Organisatie | Helmond |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels herziening, intrekking en terugvordering Wet investeren in jongeren (WIJ) Helmond 2010 |
Citeertitel | Beleidsregels herziening, intrekking en terugvordering Wet investeren in jongeren (WIJ) Helmond 2010 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg |
Nieuwe regeling
1.Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
17-09-2011 | 21-09-2016 | 1e wijziging | 06-09-2011 | Collegebesluit, 2011, 1106300 |
OPSCHORTING, HERZIENING EN INTREKKING
Opschorting, herziening of intrekking van het vaststellingsbesluit van de inkomensvoorziening of van het werkleeraanbod
Het recht op een inkomensvoorziening ingevolge de WIJ wordt opgeschort indien de jongere te verwijten valt dat hij de voor de vaststelling van het recht op een inkomensvoorziening van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt, dan wel anderszins onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek van het college met betrekking tot zijn recht op een werkleeraanbod of een inkomensvoorziening;
Een besluit tot vaststelling van de inkomensvoorziening wordt herzien of ingetrokken indien:
1. het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 30c, tweede of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van inkomensvoorziening;
2. anderszins de inkomensvoorziening ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Een aan de jongere gedaan werkleeraanbod wordt herzien of ingetrokken indien:
1. wijziging optreedt in de omstandigheden, krachten of bekwaamheden van de jongere;
2. de jongere niet voldoet aan een of meer op hem rustende verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de WIJ en hem dit te verwijten valt.
Ten onrechte verleende inkomensvoorziening
Het college vordert de kosten van de inkomensvoorziening terug van de jongere voor zover deze inkomensvoorziening:
van de in artikel 54, vierde lid, tweede volzin WIJ neergelegde bevoegdheid tot bruto-terugvordering moet worden afgezien, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van de jongere en deze niet kan worden verweten dat de vordering niet al is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
Terugvordering van echtgenoten
Indien de inkomensvoorziening overeenkomstig een norm als bedoeld in artikel 28 WIJ had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven, omdat de jongere de verplichtingen, bedoeld in artikel 44 WIJ, of artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie
werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, worden de kosten van de inkomensvoorziening mede teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bij de verlening van
INVORDERING VAN TERUGGEVORDERDE KOSTEN VAN DE INKOMENSVOORZIENING
Wijze en tijdstip van betaling
De betaling geschiedt binnen zes weken nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt (artikel 4:87 Awb). De betaling door de schuldenaar geschiedt door bijschrijving
op de daartoe bestemde bankrekening. Als tijdstip van betaling geldt de datum waarop de rekening van het college wordt gecrediteerd (artikel 4:89 leden 1 en 3 Awb). Bij betaling aan de kas van de gemeente geldt de dag waarop het bedrag aan het loket van de gemeente is betaald als tijdstip van betaling. Bij betaling aan de kas ontvangt de schuldenaar een kwitantie (artikel 4:90 Awb).
De afboeking van betalingen waarvan de bestemming is aangegeven worden afgeboekt overeenkomstig de opgave van de betaler (artikel 4:92, tweede lid Awb). Betalingen waarvoor
geen bestemming is gegeven (de zogenoemde ongerichte betalingen) worden afgeboekt op de oudste openstaande vorderingen, met dien verstande dat de aard van de vorderingen
aanleiding kan zijn hiervan af te wijken (bijvoorbeeld indien er sprake is van een vordering die betrekking heeft op het lopende kalenderjaar en die nog niet is gebruteerd ingevolge artikel 54,
Invulling bevoegdheid tot verlenen van uitstel van betaling (artikel 4:94 Awb) Het college verleent op verzoek van de schuldenaar of ambtshalve uitstel van betaling, indien naar het oordeel van het college het uitstel bijdraagt tot sociale activering, arbeidsinschakeling, de oplossing van een schuldenproblematiek of het overbruggen van de periode van bezwaar of beroep. Ook kan uitstel van betaling worden verleend indien er sprake is van zeer dringende redenen die het uitstel noodzakelijk maken. Gedurende het uitstel zal er niet worden aangemaand of
ingevorderd. De bevoegdheid tot verrekening (artikel 4:93 Awb) blijft echter bestaan. De termijn waarvoor het uitstel geldt wordt vastgelegd in de beschikking tot uitstel van betaling. Aan deze
beschikking kunnen voorwaarden worden verbonden, zoals een betalingsregeling of een verplichting tot het stellen van zekerheid.
Sprake is van een verzoek om uitstel van betaling van een vordering in verband met betalingsmoeilijkheden en voorafgaande aan dat verzoek uitstel is genoten in verband met een
bezwaar- of beroepsprocedure tegen een terugvorderings- of verhaalsbesluit, terwijl gedurende die procedure betalingsmiddelen ter beschikking hebben gestaan, waarmee de vordering kon
Indien de schuldenaar reeds eerder een regeling heeft genoten, maar deze niet is nagekomen.
Het college is verplicht de schuldenaar in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze naar voren te brengen voordat hij het verzoek om uitstel geheel of gedeeltelijk afwijst (artikel 4:7 Awb). Als het verzoek om uitstel wordt afgewezen, moet gemotiveerd worden waarom tot afwijzing van het
Termijn voor aanmaning en van betaling na aanmaning
Indien de schuldenaar in verzuim is, zoals bedoeld in artikel 4:97 Awb, wordt binnen twee weken na constatering van het verzuim, of op enig ander tijdstip, een schriftelijke aanmaning verzonden, waarin de schuldenaar wordt gemaand om binnen twee weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de aanmaning is verzonden, tot betaling over te gaan (artikel 4:112, eerste lid
Bekendmaking van het dwangbevel
Het college maakt zoveel mogelijk gebruik van de mogelijkheid het dwangbevel per post te betekenen (artikel 56, vierde lid WIJ). De betekening van het dwangbevel per post met het
bevel tot betaling binnen een week vindt plaats door het ter post bezorgen door het college van een voor de schuldenaar bestemd afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling. Onder ter
post bezorging wordt verstaan: het door het college ter aangetekende verzending aanbieden van het afschrift aan TNT-Post. Als betekeningsdatum geldt in het algemeen de datum van de ter post bezorging.
Indien betekening per post niet mogelijk of wenselijk is, bijvoorbeeld omdat beslag op goederen of beslag op een bankrekening de voorkeur verdient, wordt de betekening overgelaten aan de deurwaarder, zoals bedoeld in artikel 4:123 Awb.
Het dwangbevel levert een executoriale titel op (artikel 4:116 Awb). Na betekening aan de schuldenaar, zal het college het dwangbevel met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering ten uitvoer leggen, indien niet binnen de gestelde termijn aan het bevel tot betaling volledig is voldaan.
Invulling bevoegdheid tot verrekening (artikel 4:93 Awb)
Indien de persoon van wie kosten van de inkomensvoorziening als bedoeld in de artikelen 54 en 55 WIJ worden teruggevorderd een inkomensvoorziening, algemene bijstand op grond van de WWB, of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 of de Wet werk en
inkomen kunstenaars ontvangt, is het college ingevolge artikel 56, derde lid WIJ bevoegd tot verrekening van die kosten met die inkomensvoorziening, algemene bijstand of uitkering. Van deze bevoegdheid maakt het college zoveel mogelijk gebruik. Een eventuele betalingsregeling die wordt getroffen met een schuldenaar zoals hier wordt bedoeld, wordt in ieder geval gerealiseerd door middel van verrekening.
Invulling bevoegdheid tot pseudoverrekening met een andere gemeente
Indien de persoon van wie kosten van de inkomensvoorziening als bedoeld in de artikelen 54 en 55 WIJ worden teruggevorderd, algemene bijstand ingevolge de WWB, een inkomensvoorziening op grond van de WIJ, een uitkering op grond van de IOAW, de IOAZ, of de Wet werk en inkomen kunstenaars van een andere gemeente ontvangt, is het college ingevolge artikel 56a, eerste lid WIJ bevoegd tot verrekening van die kosten van de inkomensvoorziening met die algemene bijstand,
inkomensvoorziening of uitkering van die andere gemeente. Van deze bevoegdheid maakt het college zoveel mogelijk gebruik. Een eventuele betalingsregeling die wordt getroffen met een
schuldenaar zoals hier wordt bedoeld, wordt in ieder geval gerealiseerd door middel van verrekening.
Invulling bevoegdheid tot pseudoverrekening met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
Indien de persoon van wie kosten van de inkomensvoorziening als bedoeld in de artikelen 54 en 55 WIJ worden teruggevorderd, een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, de
Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Ziektewet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet arbeid en zorg of de Toeslagenwet of inkomensondersteuning ontvangt op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning
jonggehandicapten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, is het college ingevolge artikel 56a, tweede lid WIJ bevoegd tot verrekening van die kosten van de
inkomensvoorziening met die uitkering of inkomensondersteuning van het UWV. Van deze
bevoegdheid maakt het college zoveel mogelijk gebruik. Een eventuele betalingsregeling die wordt getroffen met een schuldenaar zoals hier wordt bedoeld, wordt in ieder geval gerealiseerd door middel van verrekening.
Invulling bevoegdheid tot pseudoverrekening met de Sociale verzekeringsbank
Indien de persoon van wie kosten van de inkomensvoorziening als bedoeld in de artikelen 54 en 55 WIJ worden teruggevorderd, een uitkering ontvangt op grond van de Algemene
Ouderdomswet of de Algemene nabestaandenwet van de Sociale verzekeringsbank, is het college ingevolge artikel 56a, derde lid WIJ bevoegd tot verrekening van die kosten van de inkomensvoorziening met die uitkering van de Sociale verzekeringsbank. Van deze bevoegdheid maakt het college zoveel mogelijk gebruik. Een eventuele betalingsregeling die
wordt getroffen met een schuldenaar zoals hier wordt bedoeld, wordt in ieder geval gerealiseerd door middel van verrekening.
Aflossing inkomensvoorziening in de vorm van een geldlening
Indien de persoon aan wie een inkomensvoorziening in de vorm van een geldlening wordt verleend een inkomensvoorziening, algemene bijstand ingevolge de WWB of een uitkering op
grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 of de Wet werk en inkomen kunstenaars ontvangt, zal het college overgaan tot verrekening van die geldlening met die \ inkomensvoorziening, algemene bijstand of uitkering (artikel 39a, derde lid WIJ).
Regels ten aanzien van verrekenen
Ten aanzien van verrekenen hanteert het college de volgende regels:
De schuldenaar wordt met een kennisgeving op de hoogte gesteld van het feit dat een vordering op grond van een terugvorderingsbesluit op grond van artikel 54 en 55 WIJ met zijn of haar inkomensvoorziening wordt verrekend, en van de hoogte van het bedrag van de verrekening (artikel 4:93, tweede lid Awb);
Bescherming van de beslagvrije voet
Indien de schuldenaar op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in het kader van invordering door middel van verrekening of dwangbevel de bescherming van de beslagvrije voet geniet, vervalt deze bescherming indien de schuldenaar zijn inlichtingenplicht, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid WIJ, niet of niet behoorlijk nakomt (artikel 56, vijfde lid WIJ).
Voorafgaand aan het vervallen van de bescherming van de beslagvrije voet wordt de schuldenaar van het voornemen hiertoe en de consequenties hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. Ook wordt de schuldenaar in de gelegenheid gesteld binnen vijf werkdagen de verzochte informatie alsnog te verstrekken, tenzij gelet op de aard van de gevraagde informatie een langere hersteltermijn redelijk is.
Indien de informatie niet alsnog wordt verstrekt, vervalt de bescherming van de beslagvrije voet zo snel mogelijk na het verstrijken van de gegeven hersteltermijn.
Indien na het verstrijken van de hersteltermijn de gevraagde informatie alsnog wordt verstrekt, zal per individueel geval worden bekeken of de bescherming van de beslagvrije voet alsnog wordt hersteld, met dien verstande dat de bescherming niet eerder wordt hersteld dan na drie maanden na overlegging van de gevraagde informatie.
Besloten in de vergadering van 6 september 2011
Burgemeester en wethouders van Helmond,
de burgemeester, De secretaris,
Drs. A.A.M. Jacobs Dhr. A.A.M. Marneffe RA
Bekend gemaakt op:
16 september 2011
De gemeentesecretaris,
Dhr. A.A.M. Marneffe RA
In deze beleidsregels wordt het beleid aangegeven inzake de bevoegdheid tot opschorting, herziening, intrekking, terugvordering en invordering in het kader van de Wet investeren in jongeren (WIJ).
TOELICHTING BELEIDSREGELS OPSCHORTING, HERZIENING, INTREKKING, TERUGVORDERING EN INVORDERING WET INVESTEREN IN JONGEREN HELMOND
In de Wet investeren in jongeren (WIJ) is opschorting, herziening, intrekking en het terugvorderen van
ten onrechte verleende kosten van de inkomensvoorziening een algehele bevoegdheid van het college.
Het college maakt gebruik van deze bevoegdheid in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze
Opschorting, herziening of intrekking van het vaststellingsbesluit van de inkomensvoorziening of van het
Evenals terugvordering van de kosten van de inkomensvoorziening is het met terugwerkende kracht
gewijzigd vaststellen van het recht op een inkomensvoorziening door middel van een herzienings- of
intrekkingsbesluit een algehele bevoegdheid van het college. Het college maakt in beginsel in alle
gevallen waarin er aanleiding is het vaststellingsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen, gebruik
De bepalingen onder sub 1 en 2 van onderdeel B. zijn identiek aan de bepalingen van artikel 40 lid 3
indien als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 30c,
tweede of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot
het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van inkomensvoorziening dan wordt in alle
gevallen het recht op een inkomensvoorziening naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste
In gevallen waarin anderszins de inkomensvoorziening ten onrechte of tot een te hoog bedrag is
verleend, dan kan in voorkomende gevallen herziening of intrekking van het vaststellingsbesluit aan
Het college kan dus op grond van het derde lid van artikel 40 WIJ een besluit tot toekenning van een
inkomensvoorziening in twee gevallen intrekken of herzien:
Als door een fout van de gemeente de inkomensvoorziening ten onrechte of tot een te hoog bedrag
is verstrekt en de jongere dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen.
Schending van de inlichtingenplicht is binnen de WIJ een schending van een verplichting als bedoeld in
hoofdstuk 5 (artikel 44). Omdat artikel 40, derde lid, onder a, WIJ alleen regelt dat de schending van de
inlichtingenplicht jegens UWV WERKbedrijf een intrekkings- of herzieningsgrond is (artikel 44 WIJ wordt
niet genoemd), zal de eventuele intrekking of herziening bij schending van de verplichtingen, bedoeld in
artikel 44 WIJ, gebaseerd moeten worden op artikel 40, derde lid, onder b WIJ.
De bepalingen onder sub 1 en 2 van onderdeel C. zijn identiek aan de bepalingen van artikel 21 WIJ,
Ten onrechte verleende inkomensvoorziening
De hier omschreven situaties waarin de kosten van de inkomensvoorziening worden teruggevorderd
zijn identiek aan de bepalingen van artikel 54 WIJ. Om echter geen misverstand te laten bestaan over
wanneer bijstand moet worden teruggevorderd zijn deze beleidsregels, in tegenstelling tot de
formulering van artikel 54 WIJ, dwingend geformuleerd.
De inkomensvoorziening is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend wanneer achteraf komt
vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op
inkomensvoorziening bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering dient op grond van artikel 40
lid 3 WIJ en beleidsregel nummer 2 van de Beleidsregels herziening, intrekking en terugvordering
Wet investeren in jongeren eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit te worden genomen.
Een voorschot wordt op grond van artikel 37 WIJ van rechtswege (automatisch op grond van de wet)
verstrekt als een renteloze geldlening. Dit impliceert dat belanghebbende deze lening moet
terugbetalen. Artikel 37 lid 3 WIJ regelt dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de
toegekende inkomensvoorziening over de periode waarop het voorschot betrekking had. Soms
behoort verrekening van dit voorschot niet of niet volledig tot de mogelijkheden. Dat kan zijn omdat
er geen toekenning van een inkomensvoorziening tot stand komt, of dat de toegekende
inkomensvoorziening niet toereikend is om het totale bedrag van het voorschot ineens te
verrekenen. Het openstaande bedrag van het voorschot wordt dan van belanghebbende
teruggevorderd op grond van artikel 54 lid 1 sub b WIJ. Wanneer deze omstandigheid zich
voordoet dan is een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk ten aanzien van het bedrag
dat niet (volledig) kan worden verrekend met de toegekende inkomensvoorziening.
Aan de inkomensvoorziening die in de vorm van een geldlening is verleend dient in alle
gevallen een terugbetalingsverplichting te worden verbonden. Deze verplichting wordt in het
toekenningsbesluit vastgelegd. Eerst wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen wordt
ten aanzien van het nog resterende bedrag van de lening een terugvorderingsbesluit genomen.
Er kunnen naast de hierboven genoemde omstandigheden andere redenen zijn waarin de
inkomensvoorziening bij nader inzien onverschuldigd is betaald. Het gaat hierbij met name om
situaties waarin er geen reden is om te komen tot herziening of intrekking van het
vaststellingsbesluit, bijvoorbeeld wanneer de inkomensvoorziening is verleend in afwachting
van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen). Ook de onverschuldigd
betaalde inkomensvoorziening als gevolg van een administratieve vergissing dient op grond
deze beleidsregel te worden teruggevorderd. Als restrictie geldt dat alleen kan worden
teruggevorderd indien de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte
inkomensvoorziening ontving. Voor de hier bedoelde vorm van terugvordering geldt een
De reden voor terugvordering is in de loop van het jaar ontstaan en het college heeft
nagelaten belanghebbende hiervan tijdig in kennis te stellen, waardoor deze niet meer in
staat was de vordering binnen het kalenderjaar terug te betalen (zie CRvB 28-11-2006,
nrs. 05/2497 NABW e.a.). In deze uitspraak waren de inkomsten, die tot de
terugvordering hadden geleid, door belanghebbende keurig opgegeven en kon haar niet
worden verweten dat zij de inlichtingenplicht had geschonden. Niet was gebleken dat het
college niet in staat was geweest om in het kalenderjaar al tot terugvordering over te
gaan. Het college had derhalve niet in redelijkheid gebruik kunnen maken van de
bevoegdheid tot bruto-terugvordering. Zie ook CRvB 08-06-2007, nrs. 06/1837 WWB e.a.
Terugvordering van echtgenoten
Op grond van artikel 55 lid 1 WIJ kan de inkomensvoorziening die als gevolg van schending van de
inlichtingenplicht niet als een inkomensvoorziening voor gehuwden is verleend, maar wel als een
inkomensvoorziening voor gehuwden verleend had moeten worden, tevens worden teruggevorderd van
degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: de
inkomensvoorziening die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding
blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd.
de verzwegen partner van het verlenen van de inkomensvoorziening op de hoogte was.
Alle personen waarvan in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk
aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elke
persoon kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin een persoon niet in staat is om (het volledige)
bedrag terug te betalen kan de andere persoon voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken.
In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling
met elkaar te verrekenen. Dit is niet het probleem van de gemeente.
Afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit
In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste
kan worden besloten om geen terugvorderingsbesluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot
stand. Ten tweede kan worden afgezien van verdere terugvordering in een later stadium. Deze variant,
ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in beleidsregel 7 en verder.
In individuele situaties kunnen dringende redenen grond zijn om van een terugvorderingsbesluit af te
zien. Hiervan kan sprake zijn wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de jongere, en hem
hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Tevens zal in dat geval aannemelijk moeten zijn dat de
jongere niet kon weten dat hij ten onrechte inkomensvoorziening ontving.
In gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit aan de orde is kan van een dergelijk
besluit reeds worden afgezien wegens een dringende reden (zie beleidsregel 2). In dat geval is er ook
tot en met 10. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
Wanneer een terugvordering van een inkomensvoorziening door middel van een terugvorderingsbesluit
is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden.
In deze beleidsregel is artikel 78a Abw nagenoeg letterlijk overgenomen.
tot en met 14. Kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting
In deze beleidsregels komt tot uitdrukking dat de aard van de vordering bepalend is voor het moment
waarop kwijtschelding aan de orde kan zijn.
Kwijtschelding kan aan de orde zijn als bij:
fraudevorderingen 10 jaren correct is voldaan aan de aflossingsverplichting en tevens de debiteur
niet opnieuw in die periode fraude heeft gepleegd.
Tevens is de bepaling opgenomen dat bij vorderingen kwijtschelding aan de orde kan zijn. Deze ‘kan’-
bepaling heeft vooral betrekking op de mogelijkheid af te zien van kwijtschelding indien de debiteur in
de periode van aflossing opnieuw fraude heeft gepleegd. Een uitzondering wordt gemaakt voor
leenbijstand voor schulden. Bij niet nakoming van de verplichting wordt de volledige lening
Beleidsregels 16 tot en met 23
De inhoud van deze beleidsregels spreekt voor zich.
Tenuitvoerlegging door middel van beslag (beleidsregel nr. 21 onder G) kan geschieden conform de
regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente heeft de mogelijkheid van
vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering.
UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN INVORDERING TEN ONRECHTE VERLEENDE INKOMENSVOORZIENING INGEVOLGE DE WIJ
Voorwaarde om voor kwijtschelding in aanmerking te komen is dat men zich correct aan de
terugbetalingsverplichting heeft gehouden en dat bij fraudevorderingen geen verdere fraude heeft
plaatsgevonden. In de praktijk betekent dit dat bij vorderingen waar incassomaatregelen (beslag) aan
de orde is c.q. is geweest, kwijtschelding niet of nauwelijks aan de orde kan zijn. Hier is namelijk sprake
van het niet correct aan de terugbetalingsverplichting voldoen.
Het betreft een "kan"-bepaling, hetgeen aangeeft dat er geen sprake is van een automatisch buiten
invordering stellen van het restant van de vordering. Zowel een langere aflossingsduur als een kortere
Leidraad is de medewerking van de debiteur inzake terugbetaling.
In beginsel wordt medewerking verleend bij het oplossen van problematische schulden.
Dit betekent dat de aanpak van de schuldenproblematiek moet worden uitgevoerd door een erkende
instantie (zoals de budgetwinkel).
De vraag is of fraudevorderingen altijd een beletsel moeten zijn voor een minnelijk traject voor
schuldbemiddeling c.q. schuldsanering.
In de praktijk blijkt dat bij schuldsanering de weg naar de WSNP wordt ingegaan.
Dit betekent concreet dat het traject langer duurt en de “opbrengst” lager uitvalt.
De invordering heeft in deze gevallen vaak al geen zin gehad omdat betrokkenen onvoldoende
middelen hebben om iets terug te betalen.
In afwijking van beleidsregel 8 van de Beleidsregels opschorting, herziening, intrekking, terugvordering
en invordering Wet investeren in jongeren (WIJ), zoals bovenstaand opgenomen, kan in voorkomende
gevallen ingestemd worden met een minnelijke sanering.
Inschakeling incassobureau en deurwaarder
Er zijn 3 momenten waarop overwogen wordt tot inschakeling van incassobureau of deurwaarder:
bij fraudevorderingen bij aanvang i.v.m. het in beslag nemen van goederen;
bij het uitblijven van betaling (na de aanmaningsperiode) en derdebeslag niet mogelijk blijkt te zijn;
bij ontstaan van zodanige werkbelasting binnen team (vorm van uitbesteden).
Vermogensoverschrijding en terugvordering
Wanneer de toepasselijke vermogensgrens wordt overschreden, bestaat er geen recht op een
inkomensvoorziening. Het bedrag waarmee de vermogensgrens wordt overschreden zal “ingeteerd”
moeten worden. In de praktijk doet zich regelmatig de situatie voor dat een vermogensoverschot als
gevolg van fraude pas achteraf wordt geconstateerd.
De jurisprudentie ingevolge de WWB leert dat het College kan volstaan met de constatering dat de
belanghebbende gedurende de gehele periode beschikte over meer vermogen dan de toepasselijke
vermogensgrens en de kosten van de bijstand over deze periode terugvorderen
(zie CRvB 20-05-2003, nr. 00/2535 NABW en CRvB 06-04-2004, nr. 01/4801 NABW). Daarbij komt de
vraag hoelang belanghebbende van dit vermogen zou kunnen hebben interen niet meer aan de orde
(zie CRvB 16-03-2004, nr. 01/4802 NABW). Bovendien hoeft bij de terugvordering de zogenoemde
interingsnorm van 1,5 maal de geldende bijstandsnorm niet te worden gehanteerd.
Soms echter kan het bedrag van de vermogensoverschrijding dusdanig laag zijn, dat niet gesteld kan
worden dat de vermogensoverschrijding zodanig is dat over de gehele periode de inkomensvoorziening
ten onrechte is verleend, m.a.w. het bedrag van de vermogensoverschrijding kan het terugvorderen van
de over de gehele periode verstrekte inkomensvoorziening niet rechtvaardigen.
Terugvordering is een bevoegdheid van het college, welke bevoegdheid nader uitgewerkt is in de
Beleidsregels opschorting, herziening, intrekking, terugvordering en invordering Wet investeren in
jongeren (WIJ) zoals bovenstaand opgenomen.
Uitgangspunt van het terugvorderingsbeleid is dat in voorkomende gevallen de teveel of ten onrechte
verleende inkomensvoorziening wordt teruggevorderd.
Het college dient echter bij haar terugvorderingsbevoegdheid de rechtsreeks bij het
terugvorderingsbesluit betrokken belangen af te wegen en te beoordelen of er individuele
omstandigheden zijn die aanleiding geven om van de beleidsregel af te wijken (art. 3:4 en 4:84 Awb).
Met name dient beoordeeld te worden of het handelen volgens de beleidsregels, door bijzondere
omstandigheden, onevenredig zou zijn in verhouding tot de met die regels te dienen doelen.
Wanneer er sprake is van een relatief lage vermogensoverschrijding gedurende een langere periode
kan er afgeweken worden van de heersende jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, om bij
vermogensoverschrijding de kosten van de inkomensvoorziening terug te vorderen over de gehele
periode waarin de jongere beschikte over meer vermogen dan de toepasselijke vermogensgrens,
ongeacht de hoogte van de feitelijke vermogensoverschrijding.
Dit echter alleen in die gevallen, waarin de vermogenssituatie helder is en het bedrag van de
vermogensoverschrijding kan worden vastgesteld. Er wordt dan louter het bedrag van de
Deze gewijzigde beleidsregels treden in werking op de eerste dag na de bekendmaking daarvan in het Gemeenteblad.
Met ingang van deze datum worden de eerder op 16 maart 2010 vastgestelde beleidsregels ingetrokken.