Organisatie | Schiedam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bomenverordening Schiedam 2011 |
Citeertitel | Bomenverordening Schiedam 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | bomenverordening |
Voor wijziging zie het document Toelichting op de wijzigingen behorend bij de APV Schiedam 2011 en de Bomenverordening Schiedam 2011
Artikel 149 van de Gemeentewet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
06-10-2011 | Nieuwe Verordening | 22-09-2011 Onbekend | VR 2011/75 |
Artikel 1: Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
boom: een houtachtig, opgaand gewas zowel levend als afgestorven, met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 25 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. Indien het betreft houtopstand in privaat eigendom, geldt in afwijking van het in vorige zin bepaalde een dwarsdoorsnede van 30 centimeter op 1,3 meter hoogte. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam.
vellen: rooien; kappen; verplanten; het snoeien van meer dan 30 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood, de ernstige beschadiging of de ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
De (omgevings-)vergunning voor het vellen van een houtopstand moet schriftelijk en gemotiveerd worden aangevraagd door of namens, dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken, onder overlegging van een overzicht van de overige vergunningen, ontheffingen of toestemmingen die nodig zijn voor de realisatie van een project.
Artikel 7: Intrekking of wijziging
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
Artikel 8: Beperking geldigheidsduur
In het geval het een omgevingsvergunning voor het vellen van meer dan één boom betreft, is de omgevingsvergunning voor alle bomen slechts één jaar geldig, ook als in fasen geveld wordt of één boom of enkele bomen al geveld zijn, behoudens de in het eerste lid gestelde bevoegdheid tot het voorschrijven van een langere termijn.
Tot aan de omgevingsvergunning te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren dat pas tot vellen van houtopstand op en bij bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie mag worden overgegaan indien andere vergunningen, ontheffingen, toestemmingen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk geworden zijn en de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is.
Artikel 10: Herplant-/instandhoudingsplicht
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder (omgevings-) vergunning of ontheffing van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is in het voortbestaan ernstig worden bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:
Burgemeester en wethouders beslissen op een verzoek om schadevergoeding bij weigering van een vergunning tot vellen op grond van artikel 17 van de Boswet.
Artikel 12: Afstand van de erfgrenslijn
De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek is vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heesters en heggen.
Artikel 13: Bestrijding van boomziekten
Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:
Artikel 14: Bescherming gemeentelijke houtopstand
Het is verboden om gemeentelijke houtopstanden:
Hij die handelt in strijd met het bij of krachtens artikel 13, tweede lid, artikel 14, eerste en tweede lid bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie. Tevens kan een rechterlijke beoordeling op grond van dit artikel openbaar gemaakt worden. Bij de strafmaatbepaling kan rekening worden gehouden met de boomwaarde.
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Schiedam in zijn openbare vergadering van 22 september 2011.
De griffier, J. Gordijn
De voorzitter, J.M. Leemhuis-Stout
Artikel 1: Begripsomschrijvingen
Afbakening van het begrip boom is van belang in verband met het aangeven van de ondergrens van de bescherming. Er is hier bewust onderscheid gemaakt tussen “bomen in privaat eigendom” en gemeentebomen. Voor private bomen is gekozen voor de maat van minimaal 30 cm om invulling te geven aan de wens de hoeveelheid regels en bureaucratie te verminderen en de verantwoordelijkheid en zeggenschap van burgers en samenleving te versterken. Voor gemeentebomen wordt een maat van 25 cm gehanteerd. Enerzijds vanwege het algemeen belang van bomen in openbaar gebied en anderzijds vanwege het waarborgen van inspraakmogelijkheden van belanghebbenden bij het rooien van grotere bomen. De betrokkenheid van burgers bij bomen in hun straat is immers groot en indien de gemeente deze bomen vergunnings- of ontheffingsvrij maakt, zal dit op veel onbegrip stuiten en zal de afstand tussen burger en overheid verder worden vergroot. Er wordt voor het kapverbod geen onderscheid gemaakt tussen levende en afgestorven houtopstand. Hiermee kan voorkomen worden dat een kwaadwillende boomeigenaar er voor
zorgt dat een gezonde boom dood gaat of `bij vergissing´ een gezonde boom kapt. Het kan tevens wenselijk zijn om dode bomen
te bewaren vanwege hun ecologisch waardevolle functies of omdat er wettelijk beschermde diersoorten in nestelen.
Het kernbegrip van deze verordening, waar het kapverbod en de
vergunnings- of ontheffingsplicht op van toepassing zijn. Door dit begrip consequent centraal te stellen wordt duidelijk dat de bescherming betrekking heeft op meer dan bomen alleen.
Boomvormer. Een boomvormer is een houtig, opgaand gewas met ontwikkeling van één of meer hoofdtakken. Een boomvormer kan uitgroeien tot een boom, een meerstammige boom of een boomachtige struik. In het alledaagse spraakgebruik heeft een boom één of slechts enkele stammen. In de natuur bestaat er echter een geleidelijke overgang:
heester - struik - struikachtige boom - (meerstammige) boom.
Hakhout. Eén of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.
Houtwal. Lijnvormige bosaanplant hoofdzakelijk bestaande uit inheemse heesters, struiken en boomvormers.
(Lint) begroeiing. Vanwege de grote ecologische waarde van dergelijke begroeiingen (bijv. een meidoorn- of mispelhaag) is bescherming hiervan een noodzaak. Er staat ’begroeiing" in plaats van beplanting om ook spontaan opgekomen groen bescherming te bieden.
Bosplantsoen. Aanplant van jong bos, bestaande uit hoofdzakelijk heesters, struiken en boomvormers.
Struweel. Een begroeiing van hoofdzakelijk inheemse soorten heesters en struiken.
Heg. Een lintvormige aanplant van heesters of struiken, al dan niet in een vorm gesnoeid, met een minimale lengte van 3 meter.
Elke wijze van het te gronde richten van een houtopstand ongeacht of dit gedeeltelijk is, bijvoorbeeld bij kappen, of volledig, zoals bij rooien (inclusief stobbe verwijderen). Ook ingrepen die een ingrijpende wijziging betekenen, zoals kandelaberen of het snoeien van meer dan 30 procent van het kroonvolume, vallen onder vellen. Dit om het ernstig beschadigen of ontsieren van een boomkroon tegen te kunnen gaan. Het instandhouden door periodieke snoei van de door kandelaberen of knotten ontstane kroonvorm is niet
vergunnings,- of ontheffingsplichtig. De eerste keer kandelaberen of knotten is wel vergunnings, - of ontheffingsplichtig. Het verwijderen van hoofdwortels, waarvan kan worden aangenomen dat daardoor de houtopstand ernstige schade oploopt, valt eveneens onder het
begrip vellen. Tevens worden deze handelingen onder het begrip vellen gebracht indien toegepast op dode houtopstand. Door de verordening ook van toepassing te laten zijn op het ernstig beschadigen of ontsieren van samengestelde verschijningsvormen, worden grootschalige ingrepen in houtopstand eveneens vergunningsplichtig.
De richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen en houtige gewassen (NVTB, Postbus 683, 7300 AK Apeldoorn, tel. 055-5999449) voor de monetaire boomwaarde worden jaarlijks vastgesteld aan de hand van de prijsindexcijfers van het CBS, marktprijsgemiddelden en andere kengetallen.
De richtlijnen gelden als de meest deskundige methodiek voor de wijze van vaststellen van de geldwaarde van bomen en worden in de rechtspraak erkend. Het spreekt overigens voor zich dat bomen ook vele andere waarden dan monetaire waarde kunnen vertegenwoordigen.
Waardevolle houtopstanden worden regelmatig (ernstig) beschadigd of vernietigd door bouw en aanleg van huizen, wegen, rioleringen of kabels en leidingen. Vaak gebeurt dit ongewenst en onbedoeld, omdat er te laat is gekeken naar de gevolgen voor de bomen, waardoor ze niet ingepast of (onherstelbaar) beschadigd raken. De Bomen Effect Analyse (BEA) is de landelijke richtlijn van de Bomenstichting voor een nauwgezette en onafhankelijke
beoordeling, voorafgaand aan de voorgenomen bouw of aanleg. Deze standaardisering waarborgt de boomtechnische kwaliteit en garandeert een goede beoordeling van alle effecten en mogelijke alternatieven. Een BEA dient uitgevoerd te worden door een deskundig boomverzorger of boomtechnisch adviseur. De resultaten van deze beoordeling kunnen vervolgens worden meegenomen in de besluitvorming rond bouw of aanleg.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geeft de term “bevoegd gezag” weer. Nu de aanvraag tot vergunning of ontheffing tot het vellen van houtopstanden voortaan een aanvraag tot een omgevingsvergunning is, dient de term “bevoegd gezag’ gehanteerd te worden i.p.v. Burgemeester en wethouders. De Wabo schrijft voor dat de omgevingsvergunning wordt verleend door één bevoegd gezag en dat één procedure wordt doorlopen met één procedure van rechtsbescherming mogelijkerwijs in twee instanties. Dit kan betekenen dat bij sommige meervoudige (omgevings-)vergunningen (bijvoorbeeld een “gecombineerde milieu en kapvergunning”) niet het college van Burgemeester en wethouders, maar het college van gedeputeerde staten het bevoegd gezag is.
Artikel 2: Kapverbod monumentale bomen
Voor de aangewezen monumentale bomen geldt een kapverbod behoudens ontheffing. Indien het behoud van de boom naar de beste boomdeskundige maatstaven niet langer mogelijk en verantwoord is kan mogelijk ontheffing verleend worden. Mogelijkheden tot behoud van de houtopstand dienen altijd uitgebreid te zijn onderzocht. Indien bouw of aanleg ter plaatse van de monumentale boom de reden tot de kapaanvraag is, moet allereerst duidelijk zijn dat met de realisatie van bouw of aanleg een groot maatschappelijk belang gemoeid is. Individuele particuliere belangen of kleine maatschappelijke belangen kunnen dus niet tot velling van een beschermde monumentale boom leiden. Vervolgens moeten voorafgaand aan een eventuele kapvergunning de alternatieven voor (her)inrichting of aanpassing van de plannen voldoende onderzocht zijn en als onmogelijk of zeer onwenselijk zijn aangemerkt. Indien gevaarzetting (voorkomen van letsel of schade) reden tot de kapaanvraag is, moeten voorafgaand aan een eventuele kapvergunning de (boomverzorgings)alternatieven voor kap voldoende onderzocht zijn en als onmogelijk of zeer onwenselijk zijn aangemerkt.
Artikel 3: Kapverbod houtopstanden
Derde lid. Voor in privaat eigendom zijnde houtopstand is gekozen voor een beperkt kapverbod. Bomen in privaat eigendom met een doorsnede van minder dan 30 cm en alle bomen (uitgezonderd aangewezen monumentale bomen) op private percelen die zich bevinden binnen een straal van
10 meter vanaf de gevel zijn kapvergunningvrij. Met totaaloppervlakte is bedoeld het totale grondoppervlak inclusief bebouwing. Op deze wijze zijn bomen dicht aan de gevel uitgezonderd van het kapverbod en wordt de aanwezige houtopstand aan de eigen verantwoordelijkheid van de private eigenaar overgelaten.
Grotere tuinen kunnen meer of forsere houtopstanden bergen en deze kunnen een substantiële bijdrage leveren aan het groene karakter van de wijk of het gebied. Dergelijke private houtopstanden worden daardoor van algemeen belang geacht en vallen wel onder het kapverbod.
Vierde lid. De bevoegdheid tot het instellen van een verbod tot vellen bij gemeentelijke
verordening wordt in artikel 15 van de Boswet beperkt. Deze beperking heeft inhoudelijk betrekking op de in artikel 15 lid 2 Boswet genoemde houtopstand:
houtopstand, die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en niet gelegen is binnen een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:
• ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;
• ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen.
De zinsnede “die aantoonbaar op bedrijfseconomische wijze worden geëxploiteerd” bedoelt de alle hiervoor genoemde uitzonderingen conform de Memorie van Toelichting op de Boswet te beperken tot bomen met een aantoonbare economisch doel en te onderscheiden van sierbomen. Bij vrucht of fruitbomen, zijn sierbomen die vruchten dragen dus wel
omgevingsvergunningplichtig. Onder het kapverbod valt het houden en de economische exploitatie van (vrucht)bomen niet.
Het begrip dunning - velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand – is weggelaten, om te voorkomen dat onder het mom van een vergunningsvrije dunning veel meer wordt weggehaald dan de gemeente bij een normale vergunningsaanvraag zou goedkeuren.
Artikel 4: Lijst van Monumentale bomen
Eerste lid. De lijst met monumentale bomen bevat bijzondere beschermwaardige bomen en andere houtopstand. De lijst kan houtopstand bevatten met een kleinere dwarsdoorsnede dan in artikel 1 genoemd.
Op deze wijze kan (landschappelijk) waardevolle houtopstand, zoals beeldbepalende Rhododendrons, magnolia´s of klimplanten of een nieuw aangeplante herdenkingsbomen met een kleinere diktemaat toch bescherming genieten. Duurzaam behoud van houtopstand op de lijst van monumentale bomen heeft een hoge prioriteit. Dergelijke houtopstand is extra beschermd doordat alleen bij hoge uitzondering een ontheffing wordt verleend.
Derde lid. De redengevende beschrijving is een zorgvuldige motivering van de reden(en) waarom de desbetreffende houtopstand is aangewezen als monumentale boom. Een nauwgezette omschrijving voorkomt niet alleen juridische complicaties, maar creëert tevens draagvlak voor het duurzaam instandhouden van deze monumentale bomen. De beschrijving geeft meer inzicht en duidelijkheid omtrent de natuur-, milieu-, cultuurhistorische- en andere waarden en eventuele bijzondere functies van de houtopstand. Daarnaast is de redengevende beschrijving een toetsingskader voor een aanvraag van een omgevingsvergunning, waardoor een besluit beter gemotiveerd en afgewogen kan worden.
De indieningsvereisten voor een omgevingsvergunning zijn in de Ministeriële regeling omgevingsrecht ( Mor) verplicht voorgeschreven. Buiten deze verplichte indieningsvereisten zijn in artikel 7 van deze verordening aanvullende indieningsvereisten gesteld. De indieningsvereisten tezamen maken dat alle informatie aanwezig is om een goede inschatting te maken ten aanzien van de omgevingsvergunningverlening.
Algemene indieningsvereisten staan in artikel 1.3 Mor:
Artikel 1.3 Indieningsvereisten bij iedere aanvraag om een (omgevings)vergunning.
1. In de aanvraag vermeldt de aanvrager;
de naam, het adres en de woonplaats van de aanvrager, alsmede het elektronische adres van de aanvrager, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;
b. het adres, de kadastrale aanduiding dan wel de ligging van het project;
c. een omschrijving van de aard en de omvang van het project;
d. een omschrijving van de aard en omvang van de gevolgen van het project voor de fysieke leefomgeving, voor zover die gevolgen relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag;
e. indien de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: zijn naam, adres en woonplaats, alsmede het elektronisch adres van gemachtigde, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;
f. indien het project wordt uitgevoerd door een ander dan de aanvrager: zijn naam, adres en woonplaats.
2. De aanvrager voorziet de aanvraag van een aanduiding van de locatie van de aangevraagde activiteit of activiteiten. deze aanduiding geschiedt met behulp van een situatietekening, kaart, foto’s of andere geschikte middelen.
3. De aanvrager doet bij de aanvraag een gespecificeerde opgave van de kosten van de te verrichten werkzaamheden. De (omgevings)vergunning voor het vellen van houtopstanden is in artikel 2.2 eerste lid
onder g. van de Wabo aangewezen.
De specifieke indieningsvereisten staan in Hoofdstuk 7 Mor vermeldt.
Deze bijzondere indieningsvereisten zijn van belang bij een aanvraag omgevingsvergunning tot het vellen van een houtopstand.
Artikel 7.3 Mor luidt als volgt:
In of bij de aanvraag om een vergunning met betrekking tot het vellen van houtopstand, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g. van de wet ( Wabo), identificeert de aanvrager op de aanduiding als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, van deze regeling ( Mor), iedere houtopstand waarop de aanvraag betrekking heeft met een nummer.
b. de locatie van de houtopstand op het voor-, zij- dan wel achtererf;
c. de diameter in centimeters, gemeten op 1, 30 meter vanaf het maaiveld;
d. de mogelijkheid tot herbeplanten, alsmede het eventuele voornemen om op een daarbij te vermelden locatie tot herbeplanten van een daarbij te verm elden aantal soorten over te gaan.
Aanvragers kunnen slechts zijn: eigenaren van of zakelijk gerechtigden tot een houtopstand.
Zakelijk gerechtigden zijn in beginsel degenen die een notariële akte kunnen overleggen inzake een recht van erfpacht, pacht, opstal, erfdienstbaarheid, vruchtgebruik of pootrecht betreffende de houtopstand.
Huurders hebben een persoonlijk en geen zakelijk recht. Zij moeten dus de schriftelijke toestemming voor kapaanvraag van de verhuurder, die eigenaar van de houtopstand is, overleggen. De eigenaar van een houtopstand kan bij (huur)overeenkomst of bij machtiging
zijn huurders het recht tot omgevingsvergunningaanvraag verlenen.
Na ontbinding van de huurovereenkomst is de zaaksgebonden omgevingsvergunning nog van toepassing op het project. Voorschriften van de omgevingsvergunning dienen dan door de eigenaar van het perceel nagekomen te worden.
Tweede lid. Dit artikel bevat de criteria, op grond waarvan vergunning als bedoeld in artikel 5 tot het vellen van een houtopstand geweigerd wordt. Stilzwijgend wordt ervan uitgegaan dat (te) zieke of gevaarlijke bomen altijd voor vergunning in aanmerking zullen komen. Ervaring leert dat de algemene termen waarin hier genoemde weigeringsgronden gesteld zijn nadere uitwerking behoeven van criteria voor boombelang en verwijderingsbelang. Deze criteria kunnen in een afwegingsmodel worden geplaatst dat als instrument bij de beoordeling van de aanvraag wordt gehanteerd. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (artikelen 3:46- 3:50 en 4:82 – 4:84) dient de motivering van het besluit van Burgemeester en wethouders te verwijzen naar gemeentelijk beleid zoals bestemmings-, groen-, bomen-, of landschapsplannen en bijbehorende (beschermings)categorieën en beleidskaarten.
Artikel 7: Intrekking of wijziging
In dit artikel zijn de gronden aangeven voor intrekking, wijziging van de vergunning die gelden voor vergunning van deze verordening ( art. 2.31 lid 2 Wabo). De intrekking van de omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand- indien sprake van sanctie- is geregeld in hoofdstuk 5 Wabo. Het gezag dat bevoegd is een omgevingsvergunning te verlenen kan deze geheel of gedeeltelijk intrekken indien:
Tevens is het mogelijk op grond van artikel 2.33, eerste lid onder e Wabo de vergunning die van rechtswege is verleend in te trekken indien deze betrekking heeft op een activiteit die ontoelaatbaar ernstige nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving heeft of dreigt te hebben en het opleggen van voorschriften daar geen oplossing voor biedt (art. 2.31, eerste
lid, aanhef en onder c, Wabo). Bij wijziging of intrekking van de omgevingsvergunning dient wederom de reguliere of indien voorgeschreven de uitgebreide procedure te worden gevolgd.
Artikel 8: Beperking geldigheidsduur
Dit artikel is nodig om misbruik van (zeer) oude (omgevings-)/(kap)vergunningen tegen te gaan.
Tweede lid. De voorschriften moeten concreet en precies worden uitgewerkt, bijvoorbeeld naar locatie, boomsoort of grootte. Uit de rechtspraak naar aanleiding van de herplantplicht blijkt dat beleidsmatige uitwerking van aard en omvang van de herplantplicht noodzakelijk is.
De omgevingsvergunning heeft een zaaksgebonden karakter ( art. 2.25 Wabo). Om die reden is de vergunninghouder niet degene aan wie de vergunning is verleend, maar degene die verantwoordelijk is voor uitvoering. De naleving van de voorschriften m.b.t. herplant, valt
daarom tevens onder zijn verantwoording. Wanneer de vergunning gelding krijgt voor een ander dan de aanvrager of houder van de vergunning moet tenminste een maand tevoren dit aan het bevoegd gezag worden mee gedeeld (zie hiervoor het Besluit omgevingsrecht artikel 4.8 (Bor)).
Artikel 10: Herplant-/instandhoudingsplicht
Herplantvoorschriften zijn concreet en eenduidig en mogen zeer gedetailleerd soort, locatie en plantwijze voorschrijven mits dit in het gangbare beleid past. De wijze waarop de zelfstandige herplant- en instandhoudingsplicht wordt uitgevoerd, gebeurt op beleidsmatige
wijze. De uitwerking kan deel uitmaken van een breder opgezet handhavingsbeleid. Factoren die daarbij een rol spelen, zijn de ernst van de overtreding, de mate van (on)verantwoordelijkheid die aan de overtreder kan worden toegekend en de feitelijke mogelijkheden tot uitvoering van een herplant. Burgemeester en wethouders bepalen de hoogte van de financiële bijdrage. Herplant zal zo nabij mogelijk worden uitgevoerd.
Artikel 5:18 Wabo biedt de mogelijkheid- indien sprake is van een herstel,- of instandhoudingsanctie van het velverbod, onder oplegging van last onder bestuursdwang of onder oplegging dwangsom, bij het besluit tot herplantverplichting tevens te bepalen dat de uitvoering van het besluit tevens geldt voor de rechtsopvolger.
De Boswet schrijft voor dat een gemeentelijke verordening dit artikel moet bevatten.
Artikel 12: Afstand van de erfgrenslijn
De leden één en twee van artikel 42 Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek geeft het bekende verwijderingrecht voor bomen binnen twee meter en heesters en hagen binnen een halve meter van de erfgrenslijn. Maar in artikel 5:42 lid 2 is in afwijking van het oude B.W. toegevoegd:
"tenzij ingevolge een verordening of een plaatselijke gewoonte een kleinere afstand is toegelaten". Daarom is in deze verordening dit artikel toegevoegd dat de erfgrensafstand aanzienlijk verkleind. Met "nihil" voor heggen en heesters is bedoeld deze natuurlijke wijze van erfbegrenzing te beschermen en tot de normale standaard te maken.
Vele bomen en heesters zullen door deze afstandverkleining beter beschermd, misschien wel gespaard worden.
Artikel 13: Bestrijding van boomziekten
Dit artikel is bedoeld om besmettelijke boomziekten zoals de iepziekte adequaat te kunnen bestrijden. Belangrijk is dat verspreiding van potentieel broedhout en de besmetting wordt voorkomen. In het derde lid is een bijzondere bestuursdwang bevoegdheid in aanvulling op de algemene gemeentelijke bestuursdwang bevoegdheid opgenomen, vanwege de ernst van de zaak en noodzaak snel te kunnen handelen.
De Wabo verbiedt in artikel 2.3 het handelen in strijd met een voorschrift uit een omgevingsvergunning. Door artikel 5.4 Invoeringswet Wabo is het handelen zonder omgevingsvergunning of het handelen in strijd met een omgevingsvergunning strafbaar gesteld in de Wet economische delicten. Om die reden zijn de strafbepalingen van artikel 15 van deze verordening niet van toepassing op dergelijk handelen.
Overtreding van artikel 2 lid 1, artikel 3 lid 1 en lid 2 en overtreding van voorschriften op grond van artikel 9 van de verordening heeft als strafmaat een hechtenis van maximaal 6 maanden, taakstraf en/of een geldboete tot maximaal €18.500 (artikel 6 Wed). De boomwaarde kan verhogend op de geldboete werken. Indien de boomwaarde hoger is dan een vierde gedeelte van € 18.500, kan een geldboete worden opgelegd van maximaal €74.000.
Naast de door het college aan te wijzen medewerkers, worden de Medewerkers en Coördinatoren toezicht en handhaving van de afdeling Veiligheid rechtsreeks in de verordening als toezichthouders aangewezen. Dit is noodzakelijk om hun strafrechtelijke bevoegdheden voor wat betreft de opsporing van overtredingen uit deze verordening te behouden(artikel 142 Wb v Sv).
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Artikel 2. Kapverbod monumentale bomen
Artikel 3. Kapverbod houtopstand
Artikel 7. Intrekking of wijziging
Artikel 8. Beperking geldigheidsduur
Artikel 10. Herplant-/instandhoudingsplicht
Artikel 12. Afstand van de erfgrenslijn
Artikel 13. Bestrijding van boomziekten