Overheidsorganisatie | Gemeente Oss |
---|---|
Officiële naam regeling | Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Oss 2011 |
Citeertitel | Verordening langdurigheidstoeslag gmeente Oss |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 147, eerste lid Gemeentewet, artikel 8, eerste lid, onderdeel en artikel 36 Wet werk en bijstand
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-01-2011 | Onbekend | 03-01-2011 Oss Actueel 13-01-2011 | Onbekend | ||
13-01-2011 | 01-01-2012 | Onbekend | 03-01-2011 Oss Actueel 13-01-2011 | Onbekend |
Onderwerp: | Volgnummer | ||
Vaststellen Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Oss2011 | Dienst/afdeling | PWI | |
De raad van de gemeente Oss; |
gezien het voorstel van de Stuurgroep Oss-Lith d.d. 23 november 2010; | |
gelet op de artikelen 8 en 36 van de Wet Werk en Bijstand; |
besluit:
Vast te stellen de volgende verordening:
Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Oss 2011
I. Algemene bepalingen
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB).
In deze verordening wordt verstaan onder
wet: de Wet werk en bijstand
langdurig: een aaneengesloten periode van 36 maanden
laag inkomen: een inkomen dat niet hoger is dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 32 van de wet
peildatum: de datum waarop de belanghebbende langdurig een laag inkomen, geen in aanmerking te nemen vermogen en geen uitzicht op inkomensverbetering heeft
II. Recht op langdurigheidstoeslag
Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig inkomen is voldaan als gedurende referteperiode het inkomen niet uitkomt boven 100 procent van de bijstandsnorm. Hierbij is de situatie op de peildatum bepalend.
De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:
Voor gehuwden/samenwonenden € 500,00
Voor een alleenstaande ouder € 450,00
Voor een alleenstaande € 350,00
a Wanneer in geval van een echtpaar één van de partners niet aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor een langdurigheidstoeslag, komen beide partners niet in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag.
2 b Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten ingevolge art 11 of art 13 eerste lid van de wet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
3.De langdurigheidstoeslag is een vorm van bijzondere bijstand en derhalve op basis van artikel 46 lid 2 van de wet, niet vatbaar voor beslag.
III. Slotbepalingen
Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de rechthebbende afwijken van de bepaling in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere regels stellen.
De bedragen in de verordening worden jaarlijks geïndexeerd.
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.
Deze verordening kan aangehaald worden als: Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Oss 2011.
Deze verordening treedt in werking op 13 januari 2011.
De Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Oss, vastgesteld in de vergadering van 25 juni 2009, wordt ingetrokken op de dag van inwerkingtreding als bedoeld in het vorige lid.
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 3 januari 2011. De gemeenteraad voornoemd, De griffier, De voorzitter, drs. P.H.A. van den Akker H.W.M. Klitsie. | Coll: |
Bekend gemaakt d.d. 12 januari 2011
Bron: Oss Actueel
In werking getreden d.d. 13 januari 2011
ALGEMEEN
Decentralisatie langdurigheidstoeslag
Per 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd naar gemeenten. De langdurigheidstoeslag vindt zijn grondslag in artikel 36 van de Wet werk en bijstand. Daarin is nauw omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking komenvoor de toeslag. De gedachte achter de toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben en geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven, extra ondersteuning nodig hebben.
In het Bestuursakkoord Rijk- Gemeenten uit 2007 (“Samen aan de slag”) is afgesproken dat de
langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd wordt naar gemeenten. Artikel 36 van de wet blijft de
wettelijke grondslag, zij het dat daarnaast aan artikel 8 is toegevoegd dat gemeenten in een
verordening de precieze voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag moeten vastleggen.
Bevoegdheid gemeenten
In artikel 36, eerste lid, is de rechtsgrond voor de langdurigheidstoeslag opgenomen:
“Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21
jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in
aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op
inkomensverbetering.”
In artikel 8 wordt bepaald dat de gemeenteraad door middel van een verordening
regels stelt die in ieder geval betrekking hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en
de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen. Het is
een verplichting om een verordening vast te stellen, geen bevoegdheid.
Bijzondere bijstand
Artikel 5 onderdeel d WWB bepaalt dat LDT een vorm van bijzondere bijstand is. Dit betekent
dat alle bepalingen van de WWB onverkort van toepassing zijn op de LDT. Dit met uitzondering
van de bepalingen specifiek genoemd in artikel 36 lid 5 WWB.
Doelgroep
De langdurigheidstoeslag komt thans toe aan personen die gedurende drie jaar een inkomen op
of onder bijstandsniveau ontvangen. De doelgroep bestaat daarmee feitelijk grotendeels uit
personen met een bijstandsuitkering. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was in artikel 36
eerste lid WWB (nieuw) nog opgenomen dat de langdurigheidstoeslag bedoeld was voor
personen “die door gebrek aan arbeidsmarktperspectief geen uitzicht hadden op
inkomensverbetering”. De gemeenteraad diende vervolgens bij verordening te bepalen wat
wordt verstaan onder “gebrek aan arbeidsmarktperspectief”. Doordat het amendement Spies
c.s. is aangenomen, is dit criterium uit de wettekst geschrapt en heeft de gemeenteraad geen
verplichting c.q. bevoegdheid meer daarover regels te stellen in de verordening. Gehandhaafd is
het criterium dat “geen uitzicht op inkomensbetering” mag bestaan. Daarmee is beoogd om
bepaalde groepen die over concreet perspectief op inkomensverbetering beschikken, zoals
studenten, uit te kunnen sluiten van het recht op langdurigheidstoeslag. Het is aan het college
om daarover beleid vast te stellen.
Hoogte van de toeslag
Gemeenten kunnen zelf de hoogte van de toeslag bepalen, alsmede de wijze waarop indexering plaatsvindt. Daarbij moet bedacht worden dat naar mate de toeslag lager wordt, er minder recht wordt gedaan aan het karakter van de langdurigheidstoeslag, een extra voorziening voor –vaak onverwachtevervangingsuitgaven.
Om die reden is gekozen voor een bedrag dat iets hoger is dan de huidige
normbedragen. Hiermee wordt tegelijkertijd tegemoet gekomen aan de jaarlijkse indexering.
Langdurig
De referteperiode is bepaald op drie jaar. Er is bewust (nu) niet voor gekozen
om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe kennen bij een inkomen boven bijstandsniveau.
Van deze bevoegdheid wordt om een tweetal redenen geen gebruik gemaakt.
Op de eerste plaats omdat dit ongewenste armoedevaleffecten in zich heeft. Weliswaar doen
deze armoedevaleffecten zich ook voor bij de grens van 100% van de bijstandsnorm, maar
zullen belanghebbenden die uitstromen doorgaans een dermate hoger inkomen ontvangen, dat
het verlies van de langdurigheidstoeslag minder wordt gevoeld. Bij een hogere inkomensgrens
bestaat er een risico dat belanghebbenden “”blijven steken”” bij een inkomen tot bijvoorbeeld
120% van de bijstandsnorm.
Op de tweede plaats omdat het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een
inkomen van bijvoorbeeld 110% van de bijstand niet valt te rijmen met de wettelijke uitsluiting
van belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op
langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm
voor belanghebbenden tot 65 jaar. Het verschil is echter maar ongeveer 5 tot 9 % (het exacte
percentage is afhankelijk van de vraag of iemand een alleenstaande, alleenstaande ouder of
gehuwde is). Het hanteren van een grens van 110% zou daarom maken dat de uitsluiting van
65-plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals dat is
vastgelegd in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke
Rechten. De feitelijke ruimte is dus beperkt tot een grens van maximaal ongeveer 105 % van de
bijstandsnorm.
Laag inkomen
Gemeenten hebben volledige vrijheid om een inkomensgrens te kiezen. In de verordening wordt
gekozen voor een inkomensgrens van een inkomen op of onder bijstandsniveau. Hierin wordt
afgeweken van het huidige Osse minimabeleid, wat uitgaat van een inkomensgrens van 120%
van het geldende minimum.
Beide partners moeten aan voorwaarden voldoen
Beide partners dienen aan de voorwaarden voor langdurigheidstoeslag te voldoen. Hoewel de
tekst van artikel 36, eerste lid WWB suggereert dat het recht persoonsgebonden is, dwz. dat de
toeslag ook ‘een persoon’, dus een individuele belanghebbende kan worden toegekend, blijkt uit de jurisprudentie dat het begrip ‘persoon’ moet worden gelezen in relatie tot de bepalingen
over de hoogte van de toeslag. Omdat daar een normbedrag voor gehuwden wordt genoemd,
neemt de CRvB aan dat het recht slechts aan beiden gezamenlijk kan worden toegekend (zie
CRvB 8 augustus 2006, LJN: AY8382). Voldoet één van de partners op de peildatum niet aan de
voorwaarden, dan kan daarom ook geen langdurigheidstoeslag worden verstrekt aan het
echtpaar.
Geen ambtshalve verstrekking
In artikel 36 wordt bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de
mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan dat het gaat om een
vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet
worden of er een recht bestaat.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1
Eerste lid
Omdat deze verordening wordt vastgesteld ter uitvoering van een in de WWB als
medebewindswet gegeven opdracht, hebben de in deze verordening gebruikte begrippen
dezelfde betekenis als in de WWB. Voor de uitleg van de gehanteerde begrippen als ‘gezin’,
‘langdurigheidstoeslag’, ‘alleenstaande ouder’ e.d. wordt verwezen naar de begripsbepalingen
in de WWB, de artikelen 1 t/m 6. Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ geldt dat daarmee
tevens bedoeld is de bijstandsuitkering die wordt verstrekt. De langdurigheidstoeslag wordt
toegekend met ingang van de datum waarop aan de voorwaarden is voldaan. Na indiening van
een aanvraag dient beoordeeld te worden wat de peildatum is. De peildatum is gesteld op
datum aanvraag. De vroegst mogelijke peildatum is 1 januari 2009, dat is de datum waarop
artikel 36 WWB nieuw (mogelijk met terugwerkende kracht) in werking treedt.
Tweede lid
Hierin is vastgelegd wat onder “wet”, “langdurig” en “laag inkomen” wordt verstaan. Daarmee
is uitvoering gegeven aan de opdracht die de wetgever in artikel 8 WWB aan de gemeenteraad
heeft gegeven om deze begrippen nader in te vullen. Verwezen wordt naar de toepasselijke
bijstandsnorm. Daarmee wordt bedoeld de bijstandsnorm genoemd in artikel 5 onderdeel c
WWB.
Artikel 2
De langdurigheidstoeslag wordt verleend met ingang van de datum waarop de persoon voldoet
aan alle voorwaarden van de langdurigheidstoeslag zijnde langdurig een laag inkomen, geen in
aanmerking te nemen vermogen en geen uitzicht op inkomensverbetering.
Artikel 3
Eerste lid
In dit artikel wordt de hoogte van de toeslag geregeld.
Het huidige onderscheid tussen de drie leefvormen is in stand gelaten, te weten de
alleenstaande, de alleenstaande ouder en het gehuwden/samenwonenden. Hoewel dit niet met
zoveel woorden is geregeld worden co-ouders in aansluiting op de huidige praktijk, als een
gezin aangemerkt. De peildatum is bepalend voor de leefvorm en voor de hoogte van de toeslag.
Tweede lid
A Indien één van de beide gehuwden niet in aanmerking komt voor langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de aan de langdurigheidstoeslag verbonden voorwaarden (art 36 WWB) of de bepalingen in deze verordening, hebben beide partners geen recht. Het recht op de langdurigheidstoeslag komt beide partners namelijk gezamenlijk toe. Ze moeten daarom beiden, zowel gezamenlijk als afzonderlijk, voldoen aan de gestelde voorwaarden.
B Wanneer er echter sprake is van een niet-rechthebbende partner, komt de rechthebbende partner in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Belanghebbende moet echter wel nog steeds als een gehuwde worden beschouwd. Het gezinsinkomen moet dus worden getoetst aan de norm van artikel 21 onderdeel c WWB.
Artikel 4
Dit artikel bepaalt dat in bijzondere gevallen het college ten gunste van de belanghebbende kan
afwijken van de bepalingen in deze verordening. Afwijken van de wet is niet mogelijk.
Afwijken kan alleen maar ten gunste, nooit ten nadele. Met nadruk is vermeld: in bijzondere
gevallen. Afwijken is eerder uitzondering dan regel. In verband met precedentwerking dient
door het college duidelijk aangegeven te worden waarom in een bepaalde situatie wordt
afgeweken. Het van toepassing zijn van de hardheidsclausule dient voldoende kenbaar te zijn,
dat wil zeggen in zowel de rapportage als de beschikking.