Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Leiden

Algemene plaatselijke verordening 2007 Leiden (APV)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLeiden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene plaatselijke verordening 2007 Leiden (APV)
CiteertitelAlgemene Plaatselijke Verordening 2007 Leiden (APV)
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

1. de oorspronkelijke tekst van de Algemene Plaatselijke Verordening 2007 is op 22-04-2008 vastgesteld (RV 08.0014)

2. Opmerking bij art. 4.1.2. Het College onderscheidenlijk de Burgemeester is voornemens om de viering van 3 oktober, de jazzweek, de lakenfeesten en de viering van Koninginnedag aan te wijzen. Met de aanwijzing van delen van de stad wordt aangesloten bij het evenementenbeleid.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 149.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1. Gebiedsaanwijzing maximale stallingsduur fietsen (APV 5.1.12).

2. Beleidsregels voor terrassen & terrasboten (APV 2.3.1.2).

3. Bij besluit van burgemeester en wethouders van 30 september 1988 is het hondenras pit­bull-terriër (of een door kruising daarmee verwant ras) aangewezen als gevaarlijk hondenras (APV 2.4.19).

4. Gebiedsaanduiding artikel 64A van de APV, alcohol- en drugsgebruikverbod (APV 2.7.1.).

5. Beleidsregel voor gebiedsontzegging Valkenpad e.o. (APV 2.1.1.2).

6. Beleidsregel voor gebiedsontzegging Papegaaisbolwerk e.o. (APV 2.1.1.2).

7. Aanwijzingsbesluit gebieden met alcohol- en drugsverbod (APV)

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-06-200901-01-200917-07-2010art. 4.1.1, 4.1.2, 4.1.3 en 4.1.4

26-05-2009

Stadsblad, 05-06-2009

RV 09.0041

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening 2007 Leiden (APV)

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

    • a.

      Weg:

      1. de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

      2. de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

      3. de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, die uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

      4. andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

    • b.

      Openbaar water: alle wateren die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.

    • c.

      Bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet.

    • d.

      de rechthebbende: eenieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

    • e.

      Voertuigen: alle voertuigen, als bedoeld in artikel 1, onder a en onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:

      1. treinen en trams;

      2. kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

    • f.

      Vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

    • g.

      Woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

    • h.

      Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

    • i.

      Gebouw: elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

    • j.

      Vee: dieren die behoren tot de diersoorten genoemd in bijlage A van de Meststoffenwet.

    • k.

      Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

    • l.

      Onder hoogspanningsleiding wordt verstaan een leiding behorend tot het landelijk hoogspanningsnet zoals bedoeld in de Elektricitieitswet.

Artikel 1.2 Beslistermijn
  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 1.3 Indiening aanvraag
  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2.

    Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen
  • 1.

    Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Een vergunning of ontheffing kan in ieder gevalworden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1.7 Termijnen

(Vervallen)

Artikel 1.8 Inzage vergunning of ontheffing.

De houder van een vergunning of ontheffing is verplicht deze op eerste vordering van een ambtenaar, belast met de zorg voor de naleving van een of meer bepalingen van deze verordening ter inzage af te geven aan deze ambtenaar.

Hoofdstuk 2 Openbare orde
Afdeling 1: Orde en veiligheid op de weg
Paragraaf 1: Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden
  • 1.

    Het is verboden op de weg deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2.

    Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten die door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2.1.1.2 Gebiedsontzegging

Het is degene aan wie dit door of namens de burgemeester in het belang van de openbare orde of zedelijkheid schriftelijk vooraf bekend is gemaakt verboden zich anders dan in een openbaar middel van vervoer te bevinden op of aan door de burgemeester aangewezen wegen en plaatsen gedurende de uren daarbij genoemd. Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking genoemde periode.

Paragraaf 2:Betoging
Artikel 2.1.2.1 Optochten

(Vervallen)

Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat de betoging zal worden gehouden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van wat in artikel 2.1.2.4, eerste lid, hierover is bepaald.

  • 2.

    Onder openbare plaats wordt verstaan: een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.2, eerste lid, genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2.1.2.4 Te verstrekken gegevens
  • 1.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 2.

    Degene die de kennisgeving inlevert ontvangt daarvan een bewijs, waarin het tijdstip van inlevering is vermeld.

  • 3.

    De in artikel 2.1.2.2. eerste lid bedoelde kennisgeving wordt geacht eerst dan gedaan te zijn wanneer het in het formulier volledig en naar waarheid is ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld en het in het tweede lid bedoelde bewijs van ontvangst is uitgereikt.

  • 4.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en veiligheid voorschriften geven ter verzekering van een redelijke en veilige afwikkeling van het verkeer, ter beveiliging van personen of goederen, ter voorkoming van ernstige hinder voor anderen dan de deelnemers aan de optocht en ter voorkoming van strafbare feiten.

Paragraaf 3 Beperking verspreiding gedrukte stukken
Artikel 2.1.3.1

(gereserveerd)

Paragraaf 4: Vertoningen e.d. op de weg
Artikel 2.1.4.1 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

(Vervallen)

Artikel 2.1.4.2 Dienstverlening
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg op te treden als dienstverlener of zijn diensten als zodanig aan te bieden.

  • 2.

    De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    a. de openbare orde;

    b. het voorkomen of beperken van overlast;

    c. de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    d. de zedelijkheid of de gezondheid.

Artikel 2.1.4.3 Straatartiest
  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op of aan door de burgemeester aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 2.

    De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 2.1.4.4 Wanordelijkheden

Ieder, die op of aan de weg of op openbaar water muziek ten gehore brengt of door middel van het gesproken woord dan wel door middel van afbeelding of geschrift, gedachten of gevoelens openbaart, reclame maakt of propaganda verspreidt, is verplicht om indien zich daarbij wanordelijkheden voordoen op een daartoe strekkend bevel van een daartoe bevoegd ambtenaar terstond de handeling te staken.

Paragraaf 5: Bruikbaarheid van de weg
Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, in, aan,over of boven de weg
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een voorwerp op, in, aan, over of boven de weg te plaatsen, aan te brengen of te hebben. Dit verbod is van vereenkomstige toepassing op vaartuigen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      vlaggen, wimpels of vlaggenstokken indien deze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

    • b.

      zonneschermen, mits ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:

      - geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt;

      - geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;

      - geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

    • c.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

    • d.

      voertuigen;

    • e.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • f.

      evenementen als bedoeld in artikel 2.2.1;

    • g.

      terrassen als bedoeld in artikel 2.3.1.2, vijfde lid;

    • h.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3;

    • i.

      winkelwagentjes;

    • j.

      vaste containers die van gemeentewege zijn geplaatst ten behoeve van de al dan niet gescheiden inzameling van huishoudelijk afval.

    • k.

      uitstallingen en zaken ter verfraaiing van de entree indien:

      I. deze binnen 100 cm van de gevel van het betreffende pand blijven en

      II. de strook voor visueel gehandicapten en de ruimte 50 cm aan weerszijden vande strook vrij blijven van obstakels en

      III. de resterende vrije- of stoepruimte minimaal 150 cm bedraagt, met uitzonderingvan de trottoirs van de Stationsweg, de Steenstraat, de Nieuwe Beestenmarkt (oostzijde), de Turfmarkt, het Kort Rapenburg (oostzijde), de Breestraat, de Korevaarstraat en de Doezastraat waar vanwege de belangrijke functie voor het voetgangerverkeer de vrije doorgang voor voetgangers minimaal 200 cm moet bedragen of zoveel het straatprofiel toelaat, en

      IV. in voetgangersgebieden een minimale ruimte van 300 cm overblijft voor een ongehinderd passeren van het alarmverkeer.

  • 3.

    Het is verboden op, aan, over of boven de weg een voorwerp of stof waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien:

    • a.

      deze door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengt aan de weg,

    • b.

      gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik van de weg, of

    • c.

      een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van. de weg.

  • 4.

    Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 5.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 6.
    • a.

      Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

    • b.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

    • c.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voor vergunningplichtige bouwwerken;

    • d.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet indien en voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.

  • 4.

    Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatie- verordening

Artikel 2.1.5.3 Maken, veranderen van een uitweg
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3.

    De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente;

    • e.

      de vergunning wordt geweigerd wanneer het gebruik van een uitrit leidt tottegenstrijdigheid met het bestemmingsplan.

  • 4..

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

Paragraaf 6: Veiligheid op de weg
Artikel 2.1.6.1 Veroorzaken van gladheid
  • 1.

    Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 4e, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes
  • 1.

    Het is verboden van aangewezen wegengebruik te maken door het laten staan en doen laten staan van winkelwagentjes.

  • 2.

    De eigenaar, of de door deze gemachtigde bedrijfsleider van een bedrijf, dat ten behoeve van het winkelend publiek winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze winkelwagentjes te voorzien van niet door het publiek verwijderbare kenmerken, die duidelijk aangeven door welk bedrijf de winkelwagen ter beschikking is gesteld.

  • 3.

    De in het tweede lid van deze bepaling bedoelde eigenaar of de door hem gemachtigde bedrijfsleider is verplicht de door het publiek op de weg achtergelaten winkelwagentjes welke een kenmerk dragen van zijn bedrijf onmiddellijk na een desbetreffende waarschuwing van de politie, doch in elk geval binnen een uur na winkelsluiting daarvan te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 4.

    Het in het eerste lid vervatte verbod geldt niet voor de als verzamelplaatsen van winkelwagentjes ingerichte en als zodanigdoor het college aangewezenweggedeelten.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel kan het college de eigenaar of de door deze gemachtigde bedrijfsleider van een bedrijf als bedoeld in het tweede lid verplichten tot het op de winkelwagentjes aanbrengen van een muntslot tegen diefstal, indien zulks met het oog op het tegengaan van het laten staan en doen laten staan van winkelwagentjes op de weg, in samenhang met de situatie ter plaatse, noodzakelijk is.

  • 6.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet indien en voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2.1.6.3 Hinderlijke beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijzedat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.1.6.5 Kelderingangen e.d.
  • 1.

    Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.1.6.6 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
  • 1.

    Het is verboden te roken in parken of bossen of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door het college aangewezen periode.

  • 2.

    Het is verboden in parken of bossen een afstand van honderd meter daarvan, voorzover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.

Artikel 2.1.6.7 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
  • 1.

    Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,3 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet indien en voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.1.6.8 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2.1.6.9 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het college maakt van tevoren aan de rechthebbende zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2.1.6.10 Objecten onder hoogspanningslijn
  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2.1.6.11 Veiligheid op het ijs
  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening.

Afdeling 2: Toezicht op evenementen en samenkomsten
Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving
  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5.2.4 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.2.1, 2.1.4.1, 2.1.4.2, 2.1.4.3 en 2.3.3.1 van deze verordening.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan: een herdenkingsplechtigheid.

  • 3.

    evenemententerrein: de ruimte die in de evenementenvergunning is aangegeven om de activiteiten te laten plaatsvinden en het publiek in staat te stellen daarnaar te kijken of eraan deel te nemen.

Artikel 2.2.2 Evenement
  • 1.

    Het is verboden, zonder vergunning van de Burgemeester een evenement te houden of te doen houden.

  • 2.

    De Burgemeester kan bij de beoordeling van een aanvraag om vergunning de volgende belangen in aanmerking nemen:

    • a.

      de mate waarin door het evenement beslag wordt gelegd op de ruimte, de tijd en de hulpdiensten;

    • b.

      het aantal bezoekers dat wordt verwacht;

    • c.

      of de aard van het evenement zich verdraagt met het karakter of de bestemming van de gevraagde locatie;

    • d.

      of er gevaar bestaat voor de openbare orde, gezondheid of veiligheid, waaronder de brandveiligheid en het belang van het voorkomen van wanordelijkheden;

    • e.

      of er gevaar bestaat voor belemmeringen van het verkeer;

    • f.

      of er gevaar bestaat voor een onevenredige belasting van het woon- of leefklimaat in de omgeving van het evenement;

    • g.

      of er gevaar bestaat voor verontreiniging, aantasting van het uiterlijk aanzien van de stad, beschadiging van de groenvoorzieningen of van voorzieningen voor het openbaar nut;

    • h.

      of de organisator voldoende waarborgen biedt of kan bieden voor een goed verloop van het evenement,

    • i.

      of de organisator voldoende waarborgen biedt om de schade aan het milieu te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken.

  • 3.

    De Burgemeester kan de vergunning weigeren ter bescherming van de in het tweede lid genoemde belangen, dan wel aan de vergunning voorschriften en beperkingen verbinden met het oog op de in het tweede lid bedoelde belangen en ter verzekering van de nakoming van deze voorschriften in de vergunning bepalen dat een borgsom moet worden verstrekt voordat het evenement wordt gehouden.

  • 4.

    Een aanvraag om een vergunning als bedoeld in het eerste lid moet worden ingediend uiterlijk acht weken voor de datum van het evenement. De Burgemeester kan van de hiervoor vermelde termijn afwijken of voor bijzondere, periodiek terugkerende evenementen gelet op de benodigde voorbereidingstijd, de uiterlijke datum van de aanvraag afzonderlijk bepalen.

  • 5.

    Voor het op het evenemententerrein verrichten van activiteiten die op grond van deze of een andere gemeentelijke verordening vergunningplichtig zijn, heeft de houder van de vergunning voor het evenement, tijdens de duur van het evenement, geen afzonderlijke vergunning nodig, mits die activiteiten zijn vermeld in de vergunning als bedoeld in het eerste lid.

  • 6.

    Het is aan anderen dan de vergunninghouder verboden, op het evenemententerrein activiteiten te verrichten, waarvoor krachtens enige gemeentelijke verordening vergunning is vereist en welke activiteiten zijn vermeld in de vergunning als bedoeld in het tweede lid, tenzij die anderen met de houder van de vergunning een overeenkomst hebben gesloten en zij zich jegens de vergunninghouder hebben verbonden de voorschriften en beperkingen, welke aan de vergunning zijn verbonden, in acht te nemen.

  • 7.

    Indien derden met de vergunninghouder een overeenkomst hebben gesloten als in het zesde lid bedoeld, is het bepaalde in het vijfde lid op hen van overeenkomstige toepassing.

  • 8.

    Het verbod als bedoeld in het zesde lid geldt niet voor activiteiten die reeds krachtens een voor onbepaalde tijd dan wel voor een periode langer dan drie maanden verleende vergunning voor aan een specifieke plaats gebonden handelingen op het evenemententerrein plaatsvinden, tenzij in die vergunning anders is bepaald.

  • 9.

    De vergunninghouder die een evenement organiseert of degene die er de feitelijke leiding bij heeft, is, indien de Burgemeester een bevel geeft met het oog op het waarborgen van de in het derde lid bedoelde belangen, verplicht daaraan gevolg te geven en, indien nodig, het evenement onmiddellijk te beëindigen, waarbij hij dan ook verplicht is ervoor te zorgen dat er geen publiek meer wordt toegelaten.

Artikel 2.2.3 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Artikel 2.2.4 Toneelvoorstellingen, muziek of zanguitvoeringen en andere vermakelijkheden
  • 1.

    Het is verboden binnen gebouwen en besloten plaatsen een toneelvoorstelling, muziek of zanguitvoering, een danspartij, een feest of een andere vermakelijkheid, tot welke de toegang voor het publiek kosteloos of tegen betaling openstaat, te houden of te geven of te doen plaatsvinden:

    • a.

      indien hiervan niet tenminste 14 dagen tevoren kennis is gegeven aan de burgemeester;

    • b.

      anders dan met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.2.5.

  • 2.

    Onder het houden of geven of doen plaatsvinden van een muziek of zanguitvoering, als bedoeld in het eerste lid, wordt mede begrepen het ten gehore brengen of doen brengen van muziek of zang door mechanische middelen of hulpmiddelen.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid, onder a, geldt niet indien na melding op kortere termijn alsnog door de burgemeester schriftelijke toestemming is verleend en na deze verlening geen verbod door de burgemeester is afgekondigd op grond van zijn bevoegdheid krachtens art. 174 van de gemeentewet.

  • 4.

    De Burgemeester kan categorieën van voor het publiek toegankelijke gebeurtenissenaanwijzen waarop het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is.

Artikel 2.2.5 Aanvraagformulier
  • 1.

    Kennisgeving als bedoeld in artikel 2.2.4, eerste lid, dient te geschieden op een daartoe bestemd, door de organisatoren te ondertekenen formulier, en dient een opgave te bevatten van:

    • a.

      naam en adres van organisatoren;

    • b.

      datum en plaats van de vermakelijkheid;

    • c.

      de tijdstippen waarop de vermakelijkheid begint en eindigt;

    • d.

      de aard van de vermakelijkheid;

    • e.

      hetgeen de organisatoren zich voorstellen te doen, om een regelmatig verloop van de vermakelijkheid te waarborgen;

    • f.

      andere gegevens, die de burgemeester noodzakelijk acht om te kunnen beoordelen of een regelmatig verloop van de vermakelijkheid wordt bevorderd.

  • 2.

    Ter beveiliging van personen en goederen en ter voorkoming van ernstige hinder aan anderen dan de bezoekers van de vermakelijkheid, kunnen door de burgemeester voorschriften worden gegeven.

Artikel 2.2.6 Verbod tot het afwijken van de opgave

Het is de organisatoren verboden bij het organiseren van de vermakelijkheid af te wijken van de opgave als bedoeld in het eerste lid van artikel 2.2.5.

Artikel 2.2.7 Verbod met het oog op onevenredige schade aan belangen

Het is verboden een vermakelijkheid te houden, te geven of te doen plaatsvinden of daaraan deel te nemen nadat de burgemeester heeft verklaard, dat naar redelijke verwachting, onevenredige schade aan de belangen genoemd in artikel 2.2.5, tweede lid, niet kan worden voorkomen.

Artikel 2.2.8 Aanwijzingen aan het publiek met betrekking tot orde en veiligheid

De bezoekers van een vermakelijkheid als bedoeld in artikel 2.2.4 zijn verplicht te voldoen aan de aanwijzingen van orde, die door de burgemeester gegeven worden.

Afdeling 3: Toezicht op openbare inrichtingen
Paragraaf 1: Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen
  • 1.

    In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    inrichting:

    a. alle inrichtingen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank en Horecawet, met uitzondering van die, waarin het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend;

    b. alle plaatsen niet zijnde inrichtingen als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35, tweede lid, van de Drank en Horecawet;

    c. de besloten ruimten, waar bedrijfsmatig alcoholvrije drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt, met uitzondering van:

    1. de besloten ruimten, waar de verstrekking geschiedt krachtens een vergunning ingevolge de wet tot het uitoefenen van een horecabedrijf of horecawerkzaamheid of als dienstverlening van bijkomstige aard aan personen, die daar vertoeven anders dan voor het gebruiken van consumpties;

    2. middelen van vervoer tijdens hun gebruik als zodanig;

    c. elke voor het publiek toegankelijke lokaliteit, waarin of van waaruit uitsluitend spijzen, al dan niet naast consumptieijs en voor de aflevering daarvan benodigde hulpmiddelen, of deze waren tezamen, plegen te worden verkocht en waarvoor geen vergunning ingevolge de Drank en Horecawet of een verlof ingevolge de Drank en Horecaverordening geldt;

  • 2.

    Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

  • 3.

    Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 4.

    houder: hij, die houder is van een vergunning, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a of c, van de Drank en Horecawet of van een ontheffing krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet;

    ondernemer: de ondernemer die een inrichting heeft;

    bedrijfsleider: de bedrijfsleider, die de algemene leiding aan de inrichting geeft;

    de beheerder, die de onmiddellijke leiding geeft aan de uitoefening van de inrichting.

     

    Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:

    de gezinsleden van de houder, alsmede zijn elders wonende bloed en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

    de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2.3.1.2. Terrasvergunning
  • 1.

    Het is verboden om zonder een vergunning van de burgemeester een terras in terichten, te exploiteren of in gebruik te geven op de openbare weg of op een voor publiek toegankelijk terrein.

  • 2.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt geweigerd indien:

    a. een terras niet is gesitueerd direct aangrenzend aan of in de directe nabijheid van de horeca-inrichting van de aanvrager;

    b. uit de aanvraag blijkt dat door de afmeting van het terras op een trottoir of voetgangersgedeelte niet tenminste 1,5 meter vrije doorgang voor het verkeer is gewaarborgd, tenzij de burgemeester van oordeel is dat vanuit verkeerstechnisch oogpunt een doorgang van minder dan 1,5 meter verantwoord is;

    c. uit de aanvraag blijkt dat het terras gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig beheer van de weg en daaraan niet door het verbinden van voorschriften aan de vergunning tegemoet kan worden gekomen;

    d. uit de aanvraag blijkt dat het terras breder is dan de gevelbreedte van de horeca-inrichting, tenzij de burgemeester van oordeel is dat, gelet op onder meer de belangen van eigenaren/gebruikers van belendende percelen een afwijkende breedtemaat vereist of aanvaardbaar is;

    e. de aanvraag betrekking heeft op een terras op een binnenplaats of binnenterrein, dat wil zeggen een plaats of een terrein dat omsloten is door woningen, tenzij de Burgemeester van oordeel is dat door het verbinden van voorschriften aan de vergunning overlast voor eigenaren/gebruikers van belendende percelen kan worden voorkomen;

    f. voor het terras ook andere vergunningen zijn vereist welke krachtens de desbetreffende wettelijke bepalingen niet kunnen worden verleend.

  • 3.

    Bij de uitoefening van hun bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid kan de Burgemeester nadere regels vaststellen, c.q. nadere voorschriften stellen ten aanzien van:

    a. het waarborgen van de verkeersveiligheid;

    b. de inrichting van terrassen, inclusief het voeren van reclame op terrassen;

    c. de voorkoming van overlast voor eigenaren/gebruikers van belendende percelen.

  • 4.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan voorts worden geweigerd indien het voorgenomen terras niet voldoet aan de nadere door de burgemeester vastgestelde regels als bedoeld in het derde lid.

  • 5.

    De Burgemeester verbindt aan een terrasvergunning in elk geval voorschriften met betrekking tot de toegestane locatie en de toegestane omvang van het terras.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet indien en voorzover de Wet Milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2.3.1.3. Sluitingstijden terrassen
  • 1.

    Het is de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 2.3.1.1 verboden een terras bij zijn inrichting geopend te hebben, daar bezoekers toe te laten of te hebben na 24.00 uur.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het de houder verboden gedurende de periode van 1 mei tot 1 oktober een terras bij zijn inrichting geopend te hebben, daar bezoekers toe te laten of te hebben na 24.00 uur voor de nacht van zondag op maandag tot en met de nacht van donderdag op vrijdag en na 01.30 uur voor de nacht van vrijdag op zaterdag en zaterdag op zondag.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid is het de houder verboden gedurende de periode van 1 mei tot 1 oktober een terras bij zijn inrichting geopend te hebben, daar bezoekers toe te laten of te hebben na 01.00 uur voor de nacht van zondag op maandag tot en met de nacht van donderdag op vrijdag en na 02.00 uur voor de nacht van vrijdag op zaterdag en zaterdag op zondag bij een temperatuur van 28 graden Celsius of hoger.

    Wanneer de hiervoor beschreven weeromstandigheid zich voordoet, publiceert de burgemeester dit terstond op de gemeentelijke website.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid indien op, of in de onmiddellijke nabijheid van, het terras een evenement wordt gehouden waarvoor de eindtijd in de evenementenkalender is bepaald op een later tijdstip dan 24.00 uur en voorts ten behoeve van de viering van 3 oktober.

  • 5.

    Bij overtreding van het voor een terras geldende sluitingsuur kan de burgemeester tijdelijk het sluitingsuur van dat terras vervroegen of dat terras tijdelijk algeheel verbieden.

Artikel 2.3.1.4 Sluitingstijden horeca-inrichtingen
  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in het tweede en derde lid van dit artikel is het de houder verboden zijn inrichting geopend te hebben, daarin bezoekers toe te laten of te hebben:

    a. van middernacht tot zes uur des morgens;

    op andere tijden, indien de burgemeester voor zijn inrichting in het belang van de openbare orde en zedelijkheid, al dan niet tijdelijk, een later openingsuur en/of een vroeger sluitingsuur heeft vastgesteld of algehele sluiting heeft bevolen;

    b. op andere tijden indien en voorzover de burgemeester in bijzondere omstandigheden voor het gehele gebied der gemeente of voor een gedeelte daarvan een vroeger sluitingsuur heeft bepaald of tijdelijk algehele sluiting heeft bevolen en zulks bij openbare kennisgeving heeft bekendgemaakt;

    c. van tien uur des avonds tot vier uur des middags indien het een inrichting betreft als bedoeld in artikel 15 van de Drank- en Horecaverordening, waarin softdrugs kunnen worden verkregen.

  • 2.

    De in het eerste lid, onder a genoemde verbodsbepaling geldt niet voor horeca-inrichtingen ten behoeve van het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend snacks en/of ter plaatse gefrituurde, gegrilde of anderszins opgewarmde eetwaren, al dan niet in combinatie met alcoholvrije drank, om binnen en buiten de inrichting te nuttigen, met dien verstande dat:

    a. dat de inrichting is gelegen in het gebied binnen dat is gelegen binnen de grens van de Witte Singel ter hoogte van het Galgewater, Zoeterwoudse Singel, de Nieuwe Rijn, het Rijn- en Schiekanaal, de Oude Rijn, de Herensingel, de Maresingel, de Rijnsburgersingel, de Haarlemmertrekvaart, de Dellartweg, de Bargelaan, het Stationsplein en het Kort Galgewater;

    b. dat de inrichting past binnen het voor dat gebied geldende bestemmingsplan;

    c. na middernacht geen alcoholhoudende drank in de inrichting mag worden verkocht en voorts dat na middernacht ter plaatse geen alcoholhoudende dranken worden geconsumeerd.

  • 3.

    De in het eerste lid, onder a genoemde verbodsbepaling geldt voorts niet voor horeca-inrichtingen ten behoeve van het bedrijfsmatig verstrekken van horeca-inrichtingen ten behoeve van het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholische drank voor gebruik ter plaatse, al dan niet in combinatie met eetwaren, horeca-inrichtingen ten behoeve van het gelegenheid geven tot dansen al dan niet in combinatie met het bedrijfsmatig verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije drank en kleine etenswaren en horeca-inrichtingen welke uitsluitend toegankelijk zijn voor leden van een vereniging, met dien verstande dat:

    a. dat de inrichting past binnen het voor dat gebied geldende bestemmingsplan;

    b. in de inrichting geen bezoekers meer mogen worden toegelaten:

    in de nacht van zondag op maandag tot en met de nacht van woensdag op donderdag na 01.00 uur en

    in de nacht van donderdag op vrijdag tot en met de nacht van zaterdag op zondag na 02.00 uur.

  • 4.

    De burgemeester zal tot sluiting van een inrichting overgaan indien wordt vastgesteld dat het bepaalde in artikel 2.3.1.4, eerste lid, sub d., niet wordt nageleefd.

Artikel 2.3.1.6 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
  • 1.

    Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2.3.1.4 of ingevolge een op grond van artikel 2.3.1.5 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

  • 2.

    De houder van een inrichting is verplicht van de weigering van een bezoeker om zijn inrichting op het bij of krachtens deze verordening bepaalde tijdstip, waarop deze moet worden gesloten, te verlaten, terstond kennis te geven aan de politie.

Artikel 2.3.1.7 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2.3.1.8 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1 geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt niet de burgemeester, maar het college op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van artikel 2.3.1.2 tot en met 2.3.1.5.

Paragraaf 2: Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

1. inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan

personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;

2. houder: degene die een inrichting exploiteert dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2.3.2.3 Nachtregister

De houder van een inrichting is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat ingericht is volgens het door de burgemeester vastgestelde model.

Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

Artikel 2.3.2.5Aanbieden logeergelegenheid

Het is verboden op of aan de weg op te treden tot het verschaffen of doen verschaffen van tijdelijke woon of logeergelegenheden, ongeacht of dit geschiedt door deze gelegenheden bij het publiek aan te bevelen, dan wel door aan het publiek hulp bij het verkrijgen daarvan aan te bieden.

Paragraaf 3: Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden

(gereserveerd)

Artikel 2.3.3.2 Speelautomaten
  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    Wet: de Wet op de kansspelenspeelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet

    kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

    hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.behendigheidsautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder b. van de Wet

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee kansspelautomaten en één behendigheidsautomaat toegestaan.

  • 3.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn 3 behendigheidsautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

  • 4.

    Een vergunning voor het aanwezig hebben van speelautomaten geldt voor maximaal vier en twintig maanden.

Afdeling 4: Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning of lokaal
  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4.

    De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden
  • 1.

    Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

    a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    b. met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen;

    c. ‘Bepaalde in lid 2 sub b geldt niet voor zover er sprake is van gebruik van stoepkrijt op de openbare weg’,

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.
  • 1.

    Het is verboden tussen 22.00 en 06.00 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.4.2.

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen
  • 1.

    Het is verboden tussen 22.00 en 06.00 uur op de weg te vervoeren of bij zich te hebben: lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

Artikel 2.4.5 Betreden van plantsoenen e.d.
  • 1.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2.

    Het is verboden:

    a. in de plantsoenen, in de parken, of op de taluds, langs de singelgrachten, op de gazons, of uit bloembakken die op of aan de weg geplaatst zijn, bloemen of takken te plukken, uit te rukken, af te rukken of af te snijden.

    b. in de plantsoenen of de parken te vervoeren of bij zich te hebben planten, struiken, heesters of bomen, soortgelijk aan die, welke ter plaatse groeien, of delen daarvan, zoals bloemen of takken, tenzij de vervoerderof houder van deze voorwerpen aannemelijk maakt, dat deze van elders afkomstig zijn.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid genoemde verbod.

  • 4.

    Het is verboden op of aan de weg, in een boom, paal of dergelijk voorwerp, op een voertuig, bouwwerk, heining of andere afsluiting te klimmen, daaraan te hangen of zich daarin of daarop te bevinden.

  • 5.

    Het verbod in het vierde lid geldt niet indien wordt gehandeld door of met toestemming van de rechthebbende.

Artikel 2.4.6 Rijden over bermen e.d.
  • 1.

    Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg.

  • 2.

    Onder weg wordt verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3.

    Het verbod geldt niet indien dat rijden door de omstandigheden redelijkerwijs gebillijkt wordt.

  • 4.

    Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op of aan de weg of openbaar water
  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg of openbaar water, dan wel elders op een voor het publiek toegankelijke plaats:

    a. iemand uit te jouwen, na te schreeuwen, met aanstootgevende taal lastig te vallen, al dan niet met een voorwerp hinderlijk aan te raken, dan wel op andere wijze overlast aan te doen;

    b. te vechten.

  • 2.

    Het is verboden:

    a. op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    b. zich op of aan de weg of openbaar water zodanig op te houden dat aan gebruikers van de weg of openbaar water of bewoners van nabij de weg of het water gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

  • 3.

    Het is verboden op of aan de weg dan wel openbaar water in een voertuig,vaartuig, tent of soortgelijk tijdelijk onderkomen te overnachten.

  • 4.

    De in het eerste lid en tweede lid gestelde verboden gelden niet indien en voor zover artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 5.

    Het in het derde lid gestelde verbod geldt niet indien de Wet op de Openluchtrecreatie van toepassing is.

Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik
  • 1.

    Het is verboden op de weg, die deel uitmaakt van een door de Burgemeester aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    b. de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

  • 3.

    Het is verboden op daartoe door de burgemeester aangewezen plaatsen post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit gebeurt om middelen als bedoeld in de artikelen 2. en 3. van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, dan wel slaap- en/of kalmeringsmiddelen of daarop gelijkende waar, te kopen of te koop aan te bieden.

  • 4.

    Het onder 3. genoemde verbod is niet van toepassing op voorwerpen en activiteiten die in het belang van de volksgezondheid, in het bijzonder de preventie of de bestrijding van drugsverslaving of hulpverlening aan verslaafden, van overheidswege worden bevorderd of goedgekeurd.

  • 5.

    Het is verboden op of aan de weg of op openbaar water, dan wel in voor publiek toegankelijke gebouwen alcoholhoudende drank te nuttigen indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.

Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen
  • 1.

    Het is verboden:

    a. zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    b. zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

Artikel 2.4.10 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaarvervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

a. dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

b. daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2.4.13 Bespieden van personen
  • 1.

    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2.

    Het is verboden door middel van een verrekijker een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2.4.14 Belemmering lichtinval

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.1.5.1 is het verboden enig voorwerp, niet zijnde een voertuig, op de weg nabij een woning of ander voor dagelijks gebruik bestemd gebouw te plaatsen of te laten staan, indien als gevolg van de omvang van dit voorwerp en de afstand tot het desbetreffende gebouw de lichtinval in, het uitzicht uit en/of de toegang tot dat gebouw op voor de bewoners of gebruikers hinderlijke wijze wordt belemmerd.

Artikel 2.4.15 Nodeloos alarmeren (vervallen)

 

Artikel 2.4.16 Alarminstallaties
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college in, op of aan een onroerende zaak een alarminstallatie geïnstalleerd te hebben die een voor de omgeving opvallend geluid of lichtsignaal kan produceren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet Particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.

Artikel 2.4.17 Loslopende honden
  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    a. op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

    b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    c. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op plaatsen waar het laten loslopen of het los hebben van een hond blijkens vanwege burgemeester en wethouders aangegeven borden is toegestaan.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders treffen een regeling met betrekking tot de opvang van honden die in strijd met het in het eerste lid gestelde verbod los op de weg worden aangetroffen.

  • 4.

    Het verbod geldt voorts niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden
  • 1.

    De eigenaar, de houder of verzorger van een hond, alsmede hij die een hond onder zijn hoede heeft, is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet op de weg.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet ten aanzien van gedeelten van de weg die zijn ingericht als hondenuitlaatstrook en als zodanig door middel van borden zijn aangegeven

  • 3.

    De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien de eigenaar, de houder of de verzorger van de hond dan wel hij die een hond onder zijn hoede heeft er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk van de weg worden verwijderd.

  • 4.

    4 Eigenaars of houders van honden zijn verplicht voldoende zorg te dragen, dat door deze geen beschadigingen aan bomen, heesters of bloemgewassen, dan wel aan bloem, heester of grasperken in de plantsoenen en parken worden aangericht

Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden *
  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

    a. anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    b. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2.

    In afwijking van artikel 2.4.17, aanhef en onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet- verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

  • 3.

    In het eerste lid wordt verstaan onder:

    a. muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

    b. kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 4.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Regeling agressieve dieren.

Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
  • 1.

    Het college is bevoegd buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    a. aanwezig te hebben; dan wel

    b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel

    c. aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

  • 2.

    Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet indien en voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2.4.21 Storend geluid /voederen van dieren
  • 1.

    Ieder, die de zorg voor een dier heeft, is verplicht al het mogelijke te doen om te voorkomen, dat dit voor de omgeving in ernstige mate storend geluid maakt.

  • 2.

    Het college kan voor nader te bepalen locaties en perioden een verbod instellen om dieren te voeren indien:

    a. er door het voeren verkeersonveilige situaties ontstaan,

    b. er door de frequente aanwezigheid van dieren problemen ontstaan door de uitwerpselen (stank en gladheid),

    c. dieren ook ’s nachts op of bij voerplaatsen aanwezig blijven en dan geluidsoverlast veroorzaken,

    d. er door de aanwezigheid van voer ook dieren aangetrokken worden die minder gewenst zijn (ratten, meeuwen),

    e. er door een overdaad aan voer, gezondheidsproblemen voor de gevoerde dieren ontstaan (bij kinderboerderij en dierenweiden).

Artikel 2.4.22 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2.4.23 Duiven
  • 1.

    De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gesteld gebod.

Artikel 2.4.24 Bijen
  • 1.

    Het is verboden bijen te houden:

    a. binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    b. binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement.

  • 5.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.4.25 Hinderlijk of bedreigend bedelen

Het is verboden te bedelen om geld of andere zaken wanneer gebedeld wordt

a. op intimiderende wijze;

b. door een ander in de vrijheid van beweging te belemmeren;

c. door zich aan een ander tegen diens uitdrukkelijk verklaarde wil te blijven opdringen;

d. door een ander te blijven volgen;

e. in vereniging met een of meer andere personen;

f. bij een minderjarige.

Afdeling 5: Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

b. verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voorzover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

a. wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

b. de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

c. aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomen;

d. indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a bedoelde functionaris;

e. zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

f. wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

g. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij aankoopt in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

1. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

2. de datum van aankoop van het goed;

3. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover dat mogelijk is – soort, merk en nummer van het goed;

4. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed, de naam en het adres van degene die het goed heeft verkocht.

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2.5.5 Handel in horecabedrijven
  • 1.

    Het is de houder van een horecabedrijf verboden toe te laten dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

  • 2.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    horecabedrijf: het bedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste en tweede lid;

    houder: de houder als bedoeld in artikel 2.3.1.1, vierde lid.

Artikel 2.5.6. Opkopers

Het is verboden zich zonder vergunning van burgemeester en wethouders op of aan de weg te bevinden met de kennelijke bedoeling om op te kopen.

Afdeling 6: Vuurwerk
Artikel 2.6.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

  • 2.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.

Artikel 2.6.3 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

    Deze plaatsen zijn in ieder geval:

    a. op een voetpad, in een passage of in een onderdoorgang;

    b. in een portiek, galerij of dergelijke voor het publiek openstaande ruimte;

    c. in een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte;

    d. in een volksverzameling;

    e. daar waar zulks overigens hinder of overlast kan veroorzaken

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2.6.4 Vervoer en opslag brandbaar materiaal
  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg te vervoeren, bij zich te hebben of anderszins voorhanden te hebben kerstbomen, autobanden dan wel andere voorwerpen of stoffen met het kennelijke doel deze tijdens de jaarwisseling te verbranden dan wel voor dat doel op te slaan.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet indien ter plaatse ten genoegen van een ambtenaar van Politie dan wel een andere daartoe door Burgemeester en Wethouders aangewezen ambtenaar wordt aangetoond dat het vervoer en/of de opslag van genoemde voorwerpen of stoffen geschiedt voor andere doeleinden dan die welke in het eerste lid worden genoemd."

Afdeling 7: Drugsoverlast
Artikel 2.7.1 Drugshandel en drugsgebruik op straat
  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

  • 2.

    Het is verboden op daartoe door de burgemeester aangewezen plaatsen soft- of harddrugs te gebruiken of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen openlijk voorhanden te hebben.

Afdeling 8: Bestuurlijke ophouding
Artikel 2.8.1 Bestuurlijke ophouding

Gereserveerd.

Afdeling 9: Veiligheidsrisicogebieden
Artikel 2.9.1 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Afdeling 10: Cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2.10.1 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats:

a. in de directe omgeving van het gebouw Nieuwe Energie en

b. binnen en/of in de directe omgeving van station Leiden Centraal, met dien verstande dat wordt voorkomen dat in het geobserveerde gebied toegangen tot woningen en het binnengaan of verlaten hiervan in beeld kunnen worden gebracht.

Afdeling 11: Rooftassen en roofjassen
Artikel 2.11.1 Bezit hulpmiddelen voor winkeldiefstal
  • 1.

    Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben voorwerpen, die kennelijk zijn bedoeld om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken, zoals speciaal uitgeruste tassen, magneten of elektronische voorwerpen die veiligheidslabels of veiligheidspoortjes dan wel andere hulpmiddelen ter voorkoming van winkeldiefstal kunnen beïnvloeden, alsmede van tangen of andere voorwerpen die kennelijk eveneens bedoeld zijn om het plegen van een winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 2.

    Het in het vorige lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde voorwerpen niet bestemd zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
Paragraaf 1: Begripsomschrijvingen
Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

b. prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

c. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

d. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

e. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

f. exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

g. beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

h. bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

de exploitant;

de beheerder;

de prostituee;

het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2;

andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.1.3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.3.2 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Paragraaf 2: Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
Artikel 3.2.1 Seksinrichtingen
  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    a. de persoonsgegevens van de exploitant;

    b. de persoonsgegevens van de beheerder; en

    c. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

  • 3.

    Vergunningen als bedoeld in het eerste lid kunnen, voor wat betreft seks- inrichtingen, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht (prositutiebedrijf), slechts worden verleend tot een maximum van vier.

  • 4.

    Aan een vergunning als bedoeld in het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van de belangen als bedoeld in artikel 3.3.2., tweede lid.

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder
  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

    a. staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    b. is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    c. heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    a. met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

    1. bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

    de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

    2. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

    3. de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

    4. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

    5. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3.2.3 Sluitingstijden
  • 1.

    Het is verboden, behoudens indien door het bevoegd gezag daarvan ontheffing is verleend, een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven van middernacht tot zes uur des morgens.

  • 2.

    Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid kan worden verleend voor de periode van middernacht tot zes uur des morgens met dien verstande dat in de inrichting geen bezoekers meer mogen worden toegelaten:

    a. in de nacht van zondag op maandag tot en met de nacht van donderdag op vrijdag na 01.00 uur

    b. in de nacht van vrijdag op zaterdag en de nacht van zaterdag op zondag na 02.00 uur.

  • 3.

    Het bevoegd orgaan kan voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 4.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.2.4, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 5.

    Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voorzover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.3, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    b. van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe te zien dat in de seksinrichting:

    a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.2.6 Straatprostitutie
  • 1.

    Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3.

    Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4.

    De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3.2.7 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Paragraaf 3: Beslissingstermijn; weigeringsgronden
Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn
  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden
  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;

    b. de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    c. er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2.

    De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3.2.6, eerste lid, kan worden geweigerd:

    a. in het belang van de openbare orde;

    b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    c. in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van de woon- en leefklimaat;

    d. in het belang van de veiligheid van personen of goederen;

    e. in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    f. in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;

    g. in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Paragraaf 4: Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie
  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.4.2
  • 1.

    Wijziging beheer

  • 2.

    Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.2.1, tweede lid, onder b, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 3.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1: Geluid- en lichthinder
Artikel 4.1.1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

b. inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

f. geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting.

g. geluidgevoelige ruimte: ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebuikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2.

h. HRMI-99: Handleiding meten en rekenen industrielawaai, van het ministerie van Vrom, uitgave 1999.

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
  • 1.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

  • 4.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, kan het college het eindtijdstip bepalen en andere maximaal toelaatbare geluidniveaus vaststellen met dien verstande dat deze niet meer mogen bedragen dan 90 dB(A) én 100 dB(C), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen..

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid in het gebouw van de inrichting blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113 eerste lid van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6.

    Het equivalente geluidsniveau Leq,T veroorzaakt door de inrichting als bedoeld in het eerste lid bedraagt niet meer dan: 85 dB(A) én 100 dB(C), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen;

  • 7.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het, op het buitenterrein van de inrichting, ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit - van zondag tot en met donderdag uiterlijk om 23.00 uur beëindigd en op vrijdag en zaterdag uiterlijk om 24.00 uur beëindigd.

  • 8.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het, binnen het gebouw van de inrichting, ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit - van zondag tot en met donderdag uiterlijk om 24.00 uur beëindigd en op vrijdag en zaterdag uiterlijk om 01.00 uur beëindigd.

  • 9.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid in het gebouw van de inrichting blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 10.

    De drijver van de inrichting waar een incidentele festiviteit plaatsvindt, licht omwonenden binnen een straal van vijftig meter 48 uur voor het begin van de festiviteit in over de voorgenomen festiviteit op de wijze zoals is aangegeven op het meldingsformulier.

  • 11.

    Het gebruik van een aanwezige omroepinstallatie beperkt zich tot het aankondigen van het starten en beëindigen van wedstrijd- of feestonderdelen.

Artikel 4.1.4 Wijze van geluidmeten
  • 1.

    Metingen en berekeningen ter controle van voornoemde geluidniveaus vinden plaats overeenkomstig de HRMI-99.

  • 2.

    In tegenstelling tot de HRMI-99 worden op het gemeten signaal in dB(A) of dB(C) geen correcties meer toegepast.

  • 3.

    In tegenstelling tot de HRMI-99 mogen metingen ook uitgevoerd worden met een, volgens de specificaties van IEC-publicatie 651: 1979, type 2 geluidniveaumeter.

  • 4.

    Metingen in de buitenlucht vinden plaats op een hoogte van minimaal 1,5 m en maximaal 2 m boven plaatselijk maaiveld.

  • 5.

    geval het geluidniveau op de gevel van een geluidgevoelig gebouw wordt vastgesteld, wordt de gevel op de begane grond ook als gevel van het geluidgevoelig gebouw gezien als geluidgevoelige ruimten slechts op de hoger gelegen etages aanwezig zijn.

Artikel 4.1.5 Overige geluidhinder
  • 1.

    Het is verboden toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod geldt niet, voor zover artikel 2.4.16, de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1990 of het Vuurwerkbesluit van toepassing zijn.

Afdeling 2: Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4.2.1 Straatvegen en inzameling huishoudelijk afval

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4.2.2 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats dan wel dit door een aan zijn zorgen toevertrouwd kind te laten doen.

Artikel 4.2.3 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
  • 1.

    Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

  • 2.

    Het is verboden vuilnis, afval, lorren, lompen, papier, karton of andere afgedankte voorwerpen of stoffen in openbaar water of daarmee in open verbinding staand water te werpen of te laten vallen dan wel zo op te slaan, dat deze geheel of gedeeltelijk in het water geraken of kunnen geraken.

Artikel 4.2.4. Verontreiniging door kloppen e.d.

Het is verboden voorwerpen uit te kloppen, uit te slaan of te borstelen:

a. in passages;

b. elders op of aan de weg, indien daarvan hinder of overlast voor voorbijgangers of omwonenden is te duchten.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

(gereserveerd)

Afdeling 4: Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel  

 

Artikel  

 

Artikel  

 

Artikel 4.4.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

1. Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hem gestelde regels:

a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

c. caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

d. mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen;

e. afvalstoffen.

f. autowrakken

2. In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.

3. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een door hem aangeduide voorwerp of stof:

a. op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben; dan wel

b. op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels.

4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet op de Ruimtelijke Ordening of een Provinciale Verordening.

Artikel 4.4.1a Stankoverlast door gebruik van meststoffen
  • 1.

    Dit artikel verstaat onder:

    a. meststoffen: meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet;

    b. emissiearm aanwenden: gebruiken van meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit gebruik meststoffen behorende bijlage II, met dien verstande echter dat onder 3, punt a onder 2e gelezen moet worden: 'tijdens het uitrijden van de mest deze gelijktijdig wordt ondergewerkt';

    c. grond: bouwland, maïsland en grasland.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik meststoffen is het verboden op gronden meststoffen uit te rijden, op te brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op zaterdag, zondag en op de volgende feest en gedenkdagen: ...

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de mest emissiearm, als bedoeld in dit artikel, wordt aangewend.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van de in het tweede lid gestelde verboden.

  • 5.

    Vervoer van meststof als dunne mest dient te geschieden in volledig gesloten transportmiddelen die in een zindelijke staat verkeren.

Artikel 4.4.2 Vergunningsplicht stadsschoon en handelsreclame
  • 1.

    Het is de eigenaar of gebruiker van een onroerend goed zonder vergunning van burgemeester en wethouders verboden dit goed geheel of ten dele, al dan niet door middel van enig daarop aanwezig roerend goed, te gebruiken of het gebruik ervan te gedogen voor het daarop of daaraan aanbrengen van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, in welke vorm dan ook, dan wel van voorwerpen of inrichtingen, bestemd of gebruikt voor het aanbrengen van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen.

  • 2.

    Onder opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, bedoeld in het eerste lid, worden alleen begrepen die opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, welke zichtbaar zijn vanaf de openbare weg, het openbaar water, enige andere voor het publiek toegankelijke plaats of vanaf de spoorbaan. Onder voorwerpen of inrichtingen, bestemd of gebruikt voor het aanbrengen van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, worden alleen begrepen die voorwerpen of inrichtingen, welke zichtbaar zijn vanaf plaatsen, in de vorige zin bedoeld.

  • 3.

    Het bepaalde onder 1. is niet van toepassing ten aanzien van:

    a. onroerend goed, gelegen in het landelijke gedeelte van de gemeente, als bedoeld in de provinciale verordening bescherming landschap en natuur ZuidHolland;

    b. benzinepompen als bedoeld in de Verordening Benzinepompen;

    c. naamborden en opschriften, die betrekking hebben op de dienst, het beroep of het bedrijf, uitgeoefend in of op het onroerend goed, dan wel op de bestemming daartoe, mits zij niet groter zijn dan 0.15 m2 en geen afmeting groter is dan 0.50 m;

    d. aankondigingen ter voldoening aan een wettelijke verplichting, mits de in het wettelijk voorschrift genoemde minimummaten niet worden overschreden. Zijn geen maten vastgesteld, dan zal als maximum zijn toegelaten: een oppervlakte van 0.15 m2 en een afmeting in een richting van 0.50 m;

    e. aankondigingen van een verkoping en aankondigingen, waarbij een onroerend goed geheel of gedeeltelijk te koop of te huur wordt aangeboden, voor zolang zij feitelijk betekenis hebben, mits zij worden aangebracht op, aan of in het onroerend, dat te koop of te huur wordt aangeboden, dan wel waarop of waarin de verkoping zal plaatsvinden en mits zij niet groter zijn dan 0.35 m2 en geen afmeting groter is dan 1 m. Haar aantal mag voor elk onroerend goed niet groter zijn dan twee;

    f. aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zo lang zij feitelijk betekenis hebben, doch voor niet langer dan vier weken, mits zij niet groter zijn dan 0.75 m2 en geen afmeting groter is dan 1 m. Indien het betreft aankondigingen aan een onroerend goed van daar in te houden wettelijk toegestane uitverkopen of opruimingen, gelden als maximummaten 3 m2 respectievelijk 3 m; voor aankondigingen aan een bioscoop van de daarin te vertonen films gelden geen maximummaten;

    g. opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het inwendige gedeelte van het onroerend goed;

    h. opschriften, aankondigingen en afbeeldingen op zuilen, borden en muren, welke daarvoor van gemeentewege zijn aangewezen;

    i. opschriften, aankondigingen en afbeeldingen op stationsemplacementen;

    j. opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, als onderdeel van een gebouw krachtens een bouwvergunning aangebracht;

    k. opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, welke dienen tot het openbaren van gedachten of gevoelens, die onder de werking van artikel 7 van de Grondwet vallen;

    l. monumenten in de zin van de Monumentenwet en de Monumentenverordening;

  • 4.

    Indien een opschrift, aankondiging of afbeelding, aangebracht op, aan of in een onroerend goed overeenkomstig het bepaalde in 3., onder c tot en met i, dat goed of de omgeving daarvan in ernstige mate ontsiert, zijn burgemeester en wethouders bevoegd de eigenaar of gebruiker van het onroerend goed aan te schrijven het opschrift, de aankondiging of de afbeelding binnen een bij de de aanschrijving te bepalen termijn te verwijderen, dan wel op de daarbij aan te geven wijze te wijzigen.

  • 5.

    Indien burgemeester en wethouders ten aanzien van een eigenaar of gebruiker van een onroerend goed bij herhaling gebruik hebben gemaakt van de in 4 gegeven bevoegdheid, kunnen zij besluiten, dat het bepaalde in 3, onder c tot en met i, niet geldt voor die eigenaar of gebruiker.

  • 6.

    De eigenaar of gebruiker van een onroerend goed, die ten aanzien van dat goed een vergunning als bedoeld in 3. onder m, wenst te verkrijgen, dient daartoe een aanvraag in bij burgemeester en wethouders.

  • 7.

    De aanvraag als bedoeld onder 6. dient vergezeld te gaan van een tekening of foto, voldoende duidelijk voor het beoordelen van de aanvraag, aangevende het opschrift, de aankondiging of de afbeelding, welke men wenst aan te brengen, alsmede een beschrijving daarvan, onder meer vermeldende de toe te passen materialen en kleuren. De hier bedoelde stukken dienen in tweevoud te worden overgelegd.

  • 8.

    Burgemeester en wethouders beslissen binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag. Zij kunnen hun beslissing met ten hoogste vier weken verdagen.

  • 9.

    Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning weigeren wegens gevaar voor ontsiering van het onroerend goed of de omgeving daarvan, dan wel wegens het schaden van het stadsschoon in het algemeen.

  • 10.

    Een vergunning kan in ieder geval worden ingetrokken, indien daarvan binnen zes maanden na haar dagtekening geen gebruik is gemaakt, of wel indien na aanvankelijk gebruik van de vergunning hiervan gedurende een periode van tenminste zes achtereenvolgende maanden geen gebruik is gemaakt.

  • 13.

    Indien opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, aangebracht op, in of aan een roerend goed, het stadsschoon ontsieren, zijn burgemeester en wethouders bevoegd de eigenaar of gebruiker van dat roerend goed aan te schrijven het opschrift, de aankondiging of de afbeelding binnen een bij de aanschrijving te bepalen termijn te verwijderen, dan wel op de daarbij aan te geven wijze te wijzigen.

  • 11.

    Het bepaalde in 10. is mede van toepassing op voorwerpen of inrichtingen, bestemd of gebruikt voor het aanbrengen van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen en aangebracht op, in of aan een roerend goed.

  • 12.

    Het is de eigenaar of gebruiker van een gebouwd onroerend goed verboden de muren daarvan in een van de omgeving afwijkende kleur te verven, te sausen of te bepleisteren dan wel dit verven, sausen of bepleisteren te gedogen, een en ander indien en voor zover de muren zichtbaar zijn vanaf de openbare weg, het openbaar water, enige andere voor het publiek toegankelijke plaats of vanaf de spoorbaan.

  • 13.

    Het is de eigenaar of gebruiker van een gebouwd onroerend goed verboden de ruiten van dat onroerend goed te verven dan wel het verven te gedogen, een en ander indien en voor zover de ruiten zichtbaar zijn vanaf de openbare weg, het openbaar water, enige andere voor het publiek toegankelijke plaats of vanaf de spoorbaan.

  • 14.

    Het bepaalde in 12. en 13 is niet van toepassing indien en voor zover wordt gehandeld met vergunning van burgemeester en wethouders. Het bepaalde in 6, 8.en 9. is van overeenkomstige toepassing.

  • 15.

    Het bepaalde in de leden 12 en 13 is niet van toepassing op opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, bedoeld in 1 en 2.

  • 16.

    16 Indien de kleur(en) van een gebouwd onroerend goed in samenhang met de omgeving het stadsschoon ontsiert/ontsieren, zijn burgemeester en wethouders bevoegd de eigenaar of gebruiker van het onroerend goed aan te schrijven de kleur(en) binnen een bij de aanschrijving te bepalen termijn te verwijderen dan wel op een daarbij aan te geven wijze te wijzigen.

  • 17.

    Indien de geblindeerde ramen van een gebouwd onroerend goed in samenhang met de omgeving het stadsschoon ontsieren, zijn burgemeester en wethouders bevoegd de eigenaar of gebruiker van het onroerend goed aan te schrijven de blindering binnen een bij de aanschrijving te bepalen termijn te verwijderen dan wel op een daarbij aan te geven wijze te wijzigen.

  • 18.

    Indien een bij een bouwwerk behorend erf wordt gebruikt voor het stallen van een of meer motorrijtuigen op meer dan twee wielen zodanig, dat het stadsschoon wordt ontsierd, zijn burgemeester en wethouders bevoegd de eigenaar of gebruiker van dat erf aan te schrijven zorg te dragen, dat motorrijtuigen als bovenbedoeld van het erf of van een nader aan te duiden gedeelte daarvan worden verwijderd en verwijderd gehouden.

  • 19.

    Het bepaalde in 10, 11, 16, 17, en 18 geldt slechts, indien en voor zover de ontsiering van het stadsschoon van de openbare weg, het openbaar water, enige andere voor het publiek toegankelijke plaats of vanaf de spoorbaan zichtbaar is.

  • 20.

    Het bepaalde in de artikelen 12 tot en met 15, 16, en 18 is niet van toepassing op monumenten in de zin van de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
Afdeling 1: Parkeerexcessen
Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. weg: de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

b. voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:

1. treinen en trams;

2. fietsen, bromfietsen;

3. invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

4. kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen;

c. parkeren: het laten stilstaan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen
  • 1.

    Het is verboden een voertuig op de weg te parkeren:

    a. met het kennelijke doel dit op te slaan, te verhandelen, te huur aan te bieden of te slopen;

    b. terwijl daaraan andere dan geringe herstel of nderhoudswerkzaamheden worden verricht, door of vanwege iemand die er zijn bedrijf of nevenbedrijf van maakt voertuigen te herstellen of te stallen;

    c. met het kennelijke doel door middel daarvan commerciële reclame te maken.

  • 2.

    Van het in het eerste lid genoemde verbod kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.2a Te koop aanbieden van voertuigen
  • 1.

    Het is verboden op door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van dit verbod verlenen.

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken
  • 1.

    Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.1.5 Caravans e.d.
  • 1.

    Het is verboden een kampeerwagen, een caravan, een magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen, boottrailer of ander dergelijk voertuig dat voor recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd langer dan drie dagen achtereen op de weg te parkeren.

  • 2.

    Indien de verdeling van beschikbare parkeerruimte of het uiterlijk aanzien van de gemeente zich daar niet tegen verzet kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het in het eerste lid genoemde verbod.

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen
  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen
  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
  • 1.

    Het is verboden een voertuig op de weg nabij een woning of ander voor dagelijks gebruik bestemd gebouw te parkeren, indien als gevolg van de omvang van dit voertuig en de afstand tot het desbetreffende gebouw de lichtinval in, het uitzicht uit of de toegang tot dat gebouw op voor de bewoners of gebruikers hinderlijke wijze wordt belemmerd.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig op de weg nabij een wijkcontainer te parkeren, indien als gevolg daarvan de lediging van die wijkcontainer op hinderlijke wijze wordt belemmerd.

Artikel 5.1.9 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
  • 1.

    Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen daar te parkeren waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
  • 1.

    Het is verboden een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    a. op wegen, zoals bedoeld in artikel 5.1.1, onder a;

    b. op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    c. op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets
  • 1.

    Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid of in het belang van de bruikbaarheid van de weg, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

  • 3.

    Van het onder 1 genoemde verbod kan het college ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.12 Openbare fietsverkoop
  • 1.

    Het is verboden, op of aan de weg fietsen of onderdelen van fietsen te koop aan te beiden, te verkopen of te kopen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op de bedrijfsmatige handel in fietsen.

Afdeling 2: Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten
Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goederen
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4.

    Het college kan onder door hem te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden worden door daarbij aangewezen instellingen.

Artikel 5.2.2 Venten e.d.

Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van handel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven dan wel diensten aan te bieden.

Bij de aanvraag van de vergunning als bedoeld in het eerste lid dient de aanvrager een verklaring omtrent gedrag als bedoeld in de artikelen 19 e.v. van de "Wet op de Justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag" over te leggen, alsmede een bewijs van registratie als bedoeld in de Registratieverordening van het Hoofdbedrijfsschap Detailhandel en, voor zover vereist, een vestigingsvergunning als bedoeld in de vestigingsbesluiten voor ambulante handel.

Het verbod geldt niet:a. ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. b voor het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van goederen door - of door huisgenoten of personeel van - hem die dit mede doet ter exploitatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwc.c

voor het te koop aanbieden of verkopen van goederen op de plaats die is aangewezen voor het houden van een markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt;

voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats bedoeld in artikel 5.2.3.

De vergunning kan worden geweigerd:

in het belang van de openbare orde;

in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt.

Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels geven betreffende de verlening van de vergunning bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5.2.3 Standplaatsen

Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats:

met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden dan wel diensten aan te bieden;

anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in het eerste lid.

De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een markt, zulks gedurende de tijden dat de markt gehouden wordt, voor een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1, of voor het organiseren van een markt als bedoeld in artikel 5.2.4.

Een vergunning kan worden geweigerd:

in het belang van de openbare orde;

in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

indien de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan.

a. het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

de weigeringsgrond van het vierde lid, onder b, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer;

de weigeringsgrond van het vierde lid, onder c, geldt niet voor bouwwerken.

Het college houdt de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het vijfde lid, tot de dag waarop de beslissing over de Wet-milieubeheervergunningaanvraag is genomen.

Artikel 5.2.4 Snuffelmarkten e.d.

Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester:

in of op een - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats een markt te organiseren of toe te laten, waar ter plaatse aanwezige goederen worden verhandeld;

toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven, dat in of op een - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijk gebouw of plaats met een kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen aan publiek aan te bieden, te verkopen of te verstrekken.

Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

in het belang van de openbare orde;

in het belang van een krachtens de Gemeentewet ingestelde markt.

Afdeling 3: Woonschepen en bedrijfsvaartuigen e.d.
Paragraaf 1: Woonschepen
Artikel 5.3.1.1 Begripsomschrijvingen.

Deze paragraaf verstaat onder:

a woonschip: elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot, een als hoofdverblijf geldend dag of nachtverblijf van een of meer personen;

b ligplaats: een gedeelte van het openbaar water dat door een woonschip met bijbehorende en eventueel extra voorzieningen mag worden ingenomen;

c bijbehorende voorzieningen: zaken zonder welke het gebruik van het schip als woning niet goed mogelijk is, zoals een bijboot met een oppervlakte kleiner of gelijk aan 5 m2, een steiger en een loopplank;

d extra voorzieningen: zaken zonder welke het gebruik van het schip als woning wel goed mogelijk is, zoals een terrasboot en een vlot;

e openbaar water: alle wateren die, al dan niet met enige beperking, voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn;

f wachtlijst: een door Burgemeester en Wethouders aan te houden lijst waarop personen zich kunnen laten plaatsen, die voor een ligplaatsvergunning in aanmerking willen komen.

Artikel 5.3.1.2 Wijze van meten.

De in deze verordening genoemde maten worden uitwendig gemeten daar waar zij het grootst zijn. De hoogte wordt gemeten vanaf de waterlijn. Ondergeschikte bouwdelen zoals lichtkoepels en antennes worden, voor zover zij geen belemmering voor de scheepvaart opleveren, niet meegerekend.

Artikel 5.5.1.3 Verbodsbepaling.

Het is verboden om zonder een vergunning van Burgemeester en Wethouders met een woonschip een ligplaats in te nemen.

Artikel 5.3.1.4 Woonschepen in aanbouw of reparatie.

Het verbod in artikel 5.3.3 is niet van toepassing op woonschepen die in aanbouw of in reparatie zijn, zolang zij zich op of aan een scheepswerf dan wel in of bij een reparatieinrichting bevinden.

Artikel 5.3.1.5 Aangewezen ligplaatsen in ligplaatsenplan.

De Raad stelt een ligplaatsenplan vast waarin wordt aangegeven op welke locaties een ligplaatsvergunning voor woonschepen kan worden verleend.

In het plan kunnen ligplaatsen worden aangewezen die uitsluitend bestemd zijn voor voormalige bedrijfsvaartuigen die gebruikt worden als woonschepen.

In het plan is aangegeven wie de eigenaar is van het water en de wal.

Artikel 5.3.1.6 Ligplaatsvergunning.

Een ligplaatsvergunning wordt aangevraagd op een door Burgemeester en Wethouders vastgesteld formulier.

Burgemeester en Wethouders beslissen over een aanvraag van een ligplaatsvergunning binnen dertien weken na de dag, waarop het aanvraagformulier is ontvangen.

Een ligplaatsvergunning kan worden geweigerd indien:

a voor de ligplaats al vergunning is verleend;

b de aanvrager niet beschikt over een woonschip;

c het woonschip met voorzieningen langer, breder, hoger of dieper is dan aangegeven op het bij deze verordening behorende ligplaatsenplan en/of de bijbehorende of extra voorzieningen in strijd zijn met de door Burgemeester en Wethouders daarvoor vastgestelde voorschriften;

d het woonschip met eventuele voorzieningen belemmeringen kan veroorzaken aan het verkeer te water of te land of voor het beheer van de oever;

het uiterlijk van het woonschip met eventuele voorzieningen naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders afbreuk doet aan het aanzien van de gemeente of het landschap verstoort;

het woonschip niet voldoet aan de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde eisen van veiligheid en gezondheid;

g het aannemelijk is dat het woonschip zal worden gebruikt voor een ander doel dan als hoofdverblijf van één of meer personen;

h het niet aannemelijk is dat de aanvrager binnen 26 weken na het verlenen van de vergunning met het woonschip de plaats waarvoor de ligplaatsvergunning is verleend, kan innemen;

i de onderlinge afstand tussen de naar elkaar gekeerde buitenwanden van de opbouwen van naast elkaar gelegen woonschepen minder dan 5 meter bedraagt;

j de onderlinge afstand tussen de woonschepen met de bijbehorende en/of extra voorzieningen minder dan 2 meter bedraagt;

het maximale aantal ligplaatsen, zoals aangegeven op het desbetreffende onderdeel van het ligplaatsenplan, wordt overschreden.

De ligplaatsvergunning wordt gesteld op naam van de aanvrager.

De ligplaatsvergunning vermeldt de naam van de aanvrager, de plaatsaanduiding van de desbetreffende ligplaats, de bijbehorende en/of extra voorzieningen en de kenmerken van het woonschip.

Burgemeester en Wethouders kunnen voorschriften verbinden aan een ligplaatsvergunning ter bescherming van de belangen, die deze verordening beoogt te dienen.

Artikel 5.3.1.7 Overdragen ligplaatsvergunning.

Opaanvraag van de vergunninghouder en van de rechtverkrijgende schrijven Burgemeester en Wethouders de vergunning over op de naam van de rechtverkrijgende.

Een overdracht van een ligplaatsvergunning wordt aangevraagd op een door Burgemeester en Wethouders vastgesteld formulier.

Artikel 5.3.1.8 Wijziging ligplaatsvergunning.

Indien de vergunninghouder voornemens is het woonschip te vervangen, dan wel uitbreiding in de omvang van het woonschip aan te brengen, dient vooraf bij Burgemeester en Wethouders een aanvraag tot wijziging van de ligplaatsvergunning te worden ingediend.

Op een aanvraag tot wijziging van een ligplaatsvergunning is het bepaalde in artikel 5.3.1.6, eerste, tweede en derde lid onder b tot en met j, van toepassing.

Wijzigingen aan en/of uitbreidingen van bijbehorende en/of extra voorzieningen dienen vooraf aan Burgemeester en Wethouders te worden gemeld.

Artikel 5.3.1.9 Intrekking ligplaatsvergunning.

Burgemeester en Wethouders kunnen de ligplaatsvergunning intrekken indien:

a de ligplaatsvergunning ten gevolge van onjuiste opgave of informatie is verleend;

b de gegevens in de ligplaatsvergunning niet meer overeenstemmen met de werkelijke situatie;

c niet wordt voldaan aan de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften;

d het woonschip waarop de vergunning betrekking heeft naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders afbreuk doet aan het aanzien van de gemeente of het landschap verstoort;

e het woonschip waarop de vergunning betrekking heeft niet meer voldoet aan de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde eisen van veiligheid en gezondheid;

f het woonschip waarop de vergunning betrekking heeft zonder toestemming van Burgemeester en Wethouders gedurende een periode langer dan 12 aaneengesloten weken buiten de gemeente verblijft;

g op de ligplaats voorzieningen aanwezig zijn die niet zijn vermeld op de ligplaatsvergunning, danwel niet ingevolge artikel 5.3.1.8 lid 3 aan Burgemeester en Wethouders zijn gemeld;

h het woonschip wordt gebruikt voor een ander doel dan als hoofdverblijf van één of meer personen;

i op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning, de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist, intrekking of wijziging wordt gevorderd;

de vergunninghouder hierom verzoekt.

Artikel 5.3.1.10 Wachtlijst ligplaatsvergunning.

Indien de aanvraag om een ligplaatsvergunning wordt geweigerd omdat de gewenste ligplaats aan een ander is toegewezen, wordt de naam van de aanvrager op zijn verzoek op een door Burgemeester en Wethouders aan te houden wachtlijst geplaatst.

Zij die in het bezit zijn van een ligplaatsvergunning kunnen zich eveneens op de wachtlijst laten plaatsen.

De volgorde op de wachtlijst wordt bepaald op basis van de datum van de aanvraag.

Indien één van de op grond van artikel 5.3.1.5, eerste lid, aangegeven plaatsen vrijkomt, stellen Burgemeester en Wethouders de op de wachtlijst geplaatste gegadigden, te beginnen met de hoogst geplaatste, in de gelegenheid een nieuwe aanvraag voor een ligplaatsvergunning in te dienen.

In deze gevallen kan de ligplaatsvergunning slechts worden geweigerd op grond van de omstandigheden, vermeld in artikel 5.3.1.6, derde lid onder b tot en met j.

Indien aan de in het tweede lid bedoelde personen een ligplaatsvergunning wordt verleend naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het vierde lid, komt de eerder verleende ligplaatsvergunning te vervallen. Tevens wordt in dat geval de naam van de betrokken persoon van de wachtlijst geschrapt.

Indien de aanvraag niet binnen zes weken na de datum van verzending van het in het vierde lid bedoeld schrijven is ontvangen, wordt aangenomen dat geen prijs meer op een ligplaatsvergunning wordt gesteld en wordt de naam van de betrokken persoon van de wachtlijst geschrapt;

Zij die binnen de gestelde termijn van zes weken wel reageren en gemotiveerd melden geen gebruik te willen maken van de gelegenheid een aanvraag voor een nieuwe ligplaatsvergunning in te dienen, behouden de registratie alsmede de positie op de wachtlijst.

De wachtlijst wordt één maal in de twee jaar opgeschoond.

Artikel 5.3.1.11 Nakoming aanwijzingen.

De vergunninghouder is bij het innemen van een ligplaats en bij het uitvoeren van werkzaamheden van gemeentewege aan of nabij de ligplaats verplicht de door of namens Burgemeester en Wethouders gegeven aanwijzingen op te volgen.

De vergunninghouder is verplicht gevolg te geven aan de door Burgemeester en Wethouders gegeven bevelen en aanwijzingen in het belang van de openbare orde of van de vrijheid of veiligheid van het verkeer.

Paragraaf 2 bedrijfsvaartuigen, terrasboten, pleziervaartuigen e.d.
Artikel 5.3.2.1 Begripsomschrijvingen

Deze paragraaf verstaat onder:

vaartuig: elk vervoermiddel op of in het water, drijvende werktuigen en vlotten daaronder begrepen, hoe dan ook genaamd, van welke grootte, inhoud en inrichting dan ook en door welke kracht zij dan ook in beweging worden gebracht of worden voortbewogen, met uitzondering van woonschepen en voormalige bedrijfsvaartuigen die gebruikt worden als woonschepen;

passagiersschip: een vaartuig dat middel van vervoer en/of verblijf is of hoofdzakelijk gebezigd wordt voor het bedrijfsmatig vervoer en/of verblijf van personen;

bedrijfsvaartuig: elk vaartuig dat als magazijn of bergplaats voor goederen of ten behoeve van het uitoefenen van een bedrijf gebruikt wordt;

pleziervaartuig: elk vaartuig, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt voor de recreatie, niet zijnde een passagiersschip;

horecabedrijf: een inrichting die uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor het tegen vergoeding verstrekken van logies, schenken van dranken of bereiden of verstrekken van spijzen voor directe consumptie;

terras: een buiten de besloten ruimte liggend gedeelte van een horecabedrijf waar dranken of spijzen voor consumptie ter plaatse worden verstrekt en genuttigd;

terrasboot: elk niet overdekt vaartuig dat gebruikt wordt als terras;

seizoensvergunning voor een terrasboot: een vergunning voor het afmeren van een terras boot met een geldigheidsduur van maximaal 6 maanden;

tijdelijke vergunning voor een terrasboot: een vergunning voor het afmeren van een terrasboot met een geldigheidsduur van maximaal 10 aaneengesloten dagen;

vaste ligplaats: een gedeelte van het openbaar water dat voor minimaal één jaar door een vaartuig met bijbehorende voorzieningen mag worden ingenomen;

ligplaats: een gedeelte van het openbaar water dat door een vaartuig met bijbehorende voorzieningen of voorwerp, zoals een balk, boom, plank of visbun, mag worden ingenomen;

bijbehorende voorzieningen: zaken zoals een steiger en een loopplank;

openbaar water: alle wateren die, al dan niet met enige beperking, voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn;

havengebied: al het openbaar water binnen de grenzen van de gemeente dat in beheer en onderhoud is van de gemeente;

passantenhaven: een gedeelte van het havengebied dat bestemd is voor het tijdelijk afmeren van pleziervaartuigen; deze gedeelten liggen aan de Beestenmarkt, de Oude Herengracht en aan de Haven. Hiermee zijn niet de particuliere passantenhavens bedoeld.

openbare ijs: het ijs dat in de openbare wateren ligt;

openbare ijsbaan: het ijs in de Zoeterwoudsesingel tussen de Jan van Houtbrug en de Utrechtsebrug.

Artikel 5.3.2.2 Wijze van meten

De in deze verordening genoemde maten worden uitwendig gemeten daar waar zij het grootst zijn. De hoogte wordt gemeten vanaf de waterlijn. Ondergeschikte bouwdelen zoals antennes worden, voor zover zij geen belemmering voor de scheepvaart opleveren, niet meegerekend.

Artikel 5.3.2.3 Verbodsbepaling

Het is verboden om zonder een vergunning van Burgemeester en Wethouders met een bedrijfsvaartuig, passagiersschip of terrasboot een ligplaats in te nemen.

Het is verboden om zonder een vergunning van Burgemeester en Wethouders met een (plezier)vaartuig een ligplaats in te nemen in het havengebied en/of balken, bomen, planken of visbunnen te hebben liggen.

Het verbod in lid 1 is niet van toepassing op passagiersschepen langs de Zijlsingel tussen de Weverbrug en de Schrijversbrug.

Het verbod in lid 2 is niet van toepassing op pleziervaartuigen in de passantenhavens.

Het is verboden om zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders een steiger of enig ander afmeervoorziening aan te brengen.

Artikel 5.3.2.4 Vaartuigen in aanbouw of reparatie

Het verbod in artikel 5.3.2.3, lid 1 en 2 is niet van toepassing op vaartuigen die in aanbouw of in reparatie zijn, zolang zij zich op of aan een scheepswerf dan wel in of bij een reparatieinrichting bevinden.

Artikel 5.3.2.5 Aangewezen ligplaatsen in ligplaatsenplan

De raad stelt een ligplaatsenplan vast waarin wordt aangegeven op welke locaties een vaste ligplaatsvergunning voor bedrijfsvaartuigen en passagiersschepen kan worden verleend (ligplaatsenplan bedrijfsvaartuigen, plan A).

De raad stelt een ligplaatsenplan vast waarin wordt aangegeven op welke locaties een ligplaatsvergunning voor terrasboten kan worden verleend (ligplaatsenplan terrasboten, plan B);

De raad stelt een ligplaatsenplan vast waarin wordt aangegeven op welke locaties een ligplaatsvergunning voor pleziervaartuigen kan worden verleend (Ligplaatsenplan pleziervaartuigen, plan C).

Artikel 5.3.2.6 Vaste ligplaatsvergunning voor bedrijfsvaartuigen en passagiersschepen
  • 1.

    Een vaste ligplaatsvergunning voor een bedrijfsvaartuig of passagiersschip wordt aangevraagd op een door Burgemeester en Wethouders vastgesteld formulier.

  • 2.

    Burgemeester en Wethouders beslissen over een aanvraag van een vaste ligplaatsvergunning binnen dertien weken na de dag, waarop het aanvraagformulier is ontvangen.

  • 3.

    Een vaste ligplaatsvergunning kan worden geweigerd indien:

    a. voor de ligplaats al vergunning is verleend;

    b. de aanvrager niet beschikt over een bedrijfsvaartuig of passagiersschip;

    c. het bedrijfsvaartuig of passagiersschip met voorzieningen langer, breder of hoger is dan aangegeven in het bij deze verordening behorende ligplaatsenplan A en/of de bijbehorende voorzieningen in strijd zijn met de door Burgemeester en Wethouders daarvoor vastgestelde voorschriften;

    d. het bedrijfsvaartuig of passagiersschip met eventuele voorzieningen belemmeringen kan veroorzaken aan het verkeer te water of te land of voor het beheer van de oever;

    e. het uiterlijk van het bedrijfsvaartuig of passagiersschip met eventuele voorzieningen naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders afbreuk doet aan het aanzien van de gemeente of het landschap verstoort;

    f. het bedrijfsvaartuig of passagiersschip met eventuele voorzieningen niet voldoet aan de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde eisen van veiligheid, milieu en gezondheid;

    g. het niet aannemelijk is dat de aanvrager binnen 13 weken na het indienen van de aanvraag met het bedrijfsvaartuig of passagiersschip de plaats waarvoor de vaste ligplaatsvergunning is aangevraagd, kan innemen;

    h. de aanvrager niet voldoet aan de eisen die gesteld zijn op grond van

    het bepaalde bij of krachtens de Binnenschepenwet;

    i. het maximale aantal ligplaatsen, zoals aangegeven op het desbetreffende onderdeel van het ligplaatsenplan bedrijfsvaartuigen, wordt overschreden.

  • 4.

    De vaste ligplaatsvergunning wordt gesteld op naam van de aanvrager en vermeldt de naam van de aanvrager, de plaatsaanduiding van de desbetreffende vaste ligplaats, de voorzieningen en de kenmerken van het bedrijfsvaartuig of passagiersschip.

  • 5.

    Burgemeester en Wethouders kunnen voorschriften verbinden aan een ligplaats-vergunning ter bescherming van de belangen die deze verordening beoogt te dienen.

Artikel 5.3.2.7 Ligplaatsvergunning voor terrasboten
  • 1.

    Een ligplaatsvergunning voor een terrasboot gedurende een seizoen of een kortere periode wordt aangevraagd op een door Burgemeester en Wethouders vastgesteld formulier.

  • 2.

    Burgemeester en Wethouders beslissen over een aanvraag van een ligplaatsvergunning binnen dertien weken na de dag, waarop het aanvraagformulier is ontvangen.

  • 3.

    Een ligplaatsvergunning voor een seizoen en/of kortere periode kan worden geweigerd indien:

    a voor de ligplaats al vergunning is verleend;

    b de aanvrager niet beschikt over een terrasboot;

    c de veiligheid op, de reinheid van, en/of de openbare orde op het water en/of haar oevers in gevaar wordt gebracht;

    d het verlenen van de vergunning de rechten en/of vrijheden van anderen aantast, dan wel overlast tot gevolg heeft;

    e de terrasboot belemmeringen kan veroorzaken aan het verkeer te water of te land;

    f de lengte van de terrasboot meer bedraagt dan de breedte van het bijbehorende perceel tenzij de afstand tussen het bijbehorende perceel en de terrasboot meer dan 5 meter bedraagt;

    g de terrasboot wordt voorzien van een overkapping, van welk materiaal dan ook;

    h de terrasboot wordt voorzien van een tapmogelijkheid;

    i de terrasboot niet voldoet aan de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde eisen van veiligheid en gezondheid;

    j de aanvraag niet in overeenstemming is met de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde voorschriften.

  • 4.

    Een seizoensvergunning voor een terrasboot wordt, naast de gevallen zoals bedoeld in het derde lid van dit artikel, tevens geweigerd indien:

    a. de periode niet ligt tussen Goede vrijdag en de laatste dag van de viering van 3 october;

    b. het maximale aantal toegestane seizoensterrasboten voor het bepaalde gedeelte van het openbaar water, zoals aangegeven in het ligplaatsenplan B, wordt overschreden;

    c. deze niet ten behoeve van een horecabedrijf is;

    d. het uiterlijk en de inrichting van de terrasboot naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders afbreuk doet aan het aanzien van de gemeente;

    e. de terrasboot boven de kademuur uitsteekt;

    f. de ligplaats niet is gelegen in de onmiddellijke nabijheid van het horecabedrijf.

  • 5.

    Een vergunning voor een terrasboot voor een kortere periode dan een seizoen wordt, naast de gevallen zoals bedoeld in het derde lid van dit artikel, tevens geweigerd indien:

    a. de aanvraag betrekking heeft op een langere periode dan 10 aaneengesloten dagen;

    b. de tijd tussen twee opeenvolgende perioden minder dan 2 maanden bedraagt;

    c. het maximale aantal van 4 maal per jaar per inrichting wordt overschreden;

    d. het maximale aantal toegestane tijdelijke terrasboten voor het bepaalde gedeelte van het openbaar water, zoals aangegeven op het ligplaatsenplan B, wordt overschreden;

    e. de ligplaats niet is gelegen in de onmiddellijke nabijheid van het dienende pand.

  • 2.

    De ligplaatsvergunning wordt gesteld op naam van de exploitant van de terrasboot en vermeldt de naam van de exploitant, de plaatsaanduiding van de desbetreffende ligplaats, de bijbehorende voorzieningen en de kenmerken van de terrasboot.

  • 2.

    Burgemeester en Wethouders kunnen voorschriften verbinden aan een ligplaats-vergunning ter bescherming van de belangen die deze verordening beoogt te dienen.

Artikel 5.3.2.8 (Ligplaats)vergunning voor (plezier)vaartuigen, balken, bomen, planken of visbunnen
  • 1.

    Een vaste ligplaatsvergunning voor een pleziervaartuig wordt aangevraagd op een door Burgemeester en Wethouders vastgesteld formulier.

  • 2.

    Een (ligplaats)vergunning voor vaartuigen, balken, bomen, planken of visbunnen wordt schriftelijk aangevraagd met vermelding van lengte-, breedte-, hoogte- en dieptemaat.

  • 3.

    Burgemeester en Wethouders beslissen over een aanvraag van een (ligplaats)vergunning binnen acht weken na de dag, waarop de aanvraag/ het aanvraagformulier is ontvangen.

  • 4.

    Een (ligplaats)vergunning kan worden geweigerd indien:

    a. voor de (lig)plaats al vergunning is verleend;

    b. het (plezier)vaartuig, de balken, bomen, planken of visbunnen belemmeringen kan/kunnen veroorzaken aan het verkeer te water of te land;

    c. het ter plaatse geldende bestemmingsplan het niet toestaat;

    d. het uiterlijk van het (plezier)vaartuig, de balken, bomen, planken of visbunnen naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders afbreuk doet aan het aanzien van de gemeente;

    e. het niet aannemelijk is dat de aanvrager binnen 12 weken na het indienen van de aanvraag met het (plezier)vaartuig, de balken, bomen, planken of visbunnen de plaats waarvoor de (ligplaats)vergunning is aangevraagd, kan innemen;

    f. de aanvraag niet in overeenstemming is met de door Burgemeester en Wethouders gestelde voorschriften;

    g. het (plezier)vaartuig langer, breder of hoger is dan in het ligplaatsenplan, plan C, voor de betreffende locatie aangegeven maten en/of de bijbehorende voorzieningen in strijd zijn met de door Burgemeester en Wethouders daarvoor vastgestelde voorschriften;

    h. het maximaal aantal ligplaatsen, zoals aangegeven op het desbetreffende onderdeel van het ligplaatsenplan C, wordt overschreden;

    i. de lengte van het pleziervaartuig gelegen aan particuliere wal meer bedraagt dan de breedte van het bijbehorende perceel;

    j. de aanvrager niet beschikt over een pleziervaartuig.

  • 5.

    De (ligplaats)vergunning wordt gesteld op naam van de eigenaar van het (plezier-)vaartuig, de balken, bomen, planken of visbunnen en vermeldt de plaatsaanduiding van de desbetreffende (lig)plaats en de kenmerken van het (plezier)vaartuig, de balken, bomen, planken of visbunnen.

  • 6.

    Burgemeester en Wethouders kunnen voorschriften verbinden aan een (ligplaats-) vergunning ter bescherming van de belangen die deze verordening beoogt te dienen.

  • 7.

    Een aanvraag voor een ligplaatsvergunning op een locatie die niet in het ligplaatsenplan C is opgenomen wordt geweigerd.

Artikel 5.3.2.9 Overdragen vergunning
  • 1.

    De vergunninghouder van een (vaste) ligplaatsvergunning kan de (vaste) ligplaatsvergunning niet overdragen.

  • 2.

    Lid 1 is niet van toepassing op een vaste ligplaatsvergunning voor een bedrijfsvaartuig. Op aanvraag van de vergunninghouder en van rechtverkrijgende van een vaste ligplaatsver gunning voor een bedrijfsvaartuig schrijven Burgemeester en Wethouders, in het geval het bedrijfsvaartuig met voorzieningen wordt verkocht, de vergunning over op de naam van de rechtverkrijgende.

  • 3.

    Een overdracht van een vaste ligplaatsvergunning wordt aangevraagd op een door Burgemeester en Wethouders vastgesteld formulier.

Artikel 5.3.2.10 Wijziging (ligplaats)vergunning
  • 1.

    Indien de vergunninghouder voornemens is veranderingen aan het vaartuig en/of de bijbehorende voorzieningen aan te brengen, dient vooraf bij Burgemeester en Wethouders een aanvraag tot wijziging van de (ligplaats) vergunning te worden aangevraagd.

  • 2.

    Op een aanvraag tot wijziging van een:

    a vaste ligplaatsvergunning voor bedrijfsvaartuigen en passagiersschepen is het bepaalde in artikel 5.3.2.6, eerste, tweede en derde lid, onder b tot en met i, van toepassing;

    b ligplaatsvergunning voor terrasboten is het bepaalde in artikel 5.3.2.7, eerste, tweede, derde lid onder b tot en met j, vierde en vijfde lid van toepassing;

    c vaste) (ligplaats)vergunning voor (plezier)vaartuigen, balken, bomen, planken of visbunnen is het bepaalde in artikel 5.3.2.8, eerste, tweede, derde en vierde lid onder b tot en met i., van toepassing.

Artikel 5.3.2.11 Intrekking (ligplaats)vergunning

Burgemeester en Wethouders kunnen de (ligplaats)vergunning intrekken indien:

a. de (ligplaats)vergunning ten gevolge van onjuiste opgave of informatie is verleend;

b. de gegevens in de (ligplaats)vergunning niet meer overeenstemmen met de werkelijke situatie;

c. niet wordt voldaan aan de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften;

d. het vaartuig (waaronder bedrijfsvaartuig, passagiersschip, terrasboot en pleziervaartuig), de balken, bomen, planken of visbunnen waarop de (ligplaats)vergunning betrekking heeft naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders afbreuk doet aan het aanzien van de gemeente;

e. het vaartuig (waaronder bedrijfsvaartuig, passagiersschip, terrasboot en pleziervaartuig) waarop de (ligplaats)vergunning betrekking heeft niet meer voldoet aan de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde eisen van veiligheid;

f. op de ligplaats voorzieningen aanwezig zijn die niet zijn vermeld op de (ligplaats)vergunning op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning, de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist, intrekking of wijziging wordt gevorderd;

h. de vergunninghouder hierom verzoekt;

i. de vergunninghouder zijn betalingsverplichtingen inzake het verschuldigde binnenhavengeld niet nakomt;

j. de vergunning strijdig blijkt te zijn met een vergunning, die op grond van het Ligplaatsenplan behorend bij de Woonschepenverordening 2000 verleend is dan wel verleend kan worden.

Artikel 5.3.2.12 Nakoming aanwijzingen
  • 1.

    De vergunninghouder is bij het innemen van een ligplaats en bij het uitvoeren van werkzaamheden van gemeentewege aan of nabij de ligplaats verplicht de door of namens Burgemeester en Wethouders gegeven aanwijzingen op te volgen.

  • 2.

    De vergunninghouder is verplicht gevolg te geven aan de door of namens Burgemeester en Wethouders gegeven bevelen en aanwijzingen in het belang van de openbare orde of van de vrijheid of veiligheid van het verkeer.

Paragraaf 3 Overige bepalingen
Artikel 5.3.3.1 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3.

    Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 4.

    Het is aan allen, die niet met de bediening der bruggen belast zijn, verboden:

    a. de sluittoestellen en de afsluitinrichtingen van bruggen of wel die bruggen zelve in beweging te brengen;

    b. zich binnen de afsluitinrichtingen van afgesloten bruggen te begeven of te bevinden;

    c. zich op het beweegbare gedeelte van bruggen te bevinden, wanneer deze niet voor het verkeer geopend zijn.

  • 5.

    De verboden in het eerste en derde lid gelden niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5.3.3.2 Verplichtingen

De schipper, die een door Burgemeester en Wethouders aan een andere schipper toegekende (vaste) ligplaats heeft ingenomen, is verplicht deze onmiddellijk in te ruimen, wanneer de rechthebbende haar wenst in te nemen.

Artikel 5.3.3.3 Verboden
  • 1.

    Het is verboden houtvlotten met een lengte van meer dan 70 meter of een breedte van meer dan 3,50 meter door het openbaar water voort te drijven.

  • 2.

    Behoudens het bepaalde in de Vaarwegenverordening Zuid-Holland is het verboden met een grotere snelheid te varen dan:

    a. 6 km/uur in de singelgrachten;

    b . 7,2 km/uur in het overige openbare water.

  • 3.

    Het is verboden in het openbaar water binnen de singels te zeilen of zeilen opgehaald te hebben, tenzij het vaartuig ligt afgemeerd en dit tijdelijk is om ze te drogen.

  • 4.

    Het is schippers verboden in openbaar water te liggen met de stokankers buiten boord.

  • 5.

    Het is verboden zonder schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders in het openbaar water:

    a. een overzetveer te exploiteren;

    b. een passagiersschip te exploiteren;

    c. een verhuurboot te exploiteren;

    d. te baggeren.

Artikel 5.3.3.4 Openbaar ijs
  • 1.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van Burgemeester en Wethouders bij bevroren water het ijs in de openbare wateren te breken of daarin gaten te maken.

  • 2.

    Lid 1 is niet van toepassing voor het maken van sloppen van ten hoogste 30 cm rond woonboten en andere vaartuigen.

  • 3.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van Burgemeester en Wethouders op het ijs in de openbare wateren te komen met:

    a. door trekdieren getrokken of met de hand voortbewogen voertuigen, met uitzondering van een slee;

    b. motorrijtuigen of rijwielen;

    c. ijsschuiten.

  • 4.

    Het is verboden enig voorwerp of enige stof op het ijs in de openbare wateren te werpen of te leggen.

Artikel 5.3.3.5 Openbare ijsbaan
  • 1.

    Het is verboden bij bevroren water het ijs in de openbare ijsbaan te breken of daarin gaten te maken.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van Burgemeester en Wethouders op het ijs in de openbare ijsbaan te komen met:

    a. door trekdieren getrokken of met de hand voortbewogen voertuigen, metuitzondering van een slee;

    b. motorrijtuigen of rijwielen;

    c. ijsschuiten.

  • 3.

    Het is verboden enig voorwerp of enige stof op het ijs in de openbare ijsbaan te werpen of te leggen.

  • 4.

    Burgemeester en Wethouders zullen de ijsbaan openstellen zodra zij het ijs betrouwbaar achten. Dit zal gebeuren middels het plaatsen van een bord met de officiële openingstijden.

  • 5.

    De algemene zorg voor de openbare ijsbaan tijdens de openingstijden is opgedragen aan de betreffende ambtenaren van de Dienst Milieu en Beheer.

Artikel 5.3.3.6 Beschadigen van waterstaatswerken
  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5.3.3.7 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.3.3.8 Veiligheid op het water
  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5.3.3.9 Overlast aan vaartuigen
  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden of de nacht door te brengen.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Artikel 5.3.3.10 Zwemmen in openbaar water
  • 1.

    Het is verboden in openbaar water te zwemmen of te baden.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen wateren of gedeelten van wateren aanwijzen met betrekking tot welke het verbod, vervat in het eerste lid, niet geldt.

Afdeling 4: Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 5.4.1 Crossterreinen
  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    a. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    b. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden
  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    a. in het belang van het voorkomen van overlast;

    b. in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    c. in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door het college aangewezen plaatsen;

    c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door het college aangewezen plaatsen;

    e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    a. op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    b. binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 5: Verbod vuur te stoken
Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet indien en voorzover het betreft:

    a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    c. vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    De ontheffing kan worden geweigerd:

    a. in het belang van de openbare orde en veiligheid;

    b. ter bescherming van de woon- en leefomgeving;

    c. ter bescherming van de flora en de fauna.

    d. Ter voorkoming van hinder of nadelige beinvloeding van het milieu door rook, roet, stof, walm of stank.

  • 5.

    Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Afdeling 6: Aangelegenheden betreffende het bezorgen van lijken
Artikel 5.6.1.Rouwkamers
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een gebouw of een gedeelte van een gebouw bij wijze van bedrijf te gebruiken voor het opbaren of bewaren van lijken.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet voor ziekenhuizen en bejaardentehuizen, voor bijgebouwen daarvan en voor gebouwen, welke zich op een begraafplaats bevinden.

Artikel 5.6.2. Wijze van vervoer van lijken
  • 1.

    Het is verboden een lijk over de weg zonder noodzaak anders te vervoeren dan in een gesloten kist en anders dan met een daartoe geschikt middel van vervoer of op een baar, die door een voldoend aantal personen wordt gedragen.

  • 2.

    Een kistje met het lijk van een kind beneden de leeftijd van één jaar mag in een gesloten personenauto worden vervoerd; het mag op de begraafplaats onder de arm worden gedragen.

  • 3.

    Het bepaalde in het tweede lid geldt niet met betrekking tot het vervoeren van het lijk van een kind, dat is overleden aan een besmettelijke ziekte in de zin van artikel 1 van de Besmettelijke Ziektewet (stb. 1928, 265).

Artikel 5.6.3. Gebruik van middelen van vervoer, bestemd voor vervoer van lijken

Het is verboden een middel van vervoer, bestemd voor het vervoer van lijken en als zodanig kenbaar, tot enig ander doel te gebruiken.

Artikel 5.6.4. Orde op begraafplaatsen

Het is verboden op een openbare begraafplaats nodeloos rumoer te maken of zich op andere wijze onbetamelijk te gedragen.

Afdeling 7: Verstrooiing van as
Artikel 5.7.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5.7.2 Verboden plaatsen
  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    a. erharde delen van de weg;

    b. gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen;

  • 2.

    Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

Artikel 5.7.3 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 8: Bescherming archeologische schatten
Artikel 5.8.1  Detectorverbod
  • 1.

    Het college kan gebieden aanwijzen waarop het verboden is zich met een metaaldetector te bevinden.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in lid 1 bedoelde verbod.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op degenen aan wie ingevolge artikel 39 van de Monumentenwet 1988 een opgravingsvergunning is verstrekt.

Afdeling 9 Leidse Historische artikelen
Artikel 5.9.1 Vervoer van stieren

Het is verboden stieren anders over de weg te geleiden dan geknieband en voorzien van een neusring.

Artikel 5.9.2 Weiden van dieren

Het is verboden om koeien, kalveren, schapen en geiten, varkens en paarden zonder hoeder te weiden op de stadsvesten, de straten en kerkhoven.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 6.1 Strafbepaling
  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens de in deze verordening genoemde artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak, met uitzondering van de artikelen genoemd in het tweede lid.

  • 2.

    Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie: artikel 2.1.2.1, 2.1.4.1., 2.1.4.2, 2.1.4.3., 2.1.5.1.,2.1.6.11, en 4.2.2.

Artikel 6.2 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn, naast de ambtenaren aangewezen in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) tevens belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6.3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

1. De Algemene plaatselijke verordening 2005, alsmede de geluidhinderverordening, de verordening op de seksinrichtingen, de verordening op het Stadsschoon, de verordening op de woonschepen 2000 en de verordening op de wateren, bedrijfsvaartuigen e.d. worden met ingang van de datum genoemd in het eerste lid ingetrokken.

Artikel 6.5 Overgangsbepaling
  • 1.

    Vergunningen en ontheffingen, alsmede de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, worden geacht te zijn verleend op grond van deze verordening.

  • 2.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 3.

    Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.

  • 4.

    De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening vastgestelde plannen, genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voorzover de rechtsgrond waarop deze zijn gebaseerd ook vervat zijn in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening 2007 Leiden.