Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijving
In deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
de wet: de Wet werk en bijstand (WWB) van 9 oktober 2003, staatsblad 2003, nr. 375;
- b.
algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;
- c.
bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;
- d.
bijstand: algemene en bijzondere bijstand;
- e.
bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;
- f.
maatregel: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;
- g.
het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hendrik-Ido- Ambacht;
- h.
zeer ernstig misdragen: het door de belanghebbende op een dusdanige wijze benaderen van het college, dan wel onder haar ressorterende personen die belast zijn met de uitvoering van de Wet werk en bijstand, dat dezen zich op een fysieke of psychische wijze dan wel een combinatie van beiden, bedreigd voelen;
- i.
tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan: het verrichten van handelingen door belanghebbende dan wel het nalaten daarvan waardoor onnodig een beroep op de bijstand wordt gedaan;
- j.
belanghebbende: de persoon die algemene bijstand en of bijzondere bijstand ontvangt, dit is een verbijzondering van het gestelde in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht;
- k.
inlichtingenplicht: de verplichtingen genoemd in artikel 17 WWB en de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
- l.
aanvullende verplichtingen: de overige, aan de bijstand verbonden verplichtingen gebaseerd op de artikelen 55, 56 lid 1 en 57 onder a WWB alsmede de individueel opgelegde verplichtingen welke in de beschikking en het door de gemeente en belanghebbende ondertekende trajectplan zijn opgenomen;
- m.
benadelingsbedrag: het nettobedrag aan bijstand dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, ofwel het brutobedrag aan bijstand dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend indien het een voorafgaand kalenderjaar betreft.
Artikel 2. Het opleggen van een maatregel
- 1.
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.
- 2.
Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
- 3.
Bij recidive van een gedraging waarbij een maatregel van 100% van de bijstandsnorm is opgelegd volgt verdubbeling van de periode waarover de maatregel wordt opgelegd. Bij de overige maatregelen wordt bij recidive het percentage verdubbeld. Deze bepaling geldt alleen indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging waaraan een maatregel met hetzelfde of hoger percentage is verbonden.
- 4.
Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.
Artikel 3. Berekeningsgrondslag
- 1.
De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm;
- 2.
In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:
- a.
aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of
- b.
de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.
Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en gemeentelijke toeslag en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.
Artikel 5. Horen van belanghebbende
- 1.
Voordat een verlaging wordt toegepast, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.
- 2.
Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:
- a.
de vereiste spoed zich daartegen verzet;
- b.
de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;
- c.
de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet; of
- d.
het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.
- e.
de verlaging wordt toegepast wegens zeer ernstige misdragingen als bedoeld in artikel 13 sub k.
Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel
- 1.
Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:
- a.
elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of
- b.
de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend.
- 2.
Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
- 3.
Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.
- 4.
Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.
Artikel 7. De wijze van oplegging van de maatregel
- 1.
Tenzij in deze verordening anders is bepaald, wordt de maatregel opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.
- 2.
In afwijking van het eerste lid, kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.
- 3.
Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.
Artikel 8. Samenloop van gedragingen
Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.
Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
Artikel 9. Indeling
Bij gedragingen van belanghebbenden waardoor de opgelegde verplichtingen niet of onvoldoende zijn nagekomen, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, de maatregel vastgesteld op:
- a.
10% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;
- b.
10% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van de trajectovereenkomst of het trajectplan;
- c.
10% van de bijstandsnorm gedurende de periode waarin belanghebbende niet of onvoldoende meewerkt aan de verplichtingen uit artikel 55 van de wet die strekken tot arbeidsinschakeling;
- d.
10% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij het niet of in onvoldoende mate meewerken aan de mogelijkheden tot inschakeling in de arbeid dan wel aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;
- e.
10% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij het niet (tijdig) voldoen aan een oproep bij gemeente, CWI of reïntegratiebedrijf;
- f.
20% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van en of meewerken aan een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject;
- g.
20% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;
- h.
20% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij het niet of onvoldoende meewerken aan noodzakelijk geachte scholing of opleiding, of een andere aangewezen activiteit, die de zelfstandige bestaansvoorziening bevordert;
- i.
20% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij het verrichten van gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;
- j.
20% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van het inburgeringstraject als bedoeld in de Wet inburgering nieuwkomers;
- k.
100% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;
- l.
100% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
- m.
100% van de bijstandsnorm bij het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige participatie, als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject.
Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht uit artikel 17 WWB
Artikel 10. Opgelegde verplichtingen
Bij gedragingen van belanghebbenden waardoor de opgelegde verplichtingen niet of onvoldoende zijn nagekomen, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, de maatregel vastgesteld op:
- a.
5% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie, anders dan het rechtmatigheidsonderzoeksformulier;
- b.
5% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij het niet tonen van een geldig legitimatiebewijs.
Artikel 11. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand
Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 13. Indeling
Bij gedragingen van belanghebbenden waardoor de opgelegde verplichtingen niet of onvoldoende zijn nagekomen, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, de maatregel vastgesteld op:
- a.
5% van de bijstandsnorm gedurende de periode waarin belanghebbende anders dan als bedoeld in artikel 8 sub c niet voldoet aan de verplichtingen ingevolge artikel 55 van de wet;
- b.
5% van de bijstandsnorm gedurende de periode waarin belanghebbende niet meewerkt aan het instellen van een verzoek om kinderalimentatie zoals bedoeld in artikel 56 van de wet;
- c.
10% van de bijstandsnorm gedurende de periode bij niet de gevraagde medewerking verlenen voor vestiging van een krediethypotheek dan wel een pandrecht.
- d.
10% van de bijstandsnorm gedurende een maand indien belanghebbende niet meewerkt aan noodzakelijk geachte doorbetaling, budgettering of verstrekking in natura;
- e.
10% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij niet de gevraagde medewerking verlenen, die redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de wet;
- f.
10% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij het niet voldoen aan de verplichtingen die door het college nodig geacht worden voor en doelmatige bedrijfs- of beroepsuitoefening; het niet naar behoren voeren van een administratie;
- g.
20% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij het tonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;
- h.
20% van de bijstandsnorm gedurende de periode die belanghebbende niet op bijstand zou zijn aangewezen indien hij op verantwoorde wijze de middelen waarover hij beschikte of redelijkerwijs kon beschikken zou hebben aangewend.
- i.
20% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij het door verblijf in het buitenland, langer dan de gebruikelijke vakantieduur van 4 weken, sollicitatiekansen missen en daardoor onvoldoende trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;
- j.
20% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij het niet voldoen aan de verplichtingen verband houdende met de aard en het doel van de bijstand of die strekken tot vermindering of beëindiging van de bijstand;
- k.
20% van de bijstandsnorm gedurende een maand indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt;
- l.
100% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij het door eigen toedoen van belanghebbende niet verkrijgen of behouden van een voorliggende voorziening.
Hoofdstuk 6. Slotbepalingen
Artikel 15. De inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de derde kalendermaand na de dag van bekendmaking op de gemeentelijke voorlichtingspagina in “De Kombinatie”.
Artikel 16. Openbaarheid
Deze verordening ligt voor een ieder kosteloos ter inzage op de Afdeling Sociale Voorzieningen.
Artikel 17. Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2004.