Organisatie | Westerveld |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Handhavingsbeleid kwaliteit kinderopvang |
Citeertitel | Handhavingsbeleid kwaliteit kinderopvang |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet kinderopvang
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
12-05-2011 | 23-11-2011 | Nieuwe regeling | 08-03-2011 Da's Mooi, 11-05-2011 | 11/03547 |
Op 1 januari 2005 is de Wet Kinderopvang( hierna: WK) in werking getreden. De kinderopvang is met de komst van deze wet een marktsector geworden waarbij ondernemers en ouders vraag en aanbod bepalen. De Wet kinderopvang bevat:
Een goede kwaliteit van de kinderopvang is belangrijk omdat kinderen een kwetsbare groep vormen. Daarnaast moeten ouders de zorg voor hun kinderen met een gerust hart kunnen uitbesteden.
Deze notitie gaat over de handhaving van de kwaliteit in de kinderopvang en het toezicht daarop en heeft als doel:
Vastleggen hoe de gemeente Westerveld toezicht houdt op de kwaliteit van de kinderopvang en omgaat met overtredingen van die kwaliteitsregels in de kinderopvang zodat gewaarborgd wordt, dat er in de gemeente Westerveld verantwoorde kinderopvang wordt geboden.
Het handhavingsbeleid levert een bijdrage aan de inzichtelijkheid van dit handhavingtraject dat loopt van
de GGD-inspecties tot en met de toepassing van het gemeentelijk afwegingskader door de inzet van één of meer handhavingsinstrumenten. Bijvoorbeeld: inzet GGD-inspecties, prioritering in inspecties, afwegingsgfactoren welk handhavingsinstrument ingezet moet worden.
Houders van kinderopvang moeten vooraf kunnen inzien op welke wijze de gemeente toezicht houdt en op welke wijze en op basis van welke criteria handhavend wordt opgetreden. Bovendien bieden beleidsregels rechtszekerheid en rechtsgelijkheid bij beoordelingen in eventuele bezwaar- en beroepsprocedures.
De onderlegger van deze notitie vormt het Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Dit VNG-model is een handreiking die de gemeente kan hanteren bij het uitvoeren van handhavingsacties die nodig zijn als een houder van een kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang, gastouderbureau of gastouder niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet Kinderopvang en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (tot 2008 lag de verantwoordelijkheid voor dit beleidsterrein bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid). In het model zijn de algemene geldende regels opgenomen die de gemeente kan gebruiken bij het overtreden van de kwaliteitseisen. De gemeente heeft er vooralsnog voor gekozen om het VNG-model ongewijzigd over te nemen. Dit model is opgenomen in bijlage 2.
Kinderopvangorganisaties kennen vaak meerdere vestigingsplaatsen. Dit betekent dat de houder te maken heeft met verschillende toezichthoudende & handhavende gemeenten. Een eenduidig toezichts -en handhavingsbeleid in de provincie Drenthe zorgt voor gelijke behandeling van nieuwe en bestaande houders van kinderopvang. Binnen de provinciegrenzen vindt regelmatig ambtelijk overleg en afstemming plaats tussen de diverse Drentse gemeenten onder leiding van de GGD-Drenthe. Onderliggende beleidsnotitie is voortgekomen uit dit overleg en wordt Drenthebreed gedragen.
De Wet kinderopvang stelt aan instellingen voor kinderopvang de eis dat de houder zorg draagt voor kinderopvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van kinderen in een veilige omgeving. De wet stelt aan kinderopvang enkele globale eisen (“verantwoorde kinderopvang”) en enkele concrete eisen (zoals: risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid, verplichte verklaring omtrent het gedrag). De aanbieders en afnemers in de kinderopvang hebben deze globale en concrete eisen via zelfregulering vertaald in gedetailleerde kwaliteitsafspraken. De drie brancheorganisaties² in de kinderopvang hebben samen deze kwaliteitsafspraken vastgelegd in een Convenant Kwaliteit Kinderopvang. Deze landelijke kwaliteitsafspraken waren uitgangspunt voor de Beleidsregels van de Minister van SZW die net als de Wet kinderopvang op 1 januari 2005 in werking zijn betreden resp. de Besluiten van de staatssecretaris van OCW van 2008.
1.1 Beleidsregels kwaliteit kinderopvang
In 2008 is een herziene versie van het Convenant (“verantwoorde kinderopvang: verdere stappen naar de toekomst”) door de marktpartijen ondertekend. De staatssecretaris van OCW heeft deze herziene versie overgenomen in de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang. De gewijzigde Beleidsregels zijn per 1 april 2008 in werking getreden. De belangrijkste wijzigingen zijn de aangescherpte eisen voor gastouderopvang en de verplichte invoering van een meldcode kindermishandeling.
De aanpassing en uitbreiding in zowel het Convenant als in de Beleidsregels zijn vervolgens doorgevoerd in de toetsingskaders, model-inspectierapporten en het selectieformulier die door de GGD-inspecteurs gebruikt worden.
Op basis van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang dient de gemeente ook een afwegingsmodel handhaving kinderopvang vast te stellen. De VNG heeft ter ondersteuning in 2008 een brochure “Handreiking voor een transparant handhavingsbeleid” en een Afwegingmodel opgesteld; deze laatste is recentelijk herzien. Inmiddels heeft de VNG ook een model ontwikkeld waarin aangegeven wordt hoe de gemeente uitvoering kan geven aan de boetebeleidsregels. Het college kan op grond van artikel 72 WK van haar bevoegdheid gebruik maken aan een houder een bestuurlijke boete op te leggen indien een (kwaliteits)verplichting krachtens de WK niet wordt nageleefd. In deze notitie zijn geen boetebeleidsregels opgenomen; de (hoogte van) de bestuurlijke boetes zijn opgenomen in het afwegingsmodel handhaving kinderopvang. Over de toepassing van de boetebeleidsregels zijn overigens Drentebreed geen uniforme afspraken gemaakt.
² Brancheorganisaties kinderopvang, te weten:
Het college is eveneens wettelijk verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de kwaliteitseisen. Dit (eerstelijns)toezicht wordt uitgevoerd door de GGD. Ter uitvoering van het toezicht in de kinderopvang heeft de staatssecretaris van OCW met ingang van april 2008 nadere regels gesteld over de (uniforme) werkwijze van de toezichthouders in de kinderopvang. Daarnaast zijn op het terrein van het toezicht ook de ministeriële beleidsregels herzien (Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang).
Per opvangsoort (dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderopvang) zijn toetsingskaders opgesteld door GGD Nederland in opdracht van het Ministerie van OCW en de VNG.
Deze toetsingskaders zijn als bijlage toegevoegd aan de landelijke Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang. Vastgelegd is welke kwaliteitsaspecten de toezichthouder per opvangsoort moet toetsen. De oordelen goed-voldoende-slecht per domein (bijvoorbeeld ‘personeel’ of ‘veiligheid en gezondheid’) zijn komen te vervallen en vervangen door een oordeel per voorwaarde of iets ‘wel’ dan wel ‘niet’ aan de eisen voldoet. Verder zijn de eisen die aan gastouderbureaus worden gesteld verscherpt.
Per 2010 maken ook de gastouders zelf deel uit van het toetsingskader Kinderopvang.
De volgende kwaliteitsaspecten worden, ingedeeld naar domeinen, vanaf 2008 door de toezichthouder beoordeeld:
taken en verantwoordelijkheden
Voordat de registratie van een kinderdagverblijf, gastouderbureau of buitenschoolse opvang van start kan gaan, dient de ondernemer zich te melden bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van vestiging (art. 45, lid 1, Wk).
Een gastouderbureau meldt zich in de gemeente waar het bureau statutair gevestigd is. Tot voor kort werden de gastouders zelf niet in het register opgenomen, uitsluitend de gastouderbureaus. Voor franchiseorganisaties geldt dat elke franchisenemer zich in de gemeente van vestiging moet melden voor opname in het register. Het gaat hier dan om franchisenemers die als bemiddelaar voor gastouderopvang werken..
Gastouderbureaus kunnen ook gastouderopvang aanbieden in de vorm van experimenten in het kader van innovatieve gastouderopvang als bedoeld in het Tijdelijk besluit innovatieve kinderopvang. Dit houdt in, dat de maximale groepsgrootte voor kinderopvang aan huis, mag worden uitgebreid van 4 naar 6 niet-eigen-kinderen en de gastouderopvang niet plaats hoeft te vinden in de woning waar de gast- of vraagouder zijn hoofdverblijf heeft, maar ook in de nabijheid van de woning kan plaatsvinden.
Het college houdt een register bij van gemelde kinderdagverblijven, gastouderbureaus en buitenschoolse opvang. Na een melding worden de gegevens direct in het register opgenomen (art 46, lid 1, Wk). Het is van belang dat de gemeente een register op orde heeft.
In 2010 heeft er een behoorlijke wijziging in de Kinderopvang plaatsgevonden. Gemeenten moeten nu zelf het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) bijhouden. Hiertoe heeft eind 2010 een omzetting plaatsgevonden; ook gastouders maken deel uit van dit register (inschrijving met een negencijferig registratienummer). Op 31 december 2010 moest het landelijk register volledig zijn ingevuld, in verband met de toeslag aan de ouders door de Belastingdienst
De melding wordt gedaan op een formulier. Het gaat om naam en adresgegevens van de houder en van de opvanglocatie, het telefoonnummer, de rechtsvorm en inschrijfnummer bij de Kamer van Koophandel, het maximum aantal kindplaatsen per opvangsoort en het aanvangstijdstip van exploitatie. Ook een wijziging van bestaande gegevens, bijvoorbeeld een wijziging van het aantal kindplaatsen, dient direct onverwijld gemeld te worden aan het college.
Een kinderdagverblijf, gastouderbureau of buitenschoolse opvang wordt niet in exploitatie genomen voordat een termijn van 8 weken na melding is verstreken of voordat uit het inspectieonderzoek eerder is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en de Beleidsregels. Elke wijziging van de gegevens die opgenomen staan in het register deelt de houder onverwijld mee aan het college (art. 47, Wk). De houder wordt schriftelijk op de hoogte gesteld van opname van de (gewijzigde) gegevens in het register. De onderwijsinspectie schrijft tevens voor, dat mutaties in het register ook moeten worden bijgehouden.
Het register ligt voor een ieder ter inzage op het gemeentehuis en is digitaal beschikbaar op de website van de gemeente. Van wijzigingen van het register maakt het college melding in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.
Houders van een kinderdagverblijf, gastouderbureau of buitenschoolse opvang die zich niet bij de gemeente hebben gemeld (of een exploitatieverbod negeren) plegen een economisch delict in de zin van de Wet economische delicten (WED). Bij een signaal kan de gemeente de GGD de opdracht geven om te onderzoeken of er sprake is van kinderopvang, buitenschoolse opvang of gastouderopvang in de zin van artikel 1, eerste lid van de Wk. Weigert de houder mee te werken en bestaat een vermoeden van opvang in de zin van de Wk dan kan aangifte gedaan worden bij het Openbaar Ministerie (OM). Het OM kan vervolgens strafvervolging inzetten of een strafbeschikking opleggen (art. 257a, Wetboek van Strafvordering jo art. 1, onder 2º jo art. 2, lid 1 jo art. 6, lid 1, onder 2º en 4º, WED).
Het college van burgemeester en wethouders ziet toe op de naleving van de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang, de Regeling Wet kinderopvang en de ministeriële Beleidsregels.
Voor het uitvoeren van het toezicht wijst het college van burgemeester en wethouders ambtenaren van de GGD aan. Van de aanwijzing van toezichthouders maakt het college melding in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huis blad (art. 61, lid, 2 Wk).
De Minister van OCW houdt toezicht op de rechtmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering van de wettelijke taken door het college (art. 68, Wk). Het college van burgemeester en wethouders stelt jaarlijks vóór 1 mei een verslag vast van alle toezicht en handhavingstaken die de gemeente in een kalenderjaar in het kader van de wet heeft verricht (art, 67 Wk jo art. 12, Regeling Wet kinderopvang).
De GGD is verantwoordelijk voor het toezicht op de kwaliteit. Afhankelijk van de situatie kunnen er verschillende inspecties plaatsvinden:
De toezichthouder legt zijn bevindingen vast in een inspectierapport. Een houder kan zijn zienswijze op het inspectierapport schriftelijk aan de GGD, voor definitieve vaststelling, kenbaar maken. De zienswijze van de houder wordt toegevoegd aan het rapport dat door de GGD naar de gemeente wordt verzonden.
Binnen 3 weken na vaststelling daarvan wordt het rapport openbaar gemaakt op de website van de GGD en een afschrift wordt voor ouders en personeel ter inzage gelegd.
In de wet is de rol van ouders vastgelegd. Bij elke vestiging hoort een oudercommissie. Deze heeft een adviserende taak en functioneert op basis van een reglement. Ouders hebben alleen recht op een tegemoetkoming in de kosten van de overheid als het kinderdagverblijf, gastouderbureau en gastouders of buitenschoolse opvang waarvan zij gebruik maken bij de gemeente is geregistreerd.
Rechtsbescherming van de houder
Zoals eerder aangeven, krijgt de houder de gelegenheid om een zienswijze op het concept inspectierapport schriftelijk aan de GGD kenbaar te maken. Daarnaast heeft de houder in het geval de gemeente handhavend wil gaan optreden de mogelijkheid om tegen een handhavingsbesluit bezwaar aan te tekenen.
2.4 Afspraken GGD Drenthe en de Drentse gemeenten
Om de gemeentelijke verantwoordelijkheid te kunnen waarmaken zijn indertijd op regionaal niveau afspraken vastgelegd met de GGD over de uitvoering van het toezicht. Deze afspraken zijn thans nog steeds geldend.
De GGD verricht volgens de Wet kinderopvang de volgende activiteiten:
Binnen 8 weken na melding start de GGD met de 1e inspectie (exploitatie onderzoek) van een nieuw kinderdagverblijf, gastouderbureau of buitenschoolse opvang en beoordeelt of de ondernemer redelijkerwijs in exploitatie mag gaan. De GGD informeert de ondernemer schriftelijk over het besluit en stuurt een kopie naar de gemeente. Binnen 3 maanden na exploitatie vindt de reguliere inspectie plaats.
De GGD stuurt een conceptrapport naar de instelling uiterlijk 6 weken na de inspectie. Vervolgens bespreekt de GGD inspecteur binnen 2 weken het rapport met de ondernemer (hoor & wederhoor). Indien er een blijvend verschil van mening blijft bestaan, dient de ondernemer binnen twee weken zijn of haar zienswijze schriftelijk te formuleren en op te sturen aan de GGD. De GGD inspecteur past eventueel het rapport aan en/of voegt -bij een verschil van mening- de zienswijze van de ondernemer als bijlage bij het rapport en stuurt het naar de gemeente en naar de instelling (de instelling moet de oudercommissie informeren).
De GGD maakt binnen 3 weken na vaststelling het inspectierapport openbaar op haar website www.ggddrenthe.nl (vaststelling = uitgave van de definitieve rapportage). Het rapport wordt niet openbaar gemaakt als de aard of de omvang van het onderzoek zich tegen openbare rapportage verzetten. Denk hierbij aan onderzoek naar melding van seksueel misbruik.
De gemeente verricht volgens de Wet kinderopvang de volgende activiteiten:
werkdagen na de melding van een nieuwe instelling of wijzigingen van een
bestaande instelling (bijvoorbeeld verhuizing, wijziging aantal kindplaatsen, nieuwe houder etc.) en stuurt een kopie van het meldingsformulier en een nieuw overzicht van het register naar de GGD.
(brandweer, bouw-en woningtoezicht etc.). De gemeente voorziet in een informatieblad waarin de aanvrager over de vergunningen omtrent kinderopvang wordt geïnformeerd (Wet samenhangende besluiten).
waarmee de GGD contact heeft betreffende het toezicht kinderopvang.
De wet bepaalt dat elk kindercentrum jaarlijks wordt gecontroleerd. De toezichthouders maken daarbij gebruik van (landelijk) vastgestelde toetsingskaders. Uitkomsten van de getoetste onderdelen worden ingevuld in een afwegingsmodel (gebaseerd op het VNG-model). Dit model is gebaseerd op een risico-analyse waarbij wordt beoordeeld in welke mate een negatief effect optreedt als niet wordt voldaan aan kwaliteitseisen. Het belang (prioritering) van de verschillende onderdelen wordt uitgedrukt in termen van hoog-middel-laag. Dit afwegingsmodel draagt bij aan transparantie en consistentie. Prioriteitsstelling wordt vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders en is nodig omdat niet elke overtreding gesanctioneerd kan worden. De zwaarte van de prioritering komt tot uiting in de hersteltermijn van de aanwijzing en wordt aangegeven in een bandbreedte (zie sanctieprotocol op bladzijde 13). De handhaver geeft echter per geval de exacte hersteltermijn aan zodat de houder precies weet wat en wanneer het verzuim hersteld moet zijn.
3.Dagopvang en Buitenschoolse opvang
Bij inspecties wordt de kwaliteit van de onderdelen beoordeeld en uitgedrukt in scores van onvoldoende en voldoende. Het belang en de score leiden vervolgens tot een bepaald eindoordeel waarvoor het sanctieprotocol van bladzijde 13 gebruikt wordt. Indien uit het inspectierapport blijkt dat een houder van een kinderdagverblijf, gastouder(bureau) en/of buitenschoolse opvang niet voldoet aan één of meer kwaliteitsvoorwaarden moet de gemeente in beginsel een handhavingsactie opstarten. Het college kan een keuze maken uit de volgende wettelijke sanctiemogelijkheden om naleving van de kwaliteitseisen af te dwingen:
Aanwijzing of bevel (= een bevel wordt in een spoedeisende situatie opgelegd door de toezichthouder namens en onder gezag van het college), bestuursdwang, last onder dwangsom, exploitatieverbod, uitschrijving uit register en/of bestuurlijke boete.
Het college zal in de meeste gevallen eerst een aanwijzing opleggen alvorens tot een zwaarder handhavingmiddel over te gaan. Omdat de houder zijn zienswijze al op het inspectierapport heeft gegeven is het niet nodig om de houder voorafgaand aan het opleggen van een aanwijzing te horen. Dit is anders in het geval van bestuursdwang of last onder dwangsom; o.g.v. artikel 4:8, Awb moet wel eerst een vooraankondiging / voornemen aan de houder verzonden worden.
De zwaarte van de prioriteit komt tot uiting in de hersteltermijn.
De gemeente kan in bijzondere gevallen, voordat de eerste juridische stap van aanwijzing wordt gezet, overwegen eerst een schriftelijke waarschuwing te geven. In feite is hier tot op heden enkel nog gebruik van gemaakt. Indien een houder ongevoelig is (geworden) voor deze niet-juridische stap is het zaak om de waarschuwing achterwege te laten en direct een aanwijzing op te gaan leggen.
De prioriteitsstelling (bijlage II, afwegingsmodel handhaving kinderopvang) gebruiken we om te bepalen welke sanctie-instrumenten ingezet gaan worden en welke hersteltermijn de houder krijgt om de tekortkoming op te lossen. Sanctionering gebeurt in twee fasen, te weten:
Fase 1 is gericht op herstel. De houder krijgt in fase 1 een aanwijzing van het college van burgemeester en wethouders of een bevel van de GGD. Hierin wordt aangegeven dat niet voldaan is aan bepaalde kwaliteitsregels van de Wet kinderopvang en dat de houder een bepaalde tijd heeft om de situatie te herstellen. Na de hersteltermijn gaat de inspecteur van de GGD kijken of inmiddels wel voldaan wordt aan de kwaliteitsregels (herinspectie).
Fase 2 is van belang in het geval een houder de situatie niet heeft hersteld. In deze fase kunnen we door middel van bijvoorbeeld een bestuursdwang of last onder dwangsom herstel afdwingen zodat een houder de tekortkoming alsnog oplost. Om de sanctiestrategie te kunnen bepalen is een sanctieprotocol opgesteld (zie hieronder in tabel 1).
Tabel 1, Sanctieprotocol gemeente Westerveld
Het sanctieprotocol zien we vooral als een richtlijn en zorgt voor transparantie en duidelijkheid. Het maakt niet uit wie een bepaalde overtreding maakt, maar de overtreding zelf en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd bepalen de aanpak. Er kan echter enkel gemotiveerd afgeweken worden van het beleid.
In het geval dat er meerdere overtredingen plaatsvinden, gaan we in het geval van een keuze voor een handhavingsactie uit van de zwaarste overtreding.
Hieronder beschrijven we de verdeling van de verantwoordelijkheden van de bij (kwaliteitshandhaving) kinderopvang betrokken afdelingen, de locaties in Westerveld, de communicatie, de actuele ontwikkelingen en de evaluatie van het voorgestelde handhavingsbeleid.
Binnen de gemeente Westerveld vindt toezicht en handhaving op diverse afdelingen plaats (zal plaatsvinden). Met inachtneming van het project “Achterblijvende gemeenten in de Kinderopvang” waarvan onze gemeente deel uitmaakt, zal er op last van de Inspectie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) een inhaalslag moeten worden gemaakt om de toezicht- en handhavingsfuncties op orde te krijgen. Dit betekent een intensieve inzet op het (voor een deel) nog te lopen traject.. Ten aanzien van de Wet kinderopvang ligt de eindverantwoordelijkheid voor het inzetten van de eerste fase van de handhavinginstrumenten (vooralsnog) bij de afdeling Dienstverlening team Maatschappelijk Welzijn. Ten aanzien van de allerlaatste fase – als het gaat om een exploitatieverbod en sluiting van de inrichting, ligt het voor de hand om vanwege de juridische kennis en de ervaring met de handhavings-instrumenten, deze neer te leggen bij het Handhavingsteam, zoals dat is aangesteld voor de vijf gemeenten in Zuidwest- Drenthe.
Andere betrokken afdelingen vanuit de gemeente
Een ondernemer, die wil starten met kinderopvang heeft binnen de gemeente Westerveld te maken met verschillende loketten, te weten:
Als het gaat om de planologische bestemming ligt er een duidelijke rol voor het team Leefomgeving. Ruimtelijk gezien vallen gastouders onder de reguliere bestemming Wonen. De planologische bestemming van een kinderdagverblijf ligt anders en zal integraal moeten behandeld. Ieder verzoek wordt door het team Leefomgeving getoetst, waardoor de status c.q. bestemming van Kinderopvang zal voldoen aan de eisen van de nieuwe Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (WABO). Er wordt dan vastgesteld of het gevraagde past binnen de bestemming, of er een omgevingsvergunning is vereist, òf dat het verzoek moet worden afgewezen.
Team Maatschappelijk Welzijn is tevens verantwoordelijk voor de jaarlijkse verantwoording richting de Minister van OCW voor wat betreft de toezicht- en handhavingstaken die de gemeente in het kader van de Wk heeft verricht. Dit zgn. tweedelijnstoezicht wordt onder gezag van de Minister van OCW uitgevoerd door de Inspectie van het Onderwijs. Het verantwoordingsverslag moet ieder jaar vóór 1 mei naar de Inspectie van het Onderwijs worden verzonden met een afschrift naar de gemeenteraad.
4.2 Aantal in Westerveld geregistreerde locaties (per 1 januari 2011)
* In onze gemeente zijn ook enkele innovatieve gastouders actief/ kleinschalige kinderopvang (zoals Heemhuys Sammie)
Het handhavingsbeleid en de uitvoering brengen veranderingen met zich mee. Deze veranderingen vragen om zorgvuldige communicatie. Er moet adequaat richting de houders gecommuniceerd worden om de kwaliteit in de kinderopvang te behouden resp. te verbeteren.
Tevens is in het ambtelijk overleg bij de GGD de afspraak gemaakt om een informatiepakket te maken zodat de (aspirant)houder goed geïnformeerd wordt over diverse wettelijke regels rondom kinderopvang.
Recentelijk zijn er enkele ontwikkelingen op het terrein van kinderopvang geweest die van invloed zijn op het onderhavige toezicht –en handhavingsbeleid. Hieronder staan de belangrijkste.
-Gemeenschappelijke InspectieRuimte Kinderopvang (GIR).
De taken van de gemeente, GGD en IvhO (Inspectie van het Onderwijs) krijgen elk hun eigen plaats in de GIR. Het gemeentelijk kinderopvangregister wordt vervangen door één landelijk centraal register. De GGD inspectierapporten worden erin gezet en ook is het de bedoeling dat het jaarlijks verantwoordingsverslag met behulp van de GIR terecht gaat komen bij de IvhO.
-Landelijk Register Kinderopvang (LRK).
Per 31 december 2010 zijn alle KDV’s, BSO’s en GOB’s overgezet in het Landelijk Register Kinderopvang. De uitvoering van deze omvangrijke operatie en de invoering van de registernummers berust bij de gemeenten. Per 1 januari 2011 hebben aanvragers van kinderopvangtoeslag alleen recht op deze toeslag als de kinderopvangorganisatie geregistreerd staat in het register. De Belastingdienst/ Toeslagen controleert of er sprake is van geregistreerde kinderopvang door het eigen toeslagensysteem te koppelen met het LRK. Deze koppeling vindt plaats op basis van de adresgegevens en opvangsoort van de opvanglocatie.
-Herziening stelsel gastouderopvang.
In 2010 is de Wet op de Kinderopvang ten aanzien van de gastouders strenger geworden. De gastouders zijn nu net als de gastouderbureaus object van toezicht en handhaving. Beide vormen worden geregistreerd en beide vormen worden in het LRK opgenomen. De term minicrèches lijkt verdwenen.
Er zijn extra rijksmiddelen voor toezicht- en handhavingstaken beschikbaar gesteld; deze zijn via het gemeentefonds naar de gemeenten overgeheveld. Een (groot) deel van deze gelden is en wordt doorgesluisd naar de (Gemeenschappelijke Regeling) GGD. Deze instellingen hebben immers in 2010 extra inspecteurs moeten aantrekken om te kunnen voldoen aan de toetsingskaders A en B ten behoeve van de gastouderopvang. Dit loopt door in 2011, in welk jaar ook opnieuw alle kinderopvanglocaties zullen worden bezocht.
-Harmonisatie kinderopvang – peuterspeelzaalwerk.
Het wetsvoorstel Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie – de wet OKE – is in de zomer van 2010 door de Tweede Kamer aanvaard. De wet zorgt voor juridische harmonisatie tussen de voorschoolse instellingen (Kinderopvang en peuterspeelzalen) en geeft een kwaliteitsimpuls aan de peuterspeelzalen. Daarnaast regelt de wet dat peuterspeelzalen financieel toegankelijk blijven en dat gemeenten, onder meer door een betere toeleiding, een breder en beter aanbod van voorschoolse educatie aanbieden, in beide opvangvormen. In Westerveld is recentelijk gestart met het scholingstraject Piramide en er zijn criteria ontwikkeld voor het bepalen van de doelgroepkinderen. De methode Piramide richt zich naast taal op drie andere beleidsterreinen: rekenen, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling.
Het handhavingsbeleid kinderopvang en de afspraken met de GGD zullen zonodig ten gevolge van diverse ontwikkelingen op dit terrein, geëvalueerd moeten worden. Op basis van deze evaluatie dient beoordeeld te worden of het handhavingsbeleid voor de kinderopvang moet worden bijgesteld.
Evaluatie zal doorlopend plaats vinden. Er is een nauw en intensief contact met de GGD-inspecteurs.
Zij zijn immers via de weg van overleg en overreding eerst aan zet als het gaat om het toezicht op de houder in de kinderopvang.
Handhavingsinstrumenten volgens de Wet kinderopvang
Het college kan op basis van de bevindingen van de toezichthouder ingrijpen. Hiertoe heeft het college op grond van de Wet kinderopvang een aantal instrumenten tot haar beschikking. Hieronder worden deze handhavingsinstrumenten kort beschreven.
Als een kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang, gastouderbureau of gastouders zich niet aan de kwaliteitseisen houdt dan kan het college een aanwijzing geven. Een aanwijzing is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In een aanwijzing staat welke overtredingen geconstateerd zijn, welke maatregelen binnen welke termijn getroffen moeten worden en de waarschuwing dat de aanwijzing kan worden afgedwongen met bestuursdwang, dwangsom of kan leiden tot een bestuurlijke boete.
Als de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit zó tekortschiet dat de gezondheid of de veiligheid van de kinderen in direct gevaar is, dan kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. De toezichthouder is hiertoe bevoegd. De bevoegdheid voor het toepassen van de andere sanctie-instrumenten onder de Wet kinderopvang ligt bij het college. Een bevel is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Een bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen. Het college kan de geldigheidsduur verlengen. Deze bevoegdheid kan niet worden uitgeoefend ten aanzien van een gastouderbureau.
Verbod om in exploitatie te gaan
Het college kan de houder verbieden een kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang of gastouderbureau in exploitatie te nemen door middel van een besluit in de zin van de Awb, als blijkt dat het kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang of gastouderbureau naar verwachting niet dan wel niet langer aan de voorschriften voldoet.
Verbod exploitatie voort te zetten
Het college kan de houder verbieden de exploitatie van een kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang of gastouderbureau voort te zetten, zolang hij een bevel of een aanwijzing niet opvolgt en het toepassen van bestuursdwang niet mogelijk is. Het geven van een verbod tot exploitatie is een besluit in de zin van de Awb.
Het college mag de gegevens van een kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang of gastouderbureau uit het register verwijderen, als uit onderzoek blijkt dat de houder niet aan de kwaliteitseisen voldoet.
Verwijdering ligt echter niet meteen voor de hand. Eerst zal geprobeerd worden om afspraken te maken over het nemen van maatregelen om de tekortkomingen op te heffen. Het verwijderen uit het register is een uiterst middel: het heeft tot gevolg dat de ouders de aanspraak op tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang verliezen.
Nadat de aanwijzing of het bevel niet uitgevoerd is, kan het college besluiten ter handhaving bestuursdwang aan te zeggen, waarbij bijvoorbeeld besloten wordt een onveilig speeltoestel op kosten van de houder weg te halen, als de ondernemer dat na aanwijzing niet zelf gedaan heeft. Niet alle overtredingen zijn geschikt om met bestuursdwang op te lossen. In de plaats van bestuursdwang kan dan besloten worden tot een last onder dwangsom worden opgelegd (Awb).
In plaats van bestuursdwang kan het college besluiten een last onder dwangsom op te leggen. Deze sanctie kan alleen worden opgelegd aan de overtreder zelf door middel van een besluit in de zin van de Awb. Een last onder dwangsom wordt niet opgelegd als er acuut gevaar is. Dan is het beter om te kiezen voor bijvoorbeeld bestuursdwang. Een last onder dwangsom is een herstelsanctie: de overtreding moet ’hersteld’ worden. Gebeurt dit niet of niet tijdig, dan moet een geldsom worden betaald. Een voorbeeld waar de dwangsom een goed instrument kan zijn, is in het geval dat er consequent niet wordt voldaan aan de beroepskracht-kind-ratio. Dit gebeurt vaak vanuit kostenoverwegingen van de ondernemer. Door een dwangsom per constatering op te leggen, vervalt het economisch voordeel.
Een bestuurlijke boete kan worden opgelegd als een houder een verplichting, een aanwijzing of een bevel niet nakomt. Het is een instrument om de naleving van de Wet kinderopvang te bevorderen. Het gaat hier om een punitieve sanctie, gericht op leedtoevoeging. Hiermee onderscheidt de boete zich van de bovenstaande handhavingsinstrumenten die reperatoir van karakter zijn.
De bestuurlijke boete kan al dan niet in combinatie met een last onder dwangsom, bestuursdwang of een andere reperatoire sanctie worden opgelegd (vooralsnog zal in Westerveld ten aanzien van dit instrument terughoudendheid worden betracht).
Strafrechtelijke mogelijkheden
Strafrechtelijke vervolging is geen specifieke mogelijkheid voor het college en de toezichthouder zelf. Als het gaat om een opzettelijke of roekeloze overtreding die een direct gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van personen tot gevolg heeft, dan kan geen gebruik worden gemaakt van de bestuurlijke boete. Als de gedraging strafbaar is, wordt het aan het OM voorgelegd.
Dit is een spoor naast de bestuurlijke handhaving.
AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG
Handhaving- en sanctiebeleid gemeenten betreffende kwaliteit en handhaving kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
De gemeente hanteert het Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang bij het uitvoeren van de handhavingacties die nodig zijn als een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of een peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (kortweg aangeduid als Wet kinderopvang) en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (verder: Beleidsregels kwaliteit) van de staatssecretaris van OCW. In het model zijn de algemene stappen opgenomen die de gemeente kan hanteren bij het overtreden van de kwaliteitseisen.
Handhaving is maatwerk en zal in elke situatie apart afgewogen moeten worden. Proportionaliteit is daarbij van belang. Daardoor zijn niet automatisch alle genoemde stappen onverkort van toepassing op een geconstateerde overtreding, maar zal telkens afgewogen worden of toepassing onder meer proportioneel is.
Dit Afwegingsmodel heeft als basis de model(inspectie)rapporten van de GGD. De tekst van het rapport en het Afwegingsmodel is gelijk. Voor de leesbaarheid van het Afwegingsmodel zijn de meeste voetnoten die in het modelrapport zijn opgenomen ten behoeve van de inspectie in het Afwegingsmodel verwijderd. Dit betekent echter niet dat de toelichtingen in de voetnoten niet van overeenkomstige toepassing zijn op de bepalingen van het Afwegingsmodel.
Het gemeentelijke handhavingtraject begint direct na ontvangst van het inspectierapport van de GGD. De GGD geeft in het rapport een handhavingadvies aan de gemeente. In het rapport is het ‘Overzicht bevindingen toezichthouder per inspectiedomein’ de basis voor het afwegen van de te ondernemen handhavingactie. In dit overzicht beschrijft de toezichthouder per domein de context van de voorwaarden waar de houder niet aan voldoet. Ook de resultaten van eventueel door de inspecteur toegepast overleg en overreding worden hierin genoemd. De gemeente kan de aangegeven verzwarende of verzachtende omstandigheden, de inspanning van de houder etc. mee laten wegen bij het beoordelen van de te nemen handhavingactie.
De gemeente kan in bijzondere gevallen, voordat de eerste juridische stap van aanwijzing wordt gezet, overwegen eerst een schriftelijke waarschuwing te geven. Ook kan overwogen worden eerst op basis van mondelinge overreding de houder te bewegen de overtreding te herstellen. Zowel de waarschuwing als de overreding hebben geen juridische status en betekenen daarom een uitstel van het handhavingtraject.
Zolang afdeling 2.2 en art 2.20 Wko niet in werking zijn getreden, is het handhavingsbeleid voor peuterspeelzalen (hoofdstuk 5 van dit Afwegingsmodel) nog niet van toepassing. Zodra deze artikelen wel in werking treden, treedt op datzelfde moment ook het handhavingsbeleid peuterspeelzalen inwerking.
Paragraaf 2 Verschillende soorten sancties
Binnen de handhaving kunnen 2 typen sancties onderscheiden worden, te weten herstellende sancties en bestraffende sancties. Deze typen sancties bestaan naast elkaar en derhalve kunnen sancties van een verschillend type tegelijkertijd worden opgelegd.
In artikel 5:2 Awb wordt bepaald wat onder een herstellende sanctie wordt verstaan. Hieronder wordt verstaan: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding.
Hieruit volgt dat het doel van de herstellende sanctie dus ook met name gelegen is in het voorkomen van voortduren van de overtreding en/of herhaling in de toekomst. Bestraffing van reeds begane overtredingen kan via de bestraffende sanctie (zie hieronder)
Welke herstellende sancties worden er onderscheiden binnen dit handhavingsbeleid?
Dit is een handhavingsmiddel dat in spoedeisende gevallen door de GGD-inspecteur direct tijdens een inspectie ingezet kan worden. Omdat het middel door de GGD-inspecteur wordt ingezet en niet door het college wordt dit bevel in onderhavig Afwegingsmodel niet nader genoemd. Inzet van dit middel wordt door de GGD-inspecteur bepaald. De GGD geeft alleen een bevel indien hij van mening is dat de kwaliteit bij een kindercentrum of peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden. Ingeval van overtredingen met een lage of gemiddelde prioritering zal hier niet snel sprake van zijn.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal bevindt dat de bij of krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3, of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragrafen 2 en 3 gegeven voorschriften (de ‘kwaliteitseisen”) niet of in onvoldoende mate naleeft, kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven.
In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder genomen dienen te worden.
Bij een aanwijzing wordt de houder een hersteltermijn gegeven. De hersteltermijn wordt bepaald door de zwaarte van de prioritering. De hersteltermijn in dit model wordt aangegeven in een bandbreedte. De handhaver geeft per concreet geval de exacte hersteltermijn aan. Na het verstrijken van een hersteltermijn dient de overtreding beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen dan wel de GGD de opdracht geven voor een herinspectie. Is de overtreding niet beëindigd, dan zal een volgende stap worden ingezet.
Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit.
Of eventueel Last onder bestuursdwang
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding op te lossen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden. Omdat in het kader van handhaving kinderopvang de overtredingen zich maar in zeer beperkte mate lenen voor toepassing van bestuursdwang, is de optie last onder bestuursdwang op een enkele overtreding na niet opgenomen. Echter, op grond van het bestuursrecht geldt dat in die gevallen waarin last onder dwangsom mogelijk is, ook bestuursdwang kan worden toegepast indien de gemeente de overtreding daardoor zelf kan doen beëindigen.
Het college van burgemeester en wethouders kan de houder verbieden de exploitatie van een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of de instandhouding van een peuterspeelzaal voort te zetten, zolang hij een bevel of aanwijzing niet opvolgt en het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is.
Ook kan het college van burgemeester en wethouders de houder verbieden dat kindercentrum, die voorziening voor gastouderopvang, dat gastouderbureau of die peuterspeelzaal in exploitatie te nemen, zolang niet of niet langer aan de kwaliteitseisen uit hoofdstuk 1, afdeling 3, paragraaf 2 of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragraaf 2 is voldaan.
Stap 4 verwijdering uit landelijk register
Er zijn verschillende gronden waarop het college een voorziening uit het register kinderopvang kan verwijderen:
Vanaf het moment dat een kindercentrum (dagopvang of BSO), een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kinderopvang in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang en tot een boete op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.
Doordat een kindercentrum (dagopvang of BSO), een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau uit het register is verwijderd, wordt ook grond voor het recht op kinderopvangtoeslag voor vraagouders beëindigd.
Verloop herstellend handhavingstraject
Een herstellend handhavingstraject verloopt in beginsel volgens de hierboven beschreven stappen. Er kunnen zich echter situaties voordoen, waarin het naar beoordeling van het college gerechtvaardigd is om, gezien de aard en/of ernst van de overtreding, bepaalde stappen ‘over te slaan’ en direct over te gaan tot inzet van een zwaardere sanctie. Eén van de situaties waarin dit zich kan voordoen is recidive.
In artikel 5:2 Awb wordt bepaald wat onder een bestraffende sanctie wordt verstaan. Hieronder wordt verstaan: een bestuurlijke sanctie voor zover deze beoogt de overtreder leed toe te voegen.
Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die ‘in het verleden’ begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wet kinderopvang is de bestuurlijke boete.
Een bestuurlijke boete kan apart maar ook gelijktijdig met een herstellend handhavingstraject worden opgelegd.
Bij kindercentra, voorzieningen voor gastouderopvang en gastouderbureau’s
Op grond van artikel 1.72 Wko is het college bevoegd terzake een aantal overtredingen een bestuurlijke boete op te leggen. Een bestuurlijke boete mag ten hoogste € 45.000 bedragen.
Het opleggen van een bestuurlijke boete acht het college in ieder geval aangewezen in de volgende situaties:
Gastouders vallen ook volledig onder het regime van toezicht en handhaving en daarbij is ook de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen van toepassing. Omdat echter een gastouder toch een bijzondere vorm van opvang is, is ervoor gekozen niet vooraf in dit model boetebedragen te noemen in het domein ‘gastouderopvang’. Indien een gemeente een overtreding van een gastouder wil sanctioneren met een bestuurlijke boete, zal in dat geval het boetebedrag bepaald worden, met inachtneming van de algemene bepalingen hieromtrent in dit handhavingsbeleid. Daarbij kan bijvoorbeeld een relatie worden gelegd met de boetebedragen zoals die zijn bepaald binnen de kinderopvang.
Voor peuterspeelzalen geldt dat de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen, is bepaald in artikel 2.27 Wko. Dit artikel bepaalt dat een bestuurlijke boete alleen opgelegd kan worden aan niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen. Dit betekent dat het onderdeel ‘bestraffende sanctie’ in dit Afwegingsmodel alleen van toepassing is op niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen.
Op grond van artikel 2.28 Wko is het college bevoegd terzake een aantal overtredingen een bestuurlijke boete op te leggen. Een bestuurlijke boete mag ten hoogste € 45.000 bedragen.
Het opleggen van een bestuurlijke boete acht het college in ieder geval aangewezen in de volgende situaties:
Wanneer wordt een boete opgelegd?
Bij een overtreding van de prioriteit ‘hoog’ zal in beginsel een boete ter hoogte van het in het Afwegingsmodel genoemde bedrag worden opgelegd.
Bij overtredingen met een prioriteit ‘gemiddeld’ of ‘laag’ kan het college besluiten een boete op te leggen.
Wanneer geen bestuurlijke boete?
Het college legt geen boete op indien:
De in dit Afwegingsmodel genoemde boetebedragen zijn richtlijnen. Per geconstateerde overtreding zal bepaald moeten worden of het genoemde boetebedrag proportioneel is. Het college stemt de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het college houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Boeteverhogende en boeteverlagende omstandigheden
In het geval de overtreder in de afgelopen drie jaar al eerder is beboet voor eenzelfde type overtreding kan het college de boete verhogen. Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepleegde overtreding(en) al dan niet betrekking hadden op hetzelfde kindercentrum, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal waarvoor de nieuwe boete wordt opgelegd. Bepalend is of de overtreder als houder al eerder een boete is opgelegd.
Ook kan sprake zijn van boeteverlagende omstandigheden.
Als boeteverhogende of boeteverlagende omstandigheden kunnen onder meer in aanmerking worden genomen:
Paragraaf 3 Begripsomschrijvingen
In dit Afwegingsmodel wordt verstaan onder: beroepskracht: de persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een kindercentrum en is belast met de verzorging en opvoeding van kinderen; of de persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een gastouderbureau en is belast met het tot stand brengen en begeleiden van gastouderopvang;
beroepskracht in opleiding: degene die de beroepsbegeleidende leerweg volgt, bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, en ten behoeve van beroepspraktijkvorming is belast met de verzorging en opvoeding van kinderen bij een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang;
gastouder: de natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die gastouderopvang biedt, met uitzondering van natuurlijke personen van wie een of meer kinderen op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gronden onderworpen zijn aan ondertoezichtstelling of voorlopige ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 254, onderscheidenlijk artikel 255, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, en met uitzondering van de persoon die op hetzelfde woonadres als de ouder of diens partner staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;
gastouderbureau: een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt en door tussenkomst van wie de betaling van ouders aan gastouders geschiedt;
houder: de rechtspersoon of natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau exploiteert;
kindercentrum: een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang;
kinderopvang: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;
ouder: de bloed- of aanverwant in opgaande lijn of de pleegouder van een kind op wie de kinderopvang betrekking heeft, met dien verstande dat bij de beoordeling of sprake is van pleegouderschap een subsidie op grond van de Wet op de jeugdzorg buiten beschouwing blijft;
oudercommissie: de commissie, bedoeld in artikel 1.58 Wet kinderopvang;
dagopvang: kinderopvang, verzorgd door een kindercentrum voor kinderen tot de leeftijd waarop zij het basisonderwijs volgen;
buitenschoolse opvang: kinderopvang, verzorgd door een kindercentrum voor kinderen in de leeftijd dat zij naar het basisonderwijs kunnen gaan, waarbij opvang wordt geboden voor of na de dagelijkse schooltijd, evenals gedurende vrije dagen of middagen en in de schoolvakanties;
stamgroep: een vaste groep kinderen in de dagopvang in een passend ingerichte vaste groepsruimte;
stamgroepruimte: de ruimte waarin de kinderen in de dagopvang het grootste deel van de dag aanwezig zijn;
basisgroep: een vaste groep kinderen in de buitenschoolse opvang in een passend ingerichte ruimte;
risico-inventarisatie: de risico-inventarisatie, bedoeld in artikel 1.51 Wet kinderopvang;
bemiddelingsmedewerker: de medewerker die zich bezighoudt met de taken, bedoeld in de artikelen 12, 15 en 15e Beleidsregels kwaliteit kinderopvang.
Voor eventuele overige begrippen is artikel 1.1 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en artikel 1 Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen van toepassing.
Deze begripsbepalingen zijn opgenomen ter bevordering van de leesbaarheid van dit Afwegingsmodel en zijn overeenkomstig de begripsbepalingen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen. Mochten in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen of de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen deze begripsbepalingen worden aangepast dan geldt ook voor dit Afwegingsmodel vanaf dat moment de omschrijving zoals die dan geldt volgens de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en/of de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen.
Paragraaf 4 Gebruikte afkortingen
Beleidsregels kwaliteit: Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen
Wkcz: Wet klachtrecht cliënten zorgsector
Wko: Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
1. Afwegingsmodel handhaving dagopvang
De kwaliteitsaspecten voor dagopvang, zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:
0.Kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
3De leden worden gekozen uit en door de ouders (art 1.58 lid 2 Wko). | |||||||
4De houder stelt de oudercommissie in de gelegenheid haar eigen werkwijze te bepalen (art 1.58 lid 4 Wko). |
1De houder heeft een protocol kindermishandeling welke voldoet aan de beschreven eisen (art 1.49 lid 1 Wko jo art 10a lid 1 Beleidsregels kwaliteit). |
1De houder draagt er zorg voor dat beroepskrachten op de hoogte zijn van de inhoud van het protocol kindermishandeling (art 1.49 lid 1 Wko jo art 10a lid 3 Beleidsregels kwaliteit). |
5. Groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio
1De houder heeft een pedagogisch beleidsplan waarin de voor dat kindercentrum kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven (art 1.50 lid 1Wko jo art 2 Beleidsregels kwaliteit). |
2. Afwegingsmodel handhaving BSO
De kwaliteitsaspecten voor BSO zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:
0.Kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
3.De leden worden gekozen uit en door de ouders (art 1.58 lid 2 Wko). | |||||||
4.De houder stelt de oudercommissie in de gelegenheid haar eigen werkwijze te bepalen (art 1.58 lid 4 Wko). |
1.De houder heeft een protocol kindermishandeling welke voldoet aan de beschreven eisen (art 1.51 WKo en art 10a lid 1 Beleidsregels kwaliteit) |
1.De houder draagt er zorg voor dat beroepskrachten op de hoogte zijn van de inhoud van het protocol kindermishandeling (art 1.49 lid 1 WKo en art 10a lid 3 Beleidsregels kwaliteit). |
5. Groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio
1.De houder heeft een pedagogisch beleidsplan waarin de voor dat kindercentrum kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven (art 1.50 Wko jo art 2 lid 1 Beleidsregels kwaliteit). |
3. Afwegingsmodel handhaving Gastouderbureau
De kwaliteitsaspecten voor Gastouderbureau’s zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:
1.Gastouderbureau in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
3De leden worden gekozen uit en door de vraagouders (art 1.58 Wko). | |||||||
4De houder stelt de oudercommissie in de gelegenheid haar eigen werkwijze te bepalen (art 1.58 Wko). |
1Alle bemiddelingsmedewerkers werkzaam bij het gastouderbureau beschikken over relevante pedagogische opleiding op MBO-niveau (art 1.56 Wko jo art 13 lid 2 en 14 Beleidsregels kwaliteit) |
1De houder heeft een pedagogisch beleidsplan waarin de voor dat gastouderbureau kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven (art 1.56 Wko jo art 11 lid 1 beleidsregels kwaliteit). |
1De houder heeft een protocol kindermishandeling welke voldoet aan de beschreven eisen (art 1.56 Wko en art 10a en 15a Beleidsregels kwaliteit). |
1De houder draagt er zorg voor dat de gastouder op de hoogte is van de inhoud van het protocol kindermishandeling(art 1.56 Wko en art 10a en 15a Beleidsregels kwaliteit). |
4. Afwegingsmodel handhaving gastouderopvang
De kwaliteitsaspecten voor voorzieningen voor gastouderopvang zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:
1 De gastouder heeft geen kinderen die (tijdelijk) onder toezicht staan (art 1.1 lid 1 Wko). | |||||||
2 De gastouder is niet (tijdelijk) ontheven of ontzet uit het ouderlijke gezag (art 1.1 lid 1 Wko). |
2 De gastouder is telefonisch bereikbaar (artikel 1.56b Wko jo 15a sub a Beleidsregels kwaliteit) |
1 Op het opvangadres is een protocol kindermishandeling van het gastouderbureau aanwezig (art 1.49 Wko en art 10a Beleidsregels kwaliteit). |
5. Afwegingsmodel handhaving peuterspeelzaal
De kwaliteitsaspecten voor de peuterspeelzaal zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:
Voor het boetebeleid (de bestraffende sanctie) geldt dat dit alleen van toepassing is op niet-gesubsidieerde instellingen (art 2.27 Wko). 1 Peuterspeelzaalwerk in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
Items 2.2 t/m 2.3.2 zijn alléén van toepassing op niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 2.16 en 2.17) | |||||||
1.De houder heeft een reglement oudercommissie vastgesteld (art 2.16 lid 1 Wko) |
5 Groepsgrootte en beroepskracht/vrijwilliger-kind-ratio