Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Lansingerland

Afstemmingsverordening IOAW/IOAZ 2011 gemeente Lansingerland 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLansingerland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening IOAW/IOAZ 2011 gemeente Lansingerland 2011
CiteertitelAfstemmingsverordening IOAW en IOAZ 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werklozen (IOAW)
  2. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)
  3. Gemeentewet, art. 149
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

27-10-201101-05-2013Onbekend

30-09-2011

Heraut 19-10-2011/Internet

BR1100231/Voorstelnr. 2011/92 T11.06585

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening IOAW/IOAZ 2011 gemeente Lansingerland 2011

 

 

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

1. In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze (IOAW) en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

  • b.

    uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid van de IOAW/IOAZ;

  • c.

    uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde nettogrondslag, inclusief vakantieuitkering, bedoeld in artikel 5 van de IOAW/IOAZ;

  • d.

    afstemming: het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid van de IOAW en artikel 20, eerste lid van de IOAZ alsmede het tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid van de IOAW en artikel 20, tweede lid van de IOAZ;

  • e.

    benadelingsbedrag: het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de IOAW/IOAZ;

  • f.

    inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 van de IOAW/IOAZ;

  • g.

    belanghebbende: hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW, voor zover hij is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, alsmede hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAZ;

  • h.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland

Artikel 2. Afstemming

  • 1.

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13 van de IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III van de IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting schendt, wordt overeenkomstig deze verordening afgestemd. Daarnaast vindt tevens afstemming plaats indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2.

    Het eerste lid is gelijkelijk van toepassing op de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW, wanneer hij de op basis van artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op hem rustende verplichtingen schendt.

  • 3.

    De afstemming wordt afgewogen op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde afstemmingen.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

De afstemming wordt toegepast op de uitkeringsnorm.

Artikel 4. Het besluit tot toepassen van afstemming

In het besluit tot toepassen van afstemming wordt in ieder geval vermeld: de reden van de afstemming, de duur van de afstemming, het bedrag waarmee de uitkering wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardafstemming.

Artikel 5. Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een afstemming wordt toegepast, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van de belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13 van de wet;

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van afstemming

  • 1.

    Onverminderd artikel 41, tweede lid, van de wet, ziet het college af van het toepassen van afstemming indien:

    • a.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte inkomensvoorziening is verleend. Afstemming wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet toegepast na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

    • b.

      het college dringende redenen aanwezig acht.

  • 2.

    Indien het college afziet van het toepassen van afstemming op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7. Wijze van toepassen van afstemming.

  • 1.

    Afstemming wordt toegepast met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het toepassen van de afstemming aan de belanghebbende is bekendgemaakt.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan afstemming met terugwerkende kracht worden toegepast, voorzover de uitkering nog niet is uitbetaald.

  • 3.

    Indien een besluit tot afstemming van het recht op uitkering niet kan worden uitgevoerd omdat de uitkering is beëindigd of ingetrokken, wordt het besluit alsnog uitgevoerd indien er voor de belanghebbende binnen 12 maanden na de dagtekening van de beschikking, waarin het besluit tot beëindiging of intrekking van de uitkering bekend is gemaakt, wederom recht bestaat op uitkering.

Artikel 8. Samenloop

  • 1.

    Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één keer afgestemd. Indien voor schending van die verplichtingen afstemming van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste afstemming toegepast.

  • 2.

    Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke afstemming toegepast. Deze afstemmingen worden gelijktijdig toegepast, tenzij dit gelet op artikel 2, derde lid, niet verantwoord is.

Hoofdstuk 2: Het niet nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 14 van de wet

Artikel 9. De hoogte van afstemming

Bij een gedraging inhoudende schending van een verplichting als bedoeld in artikel 14 van de wet wordt de afstemming vastgesteld op 20 procent van de uitkeringsnorm.

Artikel 10. De duur van afstemming

  • 1.

    De duur van de afstemming wordt vastgesteld op een maand.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de duur van de afstemming worden verdubbeld, indien de belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij afstemming is toegepast, opnieuw één van de verplichtingen bedoeld in artikel 14 van de wet schendt. Met een besluit waarmee afstemming is toegepast wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Hoofdstuk 3: Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 11. Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

  • 1.

    Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de wet, niet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van een traject of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de uitkering, kan eenmalig een schriftelijke waarschuwing worden gegeven.

  • 2.

    Wanneer het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht zonder gevolgen voor de in lid 1 genoemde zaken heeft geleid, maar plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing voor deze gedraging is gegeven, wordt afstemming toegepast van 5% van de uitkeringsnorm.

  • 3.

    De duur van afstemming bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid kan de duur van de afstemming worden verdubbeld, indien belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij afstemming wordt toegepast opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee afstemming is toegepast wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 12. Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de wet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van een traject of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de uitkering, wordt de afstemming gerelateerd aan de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    De afstemming bedoeld in het eerste lid wordt op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1000,-: 10 procent van de uitkeringsnorm;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 20 procent van de uitkeringsnorm;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 40 procent van de uitkeringsnorm;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4000,- of meer: 100 procent van de uitkeringsnorm.

  • 3.

    De duur van de afstemming, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

  • 4.

    Van afstemming wordt afgezien:

    • a.

      zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    • b.

      zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

Hoofdstuk 4: Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 13. Arbeidsverplichtingen

Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 van de IOAW/IOAZ, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c van de IOAW/IOAZ, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf;

    • b.

      het niet tijdig laten verlengen van de registratie.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

    • b.

      het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

    • c.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet of onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering, dan wel aan andere aangewezen activiteiten die de zelfstandige bestaansvoorziening bevorderen.

  • 4.

    Vierde categorie:

    • a.

      het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • c.

      het door eigen toedoen of schuld ervoor zorgen dat een traject op basis van een trajectplan

    • d.

      wordt beëindigd.

Artikel 14. De hoogte en duur van de afstemming

  • 1.

    Onverminderd artikel 4, eerste lid, wordt de afstemming vastgesteld op:

    • a.

      5% van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      20% van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      40% van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      100% van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2.

    De duur van de afstemming, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

Hoofdstuk 5: Zeer ernstige misdragingen

Artikel 15. Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Indien de belanghebbende zich tegenover het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdraagt wordt afstemming toegepast van 20% van de uitkeringsnorm.

  • 2.

    De duur van de afstemming, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

  • 3.

    Van het opleggen van de afstemming bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid kan afstemming worden toegepast van 100 procent van de uitkerings-norm, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij afstemming als bedoeld in het eerste lid, is toegepast, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee afstemming is toegepast wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het toepassen van afstemming op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Hoofdstuk 6: Slotbepalingen

Artikel 16. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na bekendmaking van de vaststelling.

Artikel 17. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ 2011.

 

Aldus vastgesteld door de raad van Lansingerland op 29 september 2011.

De griffier, De voorzitter,

Kees van ’t Hart, Ewald van Vliet