Organisatie | Boxmeer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Afstemming IOAW en IOAZ 2011 |
Citeertitel | Verordening Afstemming IOAW en IOAZ 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-2011 | 01-01-2012 | Nieuwe regeling | 22-09-2011 Boxmeers weekblad, 27 september 2011 | 21173; -1.844.51 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
b. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
c. De IOAW/IOAZ: de IOAW alsmede de IOAZ, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;
d. Uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ;
e. Uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde bruto grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid IOAW/IOAZ;
f. Verlaging: het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ alsmede het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ;
g. Inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ;
h. Benadelingsbedrag: bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de IOAW/IOAZ;
i. College: het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxmeer.
j. Voorziening: voorzieningen als bedoeld in artikel 34 IOAW/IOAZ: een instrument binnen een traject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;
k. Traject: een met de belanghebbende overeengekomen, dan wel door het College aan hem opgelegd, geheel van activiteiten gericht op het verkrijgen en behouden van betaalde arbeid.
Artikel 2 Het verlagen van de uitkering
De uitkering wordt overeenkomstig deze verordening verlaagd indien:
- de belanghebbende naar het oordeel van het College een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW/1OAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting - anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAZ – schendt;
- de belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ zich jegens het College zeer ernstig misdraagt;
- de belanghebbende die op grond van de IOAW een uitkering ontvangt en op basis van artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) de op hem rustende verplichtingen schendt.
Artikel 5 Samenloop van gedragingen
Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de gedraging waarvoor de hoogste verlaging geldt.
Hoofdstuk 2 Medewerking en inlichtingen
Gedragingen van belanghebbende waardoor de verplichting op grond van artikel 37 van de IOAW/IOAZ niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
a. het niet geregistreerd zijn als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen;
b. het langer in het buitenland verblijven dan in de wet is toegestaan, indien er geen plicht tot arbeidsinschakeling is;
a. het in de periode voorafgaande aan de uitkeringsverlening en/of de periode gedurende de uitkeringsverlening niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;
b. gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;
c. het langer in het buitenland verblijven dan in de wet is toegestaan, indien er een plicht tot arbeidsinschakeling is;
a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;
b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, dan wel andere bronnen van inkomsten;
c. het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een door het College aangeboden voorziening, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige participatie.
Artikel 7 De hoogte en duur van de verlaging
Met toepassing van artikel 6, wordt de verlaging vastgesteld op:
a. 20% van de uitkeringsnorm gedurende minimaal 1 maand en maximaal 3 maanden bij gedragingen van de eerste categorie;
b. 50% van de uitkeringsnorm gedurende minimaal 1 maand en maximaal 3 maanden bij gedragingen van de tweede categorie;
c. 100% van de uitkeringsnorm gedurende minimaal 1 maand en maximaal 3 maanden bij gedragingen van de derde categorie.
Artikel 8 Verstrekken van inlichtingen
Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 13 IOAW/IOAZ niet of niet behoorlijk nakomt, wat heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, wordt de verlaging als volgt vastgesteld:
a. 20% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand, indien het bruto benadelingsbedrag minder bedraagt dan € 794,=;
b. 50% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand, indien het benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan bruto € 794,= maar minder bedraagt dan bruto € 15.873,=;
c. 100% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand, indien het benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan bruto € 15.873,=.
Artikel 9 Overige bepalingen schending inlichtingenplicht
Indien de verlaging als bedoeld in artikel 8, eerste lid, als gevolg van beëindiging van de uitkering niet kan worden toegepast, wordt de uitkering welke belanghebbende heeft ontvangen gedurende de periode dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht, door middel van herziening verminderd met het bedrag van de verlaging. Het bedrag dat voortvloeit uit de herziening wordt van belanghebbende teruggevorderd.