Organisatie | Leiden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene plaatselijke verordening 2007 Leiden (APV) |
Citeertitel | Algemene Plaatselijke Verordening 2007 Leiden (APV) |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
1. de oorspronkelijke tekst van de Algemene Plaatselijke Verordening 2007 is op 22-04-2008 vastgesteld (RV 08.0014)
2. Opmerking bij art. 4.1.2. Het College onderscheidenlijk de Burgemeester is voornemens om de viering van 3 oktober, de jazzweek, de lakenfeesten en de viering van Koninginnedag aan te wijzen. Met de aanwijzing van delen van de stad wordt aangesloten bij het evenementenbeleid.
Gemeentewet, art. 149.
1. Gebiedsaanwijzing maximale stallingsduur fietsen (APV 5.1.12).
2. Beleidsregels voor terrassen & terrasboten (APV 2.3.1.2).
3. Bij besluit van burgemeester en wethouders van 30 september 1988 is het hondenras pitbull-terriër (of een door kruising daarmee verwant ras) aangewezen als gevaarlijk hondenras (APV 2.4.19).
4. Gebiedsaanduiding artikel 64A van de APV, alcohol- en drugsgebruikverbod (APV 2.7.1.).
5. Beleidsregel voor gebiedsontzegging Valkenpad e.o. (APV 2.1.1.2).
6. Beleidsregel voor gebiedsontzegging Papegaaisbolwerk e.o. (APV 2.1.1.2).
7. Aanwijzingsbesluit gebieden met alcohol- en drugsverbod (APV)
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
06-06-2009 | 01-01-2009 | 17-07-2010 | art. 4.1.1, 4.1.2, 4.1.3 en 4.1.4 | 26-05-2009 Stadsblad, 05-06-2009 | RV 09.0041 |
In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:
1. de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
2. de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;
3. de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, die uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;
4. andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.
Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
Het is degene aan wie dit door of namens de burgemeester in het belang van de openbare orde of zedelijkheid schriftelijk vooraf bekend is gemaakt verboden zich anders dan in een openbaar middel van vervoer te bevinden op of aan door de burgemeester aangewezen wegen en plaatsen gedurende de uren daarbij genoemd. Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking genoemde periode.
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat de betoging zal worden gehouden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van wat in artikel 2.1.2.4, eerste lid, hierover is bepaald.
De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.2, eerste lid, genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en veiligheid voorschriften geven ter verzekering van een redelijke en veilige afwikkeling van het verkeer, ter beveiliging van personen of goederen, ter voorkoming van ernstige hinder voor anderen dan de deelnemers aan de optocht en ter voorkoming van strafbare feiten.
Ieder, die op of aan de weg of op openbaar water muziek ten gehore brengt of door middel van het gesproken woord dan wel door middel van afbeelding of geschrift, gedachten of gevoelens openbaart, reclame maakt of propaganda verspreidt, is verplicht om indien zich daarbij wanordelijkheden voordoen op een daartoe strekkend bevel van een daartoe bevoegd ambtenaar terstond de handeling te staken.
zonneschermen, mits ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:
- geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt;
- geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;
- geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;
de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;
uitstallingen en zaken ter verfraaiing van de entree indien:
I. deze binnen 100 cm van de gevel van het betreffende pand blijven en
II. de strook voor visueel gehandicapten en de ruimte 50 cm aan weerszijden vande strook vrij blijven van obstakels en
III. de resterende vrije- of stoepruimte minimaal 150 cm bedraagt, met uitzonderingvan de trottoirs van de Stationsweg, de Steenstraat, de Nieuwe Beestenmarkt (oostzijde), de Turfmarkt, het Kort Rapenburg (oostzijde), de Breestraat, de Korevaarstraat en de Doezastraat waar vanwege de belangrijke functie voor het voetgangerverkeer de vrije doorgang voor voetgangers minimaal 200 cm moet bedragen of zoveel het straatprofiel toelaat, en
IV. in voetgangersgebieden een minimale ruimte van 300 cm overblijft voor een ongehinderd passeren van het alarmverkeer.
De eigenaar, of de door deze gemachtigde bedrijfsleider van een bedrijf, dat ten behoeve van het winkelend publiek winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze winkelwagentjes te voorzien van niet door het publiek verwijderbare kenmerken, die duidelijk aangeven door welk bedrijf de winkelwagen ter beschikking is gesteld.
De in het tweede lid van deze bepaling bedoelde eigenaar of de door hem gemachtigde bedrijfsleider is verplicht de door het publiek op de weg achtergelaten winkelwagentjes welke een kenmerk dragen van zijn bedrijf onmiddellijk na een desbetreffende waarschuwing van de politie, doch in elk geval binnen een uur na winkelsluiting daarvan te verwijderen of te doen verwijderen.
Onverminderd het bepaalde in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel kan het college de eigenaar of de door deze gemachtigde bedrijfsleider van een bedrijf als bedoeld in het tweede lid verplichten tot het op de winkelwagentjes aanbrengen van een muntslot tegen diefstal, indien zulks met het oog op het tegengaan van het laten staan en doen laten staan van winkelwagentjes op de weg, in samenhang met de situatie ter plaatse, noodzakelijk is.
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijzedat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Het is verboden aan een weg of enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
De Burgemeester kan de vergunning weigeren ter bescherming van de in het tweede lid genoemde belangen, dan wel aan de vergunning voorschriften en beperkingen verbinden met het oog op de in het tweede lid bedoelde belangen en ter verzekering van de nakoming van deze voorschriften in de vergunning bepalen dat een borgsom moet worden verstrekt voordat het evenement wordt gehouden.
Een aanvraag om een vergunning als bedoeld in het eerste lid moet worden ingediend uiterlijk acht weken voor de datum van het evenement. De Burgemeester kan van de hiervoor vermelde termijn afwijken of voor bijzondere, periodiek terugkerende evenementen gelet op de benodigde voorbereidingstijd, de uiterlijke datum van de aanvraag afzonderlijk bepalen.
Voor het op het evenemententerrein verrichten van activiteiten die op grond van deze of een andere gemeentelijke verordening vergunningplichtig zijn, heeft de houder van de vergunning voor het evenement, tijdens de duur van het evenement, geen afzonderlijke vergunning nodig, mits die activiteiten zijn vermeld in de vergunning als bedoeld in het eerste lid.
Het is aan anderen dan de vergunninghouder verboden, op het evenemententerrein activiteiten te verrichten, waarvoor krachtens enige gemeentelijke verordening vergunning is vereist en welke activiteiten zijn vermeld in de vergunning als bedoeld in het tweede lid, tenzij die anderen met de houder van de vergunning een overeenkomst hebben gesloten en zij zich jegens de vergunninghouder hebben verbonden de voorschriften en beperkingen, welke aan de vergunning zijn verbonden, in acht te nemen.
Het verbod als bedoeld in het zesde lid geldt niet voor activiteiten die reeds krachtens een voor onbepaalde tijd dan wel voor een periode langer dan drie maanden verleende vergunning voor aan een specifieke plaats gebonden handelingen op het evenemententerrein plaatsvinden, tenzij in die vergunning anders is bepaald.
De vergunninghouder die een evenement organiseert of degene die er de feitelijke leiding bij heeft, is, indien de Burgemeester een bevel geeft met het oog op het waarborgen van de in het derde lid bedoelde belangen, verplicht daaraan gevolg te geven en, indien nodig, het evenement onmiddellijk te beëindigen, waarbij hij dan ook verplicht is ervoor te zorgen dat er geen publiek meer wordt toegelaten.
Het is de organisatoren verboden bij het organiseren van de vermakelijkheid af te wijken van de opgave als bedoeld in het eerste lid van artikel 2.2.5.
Het is verboden een vermakelijkheid te houden, te geven of te doen plaatsvinden of daaraan deel te nemen nadat de burgemeester heeft verklaard, dat naar redelijke verwachting, onevenredige schade aan de belangen genoemd in artikel 2.2.5, tweede lid, niet kan worden voorkomen.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. alle inrichtingen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank en Horecawet, met uitzondering van die, waarin het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend;
b. alle plaatsen niet zijnde inrichtingen als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35, tweede lid, van de Drank en Horecawet;
c. de besloten ruimten, waar bedrijfsmatig alcoholvrije drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt, met uitzondering van:
1. de besloten ruimten, waar de verstrekking geschiedt krachtens een vergunning ingevolge de wet tot het uitoefenen van een horecabedrijf of horecawerkzaamheid of als dienstverlening van bijkomstige aard aan personen, die daar vertoeven anders dan voor het gebruiken van consumpties;
2. middelen van vervoer tijdens hun gebruik als zodanig;
c. elke voor het publiek toegankelijke lokaliteit, waarin of van waaruit uitsluitend spijzen, al dan niet naast consumptieijs en voor de aflevering daarvan benodigde hulpmiddelen, of deze waren tezamen, plegen te worden verkocht en waarvoor geen vergunning ingevolge de Drank en Horecawet of een verlof ingevolge de Drank en Horecaverordening geldt;
Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
houder: hij, die houder is van een vergunning, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a of c, van de Drank en Horecawet of van een ontheffing krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet;
ondernemer: de ondernemer die een inrichting heeft;
bedrijfsleider: de bedrijfsleider, die de algemene leiding aan de inrichting geeft;
de beheerder, die de onmiddellijke leiding geeft aan de uitoefening van de inrichting.
Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:
de gezinsleden van de houder, alsmede zijn elders wonende bloed en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;
de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;
de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.
Een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt geweigerd indien:
a. een terras niet is gesitueerd direct aangrenzend aan of in de directe nabijheid van de horeca-inrichting van de aanvrager;
b. uit de aanvraag blijkt dat door de afmeting van het terras op een trottoir of voetgangersgedeelte niet tenminste 1,5 meter vrije doorgang voor het verkeer is gewaarborgd, tenzij de burgemeester van oordeel is dat vanuit verkeerstechnisch oogpunt een doorgang van minder dan 1,5 meter verantwoord is;
c. uit de aanvraag blijkt dat het terras gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig beheer van de weg en daaraan niet door het verbinden van voorschriften aan de vergunning tegemoet kan worden gekomen;
d. uit de aanvraag blijkt dat het terras breder is dan de gevelbreedte van de horeca-inrichting, tenzij de burgemeester van oordeel is dat, gelet op onder meer de belangen van eigenaren/gebruikers van belendende percelen een afwijkende breedtemaat vereist of aanvaardbaar is;
e. de aanvraag betrekking heeft op een terras op een binnenplaats of binnenterrein, dat wil zeggen een plaats of een terrein dat omsloten is door woningen, tenzij de Burgemeester van oordeel is dat door het verbinden van voorschriften aan de vergunning overlast voor eigenaren/gebruikers van belendende percelen kan worden voorkomen;
f. voor het terras ook andere vergunningen zijn vereist welke krachtens de desbetreffende wettelijke bepalingen niet kunnen worden verleend.
Bij de uitoefening van hun bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid kan de Burgemeester nadere regels vaststellen, c.q. nadere voorschriften stellen ten aanzien van:
a. het waarborgen van de verkeersveiligheid;
b. de inrichting van terrassen, inclusief het voeren van reclame op terrassen;
c. de voorkoming van overlast voor eigenaren/gebruikers van belendende percelen.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het de houder verboden gedurende de periode van 1 mei tot 1 oktober een terras bij zijn inrichting geopend te hebben, daar bezoekers toe te laten of te hebben na 24.00 uur voor de nacht van zondag op maandag tot en met de nacht van donderdag op vrijdag en na 01.30 uur voor de nacht van vrijdag op zaterdag en zaterdag op zondag.
In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid is het de houder verboden gedurende de periode van 1 mei tot 1 oktober een terras bij zijn inrichting geopend te hebben, daar bezoekers toe te laten of te hebben na 01.00 uur voor de nacht van zondag op maandag tot en met de nacht van donderdag op vrijdag en na 02.00 uur voor de nacht van vrijdag op zaterdag en zaterdag op zondag bij een temperatuur van 28 graden Celsius of hoger.
Wanneer de hiervoor beschreven weeromstandigheid zich voordoet, publiceert de burgemeester dit terstond op de gemeentelijke website.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid indien op, of in de onmiddellijke nabijheid van, het terras een evenement wordt gehouden waarvoor de eindtijd in de evenementenkalender is bepaald op een later tijdstip dan 24.00 uur en voorts ten behoeve van de viering van 3 oktober.
Onverminderd het bepaalde in het tweede en derde lid van dit artikel is het de houder verboden zijn inrichting geopend te hebben, daarin bezoekers toe te laten of te hebben:
a. van middernacht tot zes uur des morgens;
op andere tijden, indien de burgemeester voor zijn inrichting in het belang van de openbare orde en zedelijkheid, al dan niet tijdelijk, een later openingsuur en/of een vroeger sluitingsuur heeft vastgesteld of algehele sluiting heeft bevolen;
b. op andere tijden indien en voorzover de burgemeester in bijzondere omstandigheden voor het gehele gebied der gemeente of voor een gedeelte daarvan een vroeger sluitingsuur heeft bepaald of tijdelijk algehele sluiting heeft bevolen en zulks bij openbare kennisgeving heeft bekendgemaakt;
c. van tien uur des avonds tot vier uur des middags indien het een inrichting betreft als bedoeld in artikel 15 van de Drank- en Horecaverordening, waarin softdrugs kunnen worden verkregen.
De in het eerste lid, onder a genoemde verbodsbepaling geldt niet voor horeca-inrichtingen ten behoeve van het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend snacks en/of ter plaatse gefrituurde, gegrilde of anderszins opgewarmde eetwaren, al dan niet in combinatie met alcoholvrije drank, om binnen en buiten de inrichting te nuttigen, met dien verstande dat:
a. dat de inrichting is gelegen in het gebied binnen dat is gelegen binnen de grens van de Witte Singel ter hoogte van het Galgewater, Zoeterwoudse Singel, de Nieuwe Rijn, het Rijn- en Schiekanaal, de Oude Rijn, de Herensingel, de Maresingel, de Rijnsburgersingel, de Haarlemmertrekvaart, de Dellartweg, de Bargelaan, het Stationsplein en het Kort Galgewater;
b. dat de inrichting past binnen het voor dat gebied geldende bestemmingsplan;
c. na middernacht geen alcoholhoudende drank in de inrichting mag worden verkocht en voorts dat na middernacht ter plaatse geen alcoholhoudende dranken worden geconsumeerd.
De in het eerste lid, onder a genoemde verbodsbepaling geldt voorts niet voor horeca-inrichtingen ten behoeve van het bedrijfsmatig verstrekken van horeca-inrichtingen ten behoeve van het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholische drank voor gebruik ter plaatse, al dan niet in combinatie met eetwaren, horeca-inrichtingen ten behoeve van het gelegenheid geven tot dansen al dan niet in combinatie met het bedrijfsmatig verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije drank en kleine etenswaren en horeca-inrichtingen welke uitsluitend toegankelijk zijn voor leden van een vereniging, met dien verstande dat:
a. dat de inrichting past binnen het voor dat gebied geldende bestemmingsplan;
b. in de inrichting geen bezoekers meer mogen worden toegelaten:
in de nacht van zondag op maandag tot en met de nacht van woensdag op donderdag na 01.00 uur en
in de nacht van donderdag op vrijdag tot en met de nacht van zaterdag op zondag na 02.00 uur.
Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1 geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt niet de burgemeester, maar het college op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van artikel 2.3.1.2 tot en met 2.3.1.5.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
1. inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan
personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;
2. houder: degene die een inrichting exploiteert dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
De houder van een inrichting is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat ingericht is volgens het door de burgemeester vastgestelde model.
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.
Het is verboden op of aan de weg op te treden tot het verschaffen of doen verschaffen van tijdelijke woon of logeergelegenheden, ongeacht of dit geschiedt door deze gelegenheden bij het publiek aan te bevelen, dan wel door aan het publiek hulp bij het verkrijgen daarvan aan te bieden.
In dit artikel wordt verstaan onder:
Wet: de Wet op de kansspelenspeelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet
kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;
hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;
laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.behendigheidsautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder b. van de Wet
Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:
a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
b. met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen;
c. ‘Bepaalde in lid 2 sub b geldt niet voor zover er sprake is van gebruik van stoepkrijt op de openbare weg’,
Het is verboden tussen 22.00 en 06.00 uur op de weg te vervoeren of bij zich te hebben: lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
a. in de plantsoenen, in de parken, of op de taluds, langs de singelgrachten, op de gazons, of uit bloembakken die op of aan de weg geplaatst zijn, bloemen of takken te plukken, uit te rukken, af te rukken of af te snijden.
b. in de plantsoenen of de parken te vervoeren of bij zich te hebben planten, struiken, heesters of bomen, soortgelijk aan die, welke ter plaatse groeien, of delen daarvan, zoals bloemen of takken, tenzij de vervoerderof houder van deze voorwerpen aannemelijk maakt, dat deze van elders afkomstig zijn.
a. op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;
b. zich op of aan de weg of openbaar water zodanig op te houden dat aan gebruikers van de weg of openbaar water of bewoners van nabij de weg of het water gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.
Het is verboden op daartoe door de burgemeester aangewezen plaatsen post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit gebeurt om middelen als bedoeld in de artikelen 2. en 3. van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, dan wel slaap- en/of kalmeringsmiddelen of daarop gelijkende waar, te kopen of te koop aan te bieden.
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaarvervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:
a. dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.1.5.1 is het verboden enig voorwerp, niet zijnde een voertuig, op de weg nabij een woning of ander voor dagelijks gebruik bestemd gebouw te plaatsen of te laten staan, indien als gevolg van de omvang van dit voorwerp en de afstand tot het desbetreffende gebouw de lichtinval in, het uitzicht uit en/of de toegang tot dat gebouw op voor de bewoners of gebruikers hinderlijke wijze wordt belemmerd.
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
a. op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;
b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;
c. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:
a. anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;
b. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.
Het college is bevoegd buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:
a. aanwezig te hebben; dan wel
b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel
c. aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.
Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door het college is aangegeven.
Het college kan voor nader te bepalen locaties en perioden een verbod instellen om dieren te voeren indien:
a. er door het voeren verkeersonveilige situaties ontstaan,
b. er door de frequente aanwezigheid van dieren problemen ontstaan door de uitwerpselen (stank en gladheid),
c. dieren ook ’s nachts op of bij voerplaatsen aanwezig blijven en dan geluidsoverlast veroorzaken,
d. er door de aanwezigheid van voer ook dieren aangetrokken worden die minder gewenst zijn (ratten, meeuwen),
e. er door een overdaad aan voer, gezondheidsproblemen voor de gevoerde dieren ontstaan (bij kinderboerderij en dierenweiden).
De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.
Het is verboden te bedelen om geld of andere zaken wanneer gebedeld wordt
b. door een ander in de vrijheid van beweging te belemmeren;
c. door zich aan een ander tegen diens uitdrukkelijk verklaarde wil te blijven opdringen;
d. door een ander te blijven volgen;
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
b. verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.
De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:
a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;
b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;
c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voorzover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;
d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;
e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
a. wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;
b. de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;
c. aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomen;
d. indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a bedoelde functionaris;
e. zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;
f. wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.
g. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij aankoopt in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:
1. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;
2. de datum van aankoop van het goed;
3. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover dat mogelijk is – soort, merk en nummer van het goed;
4. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed, de naam en het adres van degene die het goed heeft verkocht.
Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:
Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
Deze plaatsen zijn in ieder geval:
a. op een voetpad, in een passage of in een onderdoorgang;
b. in een portiek, galerij of dergelijke voor het publiek openstaande ruimte;
c. in een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte;
e. daar waar zulks overigens hinder of overlast kan veroorzaken
Het verbod in het eerste lid geldt niet indien ter plaatse ten genoegen van een ambtenaar van Politie dan wel een andere daartoe door Burgemeester en Wethouders aangewezen ambtenaar wordt aangetoond dat het vervoer en/of de opslag van genoemde voorwerpen of stoffen geschiedt voor andere doeleinden dan die welke in het eerste lid worden genoemd."
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats:
a. in de directe omgeving van het gebouw Nieuwe Energie en
b. binnen en/of in de directe omgeving van station Leiden Centraal, met dien verstande dat wordt voorkomen dat in het geobserveerde gebied toegangen tot woningen en het binnengaan of verlaten hiervan in beeld kunnen worden gebracht.
Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben voorwerpen, die kennelijk zijn bedoeld om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken, zoals speciaal uitgeruste tassen, magneten of elektronische voorwerpen die veiligheidslabels of veiligheidspoortjes dan wel andere hulpmiddelen ter voorkoming van winkeldiefstal kunnen beïnvloeden, alsmede van tangen of andere voorwerpen die kennelijk eveneens bedoeld zijn om het plegen van een winkeldiefstal te vergemakkelijken.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
b. prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
c. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
d. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
e. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;
f. exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;
g. beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;
h. bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:
het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;
toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2;
andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:
a. met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;
b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
1. bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;
de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;
2. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
3. de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;
Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:
a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;
b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.
De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid kan worden verleend voor de periode van middernacht tot zes uur des morgens met dien verstande dat in de inrichting geen bezoekers meer mogen worden toegelaten:
a. in de nacht van zondag op maandag tot en met de nacht van donderdag op vrijdag na 01.00 uur
b. in de nacht van vrijdag op zaterdag en de nacht van zaterdag op zondag na 02.00 uur.
Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:
a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.3, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;
b. van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.
De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe te zien dat in de seksinrichting:
a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:
a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;
b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien:
a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;
b. de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;
c. er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3.2.6, eerste lid, kan worden geweigerd:
a. in het belang van de openbare orde;
b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
c. in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van de woon- en leefklimaat;
d. in het belang van de veiligheid van personen of goederen;
e. in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;
f. in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;
g. in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
b. inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;
c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;
d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;
e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;
f. geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting.
g. geluidgevoelige ruimte: ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebuikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2.
h. HRMI-99: Handleiding meten en rekenen industrielawaai, van het ministerie van Vrom, uitgave 1999.
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113 eerste lid van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het, op het buitenterrein van de inrichting, ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit - van zondag tot en met donderdag uiterlijk om 23.00 uur beëindigd en op vrijdag en zaterdag uiterlijk om 24.00 uur beëindigd.
Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het, binnen het gebouw van de inrichting, ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit - van zondag tot en met donderdag uiterlijk om 24.00 uur beëindigd en op vrijdag en zaterdag uiterlijk om 01.00 uur beëindigd.
Het verbod geldt niet, voor zover artikel 2.4.16, de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1990 of het Vuurwerkbesluit van toepassing zijn.
Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.
Het is verboden op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats dan wel dit door een aan zijn zorgen toevertrouwd kind te laten doen.
1. Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hem gestelde regels:
a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
c. caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;
d. mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen;
2. In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.
3. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een door hem aangeduide voorwerp of stof:
a. op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben; dan wel
b. op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels.
4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet op de Ruimtelijke Ordening of een Provinciale Verordening.
a. meststoffen: meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet;
b. emissiearm aanwenden: gebruiken van meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit gebruik meststoffen behorende bijlage II, met dien verstande echter dat onder 3, punt a onder 2e gelezen moet worden: 'tijdens het uitrijden van de mest deze gelijktijdig wordt ondergewerkt';
Het is de eigenaar of gebruiker van een onroerend goed zonder vergunning van burgemeester en wethouders verboden dit goed geheel of ten dele, al dan niet door middel van enig daarop aanwezig roerend goed, te gebruiken of het gebruik ervan te gedogen voor het daarop of daaraan aanbrengen van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, in welke vorm dan ook, dan wel van voorwerpen of inrichtingen, bestemd of gebruikt voor het aanbrengen van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen.
Onder opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, bedoeld in het eerste lid, worden alleen begrepen die opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, welke zichtbaar zijn vanaf de openbare weg, het openbaar water, enige andere voor het publiek toegankelijke plaats of vanaf de spoorbaan. Onder voorwerpen of inrichtingen, bestemd of gebruikt voor het aanbrengen van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, worden alleen begrepen die voorwerpen of inrichtingen, welke zichtbaar zijn vanaf plaatsen, in de vorige zin bedoeld.
Het bepaalde onder 1. is niet van toepassing ten aanzien van:
a. onroerend goed, gelegen in het landelijke gedeelte van de gemeente, als bedoeld in de provinciale verordening bescherming landschap en natuur ZuidHolland;
b. benzinepompen als bedoeld in de Verordening Benzinepompen;
c. naamborden en opschriften, die betrekking hebben op de dienst, het beroep of het bedrijf, uitgeoefend in of op het onroerend goed, dan wel op de bestemming daartoe, mits zij niet groter zijn dan 0.15 m2 en geen afmeting groter is dan 0.50 m;
d. aankondigingen ter voldoening aan een wettelijke verplichting, mits de in het wettelijk voorschrift genoemde minimummaten niet worden overschreden. Zijn geen maten vastgesteld, dan zal als maximum zijn toegelaten: een oppervlakte van 0.15 m2 en een afmeting in een richting van 0.50 m;
e. aankondigingen van een verkoping en aankondigingen, waarbij een onroerend goed geheel of gedeeltelijk te koop of te huur wordt aangeboden, voor zolang zij feitelijk betekenis hebben, mits zij worden aangebracht op, aan of in het onroerend, dat te koop of te huur wordt aangeboden, dan wel waarop of waarin de verkoping zal plaatsvinden en mits zij niet groter zijn dan 0.35 m2 en geen afmeting groter is dan 1 m. Haar aantal mag voor elk onroerend goed niet groter zijn dan twee;
f. aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zo lang zij feitelijk betekenis hebben, doch voor niet langer dan vier weken, mits zij niet groter zijn dan 0.75 m2 en geen afmeting groter is dan 1 m. Indien het betreft aankondigingen aan een onroerend goed van daar in te houden wettelijk toegestane uitverkopen of opruimingen, gelden als maximummaten 3 m2 respectievelijk 3 m; voor aankondigingen aan een bioscoop van de daarin te vertonen films gelden geen maximummaten;
g. opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het inwendige gedeelte van het onroerend goed;
h. opschriften, aankondigingen en afbeeldingen op zuilen, borden en muren, welke daarvoor van gemeentewege zijn aangewezen;
i. opschriften, aankondigingen en afbeeldingen op stationsemplacementen;
j. opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, als onderdeel van een gebouw krachtens een bouwvergunning aangebracht;
k. opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, welke dienen tot het openbaren van gedachten of gevoelens, die onder de werking van artikel 7 van de Grondwet vallen;
l. monumenten in de zin van de Monumentenwet en de Monumentenverordening;
Indien een opschrift, aankondiging of afbeelding, aangebracht op, aan of in een onroerend goed overeenkomstig het bepaalde in 3., onder c tot en met i, dat goed of de omgeving daarvan in ernstige mate ontsiert, zijn burgemeester en wethouders bevoegd de eigenaar of gebruiker van het onroerend goed aan te schrijven het opschrift, de aankondiging of de afbeelding binnen een bij de de aanschrijving te bepalen termijn te verwijderen, dan wel op de daarbij aan te geven wijze te wijzigen.
De aanvraag als bedoeld onder 6. dient vergezeld te gaan van een tekening of foto, voldoende duidelijk voor het beoordelen van de aanvraag, aangevende het opschrift, de aankondiging of de afbeelding, welke men wenst aan te brengen, alsmede een beschrijving daarvan, onder meer vermeldende de toe te passen materialen en kleuren. De hier bedoelde stukken dienen in tweevoud te worden overgelegd.
Indien opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, aangebracht op, in of aan een roerend goed, het stadsschoon ontsieren, zijn burgemeester en wethouders bevoegd de eigenaar of gebruiker van dat roerend goed aan te schrijven het opschrift, de aankondiging of de afbeelding binnen een bij de aanschrijving te bepalen termijn te verwijderen, dan wel op de daarbij aan te geven wijze te wijzigen.
Het is de eigenaar of gebruiker van een gebouwd onroerend goed verboden de muren daarvan in een van de omgeving afwijkende kleur te verven, te sausen of te bepleisteren dan wel dit verven, sausen of bepleisteren te gedogen, een en ander indien en voor zover de muren zichtbaar zijn vanaf de openbare weg, het openbaar water, enige andere voor het publiek toegankelijke plaats of vanaf de spoorbaan.
Het is de eigenaar of gebruiker van een gebouwd onroerend goed verboden de ruiten van dat onroerend goed te verven dan wel het verven te gedogen, een en ander indien en voor zover de ruiten zichtbaar zijn vanaf de openbare weg, het openbaar water, enige andere voor het publiek toegankelijke plaats of vanaf de spoorbaan.
16 Indien de kleur(en) van een gebouwd onroerend goed in samenhang met de omgeving het stadsschoon ontsiert/ontsieren, zijn burgemeester en wethouders bevoegd de eigenaar of gebruiker van het onroerend goed aan te schrijven de kleur(en) binnen een bij de aanschrijving te bepalen termijn te verwijderen dan wel op een daarbij aan te geven wijze te wijzigen.
Indien de geblindeerde ramen van een gebouwd onroerend goed in samenhang met de omgeving het stadsschoon ontsieren, zijn burgemeester en wethouders bevoegd de eigenaar of gebruiker van het onroerend goed aan te schrijven de blindering binnen een bij de aanschrijving te bepalen termijn te verwijderen dan wel op een daarbij aan te geven wijze te wijzigen.
Indien een bij een bouwwerk behorend erf wordt gebruikt voor het stallen van een of meer motorrijtuigen op meer dan twee wielen zodanig, dat het stadsschoon wordt ontsierd, zijn burgemeester en wethouders bevoegd de eigenaar of gebruiker van dat erf aan te schrijven zorg te dragen, dat motorrijtuigen als bovenbedoeld van het erf of van een nader aan te duiden gedeelte daarvan worden verwijderd en verwijderd gehouden.
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. weg: de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;
b. voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:
3. invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
4. kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen;
c. parkeren: het laten stilstaan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.
Het is verboden een voertuig op de weg te parkeren:
a. met het kennelijke doel dit op te slaan, te verhandelen, te huur aan te bieden of te slopen;
b. terwijl daaraan andere dan geringe herstel of nderhoudswerkzaamheden worden verricht, door of vanwege iemand die er zijn bedrijf of nevenbedrijf van maakt voertuigen te herstellen of te stallen;
c. met het kennelijke doel door middel daarvan commerciële reclame te maken.
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Het is verboden een voertuig op de weg nabij een woning of ander voor dagelijks gebruik bestemd gebouw te parkeren, indien als gevolg van de omvang van dit voertuig en de afstand tot het desbetreffende gebouw de lichtinval in, het uitzicht uit of de toegang tot dat gebouw op voor de bewoners of gebruikers hinderlijke wijze wordt belemmerd.
Dit verbod is niet van toepassing:
a. op wegen, zoals bedoeld in artikel 5.1.1, onder a;
b. op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;
c. op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.
Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid of in het belang van de bruikbaarheid van de weg, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van handel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven dan wel diensten aan te bieden.
Bij de aanvraag van de vergunning als bedoeld in het eerste lid dient de aanvrager een verklaring omtrent gedrag als bedoeld in de artikelen 19 e.v. van de "Wet op de Justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag" over te leggen, alsmede een bewijs van registratie als bedoeld in de Registratieverordening van het Hoofdbedrijfsschap Detailhandel en, voor zover vereist, een vestigingsvergunning als bedoeld in de vestigingsbesluiten voor ambulante handel.
Het verbod geldt niet:a. ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. b voor het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van goederen door - of door huisgenoten of personeel van - hem die dit mede doet ter exploitatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwc.c
voor het te koop aanbieden of verkopen van goederen op de plaats die is aangewezen voor het houden van een markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt;
voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats bedoeld in artikel 5.2.3.
De vergunning kan worden geweigerd:
in het belang van de openbare orde;
in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;
wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels geven betreffende de verlening van de vergunning bedoeld in het eerste lid.
Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats:
met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden dan wel diensten aan te bieden;
anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in het eerste lid.
De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een markt, zulks gedurende de tijden dat de markt gehouden wordt, voor een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1, of voor het organiseren van een markt als bedoeld in artikel 5.2.4.
Een vergunning kan worden geweigerd:
in het belang van de openbare orde;
in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
indien de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;
wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;
vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan.
a. het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.
de weigeringsgrond van het vierde lid, onder b, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer;
de weigeringsgrond van het vierde lid, onder c, geldt niet voor bouwwerken.
Het college houdt de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het vijfde lid, tot de dag waarop de beslissing over de Wet-milieubeheervergunningaanvraag is genomen.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester:
in of op een - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats een markt te organiseren of toe te laten, waar ter plaatse aanwezige goederen worden verhandeld;
toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven, dat in of op een - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijk gebouw of plaats met een kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen aan publiek aan te bieden, te verkopen of te verstrekken.
Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.
Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:
in het belang van de openbare orde;
in het belang van een krachtens de Gemeentewet ingestelde markt.
Deze paragraaf verstaat onder:
a woonschip: elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot, een als hoofdverblijf geldend dag of nachtverblijf van een of meer personen;
b ligplaats: een gedeelte van het openbaar water dat door een woonschip met bijbehorende en eventueel extra voorzieningen mag worden ingenomen;
c bijbehorende voorzieningen: zaken zonder welke het gebruik van het schip als woning niet goed mogelijk is, zoals een bijboot met een oppervlakte kleiner of gelijk aan 5 m2, een steiger en een loopplank;
d extra voorzieningen: zaken zonder welke het gebruik van het schip als woning wel goed mogelijk is, zoals een terrasboot en een vlot;
e openbaar water: alle wateren die, al dan niet met enige beperking, voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn;
f wachtlijst: een door Burgemeester en Wethouders aan te houden lijst waarop personen zich kunnen laten plaatsen, die voor een ligplaatsvergunning in aanmerking willen komen.
De in deze verordening genoemde maten worden uitwendig gemeten daar waar zij het grootst zijn. De hoogte wordt gemeten vanaf de waterlijn. Ondergeschikte bouwdelen zoals lichtkoepels en antennes worden, voor zover zij geen belemmering voor de scheepvaart opleveren, niet meegerekend.
Het is verboden om zonder een vergunning van Burgemeester en Wethouders met een woonschip een ligplaats in te nemen.
Het verbod in artikel 5.3.3 is niet van toepassing op woonschepen die in aanbouw of in reparatie zijn, zolang zij zich op of aan een scheepswerf dan wel in of bij een reparatieinrichting bevinden.
De Raad stelt een ligplaatsenplan vast waarin wordt aangegeven op welke locaties een ligplaatsvergunning voor woonschepen kan worden verleend.
In het plan kunnen ligplaatsen worden aangewezen die uitsluitend bestemd zijn voor voormalige bedrijfsvaartuigen die gebruikt worden als woonschepen.
In het plan is aangegeven wie de eigenaar is van het water en de wal.
Een ligplaatsvergunning wordt aangevraagd op een door Burgemeester en Wethouders vastgesteld formulier.
Burgemeester en Wethouders beslissen over een aanvraag van een ligplaatsvergunning binnen dertien weken na de dag, waarop het aanvraagformulier is ontvangen.
Een ligplaatsvergunning kan worden geweigerd indien:
a voor de ligplaats al vergunning is verleend;
b de aanvrager niet beschikt over een woonschip;
c het woonschip met voorzieningen langer, breder, hoger of dieper is dan aangegeven op het bij deze verordening behorende ligplaatsenplan en/of de bijbehorende of extra voorzieningen in strijd zijn met de door Burgemeester en Wethouders daarvoor vastgestelde voorschriften;
d het woonschip met eventuele voorzieningen belemmeringen kan veroorzaken aan het verkeer te water of te land of voor het beheer van de oever;
het uiterlijk van het woonschip met eventuele voorzieningen naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders afbreuk doet aan het aanzien van de gemeente of het landschap verstoort;
het woonschip niet voldoet aan de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde eisen van veiligheid en gezondheid;
g het aannemelijk is dat het woonschip zal worden gebruikt voor een ander doel dan als hoofdverblijf van één of meer personen;
h het niet aannemelijk is dat de aanvrager binnen 26 weken na het verlenen van de vergunning met het woonschip de plaats waarvoor de ligplaatsvergunning is verleend, kan innemen;
i de onderlinge afstand tussen de naar elkaar gekeerde buitenwanden van de opbouwen van naast elkaar gelegen woonschepen minder dan 5 meter bedraagt;
j de onderlinge afstand tussen de woonschepen met de bijbehorende en/of extra voorzieningen minder dan 2 meter bedraagt;
het maximale aantal ligplaatsen, zoals aangegeven op het desbetreffende onderdeel van het ligplaatsenplan, wordt overschreden.
De ligplaatsvergunning wordt gesteld op naam van de aanvrager.
De ligplaatsvergunning vermeldt de naam van de aanvrager, de plaatsaanduiding van de desbetreffende ligplaats, de bijbehorende en/of extra voorzieningen en de kenmerken van het woonschip.
Burgemeester en Wethouders kunnen voorschriften verbinden aan een ligplaatsvergunning ter bescherming van de belangen, die deze verordening beoogt te dienen.
Opaanvraag van de vergunninghouder en van de rechtverkrijgende schrijven Burgemeester en Wethouders de vergunning over op de naam van de rechtverkrijgende.
Een overdracht van een ligplaatsvergunning wordt aangevraagd op een door Burgemeester en Wethouders vastgesteld formulier.
Indien de vergunninghouder voornemens is het woonschip te vervangen, dan wel uitbreiding in de omvang van het woonschip aan te brengen, dient vooraf bij Burgemeester en Wethouders een aanvraag tot wijziging van de ligplaatsvergunning te worden ingediend.
Op een aanvraag tot wijziging van een ligplaatsvergunning is het bepaalde in artikel 5.3.1.6, eerste, tweede en derde lid onder b tot en met j, van toepassing.
Wijzigingen aan en/of uitbreidingen van bijbehorende en/of extra voorzieningen dienen vooraf aan Burgemeester en Wethouders te worden gemeld.
Burgemeester en Wethouders kunnen de ligplaatsvergunning intrekken indien:
a de ligplaatsvergunning ten gevolge van onjuiste opgave of informatie is verleend;
b de gegevens in de ligplaatsvergunning niet meer overeenstemmen met de werkelijke situatie;
c niet wordt voldaan aan de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften;
d het woonschip waarop de vergunning betrekking heeft naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders afbreuk doet aan het aanzien van de gemeente of het landschap verstoort;
e het woonschip waarop de vergunning betrekking heeft niet meer voldoet aan de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde eisen van veiligheid en gezondheid;
f het woonschip waarop de vergunning betrekking heeft zonder toestemming van Burgemeester en Wethouders gedurende een periode langer dan 12 aaneengesloten weken buiten de gemeente verblijft;
g op de ligplaats voorzieningen aanwezig zijn die niet zijn vermeld op de ligplaatsvergunning, danwel niet ingevolge artikel 5.3.1.8 lid 3 aan Burgemeester en Wethouders zijn gemeld;
h het woonschip wordt gebruikt voor een ander doel dan als hoofdverblijf van één of meer personen;
i op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning, de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist, intrekking of wijziging wordt gevorderd;
Indien de aanvraag om een ligplaatsvergunning wordt geweigerd omdat de gewenste ligplaats aan een ander is toegewezen, wordt de naam van de aanvrager op zijn verzoek op een door Burgemeester en Wethouders aan te houden wachtlijst geplaatst.
Zij die in het bezit zijn van een ligplaatsvergunning kunnen zich eveneens op de wachtlijst laten plaatsen.
De volgorde op de wachtlijst wordt bepaald op basis van de datum van de aanvraag.
Indien één van de op grond van artikel 5.3.1.5, eerste lid, aangegeven plaatsen vrijkomt, stellen Burgemeester en Wethouders de op de wachtlijst geplaatste gegadigden, te beginnen met de hoogst geplaatste, in de gelegenheid een nieuwe aanvraag voor een ligplaatsvergunning in te dienen.
In deze gevallen kan de ligplaatsvergunning slechts worden geweigerd op grond van de omstandigheden, vermeld in artikel 5.3.1.6, derde lid onder b tot en met j.
Indien aan de in het tweede lid bedoelde personen een ligplaatsvergunning wordt verleend naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het vierde lid, komt de eerder verleende ligplaatsvergunning te vervallen. Tevens wordt in dat geval de naam van de betrokken persoon van de wachtlijst geschrapt.
Indien de aanvraag niet binnen zes weken na de datum van verzending van het in het vierde lid bedoeld schrijven is ontvangen, wordt aangenomen dat geen prijs meer op een ligplaatsvergunning wordt gesteld en wordt de naam van de betrokken persoon van de wachtlijst geschrapt;
Zij die binnen de gestelde termijn van zes weken wel reageren en gemotiveerd melden geen gebruik te willen maken van de gelegenheid een aanvraag voor een nieuwe ligplaatsvergunning in te dienen, behouden de registratie alsmede de positie op de wachtlijst.
De vergunninghouder is bij het innemen van een ligplaats en bij het uitvoeren van werkzaamheden van gemeentewege aan of nabij de ligplaats verplicht de door of namens Burgemeester en Wethouders gegeven aanwijzingen op te volgen.
De vergunninghouder is verplicht gevolg te geven aan de door Burgemeester en Wethouders gegeven bevelen en aanwijzingen in het belang van de openbare orde of van de vrijheid of veiligheid van het verkeer.
Deze paragraaf verstaat onder:
vaartuig: elk vervoermiddel op of in het water, drijvende werktuigen en vlotten daaronder begrepen, hoe dan ook genaamd, van welke grootte, inhoud en inrichting dan ook en door welke kracht zij dan ook in beweging worden gebracht of worden voortbewogen, met uitzondering van woonschepen en voormalige bedrijfsvaartuigen die gebruikt worden als woonschepen;
passagiersschip: een vaartuig dat middel van vervoer en/of verblijf is of hoofdzakelijk gebezigd wordt voor het bedrijfsmatig vervoer en/of verblijf van personen;
bedrijfsvaartuig: elk vaartuig dat als magazijn of bergplaats voor goederen of ten behoeve van het uitoefenen van een bedrijf gebruikt wordt;
pleziervaartuig: elk vaartuig, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt voor de recreatie, niet zijnde een passagiersschip;
horecabedrijf: een inrichting die uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor het tegen vergoeding verstrekken van logies, schenken van dranken of bereiden of verstrekken van spijzen voor directe consumptie;
terras: een buiten de besloten ruimte liggend gedeelte van een horecabedrijf waar dranken of spijzen voor consumptie ter plaatse worden verstrekt en genuttigd;
terrasboot: elk niet overdekt vaartuig dat gebruikt wordt als terras;
seizoensvergunning voor een terrasboot: een vergunning voor het afmeren van een terras boot met een geldigheidsduur van maximaal 6 maanden;
tijdelijke vergunning voor een terrasboot: een vergunning voor het afmeren van een terrasboot met een geldigheidsduur van maximaal 10 aaneengesloten dagen;
vaste ligplaats: een gedeelte van het openbaar water dat voor minimaal één jaar door een vaartuig met bijbehorende voorzieningen mag worden ingenomen;
ligplaats: een gedeelte van het openbaar water dat door een vaartuig met bijbehorende voorzieningen of voorwerp, zoals een balk, boom, plank of visbun, mag worden ingenomen;
bijbehorende voorzieningen: zaken zoals een steiger en een loopplank;
openbaar water: alle wateren die, al dan niet met enige beperking, voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn;
havengebied: al het openbaar water binnen de grenzen van de gemeente dat in beheer en onderhoud is van de gemeente;
passantenhaven: een gedeelte van het havengebied dat bestemd is voor het tijdelijk afmeren van pleziervaartuigen; deze gedeelten liggen aan de Beestenmarkt, de Oude Herengracht en aan de Haven. Hiermee zijn niet de particuliere passantenhavens bedoeld.
openbare ijs: het ijs dat in de openbare wateren ligt;
openbare ijsbaan: het ijs in de Zoeterwoudsesingel tussen de Jan van Houtbrug en de Utrechtsebrug.
De in deze verordening genoemde maten worden uitwendig gemeten daar waar zij het grootst zijn. De hoogte wordt gemeten vanaf de waterlijn. Ondergeschikte bouwdelen zoals antennes worden, voor zover zij geen belemmering voor de scheepvaart opleveren, niet meegerekend.
Het is verboden om zonder een vergunning van Burgemeester en Wethouders met een bedrijfsvaartuig, passagiersschip of terrasboot een ligplaats in te nemen.
Het is verboden om zonder een vergunning van Burgemeester en Wethouders met een (plezier)vaartuig een ligplaats in te nemen in het havengebied en/of balken, bomen, planken of visbunnen te hebben liggen.
Het verbod in lid 1 is niet van toepassing op passagiersschepen langs de Zijlsingel tussen de Weverbrug en de Schrijversbrug.
Het verbod in lid 2 is niet van toepassing op pleziervaartuigen in de passantenhavens.
Het is verboden om zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders een steiger of enig ander afmeervoorziening aan te brengen.
Het verbod in artikel 5.3.2.3, lid 1 en 2 is niet van toepassing op vaartuigen die in aanbouw of in reparatie zijn, zolang zij zich op of aan een scheepswerf dan wel in of bij een reparatieinrichting bevinden.
De raad stelt een ligplaatsenplan vast waarin wordt aangegeven op welke locaties een vaste ligplaatsvergunning voor bedrijfsvaartuigen en passagiersschepen kan worden verleend (ligplaatsenplan bedrijfsvaartuigen, plan A).
De raad stelt een ligplaatsenplan vast waarin wordt aangegeven op welke locaties een ligplaatsvergunning voor terrasboten kan worden verleend (ligplaatsenplan terrasboten, plan B);
De raad stelt een ligplaatsenplan vast waarin wordt aangegeven op welke locaties een ligplaatsvergunning voor pleziervaartuigen kan worden verleend (Ligplaatsenplan pleziervaartuigen, plan C).
Een vaste ligplaatsvergunning kan worden geweigerd indien:
a. voor de ligplaats al vergunning is verleend;
b. de aanvrager niet beschikt over een bedrijfsvaartuig of passagiersschip;
c. het bedrijfsvaartuig of passagiersschip met voorzieningen langer, breder of hoger is dan aangegeven in het bij deze verordening behorende ligplaatsenplan A en/of de bijbehorende voorzieningen in strijd zijn met de door Burgemeester en Wethouders daarvoor vastgestelde voorschriften;
d. het bedrijfsvaartuig of passagiersschip met eventuele voorzieningen belemmeringen kan veroorzaken aan het verkeer te water of te land of voor het beheer van de oever;
e. het uiterlijk van het bedrijfsvaartuig of passagiersschip met eventuele voorzieningen naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders afbreuk doet aan het aanzien van de gemeente of het landschap verstoort;
f. het bedrijfsvaartuig of passagiersschip met eventuele voorzieningen niet voldoet aan de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde eisen van veiligheid, milieu en gezondheid;
g. het niet aannemelijk is dat de aanvrager binnen 13 weken na het indienen van de aanvraag met het bedrijfsvaartuig of passagiersschip de plaats waarvoor de vaste ligplaatsvergunning is aangevraagd, kan innemen;
h. de aanvrager niet voldoet aan de eisen die gesteld zijn op grond van
het bepaalde bij of krachtens de Binnenschepenwet;
i. het maximale aantal ligplaatsen, zoals aangegeven op het desbetreffende onderdeel van het ligplaatsenplan bedrijfsvaartuigen, wordt overschreden.
Een ligplaatsvergunning voor een seizoen en/of kortere periode kan worden geweigerd indien:
a voor de ligplaats al vergunning is verleend;
b de aanvrager niet beschikt over een terrasboot;
c de veiligheid op, de reinheid van, en/of de openbare orde op het water en/of haar oevers in gevaar wordt gebracht;
d het verlenen van de vergunning de rechten en/of vrijheden van anderen aantast, dan wel overlast tot gevolg heeft;
e de terrasboot belemmeringen kan veroorzaken aan het verkeer te water of te land;
f de lengte van de terrasboot meer bedraagt dan de breedte van het bijbehorende perceel tenzij de afstand tussen het bijbehorende perceel en de terrasboot meer dan 5 meter bedraagt;
g de terrasboot wordt voorzien van een overkapping, van welk materiaal dan ook;
h de terrasboot wordt voorzien van een tapmogelijkheid;
i de terrasboot niet voldoet aan de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde eisen van veiligheid en gezondheid;
j de aanvraag niet in overeenstemming is met de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde voorschriften.
Een seizoensvergunning voor een terrasboot wordt, naast de gevallen zoals bedoeld in het derde lid van dit artikel, tevens geweigerd indien:
a. de periode niet ligt tussen Goede vrijdag en de laatste dag van de viering van 3 october;
b. het maximale aantal toegestane seizoensterrasboten voor het bepaalde gedeelte van het openbaar water, zoals aangegeven in het ligplaatsenplan B, wordt overschreden;
c. deze niet ten behoeve van een horecabedrijf is;
d. het uiterlijk en de inrichting van de terrasboot naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders afbreuk doet aan het aanzien van de gemeente;
e. de terrasboot boven de kademuur uitsteekt;
f. de ligplaats niet is gelegen in de onmiddellijke nabijheid van het horecabedrijf.
Een vergunning voor een terrasboot voor een kortere periode dan een seizoen wordt, naast de gevallen zoals bedoeld in het derde lid van dit artikel, tevens geweigerd indien:
a. de aanvraag betrekking heeft op een langere periode dan 10 aaneengesloten dagen;
b. de tijd tussen twee opeenvolgende perioden minder dan 2 maanden bedraagt;
c. het maximale aantal van 4 maal per jaar per inrichting wordt overschreden;
d. het maximale aantal toegestane tijdelijke terrasboten voor het bepaalde gedeelte van het openbaar water, zoals aangegeven op het ligplaatsenplan B, wordt overschreden;
e. de ligplaats niet is gelegen in de onmiddellijke nabijheid van het dienende pand.
Een (ligplaats)vergunning kan worden geweigerd indien:
a. voor de (lig)plaats al vergunning is verleend;
b. het (plezier)vaartuig, de balken, bomen, planken of visbunnen belemmeringen kan/kunnen veroorzaken aan het verkeer te water of te land;
c. het ter plaatse geldende bestemmingsplan het niet toestaat;
d. het uiterlijk van het (plezier)vaartuig, de balken, bomen, planken of visbunnen naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders afbreuk doet aan het aanzien van de gemeente;
e. het niet aannemelijk is dat de aanvrager binnen 12 weken na het indienen van de aanvraag met het (plezier)vaartuig, de balken, bomen, planken of visbunnen de plaats waarvoor de (ligplaats)vergunning is aangevraagd, kan innemen;
f. de aanvraag niet in overeenstemming is met de door Burgemeester en Wethouders gestelde voorschriften;
g. het (plezier)vaartuig langer, breder of hoger is dan in het ligplaatsenplan, plan C, voor de betreffende locatie aangegeven maten en/of de bijbehorende voorzieningen in strijd zijn met de door Burgemeester en Wethouders daarvoor vastgestelde voorschriften;
h. het maximaal aantal ligplaatsen, zoals aangegeven op het desbetreffende onderdeel van het ligplaatsenplan C, wordt overschreden;
i. de lengte van het pleziervaartuig gelegen aan particuliere wal meer bedraagt dan de breedte van het bijbehorende perceel;
Lid 1 is niet van toepassing op een vaste ligplaatsvergunning voor een bedrijfsvaartuig. Op aanvraag van de vergunninghouder en van rechtverkrijgende van een vaste ligplaatsver gunning voor een bedrijfsvaartuig schrijven Burgemeester en Wethouders, in het geval het bedrijfsvaartuig met voorzieningen wordt verkocht, de vergunning over op de naam van de rechtverkrijgende.
Op een aanvraag tot wijziging van een:
a vaste ligplaatsvergunning voor bedrijfsvaartuigen en passagiersschepen is het bepaalde in artikel 5.3.2.6, eerste, tweede en derde lid, onder b tot en met i, van toepassing;
b ligplaatsvergunning voor terrasboten is het bepaalde in artikel 5.3.2.7, eerste, tweede, derde lid onder b tot en met j, vierde en vijfde lid van toepassing;
c vaste) (ligplaats)vergunning voor (plezier)vaartuigen, balken, bomen, planken of visbunnen is het bepaalde in artikel 5.3.2.8, eerste, tweede, derde en vierde lid onder b tot en met i., van toepassing.
Burgemeester en Wethouders kunnen de (ligplaats)vergunning intrekken indien:
a. de (ligplaats)vergunning ten gevolge van onjuiste opgave of informatie is verleend;
b. de gegevens in de (ligplaats)vergunning niet meer overeenstemmen met de werkelijke situatie;
c. niet wordt voldaan aan de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften;
d. het vaartuig (waaronder bedrijfsvaartuig, passagiersschip, terrasboot en pleziervaartuig), de balken, bomen, planken of visbunnen waarop de (ligplaats)vergunning betrekking heeft naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders afbreuk doet aan het aanzien van de gemeente;
e. het vaartuig (waaronder bedrijfsvaartuig, passagiersschip, terrasboot en pleziervaartuig) waarop de (ligplaats)vergunning betrekking heeft niet meer voldoet aan de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde eisen van veiligheid;
f. op de ligplaats voorzieningen aanwezig zijn die niet zijn vermeld op de (ligplaats)vergunning op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning, de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist, intrekking of wijziging wordt gevorderd;
h. de vergunninghouder hierom verzoekt;
i. de vergunninghouder zijn betalingsverplichtingen inzake het verschuldigde binnenhavengeld niet nakomt;
j. de vergunning strijdig blijkt te zijn met een vergunning, die op grond van het Ligplaatsenplan behorend bij de Woonschepenverordening 2000 verleend is dan wel verleend kan worden.
Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
Het is aan allen, die niet met de bediening der bruggen belast zijn, verboden:
a. de sluittoestellen en de afsluitinrichtingen van bruggen of wel die bruggen zelve in beweging te brengen;
b. zich binnen de afsluitinrichtingen van afgesloten bruggen te begeven of te bevinden;
c. zich op het beweegbare gedeelte van bruggen te bevinden, wanneer deze niet voor het verkeer geopend zijn.
De verboden in het eerste en derde lid gelden niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
De schipper, die een door Burgemeester en Wethouders aan een andere schipper toegekende (vaste) ligplaats heeft ingenomen, is verplicht deze onmiddellijk in te ruimen, wanneer de rechthebbende haar wenst in te nemen.
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:
in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
a. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;
b. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:
a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;
b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door het college aangewezen plaatsen;
c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;
d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door het college aangewezen plaatsen;
e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:
a. op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;
b. binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.
Het verbod geldt niet indien en voorzover het betreft:
a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;
b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;
c. vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Overtreding van het bij of krachtens de in deze verordening genoemde artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak, met uitzondering van de artikelen genoemd in het tweede lid.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn, naast de ambtenaren aangewezen in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) tevens belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.
1. De Algemene plaatselijke verordening 2005, alsmede de geluidhinderverordening, de verordening op de seksinrichtingen, de verordening op het Stadsschoon, de verordening op de woonschepen 2000 en de verordening op de wateren, bedrijfsvaartuigen e.d. worden met ingang van de datum genoemd in het eerste lid ingetrokken.
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.
Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.
De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening vastgestelde plannen, genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voorzover de rechtsgrond waarop deze zijn gebaseerd ook vervat zijn in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.