Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Putten

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatiePutten
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingMaatregelenverordening Wet werk en bijstand
CiteertitelMaatregelenverordening Wet werk en bijstand
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8 lid 1 onderdeel b
  2. Wet werk en bijstand, art. 18

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200719-07-2012nieuwe regeling

07-12-2006

De Puttenaer, 27-12-2006

IZ/2007/339

Tekst van de regeling

Intitulé

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand

Vastgesteld bij besluit van de raad van 7 december 2006 nr. WZI/2006/14511

 

MAATREGELENVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.

de wet:

de Wet werk en bijstand (Wwb);

b.

bijstand:

algemene en bijzondere bijstand;

c.

algemene bijstand:

de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

d.

bijzondere bijstand:

de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

e.

bijstandsnorm:

de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

f.

langdurigheidstoeslag:

de langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 5, onderdeel e, van de wet;

g.

maatregel:

het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

h.

het college:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Putten;

i.

handhavingsbeleid:

de verordening in de zin van artikel 8 a Wwb die regels stelt over misbruik en oneigenlijk gebruik.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1.

    De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet;

    of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd en/of het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet;

    of

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    of

    • b.

      de gedraging meer dan 12 maanden vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand of de langdurigheidstoeslag nog niet is uitbetaald.

  • 3.

    Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

HOOFDSTUK 2 TEKORTSCHIETEN, ERNSTIG TEKORTSCHIETEN, ZEERERNSTIG TEKORTSCHIETEN

Artikel 8 Tekortschieten

  • 1.

    De bijstand wordt eenmalig met € 100,00 verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college tekort is geschoten in de verplichting op grond van artikel 17 van de wet door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken.

  • 2.

    Van het opleggen van een maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van 12 maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

  • 3.

    De verlaging zoals bedoeld in het eerste lid wordt in beginsel eenmalig toegepast.

    • 4.

      Indien de aanspraak op bijstand over de maand waarover de afstemming plaatsvindt, minder bedraagt dan de vastgestelde verlaging zal het bedrag van de verlaging over een langere periode worden toegepast.

    • 5.

      Indien sprake is van herhaling van een tekortschieten binnen 12 maanden na bekendmaking van het besluit waarin de maatregel is opgelegd, is sprake van ernstig tekortschieten.

Artikel 9 Ernstig tekortschieten

  • 1.

    De bijstand wordt eenmalig met € 200,00 verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college ernstig is tekortgeschoten in:

    • a.

      het naar vermogen verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het meewerken aan een voorziening die in het kader van de wet is aangeboden of die, gezien haar aard en doel, met een Wwb-voorziening gelijk is te stellen;

    • c.

      het verlenen van de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet;

    • d.

      het betonen van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

    • e.

      zijn gedrag jegens het college, daaronder begrepen:

      • 1

        o personen van wie het de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij in het kader van de uitvoering van de wet ten dienste of in opdracht van het college werkzaam zijn;

      • 2

        personen die betrokken zijn bij de uitvoering van een voorziening ingevolge de wet.

  • 2.

    De bijstand wordt eenmalig met € 200,-- verlaagd wanneer sprake is van een herhaald tekortschieten zoals bedoeld in artikel 8, vijfde lid;

  • 3.

    De verlaging zoals bedoeld in het eerste lid wordt in beginsel eenmalig toegepast.

  • 4.

    Indien de aanspraak op bijstand over de maand waarover de afstemming plaatsvindt, minder bedraagt dan de vastgestelde verlaging zal het bedrag van de verlaging over een langere periode worden toegepast

  • 5.

    Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van 12 maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

  • 6.

    Indien sprake is van herhaling van een ernstig tekortschieten binnen 12 maanden na het besluit waarin de maatregel is opgelegd, kan het college besluiten om een eenmalige verlaging van € 400,-- toe te passen.

Artikel 10 Zeer ernstig tekortschieten

  • 1.

    De bijstand wordt gedurende één maand met 100% verlaagd wanneer de belang-hebbende naar het oordeel van het college zeer ernstig is tekortgeschoten in een of meer van de in artikel 8, 9 en 10 genoemde opzichten.

  • 2.

    Van een zeer ernstig tekortschieten als bedoeld in het vorige lid is met name sprake als vaststaat of redelijkerwijs is aan te nemen:

    • a.

      dat het beroep door belanghebbende op algemene bijstand gedurende meer dan één maand het gevolg is van diens doen of nalaten;

    • b.

      dat belanghebbende na een eerder besluit tot afstemming wegens het ten onrechte genoten bijstand opnieuw ten onrechte bijstand heeft ontvangen doordat hij feiten of omstandigheden heeft verzwegen waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat zij van invloed waren op zijn recht op bijstand;

    • c.

      dat de belanghebbende middelen heeft verzwegen waarmee hij gedurende meer dan één maand in zijn levensonderhoud kon voorzien;

    • d.

      dat de belanghebbende zich in zijn gedrag jegens het college schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf, als bedoeld in het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 11 Weging van het gedrag

  • 1.

    Het college houdt bij zijn oordeel als bedoeld in artikel 8, 9 en 10 rekening met de omstandigheden en mogelijkheden van de belanghebbende. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 2.

    Bij zijn oordeel als bedoeld in het vorige lid kan het college rekening houden met eerdere gedragingen van de belanghebbende waarin deze tekortschoot in de naleving van op hem rustende verplichtingen ingevolge de wet, in het betonen van besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan of in diens gedrag jegens het college.

Artikel 12 Weging van de afstemming

  • 1.

    Het college kan de verlaging lager vaststellen als de belanghebbende door de afstemming met het bedrag genoemd in artikel 8, 9 of 10 onredelijk zwaar wordt getroffen.

  • 2.

    Het college kan de verlaging hoger vaststellen als de weging van het gedrag naar het oordeel van het college daarvoor aanleiding geeft.

  • 3.

    Het college kan bij het besluit tot verlaging rekening houden met latere gedragingen van de belanghebbende in overeenstemming met zijn verplichtingen ingevolge de wet.

  • 4.

    Het college kan, indien sprake is van een onverantwoord interen van een vermogen en daarmee een zeer ernstig tekortschieten, de verlaging gedurende een langere periode vaststellen dan de in artikel 10, eerste lid genoemde periode.

Artikel 13 Uitvoering

De uitvoering van het besluit tot afstemming vindt plaats op een betaling van bijstand volgend op de bekendmaking.

HOOFDSTUK 3 SLOTBEPALINGEN

Artikel 14 De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 15 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand.