding van de kosten, bedoeld in het tweede lid, wordt gelijktijdig ingediend met de aanvraag, bedoeld in artikel 8.2.4, eerste lid, waarbij het tweede lid van dat artikel van overeenkomstige toepassing is, met dien verstande dat niet de verwachte, maar de daadwerkelijke hoogte van de in het tweede lid van het onderhavige artikel bedoelde kosten in het overzicht wordt opgenomen.

  • 4 Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels vaststellen met betrekking tot de kosten en activiteiten, bedoeld in het eerste en tweede lid, die voor vergoeding in aanmerking komen.

Artikel 8.2.7 (hoogte subsidie)
  • 1 Een subsidie certificeringskosten bedraagt hetzij:

    • a.

        ten hoogste 100 procent van de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten, hetzij

    • b.

        een door Gedeputeerde Staten te bepalen maximumbedrag.

  • 2 Als een begunstigde van een subsidie certificeringskosten natuurterreinen of landschapselementen beheert in meerdere provincies, zijn  Gedeputeerde Staten slechts gehouden op basis van de in het derde lid bedoelde verdeelsleutel naar evenredigheid een subsidie certificeringskosten te verstrekken.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde verdeelsleutel bestaat uit een percentage, afgerond op één decimaal na de komma, dat wordt gevormd door het totale areaal natuurterrein en landschapselementen dat door de in het tweede lid bedoelde begunstigde binnen de provincie wordt beheerd, te delen door het totale areaal natuurterrein en landschapselementen dat door die begunstigde in alle betreffende provincies wordt beheerd, en het daaruit resulterende getal te vermenigvuldigen met 100.

Artikel 8.2.8 (voorschotverlening) 

De voorschotten bedragen per kalenderjaar in totaal ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten:

  • a.

      zoals die in het overzicht, bedoeld in artikel 8.2.4, tweede lid, zijn opgenomen;

  • b.

      zoals die in het overzicht, bedoeld in artikel 8.2.4, vijfde lid, voor het betreffende kalenderjaar zijn opgenomen.

Artikel 8.2.9 (beschikking tot subsidieverlening) 

Een beschikking tot verlening van een subsidie certificeringskosten als bedoeld in artikel 8.2.1, aanhef en onderdeel b, vermeldt in elk geval:

  • a.

    voor welke kosten subsidie wordt verleend;

  • b.

    de periode waarvoor subsidie wordt verleend, én

  • c.

    de maximale hoogte van de subsidie.

Artikel 8.2.10 (aanvraag tot subsidievaststelling) 
  • 1 Gedeputeerde Staten stellen op aanvraag de subsidie certificeringskosten, bedoeld in artikel 8.2.1, aanhef en onderdeel a, vast.

  • 2 Een aanvraag tot subsidievaststelling als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk acht weken na toekenning van het betreffende certificaat ingediend, en gaat vergezeld van een overzicht van de gemaakte subsidiabele kosten en de betalingsbewijzen daarvan.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid stellen Gedeputeerde Staten de in het eerste lid bedoelde subsidie certificeringskosten ambtshalve op nihil vast als zij de in artikel 8.1.1. bedoelde aanvraag afwijzen.

  • 4 Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag de subsidie certificeringskosten, bedoeld in artikel 8.2.1, aanhef en onderdeel b, jaarlijks vaststellen voor dat gedeelte dat ziet op de in het voorgaande kalenderjaar gemaakte subsidiabele kosten.

  • 5 Een aanvraag tot subsidievaststelling als bedoeld in het vierde lid wordt uiterlijk acht weken na afloop van het in dat lid bedoelde kalenderjaar ingediend.

  • 6 Als een ontvanger van een subsidie certificeringskosten, bedoeld in artikel 8.2.1, aanhef en onderdeel b, geen of slechts gedeeltelijk aanvragen als bedoeld in het vierde lid heeft ingediend, wordt door hem uiterlijk acht weken na afloop van de periode waarvoor de subsidie is verleend een  aanvraag tot subsidievaststelling ingediend voor de periode waarover nog geen subsidievaststelling heeft plaatsgevonden.

  • 7 Een aanvraag tot subsidievaststelling als bedoeld in het vierde en zesde lid gaat vergezeld van een overzicht van de gemaakte subsidiabele kosten en de betalingsbewijzen daarvan.

Hoofdstuk 9 Collectief beheerplan 

 

Artikel 9.1 (aanvraag vaststelling collectief beheerplan of wijziging daarvan) 

Een gebiedscoördinator kan bij Gedeputeerde Staten een aanvraag indienen tot vaststelling van:

  • a.

      een collectief beheerplan;

  • b.

      een wijziging van een op grond van artikel 9.2 vastgesteld collectief beheerplan.

Artikel 9.2 (goedkeuring collectief beheerplan of wijziging daarvan)
  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen een collectief beheerplan dan wel een wijziging van een op grond van dit artikel vastgesteld collectief beheerplan vaststellen als:

    • a.

        de aanvraag tot vaststelling is ingediend door een gebiedscoördinator die het beheer in het betreffende gebied coördineert;

    • b.

        de aanvraag tot vaststelling uiterlijk op 15 december voorafgaand aan een beheerjaar is ingediend;

    • c.

        het collectief beheerplan dan wel de wijziging van een op grond van dit artikel vastgesteld collectief beheerplan past binnen het natuurbeheerplan zoals dat zes weken vóór indiening van de in artikel 9.1 bedoelde aanvraag geldt, én

    • d.

        het collectief beheerplan dan wel de wijziging van een op grond van dit artikel vastgesteld collectief beheerplan voldoet aan de eisen, bedoeld in bijlage 5, onderdeel A respectievelijk onderdeel B.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, kan een aanvraag als bedoeld in het eerste lid tot uiterlijk 1 februari van een beheerjaar worden aangepast, voor zover in die aangepaste aanvraag in vergelijking tot de in het eerste lid bedoelde aanvraag:

    • a.

        geen nieuwe begunstigden zijn opgenomen, tenzij:

      • i.

          het een geval van overdracht van een subsidie agrarisch natuurbeheer als bedoeld in artikel 7.3, tweede lid, betreft, én

      • ii.

        de overgedragen subsidie agrarisch natuurbeheer werd verstrekt in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer;

    • b.

        geen vergrotingen van het areaal als bedoeld in artikel 7.5, derde lid, zijn opgenomen die de maximale oppervlakte, bedoeld in artikel 4.1.2.3, onderdeel a, overstijgen.

  • 3 Onverminderd het bepaalde in het tweede lid dient een aanpassing als bedoeld in dat lid in overeenstemming te zijn met de eisen, bedoeld in bijlage 5, onderdeel A respectievelijk onderdeel B.

Hoofdstuk 10 Verlaging jaarvergoeding en subsidies 

 

Artikel 10.1 (niet-naleving subsidieverplichtingen)
  • 1 Als een ontvanger van een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, niet voldoet aan de aan de betreffende subsidie verbonden verplichtingen, verlagen Gedeputeerde Staten de jaarvergoeding, bedoeld in de artikelen 3.7, tweede lid en 5.1.2.4, tweede lid, overeenkomstig de Beleidsregels normenkader randvoorwaarden GLB.

  • 2 Als een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer, een aanvullende toeslag als bedoeld in artikel 4.1.2.4, eerste lid, een probleemgebiedensubsidie of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, niet voldoet aan de aan de betreffende subsidie of toeslag verbonden verplichtingen, niet zijnde de in artikel 10.2 bedoelde verplichtingen, verlagen Gedeputeerde Staten:

    • a.

        de jaarvergoeding, bedoeld in de artikelen 4.1.1.7, tweede lid, en 5.1.3.4, tweede lid;

    • b.

        de aanvullende toeslag, bedoeld in artikel 4.1.2.4, eerste lid;

    • c.

        het bedrag dat ingevolge artikel 4.2.9 wordt vastgesteld,

      overeenkomstig:

      • i.

        artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1975/2006 en, voor zover ruimte resteert voor de toepassing daarvan, de Beleidsregels verlaging POP2-subsidies, indien de omvang van het uitgevoerde agrarisch beheerpakket, het uitgevoerde beheerpakket landschap of de oppervlakte van de landbouwgrond waarop wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn verbonden aan een de toeslag, bedoeld in artikel 4.1.2.4, eerste lid, of een probleemgebiedensubsidie, kleiner is dan de omvang waarvoor die subsidie of toeslag is verleend;

      • ii.

        artikel 18 van Verordening 1975/2006 en, voor zover ruimte resteert voor de toepassing daarvan, de Beleidsregels verlaging POP2-subsidies, indien de niet-naleving een andere verplichting betreft als bedoeld in onderdeel a of artikel 10.2, voor zover het een in de aanhef bedoelde subsidie betreft die gedeeltelijk wordt gefinancierd met Europese middelen.

  • 3 De in het tweede lid, onder i. en ii. genoemde artikelen en beleidsregels zijn van overeenkomstige toepassing op subsidies als bedoeld in de aanhef van het tweede lid die niet geheel of gedeeltelijk worden gefinancierd met Europese middelen.

Artikel 10.2 (niet-naleving randvoorwaarden)
  • 1 Gedeputeerde Staten verlagen:

    • a.

        de jaarvergoeding, bedoeld in de artikelen 4.1.1.7, tweede lid, en 5.1.3.4, tweede lid;

    • b.

        de aanvullende toeslag, bedoeld in artikel 4.1.2.4, eerste lid;

    • c.

        het bedrag dat ingevolge artikel 4.2.9 wordt vastgesteld,

      overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1975/2006 en, voor zover ruimte resteert voor de toepassing daarvan, de Beleidsregels normenkader randvoorwaarden GLB, als in artikel 4.1.2.4, eerste lid, een probleemgebiedensubsidie of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, in dat beheerjaar of kalenderjaar niet voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in respectievelijk artikel 4.1.1.6, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, bijlage 7, onderdeel C, subonderdeel 1 dan wel 2, artikel 4.2.6, onderdeel a, of artikel 5.1.3.3, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een subsidie agrarisch natuurbeheer, een probleemgebiedensubsidie of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, die niet gedeeltelijk worden gefinancierd met Europese middelen, voor zover niet is voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 4.1.1.6, eerste lid, onderdeel c, respectievelijk artikel 5.1.3.3, eerste lid,, onderdeel b.

  • 3 Als het niet voldoen aan de verplichtingen één of meerdere verplichtingen als bedoeld in de artikelen 4.1.1.6, tweede lid of 5.1.3.3, tweede lid, betreft, geldt het bepaalde in bijlage 4, onderdeel B, inzake:

    • a.

        het wetgevingskader, de artikelen en het onderwerp van controle;

    • b.

        het randvoorwaardenterrein;

    • c.

        de ernst, omvang en het permanente karakter;

    • d.

        de initiële korting, en

    • e.

        de opzet; als was het onderdeel van de bijlage bij de Beleidsregels normenkader randvoorwaarden GLB.

Artikel 10.3 (niet-nalevingen en overdracht)
  • 1 Als een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, overeenkomstig artikel 7.3, eerste lid, is overgedragen aan een derde, wordt de jaarvergoeding die wordt uitgekeerd aan die derde ook verlaagd als aan de verplichting niet is voldaan door de oorspronkelijke subsidieontvanger.

  • 2 Als een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, overeenkomstig artikel 7.3, tweede lid, is overgedragen aan een derde, wordt de jaarvergoeding die wordt uitgekeerd aan die derde ook verlaagd als aan de verplichting niet is voldaan door de oorspronkelijke subsidieontvanger.

Artikel 10.4 (gevallen van overmacht en onvoorziene omstandigheden) 

De verlagingen, bedoeld in de artikelen 10.1 en 10.2, worden niet toegepast als de niet-naleving het gevolg is van overmacht of onvoorziene omstandigheden, mits daarvan tijdig melding is gedaan en het beroep op de overmacht respectievelijk de onvoorziene omstandigheden door Gedeputeerde Staten als zodanig is erkend.

Artikel 10.5 (gevolgen niet-nalevingen voor de subsidievaststelling) 

Bij de vaststelling van de subsidies, bedoeld in de artikelen 10.1 en 10.2, houden Gedeputeerde Staten rekening met verlagingen die ingevolge die artikelen zijn opgelegd. 

Titel 2 Kwaliteitsimpuls natuur en landschap 

Hoofdstuk 11 Algemene bepalingen 

 

Artikel 11.1 (begripsbepalingen) 

In deze titel wordt verstaan onder:

  • b.

      beheertype: een natuurbeheertype, een agrarisch beheertype of een landschapsbeheertype;

  • c.

      investeringsplan: plan bedoeld in artikel 13.3;

  • d.

      investeringssubsidie: een investeringssubsidie natuur en landschap bedoeld in artikel 13.1;

  • e.

      natuurkwaliteit: op de beheerkaart van het natuurbeheerplan aangegeven kwaliteitsniveau van het beheertype gebaseerd op de Index Natuur en Landschap;

  • f.

      terrein: een gebied, niet zijnde een erf of tuin, dat niet wordt doorsneden door:

    • i.

        wegen breder dan 5 meter,

    • ii.

        waterlopen die op enig punt breder zijn dan 25 meter,

    • iii.

        een dubbelsporige spoorlijn, of iv. een geëlektrificeerde spoorlijn, en ten hoogste tot een oppervlakte van 1% van het gebied bestaat uit bebouwing;

Artikel 11.2 (begunstigden) 

In afwijking van artikel 1.9, eerste lid, onder a, kan een inrichtingssubsidie op basis van deze titel worden verstrekt aan Staatsbosbeheer.

Artikel 11.3 (toepasselijkheid titel 1) 

Artikel 2.1 uit titel 1 is van overeenkomstige toepassing op deze titel.

Hoofdstuk 12 Natuurbeheerplan 

 

Artikel 12.1 (Natuurbeheerplan) 

Gedeputeerde Staten stellen ten behoeve van de uitvoering van deze subsidieregeling een ambitiekaart met een topografische ondergrond van 1: 10.000 vast als onderdeel van het natuurbeheerplan waarop:

  • a.

      de begrenzing is vastgelegd voor alle bestaande en nog te realiseren natuur;

  • b.

      binnen deze begrenzing de ambitie van alle bestaande en nog te realiseren natuur is getypeerd volgens de Index Natuur en Landschap. 

Hoofdstuk 13 Investeringssubsidie natuur en landschap 

 

Artikel 13.1 (grondslag subsidie)
  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag subsidie verstrekken voor eenmalige investeringen in terreinen die door middel van eenmalige maatregelen, rechtstreeks de fysieke condities of kenmerken van de desbetreffende terreinen wijzigen met als doel:

    • a.

        de omzetting van landbouwgrond naar natuurterrein te realiseren;

    • b.

        de verhoging van de natuurkwaliteit van het bestaande natuurbeheertype of landschapsbeheertype;

    • c.

        de omzetting van een natuurterrein met een bestaand natuurbeheertype naar een natuurterrein met een gewenst natuurbeheertype te realiseren.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag subsidie verstrekken voor eenmalige investeringen in landbouwgrond die noodzakelijk zijn voor de realisatie van een agrarisch beheertype, of de verhoging van de kwaliteit van een bestaand agrarisch beheertype, met als doel voor het gerealiseerde agrarisch beheertype een subsidie agrarisch natuurbeheer uit te voeren, welke investeringen tevens een verhoging van de waarde van de agrarische natuur tot gevolg hebben.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag subsidie verstrekken voor eenmalige investeringen in natuurterreinen en landbouwgrond die tot doel hebben de aanleg en bescherming van een landschapsbeheertype.

  • 4 Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag subsidie verstrekken voor een programma van eenmalige investeringen dat is gericht op investeringen in terreinen die één of meer van de in lid 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde doelen hebben.

Artikel 13.2 (begunstigden)
  • 1 Een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 13.1 lid 1 kan worden verstrekt aan:

    • a.

        natuurlijke personen of rechtspersonen die zeggenschap hebben over het perceel waarvoor subsidie wordt aangevraagd, krachtens:

      • i.

           eigendom;

      • ii.

          erfpacht met een erfpachtovereenkomst met een duur van ten minste 25 jaar;

      • iii.

        recht van beklemming;

      • iv. 

        artikel 45 van de Wet inrichting landelijk gebied, of

      • v.

           artikel 189 van de Landinrichtingswet zoals die gold tot 1 januari 2007, mits is voldaan aan de voorwaarden opgenomen in artikel 189, tweede lid;

    • b.

      een samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid van natuurlijke personen of rechtspersonen, bedoeld in onderdeel a.

  • 2 Een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 13.1 lid 2 kan worden verstrekt aan natuurlijke personen of rechtspersonen die op de landbouwgrond waarvoor subsidie wordt aangevraagd een landbouwactiviteit uitoefenen krachtens een zakelijk recht dan wel een persoonlijk recht.

  • 3 Een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 13.1 lid 3 kan worden verstrekt aan de personen genoemd in lid 1 en 2 van dit artikel.

  • 4 Een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 13.1 lid 4 kan worden verstrekt aan een gecertificeerde begunstigde, welke in zijn kwaliteitshandboek het onderdeel projecten heeft opgenomen en daarvoor mede is gecertificeerd.

  • 5 Het bepaalde in de voorgaande leden geldt voor zover de betrokken begunstigden verder niet zijn uitgesloten op grond van artikel 1.9 en 11.2.

Artikel 13.3 (aanvraag subsidie)
  • 1 Een aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van een investeringsplan bestaande uit:

    • a.

        een beschrijving van de uitgangssituatie;

    • b.

        een vermelding welk van de in artikel 13.1 bedoelde investeringsdoelen het betreft;

    • c.

        een omschrijving van de te treffen inrichtingsmaatregelen;

    • d.

        de oppervlakte waarop de maatregelen zullen worden uitgevoerd;

    • e.

        de motivering voor het treffen van de maatregelen;

    • f.

        de met de maatregelen beoogde eindsituatie van het terrein, waarbij minimaal het beoogde beheertype en de oppervlakte daarvan wordt aangegeven;

    • g.

        een beschrijving van de in stand te houden, te verbeteren, aan te leggen, of te verwijderen wegen en paden;

    • h.

        een tijdplanning waarbinnen de inrichtingsmaatregelen worden gerealiseerd;

    • i.

        een gespecificeerde begroting;

    • j.

        één of meer topografische kaarten met een schaal van 1:10.000 waarop de grenzen van het natuurterrein, landbouwgrond of landschapsbeheertype waarvoor subsidie wordt aangevraagd is aangegeven.

  • 2 Indien dit nodig is voor de beoordeling van de aanvraag kunnen Gedeputeerde Staten de aanvrager om aanvullende informatie vragen.

  • 3 Een aanvraag tot subsidieverlening voor een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 13.1 lid 1, 2 en 3 gaat tevens vergezeld van een verklaring van geen bezwaar van de eigenaar van het perceel of de percelen waarvoor investeringssubsidie wordt aangevraagd en voor zover relevant, een verklaring van geen bezwaar van de erfpachter, indien de aanvrager van de investeringssubsidie een ander is dan de eigenaar en, voor zover relevant, de erfpachter van de percelen waarvoor een investeringssubsidie wordt aangevraagd.

  • 4 Een aanvraag tot subsidieverlening voor een investeringssubsidie door een begunstigde als bedoeld in artikel 13.2 lid 1 sub a punt v dient tevens vergezeld te gaan van een overeenkomst met de Landinrichtingscommissie.

  • 5 In afwijking van lid 1 en 2 gaat een aanvraag tot subsidieverlening voor een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 13.1 lid 4 vergezeld van:

    • a.

        een lijst van de natuurterreinen, landbouwgronden of landschapsbeheertypen waar de bedoelde investeringen worden verricht;

    • b.

        per natuurterrein, perceel landbouwgrond of landschapsbeheertype een vermelding op welke beheertypen de investeringen betrekking hebben;

    • c.

        per natuurterrein, perceel landbouwgrond of landschapsbeheertype een vermelding welk van de in artikel 12.1 bedoelde investeringsdoelen het betreft;

    • d.

        per natuurterrein, perceel landbouwgrond of landschapsbeheertype een vermelding van de oppervlakte waarop de investeringen betrekking hebben;

    • e.

        per natuurterrein, perceel landbouwgrond of landschapsbeheertype een vermelding van de hoogte van de investering;

    • f.

        per natuurterrein, perceel landbouwgrond of landschapsbeheertype een vermelding van de looptijd van de investering en de spreiding van de investering binnen deze looptijd;

    • g.

        één elektronische kaart waarvan Gedeputeerde Staten de technische specificaties nader kunnen aangeven met daarop de buitengrenzen van het natuurterrein, perceel landbouwgrond of landschapsbeheertype waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 13.4 (subsidievoorwaarden)
  • 1 Een investeringssubsidie kan worden verleend indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

        de betreffende maatregelen in het investeringsplan bedoeld in artikel 13.3 dragen naar het oordeel van Gedeputeerde Staten bij aan de realisatie van het op basis van artikel 13.3 lid 1 sub b omschreven en in artikel 13.1 bedoelde investeringsdoel;

    • b.

        het op basis van artikel 13.3 lid 1 sub b omschreven en in artikel 13.1 bedoelde investeringsdoel is in overeenstemming met het natuurbeheerplan zoals dat uiterlijk 6 weken voor de datum van aanvraag van de betreffende subsidie gold;

    • c.

        de maatregelen die het investeringsplan beschrijft realiseren deze omzetting, verhoging van de kwaliteit, realisatie of aanleg als vermeld onder sub a efficiënt en effectief.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid kan een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 13.1, eerste lid, onder b, voor zover het een kwaliteitsverbetering van een landschapsbeheertype inhoudt en als bedoeld in artikel 13.1 tweede lid en derde lid, enkel worden verleend indien voor het betreffende terrein een bijbehorende subsidie agrarisch natuurbeheer, dan wel een subsidie landschapsbeheer kan worden verleend.

Artikel 13.5 (subsidieverplichtingen) 

De ontvanger van een investeringssubsidie:

  • a.

      realiseert de investering conform het goedgekeurde investeringsplan;

  • b.

      brengt jaarlijks een schriftelijk verslag uit aan Gedeputeerde Staten over de inhoudelijke en financiële voortgang van de activiteiten;

  • c.

      vraagt in de eerst volgende aanvraagperiode voor het betreffende terrein de bijbehorende subsidie agrarisch natuurbeheer dan wel de bijbehorende subsidie landschapsbeheer aan, indien het betreft een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 13.1 lid 1 sub b voor zover het een kwaliteitsverbetering van een landschapsbeheertype inhoud, of een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 13.1 lid 2 en 3.

Artikel 13.6 (subsidiabele en niet subsidiabele kosten)
  • 1 De volgende kosten komen in aanmerking voor subsidie:

    • a.

        kosten voor het door derden laten opstellen van het investeringsplan;

    • b.

        maatregelen voor herstel of aanleg van landschappelijke elementen

    • c.

        maatregelen gericht op de wijziging van de waterhuishouding

    • d.

        grondverzet

    • e.

        het plaatsen van een raster

    • f.

        afvoer van grond

    • g.

        de verwijdering van opstallen

    • h.

        de verwijdering van begroeiing en beplanting

    • i.

        maatregelen tot wijziging van de feitelijke bereikbaarheid van een terrein, waaronder in ieder geval is begrepen de aanleg of het herstel van wegen en paden

    • j.

        overige maatregelen voor zover noodzakelijk in verband met de desbetreffende investering;

    • k.

        de kosten gemaakt voor het laten opstellen van een accountantsverklaring, indien een dergelijke verklaring in het kader van de eindverantwoording verplicht is gesteld

  • 2 De volgende kosten komen niet in aanmerking voor subsidie:

    • a.

        kosten voor de verwijdering van bodemverontreiniging of afval;

    • b.

        kosten voor de bouw van opstallen,;

    • c.

        kosten voor de aanschaf van machines;

    • d.

        kosten voor de aanschaf of plaatsing van recreatieve voorzieningen;

    • e.

        kosten voor de aanleg van parkeergelegenheid;

    • f. 

      kosten voor het wegwerken van achterstallig onderhoud;

    • g.

        kosten voor de aanschaf van materialen, anders dan ten behoeve van het treffen van maatregelen als bedoeld in het eerste lid

    • h.

        kosten verband houdend met de uitvoering van wettelijke verplichtingen of een bestaand( e) (publiekrechtelijk) convenant, regeling of afspraak

Artikel 13.7 (hoogte investeringssubsidie)
  • 1 Alleen de werkelijk gemaakte kosten zijn subsidiabel.

  • 2 De subsidie is maximaal 95% van de subsidiabele kosten.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen naast het bepaalde in het eerste lid ook een maximum bedrag aan subsidiabele kosten per hectare vaststellen.

Artikel 13.8 (voorschotverlening) 

De voorschotten bedragen in totaal ten hoogste 95% van de verleende subsidie.

Artikel 13.9 (subsidievaststelling)
  • 1 De subsidieontvanger dient binnen drie maanden na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van subsidie in, tenzij gedeputeerde staten bij de verlening een andere termijn hebben aangegeven.

  • 2 De aanvraag gaat vergezeld van een financieel verslag en een activiteitenverslag.

  • 3 Indien de subsidieontvanger ingevolge wettelijk voorschrift verplicht is tot het opstellen van een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of indien dit bij de subsidieverlening is bepaald legt hij in plaats van het financieel verslag de jaarrekening over.

  • 4 Gedeputeerde Staten beslissen binnen dertien weken na ontvangst op de aanvraag.

Hoofdstuk 14 Subsidie functieverandering 

 

Artikel 14.1 (grondslag subsidie functieverandering) 

Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag subsidie verstrekken voor de waardedaling van grond ten gevolge van de omzetting van landbouwgrond in natuurterrein.

Artikel 14.2 (begunstigden) 

Een subsidie functieverandering kan worden verstrekt aan eigenaren van landbouwgrond, met uitzondering van terrein beherende organisaties en voor zover niet uitgezonderd in artikel 1.9. 

Artikel 14.3 (aanvraag subsidie)
  • 1 De aanvraag tot subsidieverlening gaat in ieder geval vergezeld van één of meer topografische kaarten met een schaal van 1:10.000 waarop de grenzen van het voor subsidie in aanmerking komende terrein is aangegeven, alsmede de in dat terrein gelegen wegen, vaarwegen, waterlopen en paden.

  • 2 Indien dit nodig is voor de beoordeling van de aanvraag kunnen Gedeputeerde Staten de aanvrager om aanvullende informatie vragen.

  • 3 Indien op de landbouwgrond waarvoor een subsidie functieverandering is aangevraagd een recht van hypotheek is gevestigd, gaat een aanvraag tot subsidieverlening vergezeld van een verklaring van geen bezwaar van de natuurlijke of rechtspersoon die het recht van hypotheek toekomt.

Artikel 14.4 (subsidievoorwaarden) 

Een subsidie functieverandering kan worden verleend indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

      de subsidie is bedoeld voor de omzetting van landbouwgrond naar natuurterrein of voor de aanleg van een landschapselement op landbouwgrond;

  • b.

      met betrekking tot de landbouwgrond waarvoor subsidie is aangevraagd, bestaat geen aanspraak op een subsidie agrarisch natuurbeheer;

  • c.

      de functieverandering dient niet tot uitvoering van wettelijke verplichtingen of een bestaand(e) (publiekrechtelijk) convenant, regeling of afspraak;

  • d.

      de functieverandering realiseert de doelen in overeenstemming met het natuurbeheerplan zoals dat uiterlijk 6 weken voor de datum van aanvraag van de subsidie functieverandering gold.

  • e.

      de eigenaar van de landbouwgrond, of zijn rechtsvoorgangers, hebben voor de verwerving van het betreffende landbouwgrond geen subsidie ontvangen;

Artikel 14.5 (Subsidieverplichtingen) 

De subsidie functieverandering wordt verleend onder de voorwaarde dat:

  • 1.

    binnen een termijn van één jaar na de subsidieverlening een overeenkomst tussen degene aan wie de grond toebehoort en de provincie Gelderland tot stand komt waarin is opgenomen:

    • a.

        de verplichting van de eigenaar van de grond de betreffende grond niet te gebruiken of te doen gebruiken als landbouwgrond en overigens datgene na te laten wat de ontwikkeling of instandhouding van het betrokken beheertype op de desbetreffende grond in gevaar brengt of verstoort;

    • b.

        dat de verplichtingen, bedoeld onder a, zullen overgaan op degene die de grond onder algemene of bijzondere titel zullen verkrijgen en eveneens gelden voor degene die van de rechtshebbende een recht op het gebruik van de grond verkrijgen;

  • 2.

    de overeenkomst, bedoeld in lid 1, wordt ingeschreven in de openbare registers;

  • 3.

    de subsidieontvanger binnen een termijn van één jaar na de subsidieverlening met het Nationaal Groenfonds een overeenkomst tot voorfinanciering afsluit waarin is opgenomen:

    • a.

        de verplichting van de subsidieontvanger het bedrag, bedoeld in artikel 14.6, eerste lid, in zijn geheel voor te laten financieren door het Nationaal Groenfonds;

    • b.

        de verplichting van het Nationaal Groenfonds het bedrag bedoeld in artikel 14.6, eerste lid, in zijn geheel te betalen;

    • c.

        betaling als bedoeld onder sub b zal plaatsvinden nadat de overeenkomst als bedoeld in lid 3 is getekend door beide partijen en nadat het Nationaal Groenfonds hiertoe van Gedeputeerde Staten opdracht heeft ontvangen.

Artikel 14.6 (subsidiabele kosten/hoogte subsidie functieverandering)
  • 1 De subsidie functieverandering wordt bepaald aan de hand van het bedrag waarmee het terrein als gevolg van de omzetting van landbouwgrond in natuurterrein in waarde daalt.

  • 2 Gedeputeerde Staten bepalen het bedrag, bedoeld in het eerste lid, aan de hand van een taxatie.

  • 3 De waarde van de landbouwgrond als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald op basis van een taxatie uitgevoerd door Dienst Landelijk Gebied. Bij deze taxatie wordt uitgegaan van de waarde in het economisch verkeer bij agrarische bestemming en wordt als peildatum gehanteerd

    de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ontvangen. Indien de aanvraag onvolledig of onjuist is wordt als peildatum aangehouden de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is gecompleteerd.

  • 4 De kosten voor de inschrijving in de openbare registers van de overeenkomst, bedoeld in artikel 14.5 lid 2, alsmede de kosten die voortvloeien uit de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid komen voor rekening van de provincie.

Artikel 14.7 (subsidievaststelling)
  • 1 Gedeputeerde Staten stellen binnen 10 weken na de datum waarop de overeenkomst als bedoeld in artikel 14.5 lid 1 is ingeschreven in de openbare registers de subsidie vast.

  • 2 De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, kan eenmaal met ten hoogste 10 weken worden verdaagd. 

Artikel 14.8 (betaling)
  • 1 Na subsidievaststelling zullen Gedeputeerde Staten aan het Nationaal Groenfonds de opdracht geven over te gaan tot uitbetaling van het subsidiebedrag. Betaling vindt plaats uiterlijk 8 weken nadat deze opdracht is verstrekt.

  • 2 Indien op het moment van de opdrachtverstrekking de overeenkomst als bedoeld in artikel 14.5 lid 3 nog niet is ondertekend, vindt de betaling plaats uiterlijk 8 weken na ondertekening van de betrokken overeenkomst.

Hoofdstuk 15 Controle 

 

Artikel 15.1 (toezicht op naleving subsidieverplichtingen)
  • 2   Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn de bij besluit van Gedeputeerde Staten aangewezen ambtenaren belast.

  • 3   Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad. 

Hoofdstuk 16 Overgangs- en slotbepalingen 

 

Artikel 16.1 (intrekken PSN en PSAN)
  • 1 De Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008 en de hoofdstukken 5 en 6 van de Subsidieregeling natuurbeheer Gelderland 2008 worden ingetrokken.

  • 2 De Subsidieregeling natuurbeheer Gelderland 2008 wordt, voor zover in het eerste lid niet anders is bepaald, ingetrokken op een nader door Gedeputeerde Staten te bepalen tijdstip.

  • 3 Van een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.

Artikel 16.2 (uitdienen onder bestaande voorwaarden)
  • 1 Bestaande aanspraken en verplichtingen op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008 en de Subsidieregeling natuurbeheer Gelderland 2008 blijven in stand.

  • 2 Op subsidieaanvragen ingediend op grond van de regelingen, genoemd in het eerste lid, blijft het recht van toepassing zoals dat gold voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze verordening.

  • 3 Het eerste en het tweede lid zijn slechts van toepassing voor zover de beschikking tot subsidieverlening op grond van de in die leden genoemde regelingen niet overeenkomstig artikel 16.3 is gewijzigd.

Artikel 16.3 (vrijwillig overstappen mogelijk)
  • 1 Een ontvanger van een subsidie op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer Gelderland 2008 kan bij Gedeputeerde Staten een aanvraag indienen tot wijziging van die beschikking tot subsidieverlening, inhoudende het voor de resterende looptijd van de beschikking tot

    subsidieverlening vervangen van de rechten en verplichtingen die behoren bij de betreffende subsidie door de rechten en verplichtingen die, op grond van de onderhavige verordening, behoren bij een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel

    5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen de beschikking tot subsidieverlening naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wijzigen als die wijziging op grond van het natuurbeheerplan is toegestaan.

  • 3 Een ontvanger van een subsidie op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008 kan bij Gedeputeerde Staten een aanvraag indienen tot wijziging van die beschikking tot subsidieverlening, inhoudende het voor de resterende looptijd van de beschikking tot subsidieverlening vervangen van de rechten en verplichtingen die behoren bij de betreffende subsidie door de rechten en verplichtingen die, op grond van de onderhavige verordening, behoren bij een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b.

  • 4 Gedeputeerde Staten kunnen de beschikking tot subsidieverlening naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het derde lid wijzigen als de wijziging op grond van het natuurbeheerplan is toegestaan en is voldaan aan de voorwaarden opgenomen in artikel 27, twaalfde lid, van (EG) nr. Verordening 1974/2006.

  • 5 De wijziging van de beschikking tot subsidieverlening, bedoeld in het tweede en vierde lid, gaat in op 1 januari van het begrotingsjaar waarvoor Gedeputeerde Staten de in artikel 1.3, eerste lid, bedoelde openstellingsperiode hebben vastgesteld voor aanvragen als bedoeld in het eerste en derde lid van het onderhavige artikel.

  • 6 In afwijking van het eerste en derde lid kunnen:

    • a.

        beheerders als bedoeld in artikel 18 van de Subsidieregeling natuurbeheer Gelderland  2008 respectievelijk artikel 24 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008 geen aanvragen als bedoeld in het eerste respectievelijk derde lid indienen;

    • b.

        indien subsidie wordt verstrekt aan anderen dan beheerders als bedoeld in artikel 5 van de Subsidieregeling natuurbeheer Gelderland 2008 respectievelijk artikel 5 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008, niet de ontvangers van de betreffende subsidie, maar de in die bepalingen bedoelde beheerders de in het eerste respectievelijk derde lid van het onderhavige artikel bedoelde aanvraag indienen, mits zij dit schriftelijk overeenkomen met de ontvanger van de betreffende subsidie.

  • 7 Het zesde lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien subsidie wordt verstrekt aan anderen dan beheerders als bedoeld in artikel 5 van de Subsidieregeling natuurbeheer Gelderland 2008, voor zover zij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid indienen én aangemerkt kunnen worden als begunstigden zoals bedoeld in de artikelen 3.3, eerste lid, onderdeel b, en 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 16.4 (langere subsidieperiode) 

Als een begunstigde na de einddatum van een subsidie op grond van:

  • a.

      de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland 2008;

  • b.

      de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister;

  • c.

      de Subsidieregeling natuurbeheer Gelderland 2008;

  • d.

      de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister;

    een subsidie natuurbeheer, een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer wenst te ontvangen, kunnen Gedeputeerde Staten de betreffende subsidie slechts verstrekken als:

    • i.

        in afwijking van de artikelen 3.2, 4.1.1.2 en 5.1.1.2, de begunstigde zich ertoe verbindt de aan de subsidie natuurbeheer, de subsidie agrarisch natuurbeheer of de subsidie landschapsbeheer verbonden verplichtingen eveneens te zullen naleven gedurende de periode, gelegen tussen de einddatum van de subsidie op grond van de hiervoor genoemde regelingen en de datum waarop de subsidie natuurbeheer, de subsidie agrarisch natuurbeheer of de subsidie landschapsbeheer zou zijn ingegaan indien geen verlenging van die periode zou hebben plaatsgevonden;

    • ii.

      het beheer dat op grond van de onderhavige verordening gevoerd wordt een voortzetting is van het beheer dat gevoerd werd op grond van de hiervoor genoemde regelingen, tenzij die regelingen geen soortgelijk beheer kennen, én

    • iii.

      de aanvraag zo spoedig als op grond van de onderhavige verordening mogelijk is, wordt ingediend.

Artikel 16.5 (niet-gecertificeerden tot 1 januari 2011)
  • 1 Tot 1 januari 2011 wordt een begunstigde als bedoeld in de artikelen 3.3, eerste lid, of 5.1.2.1, eerste lid, die een aanvraag indient voor een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, aangemerkt als ware hij gecertificeerd begunstigde, mits hij op het moment van indiening van die aanvraag tevens een aanvraag tot certificering heeft ingediend bij Gedeputeerde Staten en dezen nog niet hebben besloten op de laatstgenoemde aanvraag.

  • 2 Tot 1 januari 2011 wordt een rechtspersoon die een aanvraag indient tot vaststelling van een collectief beheerplan aangemerkt als ware hij gebiedscoördinator, mits hij op het moment van indiening van die aanvraag tevens een aanvraag tot certificering heeft ingediend bij Gedeputeerde

    Staten en dezen nog niet hebben besloten op de laatstgenoemde aanvraag.

  • 3 Artikel 8.1.6, eerste lid, onderdeel a, is van overeenkomstige toepassing indien Gedeputeerde Staten de in het eerste lid van het onderhavige artikel bedoelde aanvraag afwijzen, met dien verstande dat het in het eerste lid, onderdeel a, van artikel 8.1.6 bedoelde verzoek, in afwijking van de tekst van dat onderdeel, uiterlijk binnen acht weken na de afwijzing van de aanvraag wordt ingediend.

  • 4 Artikel 8.1.6, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing indien Gedeputeerde Staten de in het tweede lid van het onderhavige artikel bedoelde aanvraag afwijzen.

  • 5 Als er in een gebied geen gebiedscoördinator of een rechtspersoon als bedoeld in het tweede lid beschikbaar is, kan tot en met 31 december 2011 een daartoe door Gedeputeerde Staten aangewezen ambtenaar optreden als gebiedscoördinator.

  • 6 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing ten aanzien van een subsidie certificeringskosten als bedoeld in artikel 8.2.1.

Artikel 16.6 (afwijkende beslistermijn op aanvragen 2010) 

In afwijking van artikel 1.6, eerste lid, beslissen Gedeputeerde Staten binnen 20 weken op een aanvraag als die aanvraag binnen één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening is ontvangen, waarbij de beslissing éénmaal met ten hoogste tien weken kan worden verdaagd.

Artikel 16.7 (afwijkende termijn bekendmaking openstellingsbesluit 2010) 

In afwijking van de termijn, genoemd in artikel 1.3, vierde lid, maken Gedeputeerde Staten ten behoeve van het begrotingsjaar 2010 een besluit als bedoeld in dat artikel uiterlijk op 14 november 2009 bekend.

Artikel 16.8 (goedkeuring Europese Commissie)
  • 1 Subsidies of voorschotten daarop worden verstrekt onder het voorbehoud van goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

  • 2 De beslissing tot verstrekking van een subsidie of een voorschot daarop kan worden ingetrokken of gewijzigd ter verkrijging van de goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen voor de onderhavige verordening, of wegens het uitblijven daarvan.

Artikel 16.9 (inwerkingtreding)
  • 1 Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

  • 2 In afwijking van het eerste lid treden de volgende onderdelen pas op een nader door Gedeputeerde Staten te bepalen tijdstip in werking:

    • a.

        de artikelen 1.9, tweede lid, 5.1.1.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, 16.2 voor zover dat artikel verwijst naar de Subsidieregeling natuurbeheer Gelderland 2008 of op grond van die regeling ingediende aanvragen, en 16.3;

    • b.

        de hoofdstukken 3 en 6;

    • c.

        afdeling 5.1.2;

    • d.

        paragraaf 8.2.

Artikel 16.10 (intrekken subsidieverordening) 

De bij besluit van 15 april 2009 vastgestelde Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2009, besluitnummer PS 2009-216, gewijzigd bij besluit van 23 september 2009, nummer PS 2009-662, wordt ingetrokken.

Artikel 16.11 (citeertitel) 

Deze verordening wordt aangehaald als: Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2009.

Ondertekening

 Provinciale Staten van Gelderland

 

Bijlage 1: Beheertypen natuur 

 
NatuurtypeNatuurbeheertype
N01 Grootschalige, dynamische natuur 
 N01.01 Zee en wad
 N01.02 Duin- en kwelderlandschap
 N01.03 Rivier- en moeraslandschap
 N01.04 Zand- en kalklandschap
N02 Rivieren 
 N02.01 Rivier
N03 Beken en bronnen 
 N03.01 Beek en Bron
N04 Stilstaande wateren 
 N04.01 Kranswierwater
 N04.02 Zoete Plas
 N04.03 Brak water
 N04.04 Afgesloten zeearm
N05 Moerassen 
 N5.01 moeras
 N05.02 Gemaaid rietland
N06 Voedselarme venen en vochtige heiden 
 N06.01 Veenmosrietland en moerasheide
 N06.02 Trilveen
 N06.03 Hoogveen
 N06.04 Vochtige heide
 N06.05 Zwakgebufferd ven
 N06.06 Zuur ven of hoogveenven
N07 Droge heiden 
 N07.01 Droge heide
 N07.02 Zandverstuiving
N08 Open duinen 
 N08.01 Strand en embryonaal duin
 N08.02 Open duin
 N08.03 Vochtige duinvallei
 N08.04 Duinheide
N09 Schorren of kwelders 
 N09.01 Schor of kwelder
N10 Vochtige schraalgraslanden 
 N10.01 Nat schraalland
 N10.02 Vochig schraalland
N11 Droge schraalgraslanden 
 N11.01 Droog schraalland
N12 Rijke graslanden en akkers 
 N12.01 Bloemdijk
 N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland
 N12.03 Glanshaverhooiland
 N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland
 N12.05 Kruiden- en faunarijke akker
 N12.06 Ruigteveld
N13 Vogelgraslanden 
 N13.01 Vochtig weidevogelgrasland
 N13.02 Wintergastenweide
N14 Vochtige bossen 
 N14.01 Rivier- en beekbegeleidend bos
 N14.02 Hoog- en laagveenbos
 N14.03 Haagbeuken- en essenbos
N15 Droge bossen 
 N15.01 Duinbos
 N15.02 Dennen-, eiken-, en beukenbos
N16 Bossen met productiefuncti 
 N16.01 Droog bos met productie
 N16.02 Vochtig bos met productie
N17 Cultuuhistorische bossen 
 N17.01 Vochtig hakhout en middenbos
 N17.02 Droog hakhout
 N17.03 Park- en stinzenbos
 N17.04 Eendenkooi

Bijlage 2 Recreatiepakket 

Voorschriften recreatiepakket (artikel 3.6, eerste lid, onderdeel b):

  • 1.

    Het natuurterrein is niet ingevolge het natuurbeheerplan of artikel 3.6, vierde lid, vrijgesteld van de openstellingsplicht.

  • 2.

    Voor openstelling van het natuurterrein is geen ontheffing verkregen als bedoeld in artikel 3.6, zesde lid.

  • 3.

    Het natuurterrein is voldoende toegankelijk en bevat voldoende wegen, vaarwegen en paden, die recreatief gebruik mogelijk maken.

  • 4.

    De ontvanger van de subsidie onderhoudt de onder punt 3 genoemde wegen, vaarwegen en paden.

  • 5.

    De ontvanger van de subsidie verleent – indien van toepassing – medewerking aan de aanleg, markering en het beheer van doorgaande routes voor wandelen en fietsen in het kader van de lange afstandwandelpaden (LAW’s) en landelijke fietsroutes (LF).

Bijlage 3: Agrarisch natuurbeheer

Onderdeel A: Agrarisch natuurtype en bijbehorend agrarische beheertypen:

Agrarisch  natuurtypeAgrarisch  beheertype
A01 Agrarische FaunagebiedenA01.01 Weidevogelgebied
 A01.02 Akkerfaunagebied
 A01.03 Ganzenfourageergebied
A02 Agrarische floragebiedenA2.01 Botanisch waardevol grasland
 A02.02 Botanisch waardevol akkerland

 - Onderdeel B

Onderdeel B.1. Agrarische beheertypen en bijbehorende agrarische beheerpakketten die zijn toegestaan in de gebieden zoals aangewezen in het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 in het kader van maatregel 214 van het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013

Agrarische beheertypenAgrarische beheerpakketten
A01.01 Weidevogelgebied 
 A01.01.01 Weidevogelgrasland met rustperiode
 A01.01.02 Weidevogelgrasland met voorweiden
 A01.01.03 Plas-dras
 A01.01.04 Landbouwgrond met legselbeheer
 A01.01.05 Kruidenrijk weidevogelgrasland
 A01.01.06 Extensief beweid weidevogelgrasland
A01.02 Akkerfaunagebied 
 A01.02.01 Bouwland met broedende akkervogels
 A01.02.02 Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels
 A01.02.03 Bouwland voor hamsters
A01.03 Ganzenfourageergebied 
 A01.03.01 Overwinterende ganzen
A02.01 Botanisch waardevol grasland 
 A02.01.01 Botanisch weiland
 A02.01.02 Botanisch hooiland
 A02.01.03 Botanische weide- of hooilandrand
 A02.01.04 Botanisch bronbeheer
  
A02.02 Botanisch waardevol akkerland 
 A02.02.01 Akker met waardevolle flora
 A02.02.02 Chemie en kunstmestvrij land
 A02.02.03 Akkerflora randen

 - - Beschrijving agrarische beheerpakketten

Agrarisch beheerpakket A01.01.01: Weidevogelgrasland met rustperiode

Instapeisen:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit grasland.

  • 2.

    De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

  • 3.

    Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01.

Beheereisen:

  • 1.

    Er wordt een rustperiode in acht genomen. De lengte van de rustperioden staat hieronder gedefinieerd.

  • 2.

    In de rustperiode is de beheereenheid niet beweid, gemaaid, gerold, gesleept, gescheurd, gefreesd, (her)ingezaaid, doorgezaaid of bemest. In deze periode is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen niet toegestaan.

Varianten: A01.01.01a  De rustperiode loopt van 1 april tot 1 juni; A01.01.01b  De rustperiode loopt van 1 april tot 8 juni; A01.01.01c  De rustperiode loopt van 1 april tot 15 juni; A01.01.01d  De rustperiode loopt van 1 april tot 22 juni; A01.01.01e  De rustperiode loopt van 1 april tot 1 juli; A01.01.01f   De rustperiode loopt van 1 april tot 15 juli; A01.01.01g  De rustperiode loopt van 1 april tot 1 augustus.

Agrarisch beheerpakket A01.01.02: Weidevogelgrasland met voorweiden

Instapeisen:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit grasland.

  • 2.

    De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

  • 3.

    Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01. 

Beheereisen:

  • 1.

    Er wordt een rustperiode in acht genomen. De lengte van de rustperiode staat hieronder gedefinieerd.

  • 2.

    In de rustperiode is de beheereenheid niet beweid, gemaaid, gerold, gesleept, gescheurd, gefreesd, (her)ingezaaid, doorgezaaid of bemest. In deze periode is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen niet toegestaan.

  • 3.

    Het grasland wordt vóór de rustperiode niet gemaaid.

Varianten: A01.01.02a De rustperiode loopt van 1 mei tot 15 juni; A01.01.02b De rustperiode loopt van 8 mei tot 22 juni.

Agrarisch beheerpakket A01.01.03: Plas-dras

Instapeisen:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit grasland.

  • 2.

    De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

  • 3.

    Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01. 

Beheereisen:

  • 1.

    De beheereenheid is jaarlijks geïnundeerd. De inundatieperiode staat hieronder gedefinieerd.

  • 2.

    In de inundatieperiode staat op tenminste 60% van de beheereenheid het waterpeil ten minste 5 en ten hoogste 20 cm boven het maaiveld.

Varianten: A01.01.03a De inundatieperiode loopt van 15 februari tot 15 april; A01.01.03b De inundatieperiode loopt van 15 februari tot 15 mei; A01.01.03c De inundatieperiode loopt van 15 februari tot 15 juni; A01.01.03d De inundatieperiode loopt van 15 februari tot 1 augustus.

Agrarisch beheerpakket A01.01.04: Landbouwgrond met legselbeheer.

Instapeisen:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit grasland of bouwland.

  • 2.

    De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

  • 3.

    Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01.

Beheereisen:

  • 1.

    De beheereenheid wordt tijdens het broedseizoen een of enkele malen afgezocht op aanwezige legsels; de legsels worden gemarkeerd en, indien de beheereenheid wordt beweid, van deugdelijke legselbeschermers voorzien.

  • 2.

    Indien een perceel grasland wordt gemaaid of anderszins bewerkt, wordt een enclave van tenminste 50m2 om de aanwezige nesten gevrijwaard van alle landbouwkundige werkzaamheden.

  • 3.

    Indien een perceel bouwland wordt bewerkt, worden de nesten ontzien bij de werkzaamheden. 

Varianten: A01.01.04a1 Legselbeheer op grasland met 35 broedparen per hectare; A01.01.04a2 Legselbeheer op grasland met 50 broedparen per hectare; A01.01.04a3 Legselbeheer op grasland met 75 broedparen per hectare; A01.01.04a4 Legselbeheer op grasland met 100 broedparen per hectare; A01.01.04b Legselbeheer op bouwland.

Agrarisch beheerpakket A01.01.05: Kruidenrijk weidevogelgrasland

Instapeisen:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit grasland.

  • 2.

     beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

  • 3.

    Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01.

Beheereisen:

  • 1.

    Gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is slechts toegestaan voor pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, ridderzuring en brandnetel.

  • 2.

    Uitsluitend bemesting met vaste mest toegestaan buiten de rustperiode.

  • 3.

    Er wordt een rustperiode in acht genomen van 1 april tot 15 juni.

  • 4.

    In de rustperiode is de beheereenheid niet beweid, gemaaid, gerold, gesleept, of bemest. In deze periode is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen niet toegestaan.

  • 5.

    Het gewas wordt jaarlijks voor 1 augustus afgevoerd door middel van maaien en afvoeren. Tweede keer maaien en afvoeren is toegestaan.

  • 6.

    Het grasland mag niet worden gescheurd, gefreesd of heringezaaid.

Agrarisch beheerpakket A01.01.06: Extensief beweid weidevogelgrasland Instapeisen:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit grasland.

  • 2.

    De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

  • 3.

    Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01.

Beheereisen:

  • 1.

    Beweiding is verplicht tot 15 juni met minimaal 1 en maximaal 1,5 GVE/ha.

  • 2.

    Tussen 1 april en 15 juni is de beheereenheid niet gemaaid, gerold, gesleept, gescheurd, gefreesd, (her)ingezaaid, doorgezaaid of bemest. In deze periode is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen niet toegestaan.

Agrarisch beheerpakket A01.02.01: Bouwland met broedende akkervogels

Instapeisen:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit bouwland.

  • 2.

    De beheereenheid is minimaal 9 meter breed en heeft een minimale oppervlakte van 0.3 ha.

  • 3.

    Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01.

  • 4.

    In het jaar voorafgaand aan het contract moet u op bedrijfsniveau minimaal 4 verschillende gewassen telen, waaronder graan. Braakliggende grond beschouwen we als een gewas.

Beheereisen:

  • 1.

    De volgende begroeiing is door inzaai aanwezig: grassen, granen (niet zijnde maïs of graanstoppel), kruiden of een mengsel van deze. In het natuurbeheerplan wordt bepaald welke zaaimengsels en welke zaaidichtheden mogen worden gebruikt.

  • 2.

    20-70% van de beheereenheid dient jaarlijks te worden gemaaid tussen 1 maart en 15 april. 20-70% van de beheereenheid dient jaarlijks te worden gemaaid tussen 15 juli en 15 september. Delen die opnieuw zijn ingezaaid hoeven in hetzelfde voorjaar niet te worden gemaaid. Het maaien mag niet gebeuren door klepelen. Het beheer wordt strooksgewijs uitgevoerd volgens onderstaande varianten.

  • 3.

    Mechanische en chemische onkruidbestrijding zijn niet toegestaan, met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, ridderzuring, haagwinde of kleefkruid.

  • 4.

    De beheereenheid mag niet worden beweid, bemest of als wendakker worden gebruikt.

Varianten: A01.02.01a Jaarlijks dient 20-50% van de beheereenheid opnieuw tussen 1 maart en 15 april worden geploegd en opnieuw ingezaaid met een in het natuurbeheerplan voorgeschreven zaaimengsel. A01.02.01b Jaarlijks dient 20-50% van de beheereenheid opnieuw tussen 1 maart en 15 april te worden geploegd. A01.02.01c In het derde of vierde jaar dient de gehele beheereenheid tussen 1 maart en 15 april te worden geploegd en opnieuw ingezaaid met een in het natuurbeheerplan voorgeschreven zaaimengsel.

Agrarisch beheerpakket A01.02.02: Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels Instapeisen:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit bouwland.

  • 2.

    De beheereenheid is minimaal 9 meter breed en heeft een minimale oppervlakte van 0.3 ha en een maximale oppervlakte van 2 ha.

  • 3.

    Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01.

  • 4.

    In het jaar voorafgaand aan het contract moet u op bedrijfsniveau minimaal 4 verschillende gewassen telen, waaronder graan. Braakliggende grond beschouwen we als een gewas. 

Beheereisen:

  • 1.

    Op de beheereenheid moet tussen 1 mei en 15 maart een graanmengsel staan van tenminste 50% zomertarwe, aangevuld met rogge, haver of een zaadragend gewas niet zijnde graan of maïs. De beheereenheid mag niet worden geoogst.

  • 2.

    De beheereenheid dient jaarlijks tussen 16 maart en 30 april te worden ingezaaid met een gangbare zaaidichtheid.

  • 3.

    Mechanische en chemische onkruidbestrijding zijn niet toegestaan, met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, ridderzuring, haagwinde of kleefkruid.

A01.02.02a Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels op kleigrond; A01.02.02b Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels op zandgrond;

Agrarisch beheerpakket A01.02.03: Bouwland voor hamsters

Instapeisen:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit bouwland.

  • 2.

    De beheereenheid voldoet aan de minimale oppervlakte-eisen.

  • 3.

    De beheereenheid is geschikt bevonden voor de hamster en gelegen in, of in een straal van 2 km van, een hamsterkernleefgebied of hamsterverbindingszone.

  • 4.

    De beheereenheid bestaat uit aaneengesloten kavel met een gangbaar bouwplan voor een akkerbouwbedrijf. Het bouwplan bestaat uit minimaal vier verschillende gewassen.

  • 5.

    Doorsnijdingen zijn toegestaan mits deze als niet belemmerend beoordeeld worden.

  • 6.

    In het jaar voorafgaand aan het contract moet u op bedrijfsniveau minimaal 4 verschillende gewassen telen, waaronder graan. Braakliggende grond beschouwen we als een gewas.

Beheerseisen.

  • 1.

    De grondbewerking voor alle gronden vindt maximaal tot een diepte van 25 cm plaats.

Varianten A01.02.03a Bouwland voor hamsters.

  • 1.

    Hamstervriendelijk beheer bestaat uit het gewas Luzerne, bladramenas, wintertarwe of combinatie daarvan.

  • 2.

    Op de aangemelde kavel zal minimaal 50 % van de oppervlakte bestaan uit hamstervriendelijk beheer.

  • 3.

    De minimumoppervlakte van de beheereenheid is 1 ha.

  • 4.

    De luzerne wordt tot 15 juni geoogst.

  • 5.

    Na 15 juni blijft de luzerne staan tot 1 februari van het volgende jaar staan en worden dan geklepeld.

  • 6.

    De bladramenas wordt na 1 februari van het volgende jaar ondergewerkt .

  • 7.

    De wintertarwe wordt niet geoogst. Na 1 februari van het volgende jaar wordt het overblijvende gewas wintertarwe ondergewerkt.

  • 8.

    De teelt van alle gewassen vind plaats op basis van de goede landbouw en milieu praktijk (GLMC).

A01.02.03b Opvangstrook voor hamsters.

  • 1.

    Opvangstroken zijn stroken regulier graan die niet worden geoogst.

  • 2.

    De minimale grootte van de beheereenheid is 15 meter breed en 100 meter lang.

  • 3.

    Niet oogsten van de strook tot 1 februari van het volgende jaar. Tenzij er wintergraan ingezaaid wordt. Dan is oogsten en inzaaien toegestaan na 1 november.

  • 4.

    De opvangstrook rouleert jaarlijks.

Agrarisch beheerpakket A01.03.01: Overwinterende ganzen Instapeisen:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit grasland of bouwland.

  • 2.

    De beheereenheid heeft een oppervlakte van minimaal 0,5 hectare en maakt onderdeel uit van een verzameling beheereenheden binnen één foerageergebied.

  • 3.

    Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.01.01 tot en met A01.01.06 en A02.01.01 en A02.01.02.

Beheereisen:

  • 1.

    Het is niet toegestaan binnen de periode van 1 oktober tot 1 april handelingen te verrichten of toe te laten die de foerageerfunctie van het gebied voor ganzen en/of smienten negatief beïnvloeden.

  • 2.

    Onderhoud van sloten, walkanten en drainagesystemen is toegestaan van 1 oktober tot 1 februari.

  • 3.

    Overig beheer wordt uitgevoerd op basis van één van de vier onderstaande varianten.

Varianten: A01.03.01a Ganzen op grasland.

  • 1.

    Op 1 november moet een grassnede aanwezig zijn met een voederwaarde van minimaal 500 kVEM/ha.

  • 2.

    Maaien of bloten om te lang gras te voorkomen is toegestaan van 27 oktober tot 1 november.

  • 3.

    Beweiding met melkvee is toegestaan tot 15 november, waarbij na 15 november minimaal 500 kVEM/ha beschikbaar moet blijven.

  • 4.

    Beweiding (uitgezonderd melkvee) is vanaf 1 november tot 1 februari toegestaan met maximaal 0,45 GVE/ha.

A01.03.01b Ganzen op bouwland.

  • 1.

    Voor 15 november moet één van de gewassen; winterkoolzaad, wintertarwe, wintergerst, Rogge of graszaad zijn ingezaaid.

  • 2.

    Het gewas onder 1 wordt tot 1 april in stand gehouden.

  • 3.

    Het is niet toegestaan de beheereenheid te beweiden en/of te maaien.

A01.03.01c Ganzen op vroege groenbemester.

  • 1.

    Een groenbemester is vóór 1 oktober ingezaaid met één van de gewassen; Italiaans raaigras, Engels raaigras, Snijrogge, of met een mengsel van deze gewassen.

  • 2.

    De groenbemester wordt tot 1 februari in stand gehouden.

  • 3.

    Het is niet toegestaan de beheereenheid te beweiden en/of te maaien.

 A01.03.01d Ganzen op late groenbemester.

  • 1.

    Een groenbemester is vóór 1 november ingezaaid met één van de gewassen; Italiaans raaigras, Engels raaigras, Snijrogge, of met een mengsel van deze gewassen.

  • 2.

    De groenbemester wordt tot 1 april in stand gehouden.

  • 3.

    Het is niet toegestaan de beheereenheid te beweiden en/of te maaien.

Agrarisch beheerpakket A02.01.01: Botanisch weiland Instapeisen:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit grasland.

  • 2.

    De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

  • 3.

    Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten.

Beheereisen:

  • 1.

    Gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is slechts toegestaan voor pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, ridderzuring en brandnetel.

  • 2.

    De beheereenheid wordt niet bemest en er wordt geen bagger opgebracht.

  • 3.

    Standweiden is het gehele jaar toegestaan met max. 2 GVE per hectare. Van 1 oktober tot 1 maart is onbeperkt weiden toegestaan.

  • 4.

    Het grasland mag niet worden gescheurd, gefreesd of heringezaaid.

Agrarisch beheerpakket A02.01.02: Botanisch hooiland Instapeisen:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit grasland.

  • 2.

    De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

  • 3.

    Cumulatie met alle beheerpakketten is uitgesloten.

Beheereisen:

  • 1.

    Gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is slechts toegestaan voor pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, ridderzuring en brandnetel.

  • 2.

    De beheereenheid wordt niet bemest en er wordt geen bagger opgebracht.

  • 3.

    Beweiding is uitsluitend toegestaan in de periode van 1 augustus tot 1 maart.

  • 4.

    Het gewas wordt jaarlijks minimaal éénmaal gemaaid en afgevoerd.

  • 5.

    Het grasland mag niet worden gescheurd, gefreesd of heringezaaid.

Agrarisch beheerpakket A02.01.03: Botanische weide- of hooilandrand Instapeisen:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit grasland.

  • 2.

    De beheereenheid heeft een minimale (rand)breedte van 2 meter.

  • 3.

    Cumulatie met alle beheerpakketten is uitgesloten.

Beheereisen:

  • 1.

    Gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is slechts toegestaan voor pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, ridderzuring en brandnetel.

  • 2.

    De beheereenheid wordt niet bemest en er wordt geen bagger opgebracht.

  • 3.

    Het grasland mag niet worden geklepeld, gescheurd, gefreesd of heringezaaid.

  • 4.

    Voor botanische weiderand geldt: beweiding is toegestaan.

  • 5.

    Voor botanische hooilandrand geldt: beweiding is niet toegestaan.

Varianten: A02.01.03a Botanische weiderand A02.01.03b Botanische hooilandrand

Agrarisch beheerpakket A02.01.04: Botanisch bronbeheer Instapeisen:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit grasland.

  • 2.

    De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

  • 3.

    Cumulatie met alle beheerpakketten is uitgesloten.

  • 4.

    De beheereenheid is gelegen in een brongebied.

  • 5.

    De beheereenheid staat niet in verbinding met open water, behalve bij natuurlijke afwatering.

Beheereisen:

  • 1.

    Gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is niet toegestaan.

  • 2.

    De beheereenheid wordt niet bemest en er wordt geen bagger opgebracht.

  • 3.

    Beweiding is uitsluitend toegestaan in de periode van 1 augustus tot 1 maart.

  • 4.

    Het gewas wordt jaarlijks minimaal éénmaal gemaaid en afgevoerd.

  • 5.

    Het grasland mag niet worden gescheurd, gefreesd of heringezaaid.

  • 6.

    Bron vrijwaren van beschadiging door vee.

  • 7.

    Geen kunstmatig waterbeheer.

Agrarisch beheerpakket A02.02.01: Akker met waardevolle flora. Instapeisen:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit bouwland.

  • 2.

    De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

  • 3.

    Cumulatie met alle beheerpakketten is uitgesloten.

Beheereisen:

  • 1.

    Verbouwing van maïs is in het geheel niet toegestaan.

  • 2.

    In de jaren waarin graan wordt verbouwd, vindt geen bemesting met kunstmest plaats.

  • 3.

    In de jaren waarin graan wordt verbouwd, vindt er in de beheereenheid geen mechanische onkruidbestrijding plaats vanaf het zaaien (bij zomergraan) of vanaf 1 april (bij wintergraan) tot de oogst en is het gebruik van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen en insecticiden niet toegestaan, met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van haarden met akkerdistel, ridderzuring, kleefkruid of haagwinde.

  • 4.

    Overig beheer wordt uitgevoerd op basis van één van de drie onderstaande varianten.

Varianten: A02.02.01a Drie van de zes jaar graan: In tenminste drie van de zes jaren van de beheerperiode wordt graan verbouwd. A02.02.01b Vier van de zes jaar graan: In tenminste vier van de zes jaren van de beheerperiode wordt graan verbouwd. A02.02.01c Vijf van de zes jaar graan: In tenminste vijf van de zes jaren van de beheerperiode wordtc graan verbouwd.

Agrarisch beheerpakket A02.02.02: Chemie en kunstmestvrij land Instapeisen voor het beheerpakket:

  • 1.

    De beheereenheid bestaat uit bouwland.

  • 2.

    De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

  • 3.

    Cumulatie met alle beheerpakketten is uitgesloten.

Beheereisen:

  • 1.

    In tenminste drie van de zes jaren van de beheerperiode wordt graan, met uitzondering van maïs, verbouwd.

  • 2.

    Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen en kunstmest is niet toegestaan.

  • 3.

    Overig beheer wordt uitgevoerd op basis van één van de drie onderstaande varianten.

Varianten: A02.02.02a Drie van de zes jaar graan: In tenminste drie van de zes jaren van de beheerperiode wordt graan verbouwd. A02.02.02b Vier van de zes jaar graan: In tenminste vier van de zes jaren van de beheerperiode wordt graan verbouwd. A02.02.02c Vijf van de zes jaar graan: In tenminste vijf van de zes jaren van de beheerperiode wordt graan verbouwd.

Agrarisch beheerpakket A02.02.03: Akkerflora randen Instapeisen voor het beheerpakket:

  • 1.

    De beheereenheid is in gebruik als bouwland.

  • 2.

    De beheereenheid heeft een oppervlakte van minimaal 0,3 ha.

  • 3.

    Cumulatie met alle beheerpakketten is uitgesloten.

Beheereisen:

  • 1.

    Op de beheereenheid wordt in de beheerperiode graan, met uitzondering van maïs, verbouwd.

  • 2.

    In de beheereenheid vindt geen mechanische onkruidbestrijding plaats vanaf het zaaien (bij zomergraan) of vanaf 1 april (bij wintergraan) tot de oogst en is het gebruik van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen niet toegestaan, met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van haarden met akkerdistel, ridderzuring of kleefkruid.

  • 3.

    Bemesting en beweiding van de beheereenheid is niet toegestaan.

  • 4.

    De beheereenheid mag niet als wendakker gebruikt worden.

Onderdeel B.2. Agrarische beheertypen en bijbehorende regionale agrarische beheerpakketten 

Agrarische  beheertypenAgrarische beheerpakketten  (regionaal)
A01.01 Weidevogelgebied 
  
A01.02 Akkerfaunagebied 
  
A01.03 Ganzenfourageergebied 
 A01.03.Lb01 Opvang overzomerende Grauwe ganzen Maasplassen
A01.04 Insectenrijke graslanden 
 A01.04.Lb01. Insectenrijk graslandperceelsbeheer Roerdal
 A01.04.Lb02 Insectenrijke graslandranden Roerdal
A02.01 Botanisch waardevol grasland 
  
A02.02 Botanisch waardevol akkerland 

 - - Beschrijving regionale agrarische beheerpakketten - - Agrarisch beheerpakket A01.03.Lb01: Opvang overzomerende Grauwe ganzen Maasplassen. -  Instapeisen:

  • 1.

    De beheereenheid is een perceel grond, welk minimaal 0,5 hectare groot is en gelegen binnen de begrenzing van de aangegeven zoekgebieden in het beheerplan voor de overzomerende Grauwe gans in Limburg.

  • 2.

    De beheereenheid bestaat uit bemest grasland.

  • 3.

    Er dient op de beheereenheid in het foerageerseizoen te allen tijde aantrekkelijk gras voor ganzen aanwezig te zijn. Onder aantrekkelijk gras wordt verstaan; gras met een lengte van 5 tot 15 cm. Er dient op geen enkele plaats binnen het foerageergebied gras met een lengte van meer dan 30 cm aanwezig te zijn, tenzij dit niet volgens de goede landbouwpraktijk voorkomen kan worden.

  • 4.

    Op de beheereenheid mogen geen ganzen verjaagd worden. Overige dieren die schade veroorzaken mogen wel ver- en bejaagd worden, mits de ganzen niet verstoord worden. Het uitgangspunt is zoveel mogelijk ganzen op de beheereenheid te krijgen en te behouden.

Beheereisen:

  • 1.

    De beheereenheid dient 3 keer per jaar gemaaid of gebloot te worden. Dit dient niet volvelds te worden gedaan om altijd kwalitatief, voldoende gras aan te kunnen bieden.

  • 2.

    Overige werkzaamheden die de graskwaliteit verbeteren, maar het foerageren op korte termijn belemmeren, dienen in gedeeltes uitgevoerd te worden. (vb: slepen van grasland, bemesten, bloten, oogsten). Onder normale weersomstandigheden dient te allen tijden geschikt gras

    aanwezig te zijn.

  • 3.

    Indien de grasgroei het toelaat kan er geweid worden. Het vee mag niet langer dan 4 weken op een perceel lopen. Het totale perceel mag ingedeeld worden in kleinere percelen om de dieren te laten omweiden. Hierbij dient de beweiding in dienst van het beheerdoel te staan. Om ganzen niet te verstoren dient de beweiding van 1 juli tot en met 30 september plaats te vinden met maximaal 4 GVE per hectare op enig moment. Dit geldt op perceelsniveau.

  • 4.

    Indien er een maaisnede wordt geoogst of dat de graasdieren omgeweid worden dient het te maaien perceel of het perceel waarin het vee wordt omgeweid getaxeerd te worden. De schade zal middels de graslandhoogtemeter opgenomen worden.

  • 5.

    Onkruiden dienen pleksgewijs bestreden te worden.

  • 6.

    Het perceel wordt minimaal een keer per jaar met drijfmest bemest.

  • 7.

    Het perceel wordt minimaal een keer per jaar met kunstmest bemest.

  • 8.

    Indien er op plekken minder smakelijke grassen voorkomen of door vertrapping het gras verdwenen is, dienen deze plekken doorgezaaid te worden zodat er weer aantrekkelijk eiwitrijk gras ontstaat.

- Administratieve verplichtingen:

  • 1.

    Ondernemers houden op perceelsniveau een grasland logboek bij, dit wordt aangeleverd door de projectleider en wordt maandelijks teruggestuurd naar de projectleider.

Aanvullende verplichtingen

  • 1.

    Elk jaar vindt er een evaluatie plaats of de doelen zijn gehaald en kunnen de broed- en opgroeilocaties anders ingedeeld worden.

  • 2.

    Op of aanmerkingen vanuit de projectleider worden opgevolgd.

  • 3.

    De percelen worden ter beschikking gesteld aan alle activiteiten die aan het project gerelateerd zijn (bijvoorbeeld tellingen, taxaties en beoordelingen).

Agrarisch beheerpakket A01.04.Lb01: Insectenrijk graslandperceelsbeheer Roerdal - Instapeisen:

  • 1.

    De beheereenheid is een perceel grasland van minimaal 0,5 hectare groot.

  • 2.

    Het grasland of de strook is gelegen in het leefgebied Donker Pimpernelblauwtje zoals weergegeven in het Beschermingsplan Donker pimpernelblauwtje Roerdal (Boeren, J., 2005).

Beheereisen:

  • 1.

    Deze graslanden worden jaarlijks grotendeels gefaseerd gemaaid waarbij het maaisel wordt afgevoerd. Er blijft ook een deel ongemaaid. Bemesting vindt alleen plaats met stalmest of kalk.

  • 2.

    Beweiding is toegestaan overeenkomstig de gekozen variant.

Varianten: A01.04.Lb01a Instandhoudingsbeheer basis

  • 1.

    Jaarlijks maaien in de periode van 15 september tot 1 januari.

  • 2.

    25 % van de vegetatie niet maaien en in de winter laten overstaan.

  • 3.

    Gehele perceel nogmaals maaien tussen 1 mei en 1 juni. Maaisel steeds afvoeren.

A01.04.Lb01b Instandhoudingsbeheer plus

  • 1.

    Gefaseerd maaien: ieder jaar wordt 50% van het perceel gemaaid in de periode tussen 15 september tot 1 januari. Het maaisel wordt afgevoerd. Het volgende jaar wordt de andere 50% gemaaid en afgevoerd, eveneens in de periode 15 september tot 1 januari.

  • 2.

    Bemesting mag alleen plaatsvinden met ruige stalmest, uitgezonderd pluimveemest, of met kalk.

  • 3.

    Bodembewerking zoals freezen, ploegen, etc. is niet toegestaan. Het perceel bestaat uit blijvend grasland: dus ook niet scheuren en herinzaaien.

  • 4.

    Het gebruik van bestrijdingsmiddelen is niet toegestaan met uitzondering van pleksgewijze onkruidbestrijding van jacobskruiskruid, brandnetel, akkerdistel, ridderzuring, haagwinde of kleefkruid.

  • 5.

    Nabeweiding is toegestaan in de periode 15 september - 1 januari met maximaal 3 GVE. In het overig deel van het jaar wordt niet beweid, in verband met het behoud van typische hooilandplanten.

Agrarisch beheerpakket A01.04.Lb02: Insectenrijke graslandranden Roerdal - - Instapeisen:

  • 1.

    De beheereenheid is een strook grasland van minimaal 50 meter lang en tussen de 2 en 5 meter breed gelegen langs een wegberm, watergang of houtsingel.

  • 2.

    Het grasland of de strook is gelegen in het leefgebied Donker Pimpernelblauwtje zoals weergegeven in het Beschermingsplan Donker pimpernelblauwtje Roerdal (Boeren, J., 2005).

Beheereisen:

  • 1.

    Minimaal één keer per jaar maaien en afvoeren, waarbij circa 50 % van de strook niet gemaaid wordt. Dit niet gemaaide deel mag elk jaar anders zijn.

  • 2.

    Maaien vindt plaats in de periode van 15 september tot 1 januari.

  • 3.

    Bemesting mag alleen plaatsvinden met ruige stalmest, uitgezonderd pluimveemest, of met kalk.

  • 4.

    Bodembewerking zoals freezen, ploegen, etc. is niet toegestaan. De strook bestaat uit blijvend grasland: dus ook niet scheuren en herinzaaien.

  • 5.

    Het gebruik van bestrijdingsmiddelen is niet toegestaan met uitzondering van pleksgewijze onkruidbestrijding van jacobskruiskruid, brandnetel, akkerdistel, ridderzuring, haagwinde of kleefkruid.

  • 6.

    Beweiding is niet toegestaan in de als insectenstrook beheerde perceelsrand, de rest van het perceel mag wel beweid worden.

Bijlage 4: Aanvullende randvoorwaarden

Onderdeel A

  • 1.

    Artikel 7 van de Meststoffenwet in samenhang met de artikelen 8, onder c, 11 en 12, lid 4 en 5 van die wet en de artikelen 30 tot en met 35 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (gebruiksnorm fosfaatbemesting).

  • 2.

    Artikel 76 lid 1 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (vakbekwaamheidseis voor beroeps- of bedrijfsmatig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen).

  • 3.

    Artikel 18 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (juiste en veilige opslag van gewasbeschermingsmiddelen en biociden).

  • 4.

    Artikel 13 van het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (teeltvrije zone).

  • 5.

    Artikel 15 van het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (voorschriften gebruik gewasbeschermingsmiddelen bij open water of andere gevoelige locaties).

Onderdeel B 

 Nederlands wetgevingskaderArtikel(en)Onderwerp van controleRandvoorwaarden-terreinenErnstOmvangPermanentkarakterInitiële kortingOpzet
                                                                                                        Op basis van de criteria in artikel 8, tweede lid van de Beleidsregels normenkader randvoorwaarden GLB                                       
1MeststoffenwetArt. 7 in samenhang met art. 8 onder c, 11 en 12, lid 4 en 5 en in samenhang met art. 30 t/m 35 van de Uitvoeringsregeling MeststoffenwetHet verbod om in enig kalenderjaar op een bedrijf (fosfaathoudende) meststoffen op of in de bodem te brengen.Milieu3115%Nee
2Wet gewasbescher-mingsmiddelen en biocidenArt. 76 lid 1Het verbod op het ontvangen, voorhanden hebben of gebruiken van gewasbescher-mingsmiddelen of biociden zonder een geldig bewijs van vakbekwaamheidGezondheid2103%Nee
3Wet gewasbescher-mingsmiddelen en biocidenArt. 18De verplichting om voldoende zorg in acht te nemen voor een juiste en veilige opslag van gewas-beschermings-middelen en biocidenGezondheid3103%Nee
4Lozingenbesluit open teelt en veehouderijArt. 13De verplichting bij het gebruik van gewasbescher-mingsmiddelen een teeltvrije zone aan te houdenGezondheid3115%Nee
5Lozingenbesluit open teelt en veehouderijArt. 15De verplichting, bij het gebruiken van gewasbescher-ingsmiddelen binnen een afstand van 14 m vanaf de insteek van het oppervlaktewater, de daarbij horende voorschriften na te levenGezondheid3115%Nee

Bijlage 5: Eisen collectief beheerplan 

A. Een collectief beheerplan voldoet aan de volgende eisen:

  • a.

      onderdeel van het collectief beheerplan maakt uit een elektronische kaart met een topografische ondergrond, waarop is aangegeven op welke landbouwgronden de deelnemende landbouwers welke agrarische beheerpakketten of varianten daarvan wensen uit te voeren;

  • b.

    het collectief beheerplan is ondertekend door alle deelnemende landbouwers en de gebiedscoordinator;

  • c.

    als onderdeel van het collectief beheerplan voegt de gebiedscoördinator een advies van de gebiedscoördinator met betrekking tot de kwaliteit van het collectief beheerplan;

  • d.

      het collectief beheerplan omvat tevens een omschrijving en plaatsaanduiding van het beheer, uitgevoerd door ontvangers van:

    • i.

      een subsidie natuurbeheer op grond van de onderhavige verordening;

    • ii.

      een subsidie op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer {…naam provincie…};

    • iii.

      een subsidie op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister;

    • iv.

      een subsidie op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer {…naam provincie…} of

    • v.

      een subsidie op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister, voor zover dit beheer samenhangt met en relevant is voor het doel van het collectief agrarisch natuurbeheer waarvoor de gebiedscoördinator een collectief beheerplan opstelt; 

  • e.

    aan nadere door Gedeputeerde Staten opgestelde eisen.

B. Een wijziging van een vastgesteld collectief beheerplan voldoet aan de volgende eisen:

  • a.

      onderdeel van de wijziging maakt uit een elektronische kaart met een topografische ondergrond waarop de wijzigingen, bedoeld in de onderdelen b en c, zijn aangegeven.

  • b.

      op de in onderdeel a bedoelde kaart is ten behoeve van landbouwers die reeds vóór de indiening van de aanvraag tot wijziging van het collectief beheerplan deelnamen aan collectief agrarisch natuurbeheer in het gebied waarop het collectief beheerplan ziet, en voor zover daar door die landbouwers om is verzocht, aangegeven:

    • i.

         op welke landbouwgronden waarvoor reeds een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer wordt verstrekt, zij welke gewijzigde agrarische beheerpakketten of varianten daarvan wensen uit te voeren (ander agrarisch beheerpakket op dezelfde beheereenheid);

    • ii.

        op welke gewijzigde landbouwgronden zij het agrarisch beheerpakket of variant daarvan wensen uit te gaan voeren dat vóór de indiening van de aanvraag tot wijziging van het collectief beheerplan werd uitgevoerd op de onder i. bedoelde landbouwgronden (hetzelfde agrarische beheerpakket op andere beheereenheid);

    • iii.

      op welke gewijzigde landbouwgronden zij welke gewijzigde agrarische beheerpakketten of varianten daarvan wensen uit te voeren (ander agrarisch beheerpakket op andere beheereenheid);

    • iv.

        welke landbouwgronden waarvoor reeds een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer wordt verstrekt, zij voor de resterende periode waarvoor de subsidie wordt verstrekt, wensen te vergroten overeenkomstig artikel 7.5, eerste lid (vergroting bestaande beheereenheid);

    • v.

        op welke landbouwgronden die niet vóór de indiening van de aanvraag tot wijziging van het collectief beheerplan in dat plan waren opgenomen, en die zelfstandig voldoen aan de voorwaarden van de onderhavige verordening voor de betreffende subsidie, zij overeenkomstig artikel 7.5, eerste lid, voor de resterende periode waarvoor de subsidie wordt verstrekt, welke agrarische beheerpakketten of varianten daarvan wensen uit te voeren (nieuwe beheereenheid voor resterende subsidieperiode);

    • vi.

      op welke landbouwgronden die niet vóór de indiening van de aanvraag tot wijziging van het collectief beheerplan in dat plan waren opgenomen, zij voor de gehele periode, bedoeld in artikel 4.1.1.2, welke agrarische beheerpakketten of varianten daarvan wensen uit te voeren (nieuwe beheereenheid voor volledige subsidieperiode). 

  • c.

      op de in onderdeel a bedoelde kaart is ten behoeve van landbouwers die niet reeds vóór de indiening van de aanvraag tot wijziging van het collectief beheerplan deelnamen aan collectief agrarisch natuurbeheer in het gebied waarop het collectief beheerplan ziet, op verzoek van die landbouwers, aangegeven op welke landbouwgronden zij voor de gehele periode, bedoeld in artikel 4.1.1.2, welke agrarische beheerpakketten of varianten daarvan wensen uit te voeren (nieuwe beheereenheid voor volledige subsidieperiode).

  • d.

      een wijziging is ondertekend door alle landbouwers die bij de gebiedscoördinator een verzoek als bedoeld in de onderdelen b en c hebben ingediend, en de gebiedscoördinator;

  • e.

      als onderdeel van de wijziging voegt de gebiedscoördinator een advies van de gebiedscoördinator met betrekking tot de kwaliteit van het collectief beheerplan in relatie tot de verzochte wijzigingen in beheer;

  • f.

      aan nadere door Gedeputeerde Staten opgestelde eisen.

• Wijzigingen als bedoeld in onderdeel b, onder i. en iii., zijn niet toegestaan voor zover deze tot gevolg hebben dat de landbouwer een agrarisch beheerpakket gaat uitvoeren dat behoort tot een ander agrarisch beheertype, of dat minder stringente eisen kent dan het agrarisch beheerpakket dat vóór het verzoek tot wijziging op die landbouwgrond of de gewijzigde landbouwgrond werd uitgevoerd; • Wijzigingen als bedoeld in onderdeel b, onder i. tot en met iii., zijn evenmin toegestaan voor zover zij betrekking hebben op agrarische beheerpakketten die behoren tot de agrarische beheertypen met de aanduiding A02.01 of A02.02.

Bijlage 6 Landschap 

Onderdeel A.1 Landschapsbeheertypen en bijbehorende landschapselementen waarvan de instandhouding is toegestaan binnen natuurterreinen, waarbij landschapselementen waarvan de alfanumerieke aanduiding eindigt op de cijfers “00” slechts door gecertificeerde begunstigden kunnen worden aangevraagd.

LandschapsbeheertypeLandschapselement
L01 Groenblauwe Landschapselementen 
L01.01 Poel en kleine historisch water 
 L01.01.00 Poel en kleine historisch water - gemiddeld
 L01.01.01 Oppervlakte poel
 L01.01.02 Oppervlakte poel
L01.02 Houtwal en houtsingel 
 L01.02.00 Houtwal en houtsingel - gemiddeld
 L01.02.01 Houtsingel en houtwal
 L01.02.02 Hoge houtwal
 L01.02.03 Holle weg en graft
L01.03 Elzensingel 
 L01.03.00 Elzensingel - gemiddeld
 L01.03.01 Bedekking elzensingel 30-50%
 L01.03.02 Bedekking elzensingel 50%-75%
 L01.03.03 Bedekking elzensingel
L01.04 Bossingel en bosje 
  L01.04.01 Bossingel en bosje
L01.05 Knip- of scheerheg 
 L01.05.00 Knip- of scheerheg - gemiddeld
 L01.05.01 Heg jaarlijks scheren of knippen
 L01.05.02 Heg eenmaal per 2-3 jaar scheren of knippen
L01.06 Struweelhaag 
 L01.06.00 Struweelhaag - gemiddeld
 L01.06.01 Struweelhaag snoeicyclus 5-7 jaar
 L01.06.02 Struweelhag snoeicyclus
L01.07 Laan 
 L01.07.00 Laan - gemiddeld
 L01.07.01 Laan stamdiameter bomen
 L01.07.02 Laan stamdiameter bomen 20-60 cm
 L01.07.03 Laan stamdiameter bomen
L01.08 Knotboom 
 L01.08.00 Knotboom - gemiddeld
 L01.08.01 Knotboom stamdiameter
 L01.08.02 Knotboom stamdiameter 20-60 cm
 L01.08.03 Knotboom stamdiameter 
L01.09 Hoogstamboomgaard 
 L01.09.01 Hoogstamboomgaard
  
L03 Aardwerken 
L03.01 Aardwerk en groeve 
 L03.01.01 Aardwerk en groeve

 

- Beschrijving landschapsbeheertypen

Landschapsbeheertype L01.01 : Poel en klein historisch water Instapeisen:

  • 1.

    Zowel een poel als een klein historisch water is doorgaans een geïsoleerd stilstaand water dat gevoed wordt door grond- en/of regenwater. Een poel mag in verbinding staan met sloten of greppels wanneer sprake is van een natuurlijke eenheid die vrij afwatert. Veenputten mogen in verbinding staan met het slotenstelsel in het gebied.

  • 2.

    Het element heeft een oppervlakte van minimaal 0,5 en maximaal 50 are.

  • 3.

    In Zuid-Limburg heeft een voortplantingspoel voor amfibieën een oppervlakte van minimaal 0,2 are.

  • 4.

    Vijvers die een onderdeel zijn van een park of tuin, of daarin aangelegd worden, vallen niet onder dit landschapsbeheertype.

  • 5.

    Wateren die onder de natuurbeheertypen N06.05 Zwakgebufferd ven of N06.06 Zuur ven of Hoogveenven vallen horen niet tot dit landschapsbeheertype.

  • 6.

    Sloten behoren niet tot dit beheertype.

Algemene beheerverplichting (let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2): De historische of natuurlijke contouren/vormen worden behouden. Dit is bijvoorbeeld belangrijk bij oude elementen zoals pingoruïnes waarvan de randzones archeologisch belangrijk kunnen zijn. Hierbij gaat het dan om de walachtige structuur rondom de plas. Maar het geldt ook bij de visvijvers. Dit landschapsbeheertype wordt periodiek opgeschoond om voldoende open water te behouden. Landschapselementen L01.01.00 Poel en klein historisch water - gemiddeld L01.01.01 Poel en klein historisch water L01.01.02 Poel en klein historisch water > 175 m2Landschapsbeheertype L01.02: Houtwal en houtsingel Instapeisen:

  • 1.

    Een houtwal of houtsingel is een vrijliggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement, al dan niet groeiend op een aarden wal, met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en/of struiken. De begroeiing wordt als hakhout beheerd.

  • 2.

    De houtwal of houtsingel is minimaal 25 meter lang en maximaal 20 meter breed.

  • 3.

    Elzensingels bestaande uit een enkele rij horen niet tot dit landschapsbeheertype, maar tot het landschapsbeheertype L01.03 Elzensingel.

  • 4.

    Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit landschapsbeheertype.

Algemene beheerverplichting (let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2): Houtwallen en houtsingels worden periodiek afgezet in een cyclus van éénmaal per 6-25 jaar, met uitzondering van eventueel aanwezige overstaanders. Bij houtwallen wordt tevens het wallichaam in stand gehouden en indien nodig hersteld.

Landschapselementen L01.02.00 Houtsingel en houtwal - gemiddeld L01.02.01 Houtsingel en houtwal L01.02.02 Hoge houtwal L01.02.03 Holle weg en graftLandschapsbeheertype L01.03: Elzensingel Instapeisen:

  • 1.

    Een elzensingel is een vrijliggend lijnvormig en aaneengesloten éénrijig landschapselement dat grotendeels bestaat uit Zwarte els en als hakhout wordt beheerd.

  • 2.

    Een elzensingel is minimaal 25 meter lang.

  • 3.

    Losse bomenrijen horen niet tot dit landschapsbeheertype, maar tot het landschapsbeheertype

    L01.13 Bomenrij en solitaire boom.

  • 4.

    Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit landschapsbeheertype.

Algemene beheerverplichting (let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2): Elzensingels worden periodiek afgezet in een cyclus van éénmaal per 6-21 jaar. Landschapselementen L01.03.00 Elzensingel - gemiddeld L01.03.01 Elzensingel bedekking 30-50% L01.03.02 Elzensingel bedekking 50%-75% L01.03.03 Elzensingel bedekking > 75% - - - - Landschapsbeheertype L01.04: Bossingel en bosje Instapeisen:

  • 1.

    Een bossingel is een vrijliggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken.

  • 2.

    Een bossingel is minimaal 25 meter lang en maximaal 20 meter breed.

  • 3.

    Een bosje is een vrijliggend vlakvormig en aaneengesloten landschapselement met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken.

  • 4.

    Een bosje is minimaal 2,0 are en maximaal 1 hectare groot.

Algemene beheerverplichting (let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2): Bossingels en bosjes worden in de tijd onregelmatig periodiek gedund of gesnoeid. Landschapselementen L01.04.01 Bossingel en bosje

Landschapsbeheertype L01.05: Knip- of scheerheg Instapeisen:

  • 1.

    Een knip- of scheerheg is een vrijliggend lijnvormig landschapselement, met een aaneengesloten begroeiing van inheemse bomen en/of struiken, dat wordt geknipt of geschoren.

  • 2.

    Een knip- of scheerheg is minimaal 25 meter lang.

  • 3.

    Een knip- of scheerheg kan periodiek gevlochten worden.

  • 4.

    Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit landschapsbeheertype.

Algemene beheerverplichting (let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2): Een knip- of scheerheg wordt jaarlijks of minimaal eenmaal per 3 jaar geknipt of geschoren. Snoeimateriaal mag blijven liggen voor zover dat het element of de ondergroei niet schaadt. Landschapselementen L01.05.00 Knip- en scheerheg - gemiddeld L01.05.01 Knip- en scheerheg jaarlijkse cyclus L01.05.02 Knip- en scheerheg 2-3 jaarlijkse cyclus

Landschapsbeheertype L01.06: Struweelhaag Instapeisen:

  • 1.

    Een struweelhaag is een vrijliggend lijnvormig landschapselement met een aaneengesloten opgaande begroeiing van inheemse, overwegend doornachtige, struiken.

  • 2.

    Een struweelhaag is minimaal 25 meter lang.

  • 3.

    Hagen die minimaal eenmaal per 3 jaar worden gesnoeid horen tot het landschapsbeheertype

    L01.05 Knip- of scheerheg.

  • 4.

    Struweelhagen kunnen periodiek gevlochten worden.

Algemene beheerverplichting (let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2): Een struweelhaag wordt periodiek gesnoeid of afgezet in een cyclus van éénmaal per 6-25 jaar. Landschapselementen L01.06.00 Struweelhaag - gemiddeld L01.06.01 Struweelhaag snoeicyclus 5-7 jaar L01.06.02 Struweelhaag snoeicyclus > 12 jaarLandschapsbeheertype L01.07: Laan Instapeisen:

  • 1.

    Een laan is een weg of pad, die aan beide zijden met een of meerdere rijen bomen is beplant en is bedoeld en aangelegd als laan.

  • 2.

    Bij een laan gaat het meestal om bomen van dezelfde soort en leeftijd en er is sprake van een herkenbaar en regelmatig plantverband.

  • 3.

    Onder dit landschapsbeheertype vallen ook dijken met een weg, bovenop de kruin van de dijk, die aan beide zijden met bomen is beplant.

  • 4.

    Een laan is minimaal 50 meter lang.

  • 5.

    Losse bomenrijen horen niet tot dit landschapsbeheertype, maar tot het landschapsbeheertype L01.13 Bomenrij en solitaire boom.

Algemene beheerverplichting (let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2): Laanbeheer is een intensieve beheervorm. Systematische boomcontrole is nodig om de veiligheid van de laan te garanderen. Opsnoeien van de bomen behoort tot het reguliere onderhoud. Beginnen bomen in de laan uit te vallen, kan op een gegeven moment gekozen worden voor verjonging van een laan. Dit betekent het opnieuw inplanten van het laantracé met bomen van dezelfde soort en leeftijd, op regelmatige afstand van elkaar. Het kan in bosgebieden nodig zijn de jonge aanplant te beschermen tegen vraat en vrij te stellen om voldoende licht toe te laten. Landschapselementen L01.07.00 Laan - gemiddeld L01.07.01 Laan stamdiameter L01.07.02 Laan stamdiameter 20-60 cm L01.07.03 Laan stamdiameter > 60 cm De diameter van de stammen wordt op 1,0 meter boven het maaiveld gemeten en element wordt als geheel in een van de diameterklassen ingedeeld op basis van de gemiddelde diameter van de bomen van het element.

Landschapsbeheertype L01.08: Knotboom Instapeisen:

  • 1.

    Een knotboom is een inheemse loofboom, waarvan de stam periodiek op een hoogte van minimaal 1,0 meter boven maaiveld wordt afgezet (geknot).

  • 2.

    Knotbomen worden aangetroffen als solitaire boom, in rijen of in kleine groepen. Een kleine groep bestaat uit maximaal 20 bomen.

  • 3.

    Vlakvormige elementen met knotbomen, behoudens kleine groepen, horen niet tot dit landschapsbeheertype maar kunnen mogelijk gerangschikt worden onder het landschapsbeheertype L01.11

    Hakhoutbosje of L01.12 Griendje, mits voldaan wordt aan de eisen van die landschapsbeheertypen.

Algemene beheerverplichting (let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2 Een knotboom wordt periodiek geknot. Knoteiken worden geknot in een cyclus van éénmaal per 7-15 jaar. Bij knotessen vindt het knotten plaats in een cyclus van éénmaal per 5-8 jaar en knotwilgen en knotpopulieren worden gemiddeld éénmaal in de vier jaar geknot. Landschapselementen L01.08.00 Knotboom - gemiddeld L01.08.01 Knotboom stamdiameter L01.08.02 Knotboom stamdiameter 20-60 cm L01.08.03 Knotboom stamdiameter > 60 cm De diameter van de stammen wordt op 1,0 meter boven het maaiveld gemeten en als het element uit meerdere knotbomen bestaat wordt het element als geheel in een van de diameterklassen ingedeeld op basis van de gemiddelde diameter van de bomen van het element

Landschapsbeheertype L01.09: Hoogstamboomgaard

Instapeisen:

  • 1.

    Een hoogstamboomgaard is een verzameling van fruitbomen, met een stam van minimaal 1,50 meter hoog en waarvan de onderbegroeiing bestaat uit een grasachtige vegetatie.

  • 2.

    Een hoogstamboomgaard bestaat uit minimaal 10 fruitbomen en heeft een dichtheid van minimaal 50 en maximaal 150 bomen per hectare.

  • 3.

    Maximaal 10% van de fruitbomen bestaat uit walnoten.

  • 4.

    Een hoogstamboomgaard is vaak in een cluster geplant en duidelijk afgescheiden van de omgeving.

Algemene beheerverplichting (let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2): Hoogstamfruitbomen worden periodiek gesnoeid en bij beweiding moet beschadiging van de bomen door vee voorkomen worden. Landschapselementen L01.09.01 Hoogstamboomgaard

Landschapsbeheertype L03.01: Aardwerk en groeve Instapeisen:

  • 1.

    Alle landschapselementen die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) staan, zoals bijvoorbeeld motte’s, grafheuvels en vlietbergen vallen buiten dit landschapsbeheertype maar vallen onder het type archeologisch waardevol terrein.

  • 2.

    Alleen landschapselementen dia als zodanig worden beheerd vallen onder dit landschapsbeheertype.

  • 3.

    Elementen die al onder een ander landschapsbeheertypen kunnen worden gerekend vallen buiten dit landschapsbeheertype.

Algemene beheerverplichting (let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2): De kern van het beheer is dat het landschapselement in de huidige toestand blijft. Landschapselement L03.01.01 Aardwerk en groeve

Onderdeel A.2 Provinciale landschapsbeheertypen en bijbehorende regionale landschapselementen waarvan de instandhouding is toegestaan binnen natuurterreinen, waarbij landschapselementen waarvan de alfanumerieke aanduiding eindigt op de cijfers “00” slechts door gecertificeerde begunstigden kunnen worden aangevraagd.

LandschapsbeheertypeLandschapselement
L01 Groenblauwe Landschapselementen 
L01.Lb1 Foerageerrand Bever 
 Lo1.Lb1 Foerageerrand Bever
L01.ZH1 Halfstamboomgaard bij historische boerderijen 
 L01.ZH1 Halfstamboomgaard bij historische boerderijen
L01.ZH2 Leibomen bij historische boerderijen 
 L01.ZH2 Leibomen bij historische boerderijen
  
L03 Aardwerken 
L03.NH1 Tuunwallen 
 L03.NH1 Tuunwallen
L03.ZH1 Schurvelingen en zandwallen op Goeree 
 L03.ZH1 Schurvelingen en zandwallen op Goere

 

Beschrijving regionale landschapsbeheertypen  

Landschapsbeheertype L01.Lb1: Foerageerrand Bever Instapeisen:

  • 1.

    De foerageerrand heeft een minimale breedte van 10 meter, en een maximale breedte van 20 meter (gemeten vanaf de waterloop landinwaarts) met een minimale lengte van 50 meter

  • 2.

    Het landschapselement grenst aan een waterloop waar recentelijk het voorkomen van een of meerdere Bevers is aangetoond of bestaat uit potentieel leefgebied voor deze soort. Deze leefgebieden staan beschreven in het Stimuleringsplan.

  • 3.

    Het landschapselement grenst aan gras- of akkerland.

  • 4.

    Het landschapselement bestaat na 6 jaar uit een ruige of moerassige vegetatie. Verspreide opslag van struiken en jonge bomen is gewenst omdat dit in de winter stapelvoedsel voor de bever is.

Algemene beheerverplichting (let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2 Het tegengaan van bosvorming door eenmaal per zes jaar de grootste bomen te kappen. Bij afsluiten van de overeenkomst ook een vrijstelling van de Boswet aanvragen van de meldings- en herplantplicht bij de Dienst Regelingen. Landschapselement L01.Lb1 Foerageerrand Bever

- Landschapsbeheertype L01.ZH1: Halfstamboomgaard bij historische boerderijen Instapeisen:

  • 1.

    Halfstamboomgaarden hebben een minimale stamhoogte die lager is 1,5m.

  • 2.

    Een halfhoogstamboomgaard is een verzameling van fruitbomen, met een stam van minimaal 0,6 meter hoog en waarvan de onderbegroeiing bestaat uit een grazige vegetatie.

  • 3.

    Een halfhoogstamboomgaard bestaat uit minimaal 10 bomen en heeft een dichtheid van minimaal 75 en maximaal 150 fruitbomen per hectare.

  • 4.

    Maximaal 10% van de bomen bestaat uit walnoten.

  • 5.

    Een halfhoogstamboomgaard is vaak in een cluster geplant en duidelijk afgescheiden van de omgeving.

  • 6.

    De halfstamboomgaard behoort bij een historische boerderij of ander gebouw dat vermeld staat op een locale of landelijke monumentenlijst of de boomgaard is vermeld op www.kich.nl of op een provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

Algemene beheerverplichting (let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2): Halfhoogstamfruitbomen worden periodiek gesnoeid en bij beweiding moet beschadiging van de bomen door vee voorkomen worden. Landschapselement L01.ZH1 Halfstamboomgaard bij historische boerderijen

Landschapsbeheertype L01.ZH2: Leibomen bij historische boerderijen Instapeisen:

  • 1.

    Uitsluitend leibomen bij historische boerderijen komen in aanmerking. Dit zijn boerderijen die voorkomen op de Rijks- of gemeentelijke monumentenlijst dan wel terug te vinden zijn op de MIP-lijst (Monumenten Inventarisatie Project) (zie www.kich.nl).

Algemene beheerverplichting let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2): Het beheer is gericht op het behoud van de specifieke vorm van de leibomen. Landschapselement L01.ZH2 Leibomen bij historische boerderijen

Landschapsbeheertype L03.NH1: Tuunwallen Instapeisen:

  • 1.

    Tuunwallen zijn lijnvormige perceelscheidingen, van oorsprong altijd opgebouwd uit graszoden. Een tuunwal komt voor vergoeding in aanmerking als het element minimaal 25 meter lang is, minimaal 0,60 breed is en een hoogteverschil van minimaal 0,60m kent.

Algemene beheerverplichting voor de basisvergoeding (let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2):

  • 1.

    Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden.

  • 2.

    Beschermen tegen schade als gevolg van opgroeiend opslag van bomen en struiken.

  • 3.

    Beschermen tegen handelingen die kunnen leiden tot aantasting van het karakter en de structuur van het (de) landschapselement(en). Hierbij hoort ook het verspreiden van mest-, groei-, en stoorstoffen alsmede chemische bestrijdingsmiddelen in het landschapselement.

Aanvullende algemene beheerverplichting voor de plusvergoeding (let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2):

  • 1.

    Periodiek onderhoud (zoals maaien en afzetten)

  • 2.

    Maaisel/snoeiafval afvoeren.

Landschapselement L03.NH1a Tuunwallen basis L03.NH1b Tuunwallen plus

Landschapsbeheertype L03.ZH1: Schurvelingen en zandwallen op Goeree Instapeisen: Globaal kunnen drie typen zandwallen worden onderscheiden:

  • -

    zandwallen volledig begroeit met kruiden en grassen;

  • -

    zandwallen met kruiden en grassen en een licht boom of struiklaag;

  • -

    zandwallen begroeid met een zware boomlaag, braamstruweel of struiklaag; 

Uitsluitend de schurvelingen en zandwallen op de Kop van Goeree vallen onder dit landschapsbeheertype.

Algemene beheerverplichting (let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2):

  • 1.

    Om verruiging te voorkomen worden de delen met grassen en kruiden jaarlijks gefaseerd gemaaid. Het maaisel wordt afgevoerd.

  • 2.

    Maaiwerkzaamheden worden uitgevoerd in de maanden augustus-december.

  • 3.

    Bomen en struiken moeten met regelmaat worden opgesnoeid.

  • 4.

    Schade door betreding door vee moet worden voorkomen met een raster.

  • 5.

    Greppels die naast de zandwallen en schurvelingen zijn gelegen moeten regelmatig worden geschoond.

  • 6.

    Er mag geen snoeihout worden verbrand in, of in de directe omgeving van het element en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

  • 7.

    Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in het element is niet toegestaan.

    -

    - Landschapselement

    - L03.ZH1 Schurvelingen en zandwallen op Goeree

Onderdeel BOnderdeel B.1. Landschapselementen en bijbehorende beheerpakketten landschap die zijn toegestaan in de gebieden zoals aangewezen in het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 in het kader van maatregel 214 van het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013

LandschapselementBeheerpakket  landschap
L01 Groenblauwe Landschapselementen 
L01.01 Poel en kleine historisch water 
 L01.01.01 Oppervlakte poel 
 L01.01.02 Oppervlakte poel 
L01.02 Houtwal en houtsingel 
 L01.02.01 Houtsingel en houtwal
 L01.02.02 Hoge houtwal
 L01.02.03 Holle weg en graft
L01.03 Elzensingel 
 L01.03.01 Bedekking elzesingel 30-50%
 L01.03.02 Bedekking elzensingel 50% - 75%
 L01.03.03 Bedekking elzensingel  
L01.04 Bossingel en bosje 
 L01.04.01 Bossingel en bosje
L01.05 Knip- of scheerheg 
 L01.05.01 Heg jaarlijks scheren of knippen
 L01.05.02 Heg eenmaal per 2-3 jaar scheren of knippen
L01.06 Struweelhaag 
 L01.06.01 Struweelhaag snoeicyclus 5 -7 jaar
 L01.06.02 Struweelhaag snoeicyclus 
L01.07 Laan 
 L01.07.01 Laan stamdiameter bomen
 L01.07.02 Laan stamdiameter bomen 20-60 cm
 L01.07.03 Laan stamdiameter bomen 
L01.08 Knotboom 
 L01.08.01 Knotboom stamdiameter
 L01.08.02 Knotboom stamdiameter 20 - 60 cm
 L01.08.03 Knotboom stamdiameter
L01.09 Hoogstamboomgaard 
 L01.09.01 Hoogstamboomgaard
L01.10 Struweelrand 
 L01.10.01 Struweelrand
L01.11 Hakhoutbosje 
 L01.11.01 Droog hakhoutbosje (zomereik dominant)
 L01.11.02 Vochtig en nat hakhoutbosje (zwarte els en/of gewone es dominant)
L01.12 Griendje 
 L01.12.01 Griendje
L01.13 Bomenrij en solitaire boom 
 L01.13.01 Bomenrij stamdiameter 
 L01.13.02 Bomenrij stamdiamter 20 - 60 cm
 L01.13.03 Bomenrij stamdiameter
 L01.13.04 Solitaire boom stamdiameter
 L01.13.05 Solitaire boom stamdiameter 20 - 60 cm
 L01.13.06 Solitaire boom stamdiameter
L01.14 Rietzoom en klein rietperceel 
 L01.14.01 Smalle rietzoom (
 L01.14.02 Brede rietzoom (
L01.15 Natuurvriendelijke oever 
 L01.15.01 Natuurvriendelijke oever
  
L04 Recreatieve landschapselementen 
L04.01 Wandelpad over boerenland 
 L04.01.01 Wandelpad over boerenland

 - Beschrijving landschapselementenLandschapselement L01.01: Poel en klein historisch water Instapeisen:

  • 1.

    Zowel een poel als een klein historisch water is doorgaans een geïsoleerd stilstaand water dat gevoed wordt door grond- en/of regenwater. Een poel mag in verbinding staan met sloten of greppels wanneer sprake is van een natuurlijke eenheid die vrij afwatert. Veenputten mogen in verbinding staan met het slotenstelsel in het gebied.

  • 2.

    Het landschapselement heeft een oppervlakte van minimaal 0,5 en maximaal 50 are.

  • 3.

    In Zuid-Limburg heeft een voortplantingspoel voor amfibieën een oppervlakte van minimaal 0,2 are.

  • 4.

    Vijvers die een onderdeel zijn van een park of tuin, of daarin aangelegd worden, vallen niet onder dit landschapselement.

  • 5.

    Wateren die onder de natuurbeheertypen N06.05 Zwakgebufferd ven of N06.06 Zuur ven of Hoogveenven vallen horen niet tot dit landschapselement.

  • 6.

    Sloten behoren niet tot dit landschapselement.

Beheereisen:

  • 1.

    Minimaal 50% van het natte oppervlakte van de poel bestaat in de lente uit open water. Incidenteel mag het element in de zomerperiode droogvallen. Voor behoud van voldoende open water wordt het element periodiek opgeschoond.

  • 2.

    Minimaal 75% van de oppervlakte van de oever is begroeid met een gras- of ruigtekruidenvegetatie.

    Vertrapping van de oevers bij het gebruik van het element als veedrenkpoel wordt voorkomen door extensieve beweiding van het perceel waarin de poel is gelegen en/of door het geheel of gedeeltelijk uitrasteren van de poel.

  • 3.

    Maximaal 25% van de oppervlakte van de oever is begroeid met inheemse bomen en/of struiken;

  • 4.

    Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen in het element gebruikt worden en als op het perceel waarop het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen worden gebruikt, vindt dat gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen schade oploopt.

  • 5.

    Als op het perceel waarop het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen worden gebruikt, vindt dat gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen schade oploopt.

  • 6.

    Er mogen geen vissen of andere dieren (zoals eenden en ganzen) worden uitgezet of gekweekt;

  • 7.

    Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.

  • 8.

    Maai- en schoningswerkzaamheden worden verricht in de periode tussen 1 september en 15 oktober.

Beheerpakketten landschap L01.01.01 Poel en klein historisch water L01.01.02 Poel en klein historisch water > 175 m2

Landschapselement L01.02: Houtwal en houtsingel Instapeisen:

  • 1.

    Een houtwal of houtsingel is een vrijliggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement, al dan niet groeiend op een aarden wal, met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en/of struiken.

    De begroeiing wordt als hakhout beheerd.

  • 2.

    De houtwal of houtsingel is minimaal 25 meter lang en maximaal 20 meter breed.

  • 3.

    Elzensingels bestaande uit een enkele rij horen niet tot dit landschapselement, maar tot het landschapselement  L01.03 Elzensingel.

  • 4.

    Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit landschapselement.

Beheereisen:

  • 1.

    Tenminste 75% van de oppervlakte van het element wordt als hakhout beheerd en periodiek afgezet.

  • 2.

    Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de ondergroei en/of de stoven niet schaadt.

  • 3.

    Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

  • 4.

    Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden en als op het perceel waarop het

    element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen worden gebruikt, vindt dat gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen schade oploopt.

  • 5.

    Het wallichaam wordt in stand gehouden als het element daarvan is voorzien.

  • 6.

    Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee.

  • 7.

    Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.

  • 8.

    Het afzetten van het element wordt alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart. Overhangende takken kunnen gedurende het gehele jaar worden teruggesnoeid.

Beheerpakketten landschap L01.02.01 Houtsingel en houtwal

  • 1.

    Het element wordt periodiek afgezet in een cyclus van éénmaal per 6-15 jaar.

  • 2.

    De diameter van het hakhout, behoudens de eventuele overstaanders, is maximaal 15 cm op 1,0 meter boven de hakhoutstoof.

L01.02.02 Hoge houtwal

  • 1.

    Het element wordt periodiek afgezet in een cyclus van éénmaal per 21-25 jaar. Tussentijds kan het element gedund worden.

  • 2.

    De diameter van het hakhout, behoudens de eventuele overstaanders, is maximaal 25 cm op 1,0 meter boven de hakhoutstoof.

  • 3.

    Het wallichaam is minimaal 0,8 meter hoog en de kruidachtige vegetatie van de steile walkanten wordt gemaaid.

  • 4.

    Aan de voet van het wallichaam ligt een greppel die in stand wordt gehouden.

L01.02.03 Holle weg en graft

  • 1.

    Het element is gelegen op het talud van een holle weg of graft in Zuid-Limburg.

  • 2.

    Het element wordt periodiek afgezet in een cyclus van minimaal éénmaal per 15 jaar.

  • 3.

    De diameter van het hakhout, behoudens de eventuele overstaanders, is maximaal 15 cm op 1,0 meter boven de hakhoutstoof.

Landschapselement L01.03: Elzensingel Instapeisen:

  • 1.

    Een elzensingel is een vrijliggend lijnvormig en aaneengesloten éénrijig landschapselement dat grotendeels bestaat uit Zwarte els en als hakhout wordt beheerd.

  • 2.

    Een elzensingel is minimaal 25 meter lang.

  • 3.

    Losse bomenrijen horen niet tot dit landschapselement, maar tot het landschapselement L01.13  Bomenrij en solitaire boom.

  • 4.

    Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit landschapselement.

Beheereisen:

  • 1.

    75% van lengte van het element wordt als hakhout beheerd.

  • 2.

    Het hakhout wordt periodiek afgezet in een cyclus van éénmaal per 6-21 jaar;

  • 3.

    De diameter van het hakhout, behoudens de eventuele overstaanders, is maximaal 25 cm op 1,0 meter boven de hakhoutstoof.

  • 4.

    Het snoeihout mag niet in het element verwerkt worden.

  • 5.

    Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

  • 6.

    Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en meststoffen in het landschapselement gebruikt worden en als op het perceel

    waarop het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen worden gebruikt, vindt dat gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen schade oploopt.

  • 7.

    Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee.

  • 8.

    Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.

  • 9.

    Het afzetten van het element wordt alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart. Overhangende takken kunnen gedurende het gehele jaar worden teruggesnoeid.

Beheerpakketten landschap L01.03.01 Elzensingel bedekking 30-50% L01.03.02 Elzensingel bedekking 50%-75% L01.03.03 Elzensingel bedekking > 75%

Landschapselement L01.04: Bossingel en bosje Instapeisen:

  • 1.

    Een bossingel is een vrijliggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken.

  • 2.

    Een bossingel is minimaal 25 meter lang en maximaal 20 meter breed.

  • 3.

    Een bosje is een vrijliggend vlakvormig en aaneengesloten landschapselement met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken.

  • 4.

    Een bosje is minimaal 2,0 are en maximaal 1 hectare groot.

Beheereisen:

  • 1.

    Het element wordt als bos met hoog opgaande bomen beheerd.

  • 2.

    Het element wordt periodiek gedund en overhangende takken kunnen het gehele jaar worden gesnoeid.

  • 3.

    Randen van het element kunnen als hakhout beheerd worden.

  • 4.

    Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de ondergroei en/of de stoven niet schaadt.

  • 5.

    Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element, en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

  • 6.

    Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden en als op het perceel waarop het

    element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen worden gebruikt, vindt dat gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen schade oploopt.

  • 7.

    Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee.

  • 8.

    Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.

  • 9.

    Het dunnen van het element wordt alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart.

Beheerpakket landschap L01.04.01 Bossingel en bosje  

Landschapselement L01.05: Knip- of scheerheg Instapeisen:

  • 1.

    Een knip- of scheerheg is een vrijliggend lijnvormig landschapselement, met een aaneengesloten begroeiing van inheemse bomen en/of struiken, dat wordt geknipt of geschoren.

  • 2.

    Een knip- of scheerheg is minimaal 25 meter lang.

  • 3.

    Een knip- of scheerheg kan periodiek gevlochten worden.

  • 4.

    Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit landschapselement.

Beheereisen:

  • 1.

    Snoeimateriaal mag blijven liggen voor zover dat het element of de ondergroei niet schaadt;

  • 2.

    Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element, en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

  • 3.

    Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden en als op het perceel waarop het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen worden gebruikt, vindt dat gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen schade oploopt.

  • 4.

    Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee.

  • 5.

    Snoeiwerkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 15 juni en 15 maart.

Beheerpakketten landschap L01.05.01 Knip- en scheerheg jaarlijkse cyclus

  • 1.

    De heg wordt éénnmaal per jaar geknipt of geschoren . Na het knippen/scheren heeft de heg een hoogte van minimaal 0,8 meter.

L01.05.02 Knip- en scheerheg 2-3 jaarlijkse cyclus

  • 1.

    De heg bestaat voor meer dan 50% uit meidoorn en wordt om de 2-3 jaar geknipt ofgeschoren. Na het knippen/scheren heeft de heg een hoogte van minimaal 1,0 meter en een breedte van minimaal 0,8 meter.

Landschapselement L01.06: Struweelhaag Instapeisen:

  • 1.

    Een struweelhaag is een vrijliggend lijnvormig landschapselement met een aaneengesloten opgaande begroeiing van inheemse, overwegend doornachtige, struiken.

  • 2.

    Een struweelhaag is minimaal 25 meter lang.

  • 3.

    Hagen die minimaal eenmaal per 3 jaar worden gesnoeid horen tot het landschapselement L01.05  Knip- of scheerheg.

  • 4.

    Struweelhagen kunnen periodiek gevlochten worden.

Beheereisen:

  • 1.

    Het snoeien kan gecombineerd worden met het vlechten van de haag.

  • 2.

    Het snoeihout mag niet in het element verwerkt worden.

  • 3.

    Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element, en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

  • 4.

    Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden en als op het perceel waarop het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen worden gebruikt, vindt dat gebruik op een zodanige wijze plaats dat het  element daardoor geen schade oploopt.

  • 5.

    Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee.

  • 6.

    Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.

  • 7.

    Het afzetten van het element wordt alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart.

    Overhangende takken kunnen gedurende het gehele jaar worden teruggesnoeid.

  • 8.

    Indien snoeiwerkzaamheden machinaal worden uitgevoerd, wordt geen klepelmaaier gebruikt.

Beheerpakketten landschap L01.06.01 Struweelhaag snoeicyclus 5-7 jaar

  • 1.

    Het element kan vrij uitgroeien en wordt periodiek in een cyclus van éénmaal per 5 - 7 jaar aan drie zijden gesnoeid. Na het snoeien heeft de haag een hoogte van minimaal 1,0 meter en een breedte van minimaal 0,8 meter.

  • 2.

    Afzetten gebeurt op 20 centimeter boven de bestaande poest (stoof of knot).

L01.06.02 Struweelhaag snoeicyclus > 12 jaar

  • 1.

    Het element kan vrij uitgroeien en wordt periodiek in een cyclus van éénmaal per 12 - 25 jaar afgezet.

  • 2.

    Afzetten gebeurt op 20 centimeter boven de bestaande poest (stoof of knot).

Landschapselement L01.07: Laan Instapeisen:

  • 1.

    Een laan is een weg of pad, die aan beide zijden met een of meerdere rijen bomen is beplant en is bedoeld en aangelegd als laan.

  • 2.

    Bij een laan gaat het meestal om bomen van dezelfde soort en leeftijd en er is sprake van een herkenbaar en regelmatig plantverband.

  • 3.

    Onder dit landschapselement vallen ook dijken met een weg, bovenop de kruin van de dijk, die aan beide zijden met bomen is beplant.

  • 4.

    Een laan is minimaal 50 meter lang.

  • 5.

    Losse bomenrijen horen niet tot dit landschapselement, maar tot het landschapselement L01.13 Bomenrij en solitaire boom.

Beheereisen:

  • 1.

    De bomen worden periodiek gesnoeid.

  • 2.

    Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element. Evenmin mag versnipperd hout verwerkt worden in het element.

  • 3.

    Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden en als op het perceel waarop het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen worden gebruikt, vindt dat gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen schade oploopt;

  • 4.

    Als op het perceel waarop het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen worden gebruikt, vindt dat gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen schade oploopt. Ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) in het element mogen middels een stobbenbehandeling bestreden worden.

  • 5.

    De bomen mogen niet beschadigd worden door vee.

  • 6.

    Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.

  • 7.

    Snoeiwerkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 15 juli en 15 maart.

Beheerpakketten landschap L01.07.01 Laan stamdiameter L01.07.02 Laan stamdiameter 20-60 cm L01.07.03 Laan stamdiameter > 60 cm De diameter van de stammen wordt op 1,0 meter boven het maaiveld gemeten en element wordt als geheel in een van de diameterklassen ingedeeld op basis van de gemiddelde diameter van de bomen van het element.

Landschapselement L01.08: Knotboom Instapeisen:

  • 1.

    Een knotboom is een inheemse loofboom, waarvan de stam periodiek op een hoogte van minimaal 1,0 meter boven maaiveld wordt afgezet (geknot).

  • 2.

    Knotbomen worden aangetroffen als solitaire boom, in rijen of in kleine groepen. Een kleine groep bestaat uit maximaal 20 bomen.

  • 3.

    Vlakvormige landschapselementen met knotbomen, behoudens kleine groepen, horen niet tot dit landschapselement, maar kunnen mogelijk gerangschikt worden onder het landschapselement L01.11 Hakhoutbosje of L01.12 Griendje, mits voldaan wordt aan de eisen van die landschapselementen.

Beheereisen:

  • 1.

    Knotwilgen, -elzen, -essen en -populieren –worden in een cyclus van éénmaal per 3-8 jaar geknot. Knoteiken en -haagbeuken worden geknot in een cyclus van minimaal eenmaal per 15 jaar.

  • 2.

    Er mag geen snoeihout verbrandt worden in de directe omgeving van de knotboom.

  • 3.

    Als op het perceel waarop het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen worden gebruikt, vindt dat gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen schade oploopt. Ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) in het element mogen middels een stobbenbehandeling bestreden worden.

  • 4.

    De boom mag niet beschadigd worden door vee.

  • 5.

    Knotwerkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart.

Beheerpakketten landschap L01.08.01 Knotboom stamdiameter L01.08.02 Knotboom stamdiameter 20-60 cm L01.08.03 Knotboom stamdiameter > 60 cm De diameter van de stammen wordt op 1,0 meter boven het maaiveld gemeten en als het element uit meerdere knotbomen bestaat wordt het element als geheel in een van de diameterklassen ingedeeld op basis van de gemiddelde diameter van de bomen van het element.Landschapselement L01.09: Hoogstamboomgaard Instapeisen:

  • 1.

    Een hoogstamboomgaard is een verzameling van fruitbomen, met een stam van minimaal 1,50 meter hoog en waarvan de onderbegroeiing bestaat uit een grazige vegetatie.

  • 2.

    Een hoogstamboomgaard bestaat uit minimaal 10 fruitbomen en heeft een dichtheid van minimaal 50 en maximaal 150 bomen per hectare.

  • 3.

    Maximaal 10% van de fruitbomen bestaat uit walnoten.

  • 4.

    Een hoogstamboomgaard is vaak in een cluster geplant en duidelijk afgescheiden van de omgeving.

Beheereisen:

  • 1.

    Indien het appel of peer betreft wordt de boom tenminste éénmaal per 2 jaar gesnoeid. Andere soorten enkel vormsnoei indien nodig.

  • 2.

    De grasvegetatie wordt jaarlijks gemaaid en het maaisel wordt afgevoerd of de grasvegetatie wordt beweid.

  • 3.

    Er mag geen snoeihout verbrand worden in de directe omgeving van de bomen of versnipperd hout verwerkt worden in de boomgaard.

  • 4.

    Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en de pleksgewijze bestrijding van Akkerdistel, Ridderzuring en Brandnetel in

    het element gebruikt worden.

  • 5.

    De hoogstamfruitboom mag niet beschadigd worden door vee. Jonge bomen zijn voorzien van een boomkorf.

  • 6.

    Bemesten en bekalken van de boomgaard is toegestaan. Bij bemesten van de boomgaard worden de fruitbomen en wortels niet beschadigd.

  • 7.

    Snoeiwerkzaamheden kunnen gedurende het gehele jaar worden verricht.

Beheerpakket landschap L01.09.01 Hoogstamboomgaard

Landschapselement L01.10: Struweelrand Instapeisen:

  • 1.

    Een struweelrand is een aaneengesloten rand met een mozaïek van struweel (bramen en/of andere inheemse bomen of struiken) en een kruidachtige begroeiing van inheemse grassen en kruiden die zich spontaan kan ontwikkelen.

  • 2.

    De rand is minimaal 25 meter lang en maximaal 20 meter breed.

  • 3.

    Maximaal 50% van de oppervlakte van de rand wordt ingenomen door inheemse bomen en/of struiken.

  • 4.

    De struweelrand kan langs een bosrand of een ander landschapselement liggen maar ook vrij in het veld, bijvoorbeeld langs een perceelsrand.

Beheereisen:

  • 1.

    Periodiek wordt de begroeiing gemaaid en afgezet.

  • 2.

    50% van de oppervlakte van de rand bestaande uit een kruidachtige begroeiing van inheemse grassen en kruiden mag periodiek gemaaid worden met een cyclus van maximaal éénmaal per 5 jaar. Het maaisel wordt afgevoerd.

  • 3.

    Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de ondergroei en/of de stoven niet schaadt.

  • 4.

    Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element, en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

  • 5.

    Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling en de pleksgewijze bestrijding van Akkerdistel, Ridderzuring en Brandnetel, en meststoffen in het element gebruikt worden. Als op het perceel waarop het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen worden gebruikt, vindt dat gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen schade oploopt.

  • 6.

    Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.

  • 7.

    Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee.

  • 8.

    Maaiwerkzaamheden worden uitgevoerd tussen 15 juli en 15 maart en het afzetten van struweel wordt alleen verricht in de periode tussen 1 november en 15 maart.

Beheerpakket landschap L01.10.01 Struweelrand 

Landschapselement L01.11: Hakhoutbosje Instapeisen:

  • 1.

    Een hakhoutbosje is een vrijliggend vlakvormig landschapselement, met inheemse bomen en/of struiken dat als hakhout wordt beheerd.

  • 2.

    Een hakhoutbosje is minimaal 1,0 are en maximaal 1,0 hectare groot.

  • 3.

    Kleine vrijliggende bosjes zonder hakhoutbeheer of met enkel hakhoutbeheer aan de randen horen tot het landschapselement L01.04 Bossingel en Bosje.

Beheereisen:

  • 1.

    Minimaal 80% van de oppervlakte van het bosje wordt als hakhout beheerd.

  • 2.

    Het element wordt periodiek afgezet in een cyclus van éénmaal per 6 - 25 jaar.

  • 3.

    De diameter van het hakhout, behoudens de eventuele overstaanders, is maximaal 20 cm op 1,0 meter boven de hakhoutstoof.

  • 4.

    Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de ondergroei en/of de stoven niet schaadt.

  • 5.

    Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element, en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

  • 6.

    Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden en als op het perceel waarop het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen worden gebruikt, vindt dat gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen schade oploopt.

  • 7.

    Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee.

  • 8.

    Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.

  • 9.

    Het afzetten van het element wordt alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart. Overhangende takken kunnen gedurende het gehele jaar worden teruggesnoeid.

Beheerpakketten landschap L01.11.01 Hakhoutbosje met dominantie van langzaam groeiende boomsoorten (zomereik, wintereik, berk, haagbeuk). L01.11.02 Hakhoutbosje met dominantie van snelgroeiende boomsoorten (zwarte els, gewone es).

Landschapselement L01.12: Griendje Instapeisen:

  • 1.

    Een griendje is een vrijliggend vlakvormig landschapselement met inheemse wilgensoorten dat als hakhout wordt beheerd.

  • 2.

    Het griendje is minimaal 1,0 are en maximaal 1,0 hectare groot.

  • 3.

    Grienden die machinaal gemaaid worden behoren niet tot dit landschapselement.

Beheereisen:

  • 1.

    Het element bestaat uit inheemse wilgensoorten en wordt geheel als hakhout beheerd en afgezet in een cyclus van tenminste éénmaal per 5 jaar.

  • 2.

    Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de ondergroei en/of de stoven niet schaadt.

  • 3.

    Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element, en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

  • 4.

    Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden en als op het perceel waarop het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen worden gebruikt, vindt dat gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen schade oploopt.

  • 5.

    Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee.

  • 6.

    Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.

  • 7.

    Het afzetten van het element wordt alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart. Overhangende takken kunnen gedurende het gehele jaar worden teruggesnoeid.

Beheerpakket landschap L01.12.01 Griendje 

Landschapselement L01.13: Bomenrij en solitaire boom Instapeisen:

  • 1.

    Een bomenrij of een solitaire boom is een vrijliggend landschapselement van inheemse loofbomen dat niet kan worden gerangschikt onder andere landschapselementen van dit onderdeel van bijlage 6.

  • 2.

    Bedoeld worden solitaire bomen of bomen in een groep of rij staande op of langs landbouwgrond.

  • 3.

    Bomen die een onderdeel vormen van een ander landschapselement of deel uitmaken van een bomenrij als bedoeld in dit landschapselement kunnen niet als solitaire boom of verzameling van solitaire bomen aangevraagd worden.

  • 4.

    De bomenrij is minimaal 50 meter lang en bestaat uit minimaal 8 bomen per 100 meter. Het maximaal aantal bomen in een rij wordt bepaald door het aantal bomen dat binnen de lengte van de rij op natuurlijke wijze kan uitgroeien tot volwaardige bomen.

  • 5.

    Een solitaire boom staat qua omvang gelijk aan 16 vierkante meter bomenrij.

  • 6.

    Vlakvormige boomweides behoren niet tot dit landschapselement.

  • 7.

    Solitaire knotbomen of een rij knotbomen behoren tot het landschapselement L01.08 Knotboom.

  • 8.

    Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit landschapselement.

Beheereisen:

  • 1.

    De bomen worden periodiek gesnoeid. Jonge bomen gemiddeld eenmaal per 5 jaar en oudere bomen gemiddeld eenmaal per 10 jaar. Bij oudere bomen kan het snoeien zich beperken tot het verwijderen van dood hout.

  • 2.

    Na het snoeien beslaat de blijvende kroon altijd minimaal tweederde deel beslaat van de totale lengte van de boom.

  • 3.

    Er mag geen snoeihout verbrand worden in de directe omgeving van het element of versnipperd hout verwerkt worden in het element.

  • 4.

    Als op het perceel waarop het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen worden gebruikt, vindt dat gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen schade oploopt. Ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) in het element mogen middels een stobbenbehandeling bestreden worden.

  • 5.

    De bomen mogen niet beschadigd worden door vee. Jonge bomen in een weiland (boomdijk) zijn voorzien van een boomkorf en solitaire bomen in een weiland zijn uitgerasterd.

  • 6.

    Snoeiwerkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 15 juli en 15 maart.

Beheerpakketten landschap L01.13.01 Bomenrij stamdiameter L01.13.02 Bomenrij stamdiameter 20-60 cm L01.13.03 Bomenrij stamdiameter > 60 cm L01.13.04 Solitaire boom stamdiameter L01.13.05 Solitaire boom stamdiameter 20-60 cm L01.13.06 Solitaire boom stamdiameter > 60 cm De diameter van de stammen wordt op 1,0 meter boven het maaiveld gemeten en als het element uit meerdere bomen bestaat wordt het element als geheel in een van de diameterklassen ingedeeld op basis van de gemiddelde diameter van de bomen van het element.

Landschapselement L01.14: Rietzoom en klein rietperceel Instapeisen:

  • 1.

    Een rietzoom bevindt zich langs een waterloop en bestaat uit riet-, biezen en/of zeggevegetaties met een dominantie van riet (bedekking riet > 50%).

  • 2.

    De rietzoom heeft een breedte van minimaal 2 meter en is minimaal 25 meter lang.

  • 3.

    Een klein rietperceel is een vlakvormig element met een vegetatie die overwegend uit riet bestaat.

    De maaibare oppervlakte van een klein rietperceel is maximaal 0,5 ha.

Beheereisen:

  • 1.

    Maximaal 20% van de oppervlakte van het element bestaat uit struweel.

  • 2.

    Het element wordt periodiek gemaaid in een cyclus van éénmaal per 2-4 jaar en het maaisel wordt afgevoerd.

  • 3.

    Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen in het element gebruikt worden en als op het perceel waarop het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen worden gebruikt, vindt dat gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen

    schade oploopt.

  • 4.

    Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee.

  • 5.

    Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.

  • 6.

    Maaiwerkzaamheden worden verricht in de periode tussen 1 oktober en 1 maart.

Beheerpakketten landschap L01.14.01 Smalle rietzoom (2- 5 meter) L01.14.02 Brede rietzoom (> 5 meter) en klein rietperceel

- Landschapselement L01.15: Natuurvriendelijke oever Instapeisen:

  • 1.

    Een natuurvriendelijke oever is een aaneengesloten oever langs een bestaande waterloop, in de vorm van een plas- of drasberm of flauw talud (flauw talud minimaal 1: 3).

  • 2.

    De oever heeft een breedte van minimaal 3 en maximaal 10 meter en is minimaal 25 meter lang.

Beheereisen:

  • 1.

    Het element wordt periodiek gemaaid in een cyclus van minimaal éénmaal per 2 jaar en maximaal éénmaal per jaar. Het maaisel wordt afgevoerd.

  • 2.

    Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen in het element gebruikt worden en als op het perceel waarop het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen worden gebruikt, vindt dat gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen

    schade oploopt.

  • 3.

    Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee.

  • 4.

    Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.

  • 5.

    Maaiwerkzaamheden worden verricht in de periode tussen 15 juli en 1 maart.

Beheerpakket landschap L01.15.01 Natuurvriendelijke oever 

Landschapselement L04.01: Wandelpad over boerenland Instapeisen:

  • 1.

    Een wandelpad over boerenland bestaat in beginsel uit een onverhard pad. Kleine gedeelten verhard pad over particuliere gronden kunnen meegenomen worden als dit noodzakelijk is voor de wandelpadenstructuur.

  • 2.

    Het wandelpad heeft een breedte van maximaal 3 meter.

  • 3.

    De paden zijn duidelijk gemarkeerd en zijn geschikt voor wandelaars met een normale conditie.

  • 4.

    Het wandelpad vormt een onderdeel van een doorgaande en/of openbare wandelstructuur.

Beheereisen:

  • 1.

    Het wandelpad wordt zodanig beheerd dat een goede begaanbaarheid gewaarborgd is.

  • 2.

    De voorzieningen die een onderdeel vormen van het wandelpad zoals bruggetjes, klaphekjes e.d. worden in goede staat van onderhoud gehouden.

  • 3.

    Het wandelpad is opengesteld van zonsopgang tot zonsondergang en jaarrond toegankelijk.

Beheerpakket landschap L04.01.01 Wandelpad over boerenland  

Onderdeel B.2. Landschapselementen en bijbehorende regionale beheerpakketten landschap

LandschapselementBeheerpakket landschap
L01 Groenblauwe Landschapselementen 
L01.Lb1 Foerageerrand Bever 
 L01.Lb1 Foerageerrand Bever
L01.ZH1 Halfstamboomgaard bij historische boerderijen 
 L01.ZH1 Halfstamboomgaard bij historische boerderijen
L01.ZH2 Leibomen bij historische boerderijen 
 L01.ZH2 Leibomen bij historische boerderijen
  
 L03 Aardwerken 
 L03.NH1 Tuunwallen 
 L03.NH1 Tuunwallen
 L03.ZH1 Schurvelingen en zandwallen op Goeree 
 L03.ZH1 Schurvelingen en zandwallen op Goeree

 

Beschrijving regionale landschapselementenLandschapselement L01.Lb1: Foerageerrand Bever Instapeisen:

  • 1.

    De foerageerrand heeft een minimale breedte van 10 meter, en een maximale breedte van 20 meter (gemeten vanaf de waterloop landinwaarts) met een minimale lengte van 50 meter

  • 2.

    Het element grenst aan een waterloop waar recentelijk het voorkomen van een of meerdere Bevers is aangetoond of bestaat uit potentieel leefgebied voor deze soort. Deze leefgebieden staan beschreven in het Stimuleringsplan.

  • 3.

    Het landschapselement grenst aan gras- of akkerland.

  • 4.

    Het landschapselement bestaat na 6 jaar uit een ruige of moerassige vegetatie. Verspreide opslag van struiken en jonge bomen is gewenst omdat dit in de winter stapelvoedsel voor de bever is.

Beheereisen:

  • 1.

    Het tegengaan van bosvorming door eenmaal per zes jaar de grootste bomen te kappen.

  • 2.

    Bij afsluiten van de overeenkomst ook een vrijstelling van de Boswet aanvragen van de meldings- en herplantplicht bij de Dienst Regelingen.

Beheerpakket landschap L01.Lb1 Foerageerrand Bever

Landschapselement L01.ZH1: Halfstamboomgaard bij historische boerderijen Instapeisen:

  • 1.

    Halfstamboomgaarden hebben een minimale stamhoogte die lager is 1,5m.

  • 2.

    Een halfhoogstamboomgaard is een verzameling van fruitbomen, met een stam van minimaal 0,6 meter hoog en waarvan de onderbegroeiing bestaat uit een grazige vegetatie.

  • 3.

    Een halfhoogstamboomgaard bestaat uit minimaal 10 bomen en heeft een dichtheid van minimaal 75 en maximaal 150 fruitbomen per hectare.

  • 4.

    Maximaal 10% van de bomen bestaat uit walnoten.

  • 5.

    Een halfhoogstamboomgaard is vaak in een cluster geplant en duidelijk afgescheiden van de omgeving.

  • 6.

    De halfstamboomgaard behoort bij een historische boerderij of ander gebouw welke vermeld staat op een locale of landelijke monumentenlijst of de boomgaard is vermeld op www.kich.nl of op een provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

Beheereisen:

  • 1.

    Halfhoogstamfruitbomen worden periodiek gesnoeid en bij beweiding moet beschadiging van de bomen door vee voorkomen worden.

Beheerpakket landschap L01.ZH1 Halfhoogstamboomgaard bij historische boerderijen

Landschapselement L01.ZH2: Leibomen bij historische boerderijen Instapeisen:

  • 1.

    Uitsluitend leibomen bij historische boerderijen komen in aanmerking. Dit zijn boerderijen die voorkomen op de Rijks- of gemeentelijke monumentenlijst dan wel terug te vinden zijn op de MIP-lijst (Monumenten Inventarisatie Project) (zie www.kich.nl).

Beheereisen:

  • 1.

    Het beheer is gericht op het behoud van de specifieke vorm van de leibomen.

Beheerpakket landschap L01.ZH2 Leibomen bij historische boerderijen

Landschapselement L03.NH1: Tuunwallen Instapeisen:

  • 1.

    Tuunwallen zijn lijnvormige perceelscheidingen, van oorsprong altijd opgebouwd uit graszoden. Een tuunwal komt voor vergoeding in aanmerking als het element minimaal 25 meter lang is, minimaal 0,60 breed is en een hoogteverschil van minimaal 0,60m kent.

Beheereisen voor de basisvergoeding:

  • 1.

    Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden.

  • 2.

    Beschermen tegen schade als gevolg van opgroeiend opslag van bomen en struiken.

  • 3.

    Beschermen tegen handelingen die kunnen leiden tot aantasting van het karakter en de structuur van het (de) landschapselement(en). Hierbij hoort ook het verspreiden van mest-, groei-, en stoorstoffen alsmede chemische bestrijdingsmiddelen in het landschapselement.

Aanvullende beheereisen voor de plusvergoeding:

  • 1.

    Periodiek onderhoud (zoals maaien en afzetten).

  • 2.

    Maaisel/snoeiafval afvoeren.

Beheerpakketten landschap L03.NH1a Tuunwallen basis L03.NH1b Tuunwallen plus

Landschapselement L03.ZH1: Schurvelingen en zandwallen op Goeree

Instapeisen: Globaal kunnen drie typen zandwallen worden onderscheiden:

  • -

    zandwallen volledig begroeit met kruiden en grassen;

  • -

    zandwallen met kruiden en grassen en een licht boom of struiklaag;

  • -

    zandwallen begroeid met een zware boomlaag, braamstruweel of struiklaag;

Uitsluitend de schurvelingen en zandwallen op de Kop van Goeree vallen onder dit landschapselement.

Beheereisen:

  • 1.

    Om verruiging te voorkomen worden de delen met grassen en kruiden jaarlijks gefaseerd gemaaid. Het maaisel wordt afgevoerd.

  • 2.

    Maaiwerkzaamheden worden uitgevoerd in de maanden augustus-december.

  • 3.

    Bomen en struiken moeten met regelmaat worden opgesnoeid.

  • 4.

    Schade door betreding door vee moet worden voorkomen met een raster.

  • 5.

    Greppels die naast de zandwallen en schurvelingen zijn gelegen moeten regelmatig worden geschoond.

  • 6.

    Er mag geen snoeihout worden verbrand in, of in de directe omgeving van het element en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

  • 7.

    Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in het element is niet toegestaan.

Beheerpakket landschap L03.ZH1 Schurvelingen en zandwallen op Goeree

Bijlage 7 Voorwaarden toeslagen 

Onderdeel A: Voorschriften toeslag schapenbeheer )

  • 1.

    Gedurende elk kalenderjaar van de periode, bedoeld in artikel 3.2, wordt gebruik gemaakt van één of meerdere door een herder geleide schaapskuddes bij het in stand houden van het op het natuurterrein aanwezige natuurbeheertype.

  • 2.

    Het gebruik van één of meerdere door een herder geleide schaapskuddes strekt zich gedurende elk kalenderjaar van de in artikel 3.2 bedoelde periode uit over de gehele oppervlakte waarvoor de toeslag door Gedeputeerde Staten wordt verstrekt.

Onderdeel B: Voorschriften toeslag ruige stalmest ()

  • 1.

    Op de beheereenheid wordt een agrarisch beheerpakket in stand gehouden dat in bijlage 3, onderdeel B.1, is opgenomen onder de aanduiding A01.01.01, A01.01.02 of A01.01.05.

  • 2.

    Op de beheereenheid wordt in een kalenderjaar ten minste 10 en maximaal 20 ton ruige stalmest per hectare uitgereden.

  • 3.

    De ruige stalmest wordt in één keer in één van de onderstaande periodes uitgereden:

    • a.

        tussen 1 februari en de begindatum van de rustperiode van het betreffende agrarische beheerpakket, óf

    • b.

        vanaf de dag volgend op de einddatum van de rustperiode van het betreffende agrarische beheerpakket tot 1 september.

  • 4.

    In afwijking van punt 3, onderdeel b, mag gedurende de tijd dat de rustperiode overeenkomstig onderdeel C, subonderdeel 1, van de onderhavige bijlage is verlengd, geen ruige stalmest uitgereden worden.

  • 5.

    Van het uitrijden van de ruige stalmest wordt binnen twee weken na dat uitrijden melding gedaan met gebruikmaking van een daartoe door of vanwege Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier. De melding gaat vergezeld van een kaart met een topografische ondergrond waarop de

    beheereenheid is, dan wel beheereenheden zijn, aangegeven waarop de ruige stalmest is uitgereden.

Onderdeel C: Voorschriften aanvullende toeslag collectief agrarisch natuurbeheer )Subonderdeel 1 (verlengen rustperiode

  • 1.

    Op de beheereenheid wordt in het betreffende beheerjaar een agrarisch beheerpakket in stand gehouden dat in bijlage 3, onderdeel B.1, is opgenomen onder de aanduiding A01.01.01, A01.01.02 of A01.01.06.

  • 2.

    De in artikel 4.1.2.4, eerste lid, bedoelde landbouwer blijft, na afloop van de periode waarin in dat beheerjaar aan de aan het betreffende agrarische beheerpakket verbonden beheereisen dient te worden voldaan indien niet om de toeslag zou zijn verzocht, net zolang voldoen aan die beheereisen

    als de aanwezigheid en bescherming van de op de betreffende beheereenheid aanwezige weidevogels in het betreffende beheerjaar vereisen.

Subonderdeel 2 (kuikenstroken)

  • 1.

    Op de beheereenheid wordt in het betreffende beheerjaar een agrarisch beheerpakket in stand gehouden dat in bijlage 3, onderdeel B.1, is opgenomen onder de aanduiding A01.01.01, A01.01.02, A01.01.04 of A01.01.06.

  • 2.

    De in artikel 4.1.2.4, eerste lid, bedoelde landbouwer legt op de beheereenheid stroken aan met een breedte van minimaal 6 en maximaal 12 meter, en maait deze stroken in elk geval niet eerder dan twee weken na de rest van de beheereenheid.

  • 3.

    De in punt 2 bedoelde stroken worden:

    • a.

        zodanig aangelegd dat de op de betreffende beheereenheid aanwezige weidevogels te allen tijde een vluchtmogelijkheid hebben, indien nodig naar een aangrenzend perceel waar voldoende bescherming gewaarborgd is;

    • b.

        net zolang in stand gehouden als de aanwezigheid en bescherming van de op de betreffende beheereenheid aanwezige weidevogels in het betreffende beheerjaar vereisen.