Organisatie | Breda |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening persoonsgebonden budget begeleid werken wet sociale werkvoorziening (PGB WSW) |
Citeertitel | Verordening persoonsgebonden budget begeleid werken wet sociale werkvoorziening |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | sociale zaken |
Geen
Wet sociale werkvoorziening
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-09-2008 | 30-06-2008 | Nieuwe regeling | 11-09-2008 Het Stadsblad Breda, 17-09-2008 | 53816 |
De raad van de gemeente Breda;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Breda, nr. 32846, inzake verordening Persoonsgebonden budget Begeleid Werken Wet Sociale Werkvoorziening (PGB WSW);
gelet op artikel 7, tiende lid, van de Wet sociale werkvoorziening;
overwegende dat de raad bij verordening nadere regels dient vast te stellen met betrekking tot het verstrekken van Persoonsgebonden budgetten.
besluit vast te stellen de volgende verordening:
VERORDENING PERSOONSGEBONDEN BUDGET BEGELEID WERKEN WET SOCIALE WERKVOORZIENING (PGB WSW)
Artikel 2 De hoogte van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten
Het college stelt elk jaar vóór 31 december de hoogte vast van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten voor elk te verstrekken persoonsgebonden budget voor het daarop volgende kalenderjaar.
Artikel 4 De wijze van berekening van de hoogte van de periodieke subsidie aan de werkgever
Artikel 6 De hoogte van de vergoeding aan de begeleidingsorganisatie
Het aantal uren aan begeleiding dat door het college wordt vergoed, wordt door de SW- geïndiceerde, de begeleidingsorganisatie en de werkgever in onderling overleg vastgesteld en bedraagt in de eerste 12 maanden maximaal 15%, het tweede jaar maximaal 7,5% en het derde en de daaropvolgende jaren maximaal 6% van het aantal door de SW-geïndiceerde voor de werkgever daadwerkelijk gewerkte uren (exclusief overwerk). De vergoeding kan door het college jaarlijks op een maximaal bedrag per PGB worden vastgesteld.
Artikel 7 Subsidie voor eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht
Het college kan een subsidie verstrekken voor de eenmalige kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht als uit een rapportage van een arbodeskundige, opgesteld in opdracht van de werkgever, blijkt dat aanpassingen op de werkplek noodzakelijk zijn op grond van de beperkingen van de SW-geïndiceerde, deze persoonsgerelateerd zijn en het niet redelijk is dat de kosten door de werkgever worden gedragen.
Artikel 10 Het besluit tot verlenen van de periodieke subsidie
Het besluit tot verlening van een periodieke subsidie bevat in ieder geval:
Artikel 11 Het vaststellen van de periodieke subsidie
De werkgever verstrekt binnen 6 weken na afloop van het kalenderjaar een schriftelijke opgave van het door hem in het voorgaande jaar betaalde bruto basis-CAO-loon van de SW-geïndiceerde, exclusief werkgeverslasten, vermeerderd met vakantietoeslag, verminderd met eventueel door het UWV ontvangen ziektegelden. Deze opgave is voorzien van een goedkeurende verklaring van een accountant.
Artikel 12 Betaling van de subsidie
De periodieke subsidie zal maandelijks door het College worden bevoorschot, waarbij 80% van de subsidie zal worden uitgekeerd. De resterende 20% wordt na afloop van het kalenderjaar voldaan na overhandiging door de werkgever van de gevraagde gegevens en na vaststelling door het college van de definitieve hoogte van de subsidie.
Artikel 14 Het besluit tot verlenen van de vergoeding aan de begeleidingsorganisatie
De overeenkomst tot verlening van een vergoeding aan de begeleidingsorganisatie bevat in ieder geval:
Artikel 15 Verplichtingen van de begeleidingsorganisatie
De begeleidingsorganisatie doet onmiddellijk schriftelijke mededeling aan het college van alle feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de verstrekking van de vergoeding en zal minimaal ieder kwartaal een opgave doen van de voortgang van het begeleidingsplan, zowel inhoudelijk als financieel.
Van de bepalingen in deze verordening kan door het College worden afgeweken indien rechtstreekse toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden.
Op 1 januari 2008 is de herziene Wet sociale werkvoorziening (Wsw) in werking getreden. Deze wet bevordert dat SW-geïndiceerden meer in een reguliere werkomgeving gaan werken. Om deze doelstelling te verwezenlijken zijn in de herziene wet enkele belangrijke wijzigingen doorgevoerd. Zo zijn regie en sturing op de Wsw nadrukkelijker in handen gelegd van gemeenten. Gemeenten worden hiermee gestimuleerd een visie te ontwikkelen op welke wijze zij het doel van de wet, het realiseren van aangepaste arbeid die aansluit bij de capaciteiten en mogelijkheden van de SW-geïndiceerde, het beste kunnen verwezenlijken.
Een tweede verandering heeft betrekking op het geven van meer rechten en keuzemogelijkheden aan SW-geïndiceerden, waaronder het recht op een persoonsgebonden budget (PGB) voor begeleid werken.
Twee vormen van begeleid werken
Sinds 1998 kent de Wsw de mogelijkheid van begeleid werken door SW-geïndiceerden bij een reguliere werkgever. Het begeleid werken was onder de oude wet geregeld in het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken. Bij deze vorm van begeleid werken ligt het initiatief om begeleid werkenplekken tot stand te brengen bij BSW Bedrijven. Het instrument begeleid werken blijft ook onder de nieuwe wet bestaan (artikel 7, eerste lid).
Naast het begeleid werken dat door BSW Bedrijven tot stand wordt gebracht introduceert de nieuwe Wsw het begeleid werken via het persoonsgebonden budget (PGB). Dit vanuit de gedachte dat de WSW als vrijwillige voorziening voor een specifieke groep arbeidsgehandicapten zo goed mogelijk moet aansluiten bij de capaciteiten en mogelijkheden van een SW-geindiceerde. Daarbij past ook dat SW-geindiceerden de mogelijkheid moeten hebben om zelf te bepalen op welke manier hun arbeidsplaats wordt gerealiseerd. Door de SW-geindiceerde een recht op een PGB te geven wordt hierin voorzien. Tussen beide vormen van begeleid werken bestaat een aantal verschillen. Zo is begeleid werken met een PGB als een recht voor elke SW-geïndiceerde geformuleerd. Elke SW-geïndiceerde heeft recht op begeleid werken met een PGB als de aanvraag aan de wettelijke eisen en gemeentelijke voorwaarden voldoet. Bovendien ligt bij begeleid werken met een PGB het initiatief bij de SW-geïndiceerde zelf.
De SW-geïndiceerde, of iemand namens hem, zal een PGB bij de gemeente moeten aanvragen en om dit te kunnen doen zal hij zelf een werkgever en een begeleidingsorganisatie moeten aandragen en de werkaanpassing moeten regelen, dan wel daar een voorstel voor doen.
Als een SW-geïndiceerde (of een door hem ingeschakelde begeleidingsorganisatie) een werkgever vindt die hem een adequate werkplek aanbiedt, de begeleiding op de werkplek adequaat wordt geregeld én de kosten van begeleid werken binnen het beschikbare budget vallen, dan is de gemeente (na de aanvraag te hebben beoordeeld) verplicht de wens van deze SW-geïndiceerde te honoreren. Iedere SW-geïndiceerde komt in beginsel in aanmerking voor begeleid werken met een PGB. Hij of zij hoeft daarvoor niet een positief advies begeleid werken te hebben gekregen van het CWI. Wél is het hebben van een SW-indicatie een vereiste en kan iemand die op de wachtlijst staat pas een beroep doen op het PGB als hij of zij aan de beurt is voor een WSW-plek. Ook een SW-werknemer met een bestaand dienstverband kan een beroep doen op een PGB.
Het verschil tussen begeleid werken dat door BSW Bedrijven wordt georganiseerd en begeleid werken met een PGB is uitsluitend gelegen in de procedurele wijze waarop een begeleid werkenplek tot stand wordt gebracht. Als de begeleid werkenplek eenmaal is gerealiseerd zijn er in beginsel geen verschillen. Dit betekent dat gemeenten bij het stellen van regels voor het begeleid werken met een PGB in beginsel zoveel mogelijk kunnen aansluiten bij de wijze waarop in het algemeen het begeleid werken op dit moment is georganiseerd. Dit geldt met name voor de eisen die aan werkgevers en aan begeleidingsorganisaties worden gesteld.
De regeling van begeleid werken met een PGB
Het begeleid werken met een PGB wordt geregeld in artikel 7, tweede tot en met vierde lid van de wet. Artikel 7, tweede lid, Wsw regelt de voorwaarden om voor een PGB voor begeleid werken in aanmerking te komen.
De gemeente kan een verzoek van een SW-geïndiceerde om voor een PGB in aanmerking te komen niet weigeren, als:
Het PGB bestaat uit drie bestanddelen:
Een subsidie voor de eenmalige op grond van de beperkingen van de geïndiceerde noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht (artikel 7, derde lid, Wsw). Hieronder worden bijvoorbeeld kosten verstaan die gemaakt worden voor technische aanpassingen in de werkplek. De gemeente kan deze vergoeding verstrekken, ze is daartoe niet verplicht.
Het PGB is dus geen rugzakje: de SW-geïndiceerde krijgt geen budget mee. In feite moet het PGB als hier bedoeld ook eerder worden gezien als een persoonsvolgend budget. Het PGB wordt aangevraagd door de SW-geïndiceerde in samenwerking met de werkgever en de begeleidingsorganisatie, maar de subsidie en vergoeding worden verstrekt aan de werkgever respectievelijk de begeleidingsorganisatie.
De SW-geïndiceerde heeft geen recht op een bepaald budget. Het uitgangspunt van de wet is dat een SW-geïndiceerde recht heeft op begeleid werken met een PGB. De gemeente heeft de bevoegdheid te toetsen of het bedrag van de aangevraagde periodieke subsidie en de periodieke vergoeding nodig is om de betreffende SW-geïndiceerde op een adequate wijze begeleid te laten werken of dat kan worden volstaan met een lager bedrag.
De onderwerpen in de verordening
In artikel 7, tiende lid, Wsw staan de onderwerpen genoemd die in ieder geval in de verordening moeten worden geregeld:
De Wsw maakt een onderscheid tussen subsidies en vergoedingen. De periodieke betalingen aan een werkgever worden als een subsidie aangemerkt en de periodieke betalingen aan de begeleidingsorganisatie als een vergoeding.
Om vast te stellen of een bepaalde geldverstrekking een subsidie is (die op basis van een beschikking wordt verstrekt) of een commerciële transactie (waarvoor een overeenkomst wordt gesloten) doet de naamgeving van de geldverstrekking niet ter zake. Als tegenover de betaling een reële economische tegenprestatie staat (in de vorm van een concrete dienst of concreet product), is er sprake van een commerciële transactie. Staat tegenover de betaling geen duidelijke economische tegenprestatie, dan is er sprake van een subsidie.
Dit betekent dat de periodieke subsidie aan de werkgever en de vergoeding voor de eenmalige kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht, moeten worden aangemerkt als een subsidie. Tegenover deze betalingen staan geen economische tegenprestaties van de werkgevers.
De periodieke vergoeding aan een begeleidingsorganisatie moet worden opgevat als een commerciële transactie. De gemeente koopt namens het Werkvoorzieningschap een dienst in bij de begeleidingsorganisatie en betaalt daarvoor in principe de marktprijs.
Het verstrekken van subsidies is een publiekrechtelijke rechtshandeling: het vindt plaats op basis van een beschikking. De bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn in beginsel van toepassing op de subsidies die in het kader van het PGB worden verstrekt.
De verstrekking van periodieke vergoedingen aan een begeleidingsorganisatie is privaatrechtelijk van aard. Hierover hoeven in de verordening geen regels te worden gesteld.
Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in de Wet sociale werkvoorziening ook van toepassing zijn op deze verordening.
Artikel 7, tiende lid, onderdeel b, Wsw bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de hoogte van de aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten omgerekend op jaarbasis. Artikel 2 van deze verordening vormt de uitwerking van deze verplichting. In dit artikel wordt bepaald dat het college elk jaar de hoogte van de eigen uitvoeringskosten van begeleid werken met een PGB vaststelt.
De uitvoeringskosten worden afgetrokken van de rijkssubsidie die voor de SW-geïndiceerde beschikbaar is. Het bedrag dat dan resteert, minus de som van de vastgestelde vergoeding voor de begeleidingsorganisatie en te verstrekken vergoedingen op grond van artikel 7 van deze verordening, levert het bedrag op dat maximaal beschikbaar is voor een periodieke subsidie. Als een SW-geïndiceerde een periodieke subsidie aanvraagt welke hoger is dan dat bedrag, kán het college deze aanvraag weigeren (artikel 7, tweede lid, onderdeel b, Wsw). Het college mag wel een hoger bedrag aan periodieke subsidie verstrekken, maar is daartoe niet verplicht.
Het college hoeft niet elke aanvraag om een PGB die gelijk is aan of lager is dan het beschikbare bedrag zonder meer te honoreren. Het uitgangspunt van de wet is dat een SW-geïndiceerde recht heeft op begeleid werken met een PGB. Er bestaat geen recht op een bepaald budget. Het college heeft de bevoegdheid te toetsen of het bedrag van de aangevraagde periodieke subsidie en de periodieke vergoeding nodig is om de betreffende SW-geïndiceerde op een adequate wijze begeleid te laten werken of dat kan worden volstaan met een lager bedrag.
Het college zal bij elke aanvraag van een PGB beoordelen of de inpassing in de arbeid van betrokkene, met inbegrip van begeleiding op zijn werkplek adequaat wordt verzorgd (artikel 7, eerste lid, Wsw). In verband hiermee worden eisen gesteld aan de werkgever en de door hem aangeboden werkplek. Ingevolge artikel 7, tiende lid, Wsw dienen bij verordening de voorwaarden te worden geregeld waaronder het college een begeleidingsorganisatie inschakelt die door de SW-geïndiceerde zelf is aangewezen.
Bij verordening dienen nadere regels te worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de hoogte van de periodieke subsidie aan de werkgever dient te worden vastgesteld (artikel 7, tiende lid, onderdeel a, Wsw).
Het doel van de periodieke subsidie is het verstrekken van een tegemoetkoming in de loonkosten in verband met de geringere arbeidsproductiviteit van de SW-geïndiceerde. Om te kunnen bepalen wat de hoogte van de periodieke subsidie moet zijn, zal inzicht moeten bestaan in de verdiencapaciteit (loonwaarde) van de betrokken SW-geïndiceerde. Daarbij gaat het niet alleen om de (veronderstelde) loonwaarde van de betrokken SW-geïndiceerde, maar ook om het functieprofiel van de te vervullen functie en het daarbij behorende (CAO-)loon.
In dit artikel is geregeld dat het college de loonwaarde kán vaststellen op basis van een loonwaardeonderzoek.
De productiviteit (en daarmee de loonwaarde) van een SW-geïndiceerde kan toenemen als deze persoon langer op een begeleid werkenplek werkzaam is. Als dat het geval is, kan de periodieke subsidie (als onderdeel van de periodieke subsidie) worden verminderd. Dit artikel geeft de mogelijkheid voor het college om de subsidie te verlagen als de loonwaarde van de betrokken SW-geïndiceerde toeneemt. Het is ook denkbaar dat de loonwaarde van een SW-geïndiceerde minder is dan werd verondersteld toen het PGB werd toegekend. In dat geval kan de werkgever het college verzoeken de subsidie te verhogen.
Omdat de vergoedingen aan begeleidingsorganisaties op basis van een overeenkomst plaatsvinden en in feite de uitkomst is van overleg hierover, hoeft dit artikel in principe niet in de verordening te worden opgenomen. Op grond van de huidige uitvoeringspraktijk is opgenomen dat het aantal uren begeleiding gemaximaliseerd is op een percentage van de daadwerkelijk gewerkte uren bij de werkgever, aflopend naarmate er men er langer werkt.
De verordening dient regels te bevatten die betrekking hebben op de voorwaarden waaronder het college aan de werkgever een vergoeding verstrekt voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht (artikel 7, tiende lid, Wsw). Dit artikel vormt de uitwerking van deze verplichting.
Het eerste lid bepaalt dat een eenmalige vergoeding alleen wordt verstrekt op basis van een deskundigenrapport. Dit rapport moet zijn opgesteld door een arbodeskundige in opdracht van de werkgever. Het derde lid stelt een minimale duur aan het dienstverband dat de werkgever met de betrokken SW-geïndiceerde moet aangaan. In het vierde lid wordt een maximum gesteld aan de hoogte van de vergoeding. De gedachte hierachter is dat als de kosten boven dit bedrag uitgaan de aangeboden arbeidsplaats als niet passend moet worden beschouwd.
De SW-geïndiceerde is rechthebbende. Omdat begeleid werken met een PGB leidt tot een subsidierelatie met de werkgever (in verband met het verstrekken van een periodieke subsidie) en een contractrelatie met de begeleidingsorganisatie (in verband met het verstrekken van een periodieke vergoeding), zullen ook de werkgever en de begeleidingsorganisatie van de SW-geïndiceerde de aanvraag en het begeleidingsplan moeten ondertekenen. In dit begeleidingsplan wordt aangegeven op welke wijze het begeleid werken door de SW-geïndiceerde zal gaan plaatsvinden.
Op basis van dit plan beslist het college of een periodieke subsidie aan de werkgever en een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie worden verstrekt en voor welke bedragen. Vervolgens vindt de verstrekking van de periodieke subsidie aan de werkgever plaats op basis van een beschikking en de verstrekking van een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie op basis van een overeenkomst.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Met het vaststellen van de subsidie wordt de subsidieverstrekking voor het betreffende kalenderjaar afgerond. De hoogte van het subsidiebedrag voor dat jaar wordt definitief vastgesteld. Om de subsidie te kunnen vaststellen, dient de werkgever een schriftelijke opgave te doen van het door hem in het voorgaande jaar betaalde bruto CAO-loon van de SW-geïndiceerde.